Plan: | Kano langs de Linge, Kampsedijk Enspijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1960.ENSKampsedijkM4-VSG1 |
Het kanoverhuurbedrijf 'Lekker aan de Linge' heeft het voornemen om de bestaande afvaarplek onder het viaduct van de A2 te verplaatsen naar een nieuwe afvaarplek dichter bij de bedrijfslocatie aan de Lepelstraat in Enspijk. De nieuwe locatie ligt langs de Kampsedijk net buiten Enspijk en brengt vanwege de kortere afstand tot de bedrijfslocatie verschillende voordelen met zich mee voor zowel het bedrijf als de dagrecreanten. Het inrichten van de nieuwe afvaarplek is niet toegestaan op basis van geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Kampsedijk nabij de kern Enspijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied (rode kader), de bestaande verhuurlocatie aan de Lepelstraat ('BL') en de bestaande afvaarplek (gele cirkel).
De ligging van het plangebied (rode kader) en de omgeving (bron: openstreetmaps.nl)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het kanoverhuurbedrijf 'Lekker aan de Linge' is reeds 30 jaar gevestigd aan de Lepelstraat 5a in Enspijk. Op deze locatie is een grote opslagloods aanwezig en worden de bezoekers ontvangen. Aan de achterzijde is er ruime gelegenheid om te parkeren. Bij het bedrijf worden naast kano's ook fietsen verhuurd. Vanaf de locatie aan de Lepelstraat gaan de kanovaarders lopend naar de Linge. De huidige plek waar de kano's te water worden gelaten, is gelegen onder het viaduct van de A2. Het gemiddelde aantal recreanten varieert tussen de 68 en 95 bezoekers per dag, maar op drukke dagen met mooi weer kan het bezoekersaantal oplopen tot 300. Het kanoseizoen loopt van april tot en met september.
Het plangebied (ca 0,5 ha) ligt langs de Kampsedijk, aan de zuidelijke oever van rivier de Linge. Niet ver ten oosten van het plangebied ligt de kern Enspijk en splitst de Kampsedijk zich in af in de Lepelstraat waaraan de bestaande verhuurlocatie is gelegen. Het plangebied bestaat uit wilgenbos met grote schietwilgen en enkele gewone vlierstruiken. Het bos reikt tot aan de rivier. Een wilgenbos langs de Linge zoals die binnen het plangebied is kenmerkend voor het ter plaatse voorkomende landschap. Mede daarom is het plangebied in de provinciale omgevingsverordening aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). Aan de zuidoostkant wordt het plangebied via een toegang ontsloten op de Kampsedijk. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.
Luchtfoto van het plangebied (bron: googlemaps.nl)
Het wilgenbos met aan de rechterzijde De Linge (bron: Point of concept)
Het kanoverhuurbedrijf heeft de wens om de afvaarplek dichter bij de bedrijfslocatie aan de Lepelstraat te situeren. Dit enerzijds vanwege de grote afstand (900 meter) die de bezoekers nu 2x lopend moeten afleggen (heen en terug). Een andere reden betreft de verkeersonveilige situaties die dit soms oplevert met andere weggebruikers. Een uitgebreidere toelichting van de voordelen van de verplaatsing van de afvaarplek ten aanzien van de verkeersveiligheid is te raadplegen in paragraaf 4.4.
Locatie verhuurbedrijf 'Lekker aan de Linge' en looproutes naar de kanoplaats (huidig en toekomstig)
Het beoogde terrein aan de Kampsedijk ligt op de kortst mogelijke afstand tot de bedrijfslocatie (250 meter). De bestaande afvaarplek onder het viaduct van de A2 zal in de toekomstige situatie niet meer gebruikt worden. Ruimtelijk gezien voegt voorliggend initiatief daarmee geen nieuwe functie toe maar wordt een bestaande functie verplaatst naar een geschiktere locatie.
Navolgende afbeelding toont de beoogde inrichting van het plangebied. Uitgangspunt is om de nieuwe afvaarplek in te passen binnen het bestaande wilgenbos. Zo ontstaat een unieke afvaarplek met behoud van het landschap. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de Groene ontwikkelingszone (GO). Om er voor te zorgen dat de kernkwaliteiten van het ter plaatse voorkomende landschap per saldo worden versterkt, vindt er tegelijk met voorliggend initiatief natuurversterking plaats. In paragraaf 3.2 Provinciaal beleid volgt een nadere toelichting op de versterkingsmaatregelen die worden genomen.
Recreanten bereiken het plangebied straks via de bestaande toegang aan de Kampsedijk en lopen vervolgens door het bos via enkele meanderende onverharde paden naar de kano-voorzieningen.
Langs de Linge zijn drie aanlegsteigers en een aanlegplaats voor het inladen van de kano's voorzien. Initiatiefnemer heeft ook het voornemen om wat verder van de rivier af een kleinschalige mobiele
ondersteunende horecavoorziening (foodkeet) te plaatsen (mobiel zodat ie in de winter bij hoog water weg kan zijn). Aangrenzend aan de foodkeet komt een klein buitenterras met overkapping. De overkapping is van eenvoudige constructie en gemakkelijk af te breken.
Eén van de drie aanlegsteigers is straks op verzoek van de gemeente West Betuwe openbaar toegankelijk.
De foodkeet maakt het mogelijk om recreanten versnaperingen zoals koffie, ijs en een broodje aan te kunnen bieden. De horecavoorziening is alleen geopend op de dagen en uren dat er gekanood wordt.
