direct naar inhoud van Regels
Plan: Boonakkerweg 11 Deil
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.DEIBoonakkerweg11-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het wijzigingsplan Boonakkerweg 11 Deil met identificatienummer NL.IMRO.1960.DEIBoonakkerweg11-ON01 van de gemeente West Betuwe;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan het buitengebied gebonden niet-agrarische bedrijven :

bedrijven die -vanwege hun ruimtebeslag, de hinder van hun activiteiten voor omliggende bewoners en bedrijven of door de aard van hun activiteiten- aan het buitengebied zijn gebonden. Voorbeelden van aan het buitengebied gebonden bedrijven zijn een hoveniersbedrijf, paardenpension/-stalling, kennel/dierenasiel en hondensportaccommodatie;

1.4 afhankelijke woonruimte:

de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en al dan niet in combinatie daarmee de opslag, de oppervlakkige bewerking en de afzet van de eigen agrarische bedrijfsgronden, voor zover de bedrijfsgronden gelegen zijn in het plangebied dan wel buiten het plangebied maar in de directe omgeving van het bedrijf gelegen, voor zover deze gronden in ruimtelijk en functioneel opzicht geacht kunnen worden te behoren tot hetzelfde agrarische bedrijf. Onder agrarisch bedrijf is onder meer begrepen het fokken van paarden;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed and breakfast:

verhuur van kamers ten behoeve van verblijfsrecreatie in een gebouw, waarbij het gebouw in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt. Onder een bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanene kamerverhuur;

1.8 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.9 bestaande fruitteelt in de vorm van boomgaarden:

gronden die vanaf ten minste 1 januari 2017 of later rechtsgeldig in gebruik zijn voor fruitteelt in de vorm van boomgaarden:

1.10 bijgebouw:

een al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij en qua maatvoering en in functioneel opzicht ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 buitenopslag:

het in de open lucht opslaan van goederen en materialen en grondstoffen ten behoeve van de bedrijfsvoering op het perceel;

1.14 extensieve dagrecreatie:

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij in het algemeen het beleven van rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is. Voorbeelden zijn fietsen en wandelen, paardrijden, watersporten en dergelijke;

1.15 fruitteelt in de vorm van boomgaarden:

een aaneengesloten stuk grond met meerdere doelbewust aangeplante bomen of struiken, gericht op het bedrijfsmatig of in een vorm als zijnde bedrijfsmatig voortbrengen van fruit, uitgezonderd de omliggende hagen en afschermend groen;

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.17 gevoelige functies voor gewasbeschermingsmiddelen:

gronden en percelen waar geregeld en gedurende langere perioden mensen kunnen verblijven zoals (bedrijfs)woningen, tuinen, scholen, zorgfuncties en kampeerterreinen;

1.18 glastuinbouw:

het kweken van tuinbouwgewassen in kassen;

1.19 grondgebonden veehouderij:

agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken;

1.20 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies, onder te verdelen in verschillende categoriëen:

  • categorie 1: een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt. Bij de openingstijden wordt aangesloten op de openingstijden van de winkels;
  • categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of tearoom, afhaalcentrum, eetwinkel, restaurant;
  • categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;
  • categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café (met nachtvergunning);
  • horeca, categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers;

1.21 kas:

een gebouw, hoger dan 1,5 m, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend voor het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.22 mobiele woonunits:

kleine geprefabriceerde schakelbare verplaatsbare woningen die tijdelijk kunnen worden ingezet. zoals caravans;

1.23 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;

1.24 peil:

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of aan een bestaande dijk grenst: de hoogte van die weg of de bestaande dijk ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.25 plattelandswoning:

een (voormalige bedrijfs-) woning gelegen binnen een agrarisch bouwvlak zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en het agrarisch bedrijf;

1.26 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor een recreatieve bewoning;

1.27 veiligheidszone Gasunie:

de veiligheidszone die aangehouden wordt bij windturbines in de nabijheid van ondergrondse buisleidingen voor aardgas en aardolieproducten met een werkdruk van meer dan 15 Bar;

1.28 verblijfsrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport en spel en toerisme en educatie, waarbij overnachting is toegestaan;

