direct naar inhoud van Regels
Plan: Paraplubestemmingsplan Archeologie gemeente West Betuwe 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.BParcheologie-ONT1

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

Het Paraplubestemmingsplan Archeologie met identificatienummer NL.IMRO.1960.BParcheologie--ONT1.

1.2 archeologisch deskundige:

De regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.3 archeologisch onderzoek:

Onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een BRL SIKB 4000 Archeologie gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en minimaal werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.4 archeologische waarde:

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de studie naar in de bodem voorkomende sporen en relicten uit het verleden.

1.5 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.6 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.7 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die direct of indirect met de grond is verbonden, of die direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.8 onderzoeksrapport:

Een in rapportvorm vervat schriftelijk verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aan- of afwezigheid van archeologische waarden.

1.9 peil:

Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

  • de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

Voor een woonschip:

  • de waterspiegel;

In andere gevallen:

  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
1.10 selectiebesluit:

Een gemotiveerd besluit van het bevoegd gezag om archeologische waarden al dan niet te behouden. Doorgaans wordt een selectiebesluit opgesteld door een archeologisch deskundige namens het bevoegd gezag. Een selectiebesluit is geen besluit in de zin van Awb. Het wordt niet officieel gepubliceerd.

1.11 wet/wettelijk regeling:

Waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Artikel 2 Reikwijdte

  • a. Dit bestemmingsplan vervangt alle dubbelbestemmingen die betrekking hebben op bescherming van archeologische waarden in alle bestemmingsplannen en wijzigingsplannen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan binnen de gemeente West Betuwe van kracht zijn.
  • b. Voor zover in dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming met betrekking tot bescherming van archeologische waarden is opgenomen, vervallen de geldende dubbelbestemmingen zoals opgenomen in alle onder a. genoemde bestemmingsplannen.
  • c. Voor zover in bestemmingsplannen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan binnen gemeente West Betuwe van kracht zijn geen dubbelbestemmingen die betrekking hebben op de bescherming van archeologische waarden zijn opgenomen, regelt dit plan de archeologische bescherming.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Waarde - Archeologie 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

3.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
3.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
    • c. en, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 50 vierkante meter;
    • d. op basis van een door of namens bevoegd gezag getoetst en geaccordeerd onderzoeksrapport is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 3.2.1 lid 1d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
3.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 3.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 3.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afs tand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.
3.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 3.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
3.2.4 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
3.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 3.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. en, in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 50 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een door of namens bevoegd gezag getoetst en geaccodeerd onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 3.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie; of
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
3.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 3.1 genoemde bestemming, en met inachtneming van het in artikelen 3.3.1 en 3.3.2 gestelde een of meerdere (fundering)stekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

3.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 3.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
3.3.5 Vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kan aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
3.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

4.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
4.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 4.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 100 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 4.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
4.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 4.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 4.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.

4.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 4.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
4.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
4.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 4.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 100 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 4.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
4.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 4.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 4.3.1 en 4.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

4.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 4.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
4.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
4.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

5.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
5.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 5.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld;
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 500 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 5.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
5.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 5.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 5.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.
5.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 5.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
5.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
5.3.2 Uitzonderingen
  • 3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 5.2.2 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 500 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 4. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 5.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
5.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 5.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 5.3.1 en 5.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

5.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 5.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
5.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
5.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
6.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 150 centimeter onder het bestaande maaiveld
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 2.500 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 6.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
6.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 6.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 6.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.
6.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 6.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
6.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
6.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 6.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 150 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 2.500 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 6.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
6.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 6.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 6.3.1 en 6.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

6.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 6.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
6.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
6.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 5

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
7.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 7.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 2.500 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 7.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
7.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 7.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 7.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.
7.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 7.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
7.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 3 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
7.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 7.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 2.500 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 7.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
7.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 7.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 7.3.1 en 7.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

7.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 7.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
7.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
7.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

8.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
8.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 8.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 5.000 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 8.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
8.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 8.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 8.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.
8.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 8.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
8.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
8.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 8.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 5.000 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 8.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
8.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 8.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 8.3.1 en 8.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

8.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 8.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
8.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
8.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 7

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

9.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
9.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 9.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 50 centimeter onder het bestaande maaiveld
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 2.500 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 9.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
9.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 9.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 9.2.1 gestelde:

  • a. een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben; en
  • b. een of meerdere palenplannen te overleggen waaruit blijkt het aantal palen, het type/soort, de omvang/diameter, de lengte, de onderlinge afstand tussen de rijen funderingspalen en de wijze van aanbrengen opdat de mate van verstoring bepaald kan worden.
9.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 9.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
9.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 3 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
9.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 9.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 50 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 2.500 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 9.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one venredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
9.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 9.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 9.3.1 en 9.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

9.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 9.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
9.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
9.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 8

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de op en/of in deze gronden voorkomende en aantoonbaar te verwachten archeologische waarden.

