Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Groeneweg naast 31, Buurmalsen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1960.BUUGroeneweg31-ONT1
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Groeneweg naast 31, Buurmalsen’ met identificatienummer NL.IMRO.1960.BUUGroeneweg31-ONT1 van de gemeente West-Betuwe
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het vervaardigen van producten, die in een woning (inclusief bijgebouwen) worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.4 aan huis verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.5 afhankelijke woonruimte:
de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van mantelzorg;
 
1.6 ambachtelijke bedrijven:
kleinschalige bedrijven die gericht zijn op het overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht. Voorbeelden van ambachtelijke bedrijven zijn kleinschalige bierbrouwerijen, klokkenmakerijen, pottenbakkerijen, ateliers en kaasboerderijen;
 
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bed and breakfast:
verhuur van kamers ten behoeve van verblijfsrecreatie in een gebouw, waarbij het gebouw in overwegende mate haar hoofdfunctie behoudt. Onder een bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanene kamerverhuur;
 
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
 
1.10 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.11 bestaand gebouw:
een gebouw als aanwezig ten tijde van het inwerkingtreden van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, dan wel een gebouw dat in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een vergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd;
 
1.12 bestaand gebruik:
het gebruik ten tijde van het inwerkingtreden van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
 
1.13 bestaande oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen:
de oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, inhoud, afmetingen van een bestaand gebouw;
 
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij en qua maatvoering en in functioneel opzicht ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
 
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal welke, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.20 gevoelige functies voor gewasbeschermingsmiddelen:
gronden en percelen waar geregeld en gedurende langere perioden mensen kunnen verblijven zoals (bedrijfs)woningen, tuinen, scholen, zorgfuncties en kampeerterreinen;
 
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
 
1.22 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
 
1.23 mobiele woonunits:
kleine geprefabriceerde schakelbare verplaatsbare woningen die tijdelijk kunnen worden ingezet. zoals caravans;
 
1.24 peil:
  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of aan een bestaande dijk grenst: de hoogte van die weg of de bestaande dijk ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld; 
1.25 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
 
1.26 plattelandswoning:
een (voormalige bedrijfs-) woning gelegen binnen een agrarisch bouwvlak zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en het agrarisch bedrijf;
 
1.27 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, als dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.28 stacaravan:
een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen met een maximale oppervlakte van 55 m², dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstand als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
 
1.29 theetuin:
kleinschalige horeca, in de periode april t/m september in de vorm van een terras van maximaal 100 m² waar niet-alcoholische dranken worden geschonken;
 
1.30 trekkershut:
een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
 
1.31 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
 
1.32 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
 
1.33 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk; voor wat betreft gebouwen worden antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen hierbij niet meegerekend;
 
2.2 goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 hoogte (fruit)bomen:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de (fruit)boom, inclusief opgroei.
 
2.4 inhoud van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, zulks met inbegrip van erkers en dakkapellen, en boven peil, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalende dijkbebouwingl' tevens de leefruimten onder peil worden meegerekend bij het bepalen van de inhoudsmaat van een woning;
 
2.5 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
 
2.6 oppervlakte van een gebouw:
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
 
2.7 spuitvrije zone:
de minimale afstand tussen de grens van de gevoelige bestemming voor gewasbeschermingsmiddelen en de grens van de boomgaard waarin gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Het hart van de eerste boomstam vormt het aan te houden meetpunt voor de grens van de boomgaard.
 
2.8 veiligheidszone Gasunie:
de afstand die overeenkomt met de werpafstand bij nominaal toerental, gerekend vanaf het hart van de mast of toren van de windturbine.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste 1 woning is toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', en maximaal 50 procent van het achtererfgebied mag worden verhard;
met de daarbij behorende:
  1. nutsvoorzieningen;
  2. toegangswegen, -paden, onverharde paden en overig verblijfsgebied;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. erven en tuinen. 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
 