Door de nieuwe afvaarplek binnen het bestaande wilgenbos in te passen, voorziet het plan in de instandhouding van bestaande natuur- en landschapskwaliteiten en versterkt het de dagrecreatieve mogelijkheden op en rondom de Linge. Bestaande kwaliteiten worden met nieuwe gecombineerd waardoor het initiatief voorziet in een duurzame instandhouding en versterking van de toeristische sector in West Betuwe zonder dat dit ten kosten gaat van het landschap.
Inrichtingstekening van de toekomstige situatie (bron: Point of concept)
Referentieafbeelding van de beoogde foodkeet (bron: initiatiefnemer)
Referentieafbeelding van de beoogde overkapping van het terras (bron: initiatiefnemer)
De initiatiefnemer is er van op de hoogte dat de Linge een belangrijke waterbergende functie heeft en dat het waterpeil van de Linge tot 3 meter + NAP kan stijgen. Ook is bekend dat mocht het waterpeil stijgen dat dit schade kan berokkenen aan de inrichting en dat dat dan voor eigen rekening en risico is en dat het daarom raadzaam is om de kans op een stijgend waterpeil in de gaten te houden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2). De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in één van de aangewezen gebieden uit de NIVO. Het initiatief heeft daarmee geen effect op gebieden met een nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief voorziet niet in het toevoegen van een nieuwe functie, maar in het verplaatsen van de bestaande afvaarplek onder het viaduct van de A2 naar het plangebied. Het initiatief maakt ook geen gebouwen en bouwwerken met een ruimtebeslag groter dan 500 m² mogelijk. Het initiatief is daarmee niet aan de merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Conclusie
Het rijksbeleid staat voorliggend initiatief niet in de weg.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 21 december 2022 voor het laatst geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Tussen de ter visielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan en de vaststelling is een nieuwe Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden. Aanvullend aan wat al van toepassing was zijn regels opgenomen omtrent de bescherming van het landschap (artikel 5.33) en -gebiedsspecifiek- de bescherming van het landschap Gelderse streken in de Betuwe en Tielerwaard (artikel 5.35). Gelet op wijze waarop het perceel ingericht gaat worden past uitvoering van dit bestemmingsplan binnen deze nieuwe kaders.
Planspecifiek
Groene Ontwikkelingszone (GO)
De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen de Groene ontwikkelingszone. Door de provincie Gelderland is bevestigd dat voorliggend initiatief beschouwd mag worden als een kleinschalige ontwikkeling binnen GO-gebied. In artikel 2.7.2.1 onder 2 van de omgevingsverordening is bepaald dat binnen de GO nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn, als:
Ad a. Substantiële versterking kernkwaliteiten
Toets Groene Ontwikkelingszone Deil m4
Allereerst is via de Toets Groene Ontwikkelingszone Deil m4, zie bijlage 1, bepaald wat het effect is van de ontwikkeling op de kernkwaliteiten van de GO ter plaatse van het plangebied. Het plangebied behoort tot het deelgebied nr 44 Regulieren - Vijfherenlanden. Op pagina 1 e.v. van de Toets GO zijn alle binnen dit gebied voorkomende kernkwaliteiten opgenomen. Bij de beoordeling van de effecten op de kernkwaliteiten in de GO is het van belang dat de oppervlakte en de samenhang substantieel worden versterkt. Waar het geluidbelasting, licht en verstoring van rust betreft, is bij uitbreiding van een functie een beperkte toename soms niet te vermijden. Toch kan een positief saldo worden bereikt wanneer de oppervlakte natuur toeneemt en de ecologische samenhang verbetert. In de huidige situatie is er momenteel weinig ecologische waarde (zie ook paragraaf 4.3), die door een versterkingsplan juist omhoog gehaald kan worden. Voor onderhavige locatie zijn er mogelijkheden voor het ontwikkelingsdoel "Ontwikkeling ecologische verbindingszone Linge met parkachtige structuren met water en moeraszones". Het model "ijsvogelvlinder" biedt de beste kansen.
Versterkingsplan
Om te kunnen voldoen aan het bepaalde onder a is het 'Versterkingsplan Groene ontwikkelingszone Kampsedijk ong. te Enspijk' opgesteld, zie bijlage 1 bij de regels van dit plan. Voor de inrichting wordt versterking gezocht op het perceel zelf en op het naast gelegen perceel M3. Het doel is om het plangebied geschikt te maken als habitat voor de kleine ijsvogelvlinder. De oever en open delen in het gebied maken het namelijk mogelijk om een gunstige inrichting voor deze zeldzame vlindersoort te realiseren. In hoofdstuk 3 van het Versterkingsplan is het inrichtingsplan met daarin alle te treffen maatregelen opgenomen. Dit omvat de aanplant van een meidoornhaag, wilde kamperfoelie en braam en de inrichting van een natuurvriendelijke oever, waar het door een geleidelijk aflopende overgang van land naar water goed toeven is voor waterplanten en -dieren.
In hoofdstuk 4 van bijlage 1 is het beheerplan uiteengezet. Daarin is aangegeven hoe het plangebied beheerd gaat worden zodat de locatie ook in de toekomst geschikt blijft als leefgebied voor de vlinder. De nieuwe inrichting en het beheer zorgen daarmee voor een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van het ter plaatse voorkomende GO. Voorliggend plan voldoet daarmee aan het bepaalde onder a.