10.2 Omgevingsvergunning voor bouwen
10.2.1 Bouwwerken
  • 1. Op de in artikel 10.1 bedoelde gronden mogen zonder omgevingsvergunning geen bouwwerken worden opgericht, tenzij:
    • a. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • b. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld
    • c. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde onder b, niet groter is dan 10.000 vierkante meter;
    • d. op basis van ingediend onderzoeksrapport is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en dit tevens is getoetst en geaccordeerd door een archeologisch deskundige namens bevoegd gezag;
    • e. deze voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 10.2.1lid 1 onder d hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet onevenredig geschaad zullen worden door de bouwwerkzaamheden.
10.2.2 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 10.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikel 10.2.1 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

10.2.3 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 10.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
10.2.4 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Werken en werkzaamheden

Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 8' is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig:

  • a. het afgraven, saneren, ontgronden, onderzuigen, verlagen, afplaggen, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het aanleggen, verbreden en verwijderen van verhardingen;
  • c. het ophogen van de bodem met meer dan 3 meter;
  • d. het graven of vergraven, verruimen, verdiepen of dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het frezen en scheuren van grasland;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen waaronder begrepen bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij en windsingel;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen zoals vermeld onder f. waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van drainage;
  • i. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • j. het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van verticale grondkeringen of het op een of andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • k. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • l. het verwijderen van bestaande ondergrondse fundamenten, verticale grondkeringen en het verwijderen en/of uittrekken van funderingspalen;
  • m. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek.
10.3.2 Uitzonderingen
  • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden indien deze:
    • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 10.2.1 van toepassing is;
    • b. tot een diepte van 30 centimeter onder het bestaande maaiveld gaan;
    • c. in aanvulling op het bepaalde onder b, geen grotere oppervlakte dan 10.000 vierkante meter betreft;
    • d. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • e. worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud. Hieronder vallen:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande kabels- en leidingentracés waarbij de omvang en diepte ongewijzigd blijft;
      • het vervangen van bestaande boomgaarden door nieuwe boomgaarden met gebruikmaking van dezelfde plantgaten of bomenrij.
    • f. mogen worden uitgevoerd volgens een verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • g. voor archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • h. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van een namens bevoegd gezag getoetst en geaccepteerd ingediend onderzoeksrapport:
    • i. is aangetoond dat er zich geen archeologische waarden (meer) bevinden; of
    • j. is aangetoond dat de archeologische waarden van de gronden, die kunnen worden verstoord, naar het oordeel van he bevoegd gezag, in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • 2. Een onderzoeksrapport zoals genoemd in art. 10.3.2 lid 1onder h hoeft niet te worden overlegd wanneer:
    • a. naar het oordeel van de archeologisch deskundige de archeologische waarden van de gronden al afdoende zijn vastgelegd in andere archeologisch informatie;
    • b. uit een schriftelijk advies van de archeologisch deskundig blijkt dat de archeologische waarden niet of niet one v enredig geschaad zullen worden door het werk of de werkzaamheden.
10.3.3 Aanvraagvereisten

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen is de aanvrager van een omgevingsvergunning verplicht ten behoeve van in artikel 10.1 genoemde bestemming en met inachtneming van het in artikelen 10.3.1 en 10.3.2 gestelde een of meerdere (funderings)tekeningen te overleggen waaruit blijkt welke omvang (in breedte, diepte, lengte en/of hoogte) de ingrepen en verstoringen zullen hebben.

10.3.4 Beoordelingsregels

Een omgevingsvergunning voor het bouwen in of op de onder artikel 10.1 genoemde bestemming wordt alleen verleend als:

  • a. uit het bij de aanvraag gevoegde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  • b. de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet of niet onevenredig wordt geschaad; of
  • c. de archeologische waarden kunnen worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
10.3.5 Vergunningvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het verrichten van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
10.3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 8':

  • a. te wijzigen in een andere in dit bestemmingsplan opgenomen archeologische bestemming indien dit op basis van de uitkomsten van nader uitgevoerd archeologisch onderzoek of naar oordeel van de archeologisch deskundige noodzakelijk is; of
  • b. geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat:
    • 1. ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een omgevingsvergunning waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere omgevingsvergunningen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1. Overgangsrecht bouwwerken
    • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen of een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
      • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      • na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
    • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonderomgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  • 2. Overgangsrecht gebruik
    • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
    • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
    • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
    • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie gemeente West Betuwe 2023'.