1.29 waardevol landschapselement:

ecologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals sloten, bosjes, houtwallen, poelen en verkaveling, zoals onder andere is opgenomen in de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de erfgoednota RAAP-rapport 2887, Cultuurhistorie in de gemeente Geldermalsen (https://geo.raap.nl/geldermalsen/#7/51.888/5.215) of diens rechtsopvolger;

1.30 weilanddepot:

de tijdelijke opslag van baggerspecie op percelen gelegen naast de watergang waaruit de baggerspecie afkomstig is gedurende maximaal drie jaar;

1.31 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht;

1.32 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.33 zonnepark:

een gebied waar door middel van zonnepanelen zonlicht in elektriciteit wordt omgezet, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, onderhouds- en nutsgebouwen, erfafscheidingen en landschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk; voor wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen hierbij niet meegerekend;

2.2 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 hoogte (fruit)bomen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de (fruit)boom, inclusief opgroei.

2.4 inhoud van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen, en boven peil, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalende dijkbebouwingl' tevens de leefruimten onder peil worden meegerekend bij het bepalen van de inhoudsmaat van een woning;

2.5 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.6 oppervlakte van een gebouw:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.7 spuitvrije zone:

de minimale afstand tussen de grens van de gevoelige bestemming voor gewasbeschermingsmiddelen en de grens van de boomgaard waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Het hart van de eerste boomstam vormt het aan te houden meetpunt voor de grens van de boomgaard.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. een grondgebonden veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden veehouderij';
    • 2. ter plaaste van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierverblijven uitgesloten' zijn dierverblijven niet toegestaan;
    • 3. glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;
    • 4. uitsluitend de bestaande boom- en heesterkwekerij en fruitteelt in de vorm van boomgaarden zijn toegestaan, met dien verstande dat:
      • vervanging van bestaande fruitteelt in de vorm van boomgaarden is toegestaan;
      • teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend bij bestaande fruitteelt in de vorm van boomgaarden, zijn toegestaan;
  • b. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • c. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • d. behoud en herstel van waardevolle landschapselementen;
  • e. bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan 1 per bouwvlak dan wel niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • f. overnachtingsmogelijkheden en verblijfsruimten voor tijdelijke arbeidskrachten, die werkzaam zijn in de agrarische sector gedurende het oogstseizoen, met dien verstande, dat deze voorzieningen alleen in de periode van 1 april tot en met 31 oktober als zodanig gebruikt mogen worden en tevens gerealiseerd dienen te worden binnen de bedrijfsgebouwen tot een maximum vloeroppervlakte van 200 m²;
  • g. verkoop van agrarische streekproducten, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • h. extensieve dagrecreatie;
  • i. bed and breakfast;

met de daarbij behorende:

  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. toegangswegen, -paden, onverharde paden en overig verblijfsgebied;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • o. erven en tuinen behorende bij bedrijfswoningen tot maximaal 50 m uit de grens van het bouwvlak.

Onder het doel 'behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de landschappelijke en natuurwaarden' is de instandhouding begrepen van de landschappelijke - en natuurwaarden behorend tot de volgende landschapstypering:

  • de landbouwgronden in het grootschalige komgebied met de openheid, de vochtige graslandgebieden ter bescherming van het waardevolle leefgebied voor weidevogels en de beplantingselementen zoals houtwallen, houtsingels, hagen, bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • b. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van:
    • 1. bestaande agrarische veldschuren waarvan de goot-, bouwhoogte en oppervlakte niet meer mogen bedragen dan de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte;
    • 2. vervanging van agrarische veldschuren gelegen buiten het bouwvlak waarvan de goot-, bouwhoogte en oppervlakte niet meer mogen bedragen dan de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte;
    • 3. een deel van een bedrijfswoning, met dien verstande dat de overschrijding van het bouwvlak niet naar de weg toe is toegestaan en niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • c. gedurende het gehele jaar zijn verankerde palen en constructies ten behoeve van toegestane teeltondersteunende voorzieningen als bedoeld in lid 3.1 sub a onder 4 buiten het bouwvlak toegestaan;
  • d. de onderlinge afstand tussen gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • b. bedrijfsgebouwen worden voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 10°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • c. kassen niet zijn toegestaan.