Op de voor 'Wonen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
3.2.2 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. de afstand tussen gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m dan wel niet meer dan de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
  2. voor het bouwen van woningen geldt dat:
    1. indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak de woningen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - woning' geen woning is toegestaan;
    2. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 750 m3 of de bestaande inhoud indien deze groter is dan 750 m3, vermeerderd met 10%, met dien verstande dat de inhoud van een woning op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalende dijkbebouwing' niet meer mag bedragen dan:
      • 500 m3 voor bestaande woningen waarvan de inhoud kleiner is dan of gelijk is aan 500 m3;
      • 650 m3 voor bestaande woningen waarvan de inhoud groter is dan 500 m3 en kleiner of gelijk aan 650 m3;
      • de bestaande inhoud indien deze groter is dan 650 m3, vermeerderd met 10%;
    3. woningen worden voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60° dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder dan 30° of meer dan 60° bedraagt;
    4. de bouwhoogte van een woning niet meer mag bedragen dan 8 m dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte op gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalende dijkbebouwing' niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte;
    5. voor de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1’ de nokrichting parallel moet zijn gericht aan de weg waaraan de woning zich bevindt;
    6. voor de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - nokrichting 2’ de nokrichting loodrecht moet zijn gericht op de weg waaraan de woning zich bevindt;
    7. herbouw van de woning uitsluitend is toegestaan op de bestaande locatie;
  3. voor het bouwen van bijgebouwen geldt dat:
    1. deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen worden opgericht, en, indien sprake is van een bouwvlak, tevens binnen het bouwvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
    3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
    4. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 75 m2 dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken bedraagt per bestemmingsvlak maximaal 250 m2.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn niet meer dan 1 m mag bedragen.
3.2.4 Landschappelijke inpassing
 
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing zijn binnen de aanduiding ‘groen’ geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
  
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Vergroten inhoud woning met 10%
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 en sublid 3.2.2 ten behoeve van het vergroten van de inhoudsmaat van de woning met 10%, indien en voor zover deze woning een zodanige inhoud heeft dat deze op grond van het bepaald in lid 3.2 en sublid 3.2.2 onder c sub 2 niet met 10% kan worden uitgebreid, mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid.
3.3.2 Surplusregeling
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 en sublid 3.2.2 voor vergroting van de oppervlakte van bijgebouwen, mits:
  1. er sprake is van sloop van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen;
  2. maximaal 60% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen wordt terug gebouwd als bijgebouw;
  3. in afwijking van lid b bij kassen maximaal 20% van het gesloopte oppervlak wordt terug gebouwd als bijgebouw;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen na realisatie niet meer bedraagt dan 400 m². 
3.3.3 Dakhelling van minder dan 30°
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 en sublid 3.2.2 ten behoeve van een dakhelling van minder dan 30° dan wel een platte afdekking, mits:
  1. dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  2. mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid. 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van (een gedeelte van) woningen voor detailhandel, anders dan is toegestaan op grond van lid 3.1 en sublid 3.4.2;
  2. het gebruiken van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
3.4.2 Aan huis verbonden beroep
 
Voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in lid 3.1 gelden de volgende regels:
  1. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een woning;
  2. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van beroepsmatige activiteiten, tot een maximum van 45 m2.
3.4.3 Bed and breakfast
 
Bed and breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. voorzieningen voor bed & breakfast zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
  2. de exploitatie van de bed & breakfast wordt uitgeoefend door de hoofdbewoner van de woning.
  3. per woning is sprake van niet meer dan 3 bed & breakfast eenheden tot een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  4. de woonfunctie van de woning blijft behouden;
  5. parkeren geschiedt op eigen terrein. 
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Aan huis verbonden bedrijf
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.4 en sublid 3.4.2 ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. de bedrijfsactiviteiten niet leiden tot een toename van de bebouwing;
  3. er geen bedrijfsactiviteiten, waaronder tevens begrepen opslagactiviteiten, buiten de gebouwen plaatsvinden;
  4. de bedrijfsactiviteit geen onevenredige hinder voor de omliggende belangen en waarden oplevert;
  5. vaststaat dat de bedrijfsactiviteit een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
  6. diegene die de bedrijfsactiviteit in de woning of een bijgebouw in hoofdzaak uitvoert tevens een bewoner van de woning is;
  7. het niet betreft activiteiten welke een zodanige verkeersaantrekkende werking hebben, dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  8. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met een beroepsmatige activiteit in of bij een woning;
  9. het totale vloeroppervlak van de bedrijfsactiviteit niet meer bedraagt dan 75 m2 waarbij gebruik dient te worden gemaakt van bestaande gebouwen. In geval van sloop van bestaande gebouwen als bedoeld in lid 3.2 sublid 3.2.2 kan de omgevingsvergunning worden verleend tot de toegestane oppervlakte op basis van de verleende omgevingsvergunning op basis van deze bepalingen, met dien verstande dat het totale vloeroppervlak van de bedrijfsactiviteit niet meer bedraagt dan 200 m2’
3.5.2 Mantelzorgvoorzieningen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4.1 ten behoeve van de realisering van een mantelzorgvoorziening in een bijgebouw, mits:
  1. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond, dan wel de mantelzorg een ouder-kind relatie betreft waarbij de ouder 65 jaar of ouder is;
  2. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
  3. de waarden en belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  5. er geen zelfstandige woning ontstaat;
  6. na beëindiging van de mantelzorgsituatie dient de tijdelijke woonunit weer verwijderd te worden;
  7. bij de mantelzorgvoorziening geen afzonderlijke bijgebouwen worden opgericht.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de in lid 4.2 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
  1. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  3. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
  4. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht;
  5. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder c, niet groter is dan 500 m2. 
4.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of:
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van de omgevingsvergunning wint zij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen;
    2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    3. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem;
    5. het aanleggen van nieuwe boomgaarden.
  2. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft, die:
    1. bodemingrepen van niet meer dan 30 cm diep betreffen;
    2. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
    3. bodemingrepen betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
    4. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
      • ploegen;
      • vervanging van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden ter plaatse;
    5. gelet op de elders in deze regels genoemde doeleinden, voor deze gronden van ondergeschikte betekenis zijn;
    6. reeds uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreden van dit plan.
  3. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning zal vooraf, op basis van een door aanvrager in te dienen archeologisch onderzoek, advies worden ingewonnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
  4. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Strijdig gebruik
 