Noot: de locatie van de ondersteunende horecavoorziening is in het versterkingsplan net op een andere plek gelegen dan hoe dat in de Toets Groene ontwikkelingszone de idee was. De ondersteunende horecavoorziening is in overleg met het waterschap iets van de dijk af komen te liggen. Voor de gevolgen van de aanwezige kernkwaliteiten als beschreven heeft dit geen betekenis: het versterkingsplan is leidend en past bij het beoogde plan.
Ad b. Planologische borging versterking kernkwaliteiten
In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat het gebruik van de gronden ten behoeve van de beoogde dagrecreatieve voorzieningen als strijdig is aan te merken als de gronden binnen twee jaar na onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan niet zijn ingericht volgens het inrichtingsplan zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het Versterkingsplan in bijlage 1 van de regels. Daarnaast is bepaald dat de gronden vervolgens beheerd dienen te worden conform het beheerplan uit bijlage 4 van het realisatie- en beheerplan uit bijlage 1 van de regels. Daarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.7.2.1 lid 2 onder b.
Gelders Natuurnetwerk (GNN)
Het plangebied grenst aan de Linge. Deze rivier maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Voorliggend initiatief maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen dit GNN-gebied. De twee bestaande aanlegsteigers en de boothelling van de huidige afvaarplek onder het viaduct van de A2 worden verplaatst naar het plangebied. Deze aanlegsteigers en boothelling liggen zowel in de bestaande als in toekomstige situatie aan de oever en vallen voor een beperkt deel binnen de rivier. Omdat er sprake is van verplaatsing en omdat het ruimtelijk effect van de aanlegsteigers en de boothelling op de omgeving zeer beperkt is, kunnen negatieve effecten op de kernkwaliteiten van het GNN-gebied op voorhand worden uitgesloten.
Voor alle overige beoogde functies binnen het plangebied geldt dat het GNN geen externe werking kent. Dat wil zeggen dat initiatieven buiten het GNN, per definitie niet te hoeven worden getoetst op de kernkwaliteiten van een GNN-gebied. Negatieve effecten als gevolg van voorliggend initiatief op het aangrenzende GNN-gebied zijn daarom op voorhand uit te sluiten.
Vellen houtopstanden
In artikel 2.54 van de omgevingsverordening is bepaald dat compensatie is vereist als er houtopstanden worden gekapt die onder de Wet natuurbescherming beschermd zijn. Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat er maximaal 10 wilgen worden gekapt. De kap van maximaal 10 wilgen is niet aan te merken als het vellen van een houtopstand zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming (zie ook 4.3). Van een vereiste compensatie zoals bedoeld in artikel 2.7.2.3 van de omgevingsverordening is daarom geen sprake.
Conclusie
Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.
Op 19 juni 2019 hebben de toenmalige samenwerkende gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel de Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland gepubliceerd. In de visie is een ruimtelijke vertaling uiteengezet van de economische speerpunten agribusiness, economie & logistiek en recreatie & toerisme.
Visie recreatie
De uitgangspositie van recreatie en toerisme in de regio is bijzonder sterk. Het landschap, de identiteit en het imago verkregen uit de agrarische sector vormen de aanleiding voor talloze recreatieve ontwikkelingen en activiteiten. Recreatieve ontwikkelingen rondom thema's als 'fiets- wandel- en vaarroutes' en 'water en rivieren' bieden nog volop kansen. De samenwerkende gemeenten willen recreatie in de regio in de volle breedte versterken. Recreatieve functies zijn in principe overal mogelijk, zolang de functies geïntegreerd kunnen worden in het landschap en passen bij de bijzondere elementen die ter plekke voorkomen.
Recreatie langs de Linge
De Linge speelt een belangrijke rol in de recreatieve sector van de regio. Deze pittoreske en authentieke rivier ligt in een fijnmazig en afwisselend landschap. Langs de oevers liggen kleinschalige afwisselingen van boomgaardjes, kleine weides, grienden en natte percelen. In de visie zijn ook kansen voor recreatie langs deze rivier geformuleerd, waaronder:
De Linge maakt als één van de rivierzones onderdeel uit van de regio
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in een optimalisatie van een bestaand kanoverhuurbedrijf dat kanotochten over de Linge faciliteert. De kortere en veiligere wandelroute naar de afvaarplek en het aanbieden van voorzieningen rondom deze nieuwe afvaarplek komen ten goede aan de algehele belevening van recreanten die deelnemen aan de kano-activiteiten. Het plan voorziet, in lijn met het beleid uit de regionale visie, daarmee in een verdere ontwikkeling van de recreatieve sector en specifiek de waterrecreatie op en langs de Linge.
In hoofdstuk 2 is nader toegelicht dat de toekomstige inrichting wordt ingepast binnen het bestaande wilgenbos waarmee wordt voldaan aan het uitgangsprincipe uit de visie om nieuwe functies te integreren in het landschap.
Conclusie
Het initiatief past binnen de Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland.