3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
  • c. voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning geldt dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 75 m2.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en erf- en terreinafscheidingen zijnde, buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van palen en constructies ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • c. de bouwhoogte van erf en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. voor van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van extensieve dagrecreatie geldt de volgende regel:
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van palen en masten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, uitsluitend met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder het uitzicht van woningen begrepen;
  • het bebouwings- en landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

nadere eisen stellen aan:

  • a. de dakhelling van gebouwen in die zin dat deze niet minder dan 30° en niet meer dan 50° mag bedragen;
  • b. de dakvorm in die zin dat bij verbouw aangesloten dient te worden bij de bestaande dakvorm;
  • c. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Schuilstallen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van de bouw van schuilstallen en veestallen ten behoeve van een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de stal niet meer bedraagt dan 100 m3;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.

3.4.2 Agrarische veldschuren

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van het vergroten van de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte van bestaande agrarische veldschuren, met dien verstande dat:

  • a. de vergroting van de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25%, met dien verstande dat bij nieuw- of verbouw van bestaande veldschuren in ieder geval een goothoogte van 3,5 m is toegestaan;
  • b. de omliggende waarden door de vergroting niet onevenredig worden aangetast.

3.4.3 Zonneparken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van een zonnepark, met dien verstande dat:

  • a. een zonnepark mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. een zonnepark mag worden gebouwd direct aansluitend aan het bouwvlak indien:
    • 1. is aangetoond dat het zonnepark niet mogelijk is binnen het bouwvlak;
    • 2. het zonnepark wordt gebouwd ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf;
    • 3. het zonnepark wordt gebouwd op gronden in eigendom van het agrarisch bedrijf;
  • c. de oppervlakte van het zonnepark niet meer mag bedragen dan 0,5 ha;
  • d. wordt voldaan aan de bouwregels opgenomen in sublid 3.2.2 en 3.2.4;
  • e. er sprake is van een landschappelijke inpassing.

3.4.4 Mestvergister

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van een mestvergister, met dien verstande dat:

  • a. de mestvergister uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • c. uitsluitend mest van het eigen bedrijf mag worden vergist;
  • d. de opgewekte energie uitsluitend mag worden gebruikt ten behoeve van het eigen bedrijf;
  • e. omliggende waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.4.5 Verhogen bouwhoogte grondgebonden veehouderijbedrijven

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.2 ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen van grondgebonden veehouderijbedrijven, met dien verstande dat:

  • a. de afwijking bij een omgevingsvergunning uitsluitend mag worden verleend ten behoeve van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden veehouderij';
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 13 m;
  • c. veestallen uitsluitend met een hogere bouwhoogte mogen worden gebouwd indien dit door toepassing van een specifiek stalsysteem vanuit het oogpunt van hoger dierenwelzijn of voor de plaatsing van melkrobots noodzakelijk is;
  • d. de dieren uitsluitend op de begane grond mogen worden gehuisvest;
  • e. veestallen met een hogere bouwhoogte dan 10 m worden gebouwd met een zadeldak waarvan de dakhelling minimaal 25º bedraagt;
  • f. omliggende waarden door de verhoging van de bouwhoogte niet onevenredig worden aangetast.

3.4.6 Verhogen bouwhoogte bedrijfsgebouwen fruitteeltbedrijven

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 sublid 3.2.2 ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen van fruitteeltbedrijven, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • b. een grotere goot- en bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  • c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. buitenopslag buiten het bouwvlak, waaronder in elk geval wordt begrepen de opslag van mest, met uitzondering van kuilvoerplaatsen direct aansluitend aan het bouwvlak tot maximaal 2.000 m2, met dien verstande dat tijdelijke buitenopslag van materiaal dat gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarisch bedrijf toegestaan is buiten het bouwvlak;
  • b. buitenopslag dat niet gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het houden van dieren op andere bouwlagen dan de begane grond, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen van gebouwen gebruikt mogen worden;
  • d. het gebruiken van bijgebouwen bij een bedrijfswoning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • e. het gebruiken van teeltondersteunende voorzieningen, met uitzondering van teeltondersteunende voorzieningen bij bestaande fruitteelt in de vorm van boomgaarden;