Onder gebruik in strijd met dit plan wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting. 
6.2 Paardenbak
 
Bij een (bedrijfs)woning is een paardenbak toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende regels:
  1. per woning is maximaal 1 paardenbak toegestaan;
  2. de afstand van de paardenbak tot de woning mag niet meer bedragen dan 40 m;
  3. de afstand van de paardenbak tot het bouwvlak van derden mag niet minder bedragen dan 30 m;
  4. de paardenbak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van hobbymatig gebruik;
  5. de oppervlakte van de paardenbank mag niet meer bedragen dan 800 m2;
  6. lichtmasten zijn niet toegestaan.
 
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
 
7.1 Overschrijding goot- en bouwhoogten
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het overschrijden van de maximale toegestane goot- en bouwhoogten, mits:
  1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 10%;
  2. een grotere goot- en bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid. 
7.2 Antennes
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het bouwen van antennes, mits:
  1. de bouwhoogte niet meer dan 15 m bedraagt;
  2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. het bebouwings- en landschapsbeeld;
    3. de verkeersveiligheid. 
7.3 Schuurbergen bij woningen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in de regels:
  1. opgenomen goot- en bouwhoogten uitsluitend ten behoeve van de bouw van bijgebouwen bij woningen in de vorm van schuurbergen, mits:
    1. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 8 m;
    2. een grotere goot- en bouwhoogte stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van:
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • het bebouwings- en landschapsbeeld;
      • de verkeersveiligheid.
  2. opgenomen oppervlakte uitsluitend ten behoeve van de bouw van bijgebouwen bij woning in de vorm van schuurbergen, mits:
    1. de schuurberg bij een gemeentelijk dan wel rijksmonument wordt gebouwd;
    2. er sprake is van een cultuurhistorische toegevoegde waarde;
    3. boventallige, niet-beeldbepalende bijgebouwen worden gesloopt waarbij wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
      • maximaal 60% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen wordt terug gebouwd;
      • in afwijking van de eerste bullet bij kassen maximaal 20% van het gesloopte oppervlak wordt terug gebouwd;
      • de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, overkappingen en schuurbergen na realisatie niet meer bedraagt dan 400 m².
 
7.4 Kleine nutsgebouwen en - bouwwerken
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het realiseren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes, afvalcontainers en dergelijke, met dien verstande dat:
  1. de inhoud van het gebouw niet meer bedraagt dan 75 m³
  2. de bouwhoogte van het gebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut niet meer dan 3 m bedraagt. 
7.5 Mini-windturbines
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels van dit plan ten behoeve van het toestaan van mini-windturbines op een gebouw, met dien verstande dat:
  1. het hoogste punt van een wiek van een mini-windturbine welke is geplaatst op een gebouw niet meer mag bedragen dan 5 m;
  2. de belangen van de betreffende bestemming(en) worden niet onevenredige aangetast;
  3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 8 Overgangsrecht
 
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde in lid 8.1 onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde in lid 8.1onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in lid onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Groeneweg naast 31, Buurmalsen’