De Omgevingsvisie West Betuwe is op 22 februari 2022 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft aan waar de gemeente op wil inzetten en hoe daar op hoofdlijnen uitvoering aan te geven. Door te inspireren wil de gemeente partijen stimuleren om een bijdrage te leveren aan de opgaven waar ze voor staan. Bij het thema Natuur, cultuur en recreatie zijn in de Omgevingsvisie onder meer de volgende ambities opgenomen:
In de Omgevingsvisie staat geschreven dat toeristen en inwoners ervaren dat er langs de rivieren weinig ruimte is om te recreëren. Langs de Linge bijvoorbeeld is veel grond in particulier bezit. Er zijn investeringen nodig die toegankelijke steigers voor publiek, strandjes en goede wandel- en fietsroutes mogelijk maken langs en nabij het water. Hierbij kan horeca ook een rol spelen. Ook de huidige wandel- en fietsroutes verdienen aandacht. Om deze toegankelijk te maken voor elke doelgroep is het toevoegen van voldoende rustplaatsen en openbare toiletvoorzieningen een belangrijk onderdeel.
Planspecifiek
Voorliggend plan sluit goed aan op de ambitie uit de Omgevingsvisie om de Linge meer beleefbaar te maken voor recreanten en omwonenden. De gemeente heeft als voorwaarde bij het initiatief gesteld dat de steiger ook door inwoners van Enspijk gebruikt mag worden. Op de locatie kan het ook mogelijk worden gemaakt om een openbare toiletvoorziening te realiseren. Daarnaast gaat het plan vergezeld van een versterking van de natuurwaarden, waarmee ook uitvoering wordt gegeven aan de tweede ambitie die hierboven wordt genoemd.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie West Betuwe.
Met de structuurvisie 'Lekker leven langs de Linge' (2009) heeft de toenmalige gemeente Geldermalsen haar visie op de ruimtelijke ontwikkeling van haar grondgebied neergelegd. Deze visie is gestoeld op drie kernkwaliteiten: landschapskwaliteit, knooppuntkwaliteit en kernenkwaliteit. Deze drie kwaliteiten samen dragen bij aan een goede balans tussen aantrekkelijk wonen en leven enerzijds en economische vitaliteit anderzijds.
Structuurvisiekaart met het plangebied ter plaatse van de witte cirkel (bron: Lekker leven langs de Linge)
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het gebied 'Linge en uiterwaarden'. Binnen dit gebied zijn functies als natuur, landschap en recreatie mogelijk. Met voorliggend initiatief worden landschappelijke kwaliteiten behouden en wordt de recreatieve functie versterkt.
Conclusie
Het initiatief past binnen de structuurvisie 'Lekker leven langs de Linge'.
De visie Recreatie en toerisme gemeente Geldermalsen ''Een reis langs fruit, cultuur en water'' is het vervolg op het actieplan recreatie en toerisme van Route IV uit 2004. In het coalitieakkoord 2014-2018 'Samen voor elkaar' komt het thema recreatie en toerisme op verschillende manieren terug, waaronder het recreatief gebruik van de Linge. Daarnaast hebben de tien samenwerkende gemeenten in Regio Rivierenland in 2015 het ambitiedocument 2016-2020 vastgesteld. Dat stuk, met de titel ''Ruimtelijke Strategische Visie Regio Rivierenland'', komt aan bod in paragraaf 3.3.1 van voorliggend document.
Bestaand aanbod dagrecreatie
Binnen de voormalige gemeente Geldermalsen zijn geen grootschalige vormen van dagrecreatie aanwezig. Toch worden er verschillende activiteiten aan toeristen aangeboden, waaronder het kanovaren op de Linge. Op basis van de Monitor Vrijetijdseconomie blijkt dat in 2014 634.655 dagrecreatieve bezoeken aan de gemeente zijn gebracht. Het grootste deel van deze bezoeken komt ten goede aan sportieve leisure.
Ambitie recreatie en toerisme
In de Visie recreatie en toerisme gemeente Geldermalsen spreekt de toenmalige gemeente uit dat recreatie en toerisme erg belangrijk zijn voor de leefbaarheid van het gebied. De gemeente zet deze uitspraak kracht bij door het formuleren van de volgende ambitie:
''Onze ambitie is dan ook om een bijdrage te leveren aan de regionale ambitie van 5% omzetgroei per jaar. Concreet betekent dit dat wij minimaal een extra omzetgroei van € 1.500.000 per jaar willen realiseren. Daarnaast willen we zorgen voor een betere profilering van de gemeente Geldermalsen op het gebied van fruit, cultuur en water.''
Ontwikkeling en uitvoeringsplan recreatie en toerisme
Eén van de ontwikkelingen op het gebied van recreatie en toerisme is dat er meer focus is op ontwikkelingen rondom fruit en de rivieren, waaronder de Linge. Eén van de potentiële acties uit het uitvoeringsplan uit de visie voor de rivier de Linge betreft het faciliteren van het recreatief gebruik van de Linge en het benutten van mogelijkheden van waterrecreatie binnen de gemeente. De bedrijven die zich richten op kanoverhuur worden daarbij benoemd als potentiële partner om deze actiepunten tot uitvoering te brengen.
Planspecifiek
In paragraaf 2.2 is toegelicht dat voorliggend initiatief de bestaande bedrijfsvoering van het kanoverhuurbedrijf in Enspijk op verschillende manieren versterkt. Dit komt, in lijn met de ambitie van de voormalige gemeente, ten goede aan een betere profilering van recreatie op water. Het initiatief geeft tevens concreet uitvoering aan één van de actiepunten uit het uitvoeringsprogramma, door het recreatief gebruik van de Linge te faciliteren en de mogelijkheden van waterrecreatie beter te benutten.
Conclusie
Het initiatief past binnen de Visie recreatie en toerisme gemeente Geldermalsen.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022', vastgesteld op 21 december 2021 door de gemeente West Betuwe. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de vigerende planologische situatie.