3.5.2 Bed and Breakfast

Bed and breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.
  • c. per woning is sprake van niet meer dan 3 bed & breakfast eenheden tot een oppervlakte van maximaal 150 m2;
  • d. de woonfunctie van de woning blijft behouden;
  • e. parkeren geschiedt op eigen terrein.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bouw van een extra bedrijfswoning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf ingeval reeds een bestaande bedrijfswoning aanwezig is, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een duurzaam volwaardig tweemansbedrijf, waaraan twee arbeidskrachten in hoofdberoep zijn verbonden, indien het een tweede bedrijfswoning betreft;
  • b. er wordt aangetoond dat de woningen uit het oogpunt van functioneren van het agrarisch bedrijf in verband met de permanente aanwezigheid van ten minste 2 personen in de directe nabijheid noodzakelijk zijn, indien het een tweede bedrijfswoning betreft;
  • c. het advies is ingewonnen van een ter zake deskundige organisatie.

3.6.2 Nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend nevenactiviteiten zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toegestane nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en naar de aard en omvang daarmee gelijkgestelde nevenactiviteiten zijn toegestaan;
  • b. de totale gezamenlijke oppervlakte van nevenactiviteiten, bed and breakfast en verkoop van agrarische streekproducten niet meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van de aanwezige gebouwen tot een maximum van 350 m2;
  • c. in afwijking van bepaalde onder b de gezamenlijke oppervlakte op de verdiepingen van horeca niet meer mag bedragen dan 250 m2;
  • d. voor de uitoefening van de nevenactiviteit (inpandige) bouwkundige aanpassingen van gebouwen zijn toegestaan;
  • e. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de belangen en natuur- en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden.

3.6.3 Boomgaarden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.5.1 ten behoeve van het toestaan van fruitteelt in de vorm van boomgaarden en de daarbij benodigde teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van de fruitteelt in de vorm van boomgaarden niet meer bedraagt dan 5 ha;
  • b. de afstand tot gevoelige functies voor gewasbeschermingsmiddelen minimaal 50 m bedraagt, tenzij met behulp van juridisch houdbaar maatwerkonderzoek naar spuitgewasbeschermingsmiddelen is aangetoond dat een verkleining van de afstand verantwoord is;
  • c. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de belangen en natuur- en landschapswaarden van de naburige percelen en gronden.

3.6.4 Huisvesting seizoensarbeiders

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van verlenen van huisvesting van seizoensarbeiders, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoensarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  • c. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid en/of nieuwe vrijstaande bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, waarbij 3.2 sublid 3.2.2 van overeenkomstige toepassing is;
  • d. indien mogelijkheden voor de in sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan in de periode van 1 april tot en met 31 oktober, binnen het bouwvlak maximaal 10 mobiele woonunits bij tijdelijke huisvesting mogen worden geplaatst, mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  • e. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  • f. van de in lid 3.1sub g genoemde periode kan worden afgeweken ten behoeve van huisvesting in bestaande of nog te realiseren vaste voorzieningen, indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoensarbeiders buiten de genoemde periode;
  • g. het aantal voorzieningen voor huisvesting (tijdelijk en permanent) er niet toe leiden dat het totaal aantal seizoensarbeiders op enig moment meer dan 40 personen gaat bedragen;
  • h. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het landschapsbeeld van het gebied;
  • i. parkeervoorzieningen slechts binnen het bouwvlak mogen worden gerealiseerd;
  • j. er ten minste 0,8 parkeerplaats per bewoner wordt aangelegd, met dien verstande dat bij huisvesting van meer dan 30 personen bij een bedrijf 0,5 parkeerplaats per bewoner wordt aangelegd;
  • k. de buitenruimte bij de huisvesting niet mag worden gebruikt voor bij het bedrijf behorende buitenopslag en parkeervoorzieningen;
  • l. ter plaatse van de huisvesting sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waaronder in elk geval wordt verstaan dat dient te worden voldaan aan de wettelijke eisen ten aanzien van de milieuaspecten geluidhinder, geurhinder en luchtkwaliteit.