Uitsnede van de plankaart behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' uit december 2021 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemmingen 'Natuur' en 'Verkeer'. Verder zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:
Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan
De oprichting en ingebruikname van dagrecreatieve voorzieningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Natuur'. De bestemming 'Verkeer' betreft een perceel in het talud van de Kampsedijk waar natuurversterking is voorzien. Om voorliggend initiatief te kunnen realiseren èn de natuurontwikkeling te borgen is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De beoogde recreatieve voorzieningen zijn niet aan te merken als bodemgevoelige functies zoals bedoeld in de Wbb. Er is geen sprake van langdurig verblijf van mensen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de kwaliteit van de bodem niet past bij het beoogde gebruik. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Bijdrage initiatief
Voorliggend initiatief voegt geen nieuwe functies toe maar verplaatst deze alleen. Omdat de nieuwe afvaarplek dichter bij de bedrijfslocatie langs de Lepelstraat in Enspijk is gelegen, hoeven bedrijfsauto's straks minder ver te rijden om kano's op te halen en weg te brengen vanaf de opslagloods aan de Lepelstraat. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarmee van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Omdat het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het project niet toeneemt is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De beoogde recreatieve voorzieningen waaronder een foodkeet zijn niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten zoals bedoeld in de Wgh. In paragraaf 4.1.5 is tevens aangetoond dat de toekomstige activiteiten binnen het plangebied ook niet voor geluidhinder zorgen op geluidgevoelige objecten uit de omgeving. Nader geluidsonderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet niet in recreatieve voorzieningen die dienen voor een permanent verblijf van recreanten. Het is daarmee geen geurgevoelige functie. Het initiatief maakt ook geen geurgevoelige objecten mogelijk zoals bedoeld in de Wgh. Nader geuronderzoek is niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De beoogde recreatievoorzieningen binnen het plangebied zijn niet aan te merken als milieugevoelige functies. Milieuhinder door bedrijven en inrichtingen uit de omgeving kan daarmee op voorhand worden uitgesloten.
De beoogde activiteiten binnen het plangebied bestaan uit kano-activiteiten waarbij bezoekers lopend vanaf de verhuurlocatie aan de Lepelstraat naar het plangebied komen. Incidenteel rijden bedrijfsauto's tussen het plangebied en de verhuurlocatie om kano's weg te brengen en op te halen. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG is een kanoverhuurbedrijf niet opgenomen.
De kortste afstand van het plangebied tot omliggende woonbestemmingen bedraagt 50 meter. Een richtafstand van 50 meter wordt gehanteerd voor recreatieve functies als kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken). Gesteld kan worden dat een kano-afvaarplek met een ondersteunende horecafunctie niet meer (geluid)hinder zal opleveren dan bovengenoemde recreatieve functies en dat de afstand van 50 meter derhalve voldoet. De beoogde activiteiten binnen het plangebied hebben geen negatief effect op het woon- en leefklimaat van de woningen in de omgeving.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Een kleinschalig recreatieterrein is aan te merken als een beperkt kwetsbaar object. Aan de hand van de risicokaart is daarom bekeken of er in de omgeving van het plangebied inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede van de risicokaart, met het plangebied ter plaatse van de zwarte pijl (bron: risicokaart.nl)
Risicovolle inrichtingen
Op 750 m afstand ten zuidoosten van het plangebied ligt een LPG-tankstation aan de Provincialeweg Oost (N327). De plaatsgebonden risicocontour van het tankstation bedraagt maximaal 35 m. De grens van het invloedsgebied in het kader van de verantwoording van het groepsrisico bedraagt 150 m. Het plangebied ligt daarmee niet binnen de PR en/of het invloedsgebied van het GR. Het tankstation vormt geen risico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid alleen relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 en de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk
binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen (A2 en Betuweroute) en brandbare stoffen (A2). Het
plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 3 februari 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "zeer kwetsbaar gebouw", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op de Waal
Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij
de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van adequate bluswatervoorzieningen (conform het Bouwbesluit) door de brandweer worden bestreden. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische en/of brandbare vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een toxische scenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en
ventilatieopeningen te sluiten.
Bij een scenario, waarbij brandbare stoffen (kunnen) vrijkomen, is het advies om te vluchten van de risicobron af, maar ook schuilen in een gebouw biedt in eerste instantie voldoende bescherming voor personen in het plangebied. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om relevante adviezen tijdig op te volgen.
Buisleidingen
Op ca 300 m ten westen van het plangebied ligt parallel aan de A2 een buisleiding van Defensie Pijpleidingen Organisatie (DPO). Door deze buisleiding (inwendige diameter van 6,19 inch, 80 bar) wordt kerosine vervoerd. Voorliggend initiatief voorziet in het verplaatsen van de bestaande afvaarplek naar een plek verder van de buisleiding af. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de buisleiding. De leiding vormt geen risico voor het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 en de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen en de in de planregels voorgeschreven centraal
afschakelbare mechanische ventilatievoorziening zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen andere nadere eisen aan het plan hoeven te worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Onderhavig plan omvat geen grote ruimtelijke ingrepen die m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn volgens onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Het opstellen van een milieu-effectrapportage of m.e.r.-beoordeling is dus niet nodig. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste milieuaspecten beschreven (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid Waterschap Rivierenland
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' is bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied.
Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is.
Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:
Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Rivierenland. Vanwege de ligging van het plangebied langs de Linge heeft de initiatiefnemer reeds gesprekken gevoerd met het waterschap. Daarnaast is het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van het planvoornemen. In het vervolg van deze paragraaf komen de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten aan bod.
Watertoets
Het resultaat van de digitale watertoets is toegevoegd als bijlage 4. Het waterschap geeft aan dat de gangbare watertoetsprocedure doorlopen dient te worden. Dat betekent dat het waterschap op de hoogte blijft van voorliggende ontwikkeling, mede om te kunnen beoordelen of de waterschapsbelangen in voldoende mate gewaarborgd blijven.
De Linge
De Linge heeft de status van een A-watergang en de gronden langs deze rivier zijn aangemerkt als beschermingszone van de A-watergang. Tevens is de Linge aangewezen als water met specifieke natuurdoelen (Kader Richtlijn Water). Als algemeen criterium geldt hier het stand-still beginsel. Dit houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) volledige worden gecompenseerd.
Voorliggend initiatief voorziet niet in ontwikkelingen binnen de Linge, maar maakt wel de oprichting van drie aanlegsteigers en een boothelling binnen de beschermingzone mogelijk. Het waterschap Rivierenland heeft in het vooroverleg aangegeven in principe bereid te zijn hier medewerking aan de verlenen, omdat het om verplaatsing van gaat en derhalve niet om nieuw ruimtebeslag. Te zijner tijd zal de benodigde watervergunning worden aangevraagd. Het waterschap geeft aan dat er geen beschermingszones van A-watergangen op de verbeeldingen worden opgenomen.
De Kampsedijk en aangrenzende gronden hebben een waterkerende functie. In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' zijn deze gronden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Voorliggend initiatief voorziet niet in bouwwerkzaamheden binnen deze beschermingszone. De dubbelbestemming is overgenomen in voorliggend plan.
Toename verhard oppervlak
Voor ontwikkelingen in het buitengebied hanteert het waterschap een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht als een plan voorziet in een toename van maximaal 1.500 m². Voorliggend initiatief heeft een beperkte toename van het verhard oppervlak tot gevolg wanneer er vlonders worden aangelegd ten behoeve van een terras of indien er op termijn een gebouwde horecavoorziening wordt gerealiseerd. De toename van verhard oppervlakte zal ver onder de grens van 1.500 m² liggen. De toename van het verhard oppervlak hoeft daarom niet te worden gecompenseerd.
Natuurwaarden
Uit de watertoets volgt dat het plangebied deels binnen een gebied met specifieke natuurdoelen of wateren ligt met specifieke ecologische doelstellingen. Ontwikkelingen mogen niet leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten (op bijvoorbeeld ecologie of waterkwantiteit) elders volledig worden gecompenseerd. In de Toets GO uit bijlage 1 wordt geconcludeerd dat voorliggend initiatief geen negatief heeft op water gerelateerde natuurwaarden.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Bescherming bosopstanden
De Boswet heeft tot doel het areaal bos en houtopstanden te beschermen. Bos mag daarom niet zomaar worden gekapt. Houtopstanden die onder de Boswet vallen, mogen alleen worden gekapt onder bepaalde voorwaarden. Allereerst moet de eigenaar de kap van te voren melden. Daarnaast dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Dit geldt voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen en meer. Niet alle houtopstanden vallen onder de werking van de Boswet. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst. Ook kerstbomen (niet ouder dan twintig jaar), kweekgoed, fruitbomen en windschermen om boomgaarden zijn uitgezonderd.
Planspecifiek
Om de gevolgen van het initiatief op het aspect ecologie te kunnen bepalen, is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoek is te raadplegen in bijlage 3. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van deze paragraaf opgenomen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Lingegebied & Diefdijk-Zuid' ligt op 5,6 km ten westen van het plangebied. Door deze ruime afstand, de korte duur van de aanlegfase (verplaatsing steigers) en het beperkte ruimtelijke effect van voorliggend initiatief tijdens de gebruiksfase zijn negatieve effecten vanuit geluid, trilling, lichthinder en (stik)stof op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten. Volledigheidshalve kan voor het aspect stikstof worden opgemerkt dat de verkeersbewegingen in de toekomstige situatie alleen bestaan uit het wegbrengen en ophalen van kano's vanaf de verhuurlocatie aan de Lepelstraat naar de nieuwe afvaarplek binnen het plangebied. Op basis van ervaringscijfers van de bestaande kanovoorziening gaat het om een gemiddelde van ca 40 verkeerbewegingen per maand. De afstand die de bedrijfsauto's af dienen te leggen neemt door de verplaatsing van de afvaarplaats daarnaast aanzienlijk af. De recreanten zorgen niet voor een toename van de verkeersbewegingen. De recreanten die deelnemen aan de kanoactiviteiten lopen vanaf de verhuurlocatie aan de Lepelstraat naar de afvaarplek binnen het plangebied (route van 250 m). De recreanten die gebruik maken van de openbaar toegankelijke aanlegsteiger zijn veelal recreanten uit Enspijk en nabije omgeving. De verwachting is dat het gaat om maximaal enkele tientallen recreanten per jaar, die veelal per fiets of te voet naar het plangebied komen.
Hierdoor en mede vanwege de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied kan op voorhand worden geconcludeerd dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van voorliggend initiatief niet toeneemt.
Op de relatie tussen voorliggend initiatief en de GO en het GNN is in paragraaf 3.2 nader ingegaan.
Soortenbescherming
In de Quickscan Wet natuurbescherming in bijlage 3 is geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Mocht verlichting nodig zijn, dan wordt geadviseerd om een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toe te passen. Gedurende de werkzaamheden binnen het plangebied zal de Algemene zorgplicht ten alle tijden in acht moeten worden genomen. Het initiatief heeft geen negatief effect vanuit soortbescherming.
Houtopstanden
Voor de beoogde ontwikkeling worden maximaal 10 wilgen gekapt. Vanwege dit aantal te kappen bomen is geen sprake van het vellen van houtopstanden zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming. Het initiatief heeft geen negatief effect vanuit het aspect houtopstanden.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend initiatief heeft een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid van weggebruikers en dagrecreanten van de kano-activiteiten tot gevolg. In het vervolg van deze paragraaf wordt dit nader toegelicht.
Verbetering verkeersveiligheid
In de bestaande situatie lopen dagrecreanten die deelnemen aan de kano-activiteiten een route van bijna 1 km lang vanaf de verhuurlocatie aan de Lepelstraat naar de huidige afvaarplek onder het viaduct van de A2. Deze bestaande route loopt eerst via een pad tussen de weilanden door, daarna moet men over een afstand van 500 m over de openbare weg: de Kampsedijk en de Polderdijk. Dit is een veel gebruikte recreatieve fietsroute langs de Linge. Het is een smalle weg, waardoor er onveilige situaties op kunnen treden tussen wandelaars, fietsers en autoverkeer.
Voorliggend initiatief heeft tot gevolg dat de bestaande afvaarplek wordt verplaatst naar het plangebied, dat aanzienlijk dichter bij de bestaande verhuurlocatie ligt (250 m). Recreanten hoeven daardoor niet meer over het overgrote deel van de bestaande route over de Kampsedijk en de Polderdijk te lopen. Dit komt de verkeersveiligheid van zowel recreanten als overige weggebruikers ten goede. Daardoor heeft voorliggend initiatief een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid ter plaatse tot gevolg.
Locatie verhuurbedrijf 'Lekker aan de Linge' en looproutes naar de kanoplaats (huidig en toekomstig)
Verkeersaantrekkende werking
Voorliggend initiatief heeft geen effect op het aantal verkeersbewegingen. Bedrijfsauto's rijden straks incidenteel tussen het plangebied en de verhuurlocatie voor het wegbrengen en ophalen van de kano's. Op basis van ervaringscijfers van het kanoverhuurbedrijf gaat het om een gemiddelde van ca 40 verkeersbewegingen per maand. De bedrijfsauto's hoeven straks minder ver heen en weer te rijden tussen de afvaarplek en de opslaglocatie van kano's aan de Lepelstraat.
Parkeren
Voorliggend initiatief voorziet in de verplaatsing van de afhaalplek en heeft geen veranderingen met betrekking tot de parkeerbehoefte tot gevolg. Parkeren blijft in de toekomstige situatie mogelijk achter de opslagloods aan de Lepelstraat 5a. Daar zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien. In het vigerende bestemmingsplan is deze parkeerruimte vastgelegd, waarmee tevens planologisch is geborgd dat er in de toekomstige situatie voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen waardevolle objecten zoals monumenten of andere cultuurhistorische relicten gelegen. Ook ligt het plangebied niet in een landschap dat vanuit cultuurhistorisch oogpunt bescherming geniet. Wel vertegenwoordigd het plangebied belangrijke landschappelijke- en natuurwaarden. Uitgangspunt van voorliggend initiatief is om de toekomstige afvaarplek en de bijbehorende kleinschalige horecavoorziening binnen het bestaande wilgenbos in te passen. Het wilgenbos langs de Linge is kenmerkend voor het ter plaatse voorkomende landschap. Het bos blijft door het plan behouden. Zoals nader gemotiveerd onder het provinciaal beleid in paragraaf 3.2 worden er ook versterkingsmaatregelen getroffen. Onderdeel van deze versterkingsmaatregelen vormt het planten van meidoornhagen bij het wilgenbos. De meidoornhaag is een streekeigen soort en vertegenwoordigt cultuurhistorische- en landschappelijke waarden. Het initiatief voorziet daarmee in het versterken van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden van het wilgenbos.
Voorliggend initiatief heeft geen negatief effect op het aspect cultuurhistorie.
Archeologie
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart behorende bij de gemeentelijke beleidsnota 'Erfgoed in de gemeente West Betuwe' uit janauri 2021.
Ter plaatse van het plangebied (kader met zwarte doorbroken lijn) gelden de volgende drie archeologische verwachtingen:
Uitsnede van de archeologische beleidskaart (bron: Erfgoed in de gemeente West Betuwe - Archeologische beleidskaart)
De kleinschalige horecakeet en de aanlegsteigers worden opgericht ter plaatse van 'Waarde - Archeologie 4'. Voor deze aanduiding geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 1000 m² en dieper dan 30 cm -Mv. Voorliggend initiatief heeft geen bodemwerkzaamheden in een gebied groter dan 1000 m² tot gevolg. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is daarmee niet aan de orde. Op de verbeelding en in de regels van voorliggend initiatief worden de archeologische dubbelbestemmingen op basis van de archeologische beleidskaart overgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Het klimaat verandert en steeds vaker worden we geconfronteerd met de gevolgen, zoals hitte, droogte, extreme neerslag en overstromingen. Klimaatverandering is in een vergaand stadium en de effecten en risico’s voor onze samenleving worden steeds groter. Aan de ene kant moeten we de uitstoot van broeikasgassen verminderen, zodat de opwarming beperkt blijft. Aan de andere kant is het noodzakelijk om ons als samenleving aan te passen en voor te bereiden op de reeds ingezette klimaatveranderingen en de gevolgen daarvan. Niet alleen om schade te beperken, maar ook om kansen te benutten.