3.6.5 Plattelandswoning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf zoals is bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in een voormalige agrarische bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. het aantal (bedrijfs)woningen op het desbetreffende perceel niet toeneemt;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • c. ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waaronder in elk geval wordt verstaan dat dient te worden voldaan aan de wettelijke eisen ten aanzien van de milieuaspecten geluidhinder, geurhinder en luchtkwaliteit;
  • d. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de belangen en natuurwaarden;
  • e. is aangetoond dat de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is;

3.6.6 Mantelzorgvoorzieningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een bijgebouw, mits:

  • a. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond, dan wel de mantelzorg een ouder-kind relatie betreft waarbij de ouder 65 jaar of ouder is;
  • b. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
  • c. de waarden en belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
  • e. er geen zelfstandige woning ontstaat;
  • f. na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden;
  • g. bij de mantelzorgvoorziening geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht.

3.6.7 Opslag baggerspecie in weilanddepots

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.5.1 ten behoeve van opslag van baggerspecie in weilanddepots.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het opruimen/verwijderen van wegen en paden;
    • 2. het aanleggen van voet-, fiets- ruiter- en andere paden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
    • 3. het aanpassen van het beloop en/of het dwarsprofiel van bestaande wegen;
    • 4. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 5. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    • 6. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 7. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
    • 8. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 9. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z’n geheel in de beoordeling betrokken.
  • c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft, die:
    • 1. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande beplantingen en de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    • 2. gelet op de in lid 3.1 genoemde doeleinden, voor deze gronden van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 3. reeds uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreden van dit plan.
  • d. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien:
    • 1. ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen;
    • 2. verdroging plaatsvindt van een leefgebied met natte dooradering.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vergroten of veranderen van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten of veranderen van het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', tenzij uit een grondgebuiksplan blijkt dat ter plaatse van deze aanduiding een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig is;
  • b. de vergroting of vormverandering is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;
  • c. de waardevolle landschapselementen moeten behouden blijven;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 ha;
  • e. de breedte van het bouwvlak langs de weg mag niet meer bedragen dan 150 m;
  • f. indien het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden veehouderij' wordt gewijzigd, gelden de volgende aanvullende regels:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 ha;
    • 2. in aanvulling van het bepaalde onder 1 geldt voor een (melk)rundveehouderij dat:

er geen sprake is van omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij;
aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt;

  • g. er mag geen aantasting van de waterhuishoudkundige situatie optreden met betrekking tot de waterkwantiteit en –kwaliteit; evenmin mag de regionale wateropgave belemmerd worden;
  • h. het woon- en leefklimaat van omwonenden mag niet worden aangetast;
  • i. op basis van toetsing aan de Wet geurhinder in dat specifieke geval geen geurnormen mogen worden overschreden, alsmede dat er in de omgeving sprake is van een goed woon- en leef-klimaat.
  • j. de wijziging niet mag worden toegepast ten behoeve van een niet-grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij';
  • k. de uitbreiding dient ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan;
  • l. de stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden neemt niet toe ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie zoals die op het tijdstip van vaststelling van het plan is.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:

  • a. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
  • e. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder c, niet groter is dan 500 m2.

4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van de omgevingsvergunning wint zij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    • 4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem;
    • 5. het aanleggen van nieuwe boomgaarden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft, die:
    • 1. bodemingrepen van niet meer dan 30 cm diep betreffen;
    • 2. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
    • 3. bodemingrepen betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
    • 4. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
      • ploegen;
      • vervanging van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden ter plaatse;
    • 5. gelet op de elders in deze regels genoemde doeleinden, voor deze gronden van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 6. reeds uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreden van dit plan.
  • c. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning zal vooraf, op basis van een door aanvrager in te dienen archeologisch onderzoek, advies worden ingewonnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
  • d. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:

  • a. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
  • e. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder c, niet groter is dan 1.000 m2.