De nationale opgave voor klimaatadaptatie is beschreven in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie en het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie met daarin een prominente rol voor gemeenten. Lokale gevoeligheden voor klimaatverandering moeten in kaart worden gebracht en als integraal onderdeel van beleid daadkrachtig worden aangepakt. Daarbij is het van belang zowel te kijken naar aanpassingen aan de bestaande openbare ruimte als naar nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Negen gemeenten in het Rijk van Nijmegen en het Land van Maas en Waal hebben samen met het waterschap Rivierenland en de provincie Gelderland de Regionale Adaptatie Strategie (RAS) opgesteld.
Planspecifiek
Op basis van de regionale klimaatatlas is in beeld gebracht welke risico's zich kunnen voordoen in het plangebied als gevolg van klimaatverandering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de systematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' van de gemeente West Betuwe en bevat de volgende bestemmingen:
Verder zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen overgenomen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk overleg toegezonden naar de relevante instanties. Er vindt reeds vooroverleg plaats met provincie Gelderland en waterschap Rivierenland. Provincie Gelderland heeft gedurende dit vooroverleg aangegeven dat voor de toets van het plan aan het provinciale beleid (zie verder 3.2) voorliggende ontwikkeling kan worden beschouwd als een kleinschalige ontwikkeling.
Het waterschap Rivierenland heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, ook omdat het om een verplaatsing van een bestaande voorziening gaat. Voorwaarde is wel dat de locatie waar de steigers weggaan, zodanig worden ingericht dat deze er weer natuurvriendelijk bij ligt en dat de nieuwe steigers en de boot te waterlaatplaats voldoen aan de eisen die de keur daar aan stelt.
Op 11 oktober 2021 hebben de initiatiefnemers een toelichting gegeven op hun plannen aan een aantal bewoners van de Kampsedijk en Lepelstraat. Er waren 9 omwonenden aanwezig. Ten aanzien van de plannen leven bij de bewoners zorgen ten aanzien van:
Naar aanleiding van de bijeenkomst met omwonenden hebben initiatiefnemers onderzocht of zij hun plannen zodanig aan kunnen passen dat aan bezwaren tegemoet kan worden gekomen. De afstand die de kanovaarders in de nieuwe situatie te voet afleggen via de Lepelstraat naar de Kampsedijk bedraagt ca. 200 meter. Bekeken is of de kanovaarders, net als in de huidige situatie, vanaf de achterzijde van de parkeerplaats bij de verhuurlocatie gebruik kunnen maken van de Snelsteeg, dus tussen de weilanden door. Dit is echter geen passende oplossing, omdat er geen mogelijkheid is vervolgens door het weiland naar het terrein aan de Kampsedijk te komen. De eigenaar van de betreffende gronden is niet bereid om medewerking te verlenen aan de aanleg van een nieuw pad.
Wel heeft initiatiefnemer besloten om de horecavoorziening bij te stellen naar een kleinschalige, mobiele voorziening in de vorm van een foodkeet. Hij wil als recreatieondernemer zijn gasten na het kanovaren de gelegenheid geven om op deze fraaie plek aan de Linge nog een drankje te kunnen nuttigen. De plek, aan het water tussen de bomen, leent zich daar goed voor. De horeca is ondersteunend aan het kanovaren en alleen open als er ook gekanood wordt. De drukte en de tijden variëren met het weer, maar de maximale openingstijd is van 9.00 tot uiterlijk 20.00 uur. Daarbij wordt opgemerkt dat verreweg het grootste deel van de kanovaarders (95%) reeds om 18.00 uur vertrokken is. In paragraaf 2.1 is inzicht gegeven in het aantal bezoekers op een dag. Het kanovaren is erg seizoens- en weersafhankelijk, waardoor het aantal bezoekers sterk kan fluctueren.
Het bestemmingsplan sluit de mogelijkheid om in de toekomst toch een gebouwde voorziening te realiseren niet geheel uit. In het plan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag medewerking verlenen.
De bewoners hebben opgemerkt dat de Quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd nadat het perceel eerst geklepeld is, waardoor diersoorten (vleermuizen, uilen, hazen, insecten) van het perceel zijn verdwenen. Het antwoord hierop is dat het mogelijk waar is dat door het klepelen de biodiversiteit vermindert. Rustige, weinig beheerde groenstructuren zullen altijd meer potentieel bieden voor diersoorten. Echter, vanuit de Wet natuurbescherming gaat het om twee punten:
Het voorheen aanwezige braamstruweel dat door met het klepelen weggehaald is, maakte geen deel uit van bovengenoemde essentiële onderdelen van het leefgebied van beschermde soorten. Onderdeel van het plan is dat het perceel in de toekomst zeer diervriendelijk worden ingericht en beheerd (zie het Realisatie- en beheerplan in bijlage 2). Daarbij komt er meer natuur terug, het plan is erop gericht om ook beschermde soorten waar het niet zo goed mee gaat aan te trekken.
In het raadsbesluit bij dit bestemmingsplan is een verslag opgenomen van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan als ook de gemeentelijke reactie hierop.