5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of:
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van de omgevingsvergunning wint zij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    • 4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem;
    • 5. het aanleggen van nieuwe boomgaarden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft, die:
    • 1. bodemingrepen van niet meer dan 30 cm diep betreffen;
    • 2. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
    • 3. bodemingrepen betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 1.000 m2;
    • 4. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
      • ploegen;
      • vervanging van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden ter plaatse;
    • 5. gelet op de elders in deze regels genoemde doeleinden, voor deze gronden van ondergeschikte betekenis zijn;
    • 6. reeds uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreden van dit plan.
  • c. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning zal vooraf, op basis van een door aanvrager in te dienen archeologisch onderzoek, advies worden ingewonnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
  • d. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

7.2 Paardenbak

Bij een (bedrijfs)woning is een paardenbak toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a. per woning is maximaal 1 paardenbak toegestaan;
  • b. de afstand van de paardenbak tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;
  • c. de afstand van de paardenbak tot het bouwvlak van derden mag niet minder bedragen dan 30 m;
  • d. de paardenbak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van hobbymatig gebruik;
  • e. de oppervlakte van de paardebank mag niet meer bedragen dan 800 m2;
  • f. lichtmasten zijn niet toegestaan.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 milieuzone - intrekgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn de gronden mede aangewezen ter bescherming van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwaterwinning en is de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas niet toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

37.1 Kleine nutsgebouwen en - bouwwerken

9.1 Kleine nutsgebouwen en - bouwwerken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het realiseren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes, afvalcontainers en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van het gebouw niet meer bedraagt dan 75 m³
  • b. de bouwhoogte van het gebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut niet meer dan 3 m bedraagt.

9.2 Bouw van beheergebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het bouwen van beheergebouwen voor het beheer van natuur-, landschap en boscomplexen, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte van het te beheren object of totaal van verschillende objecten ten minste 25 ha bedraagt;
  • b. per 100 ha te beheren object of totaal van verschillende objecten slechts 1 beheergebouw is toegestaan;
  • c. gebouwd dient te worden in 1 bouwlaag met kap;
  • d. de inhoud van het beheergebouw niet mag bedragen dan 150 m³.
9.3 Overschrijding goot- en bouwhoogten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het overschrijden van de maximale toegestane goot- en bouwhoogten, mits:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 10%;
  • b. een grotere goot- en bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  • c. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
  • d. er niet eerder toepassing is gegeven aan een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het overschrijden van de maximale toegestane goot- en bouwhoogten.

9.4 Antennes

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het bouwen van antennes, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid.

9.5 Schuurbergen bij woningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in de regels:

  • a. opgenomen goot- en bouwhoogten uitsluitend ten behoeve van de bouw van bijgebouwen bij woningen in de vorm van schuurbergen, mits:
    • 1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 8 m;
    • 2. een grotere goot- en bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het bebouwings- en landschapsbeeld;
      • de verkeersveiligheid.
  • b. opgenomen oppervlakte uitsluitend ten behoeve van de bouw van bijgebouwen bij woning in de vorm van schuurbergen, mits:
    • 1. de schuurberg bij een gemeentelijk dan wel rijksmonument wordt gebouwd;
    • 2. er sprake is van een cultuurhistorische toegevoegde waarde;
    • 3. boventallige, niet-beeldbepalende bijgebouwen worden gesloopt waarbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • maximaal 60% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen wordt terug gebouwd;
      • in afwijking van de eerste bullet bij kassen maximaal 20% van het gesloopte oppervlak wordt terug gebouwd;
      • de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, overkappingen en schuurbergen na realisatie niet meer bedraagt dan 400 m².

9.6 Voormalige agrarische hulpgebouwen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het geheel vernieuwen van buiten de (agrarische)bouwvlakken gelegen voormalige agrarische hulpgebouwtjes (zoals schuilgelegenheden en opslaghutjes) die nu in gebruik zijn bij burgers zonder agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. het betrokken gebouw met ten minste 20% van de oorspronkelijke oppervlakte wordt verkleind;
  • b. de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m;
  • c. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 60 m2.

9.7 Mini-windturbines

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het toestaan van mini-windturbines op een gebouw, met dien verstande dat:

  • a. het hoogste punt van een wiek van een mini-windturbine welke is geplaatst op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • b. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 10.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in lid 10.1 onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde in lid onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Boonakkerweg 11 Deil'.