direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Beesd, Busterweg 30
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

Voorliggend plan betreft een wijzigingsplan binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" van gemeente West Betuwe ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak.

In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen.

De initiatiefnemers willen de huidige stal verlengen om ruimte te kunnen bieden aan het jongvee, waarbij het dieraantal op bedrijfsniveau niet zal toenemen. Een groter bouwvlak geeft overigens de mogelijkheid om in de toekomst nieuwe voeropslag (en) te realiseren. Daarnaast is er de wens om een klein onbemand boerderijwinkeltje, in de vorm van een blokhut, te plaatsen voor de verkoop van eigen- en streekproducten. Deze ontwikkelingen dragen bij aan een toekomst bestendig agrarisch bedrijf echter past de beoogde situatie niet in het huidige bouwvlak.

De gewenste ontwikkeling past binnen een wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een wijzigingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.2 Planlocatie

De planlocatie is gelegen aan Busterweg 30 en ligt aan de noordkant van Beesd in het landelijk gebied van gemeente West Betuwe. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Beesd, sectie A, nummers 731-732-790. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0001.png"

Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" van de gemeente West Betuwe, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 21-12-2021, onverkort van toepassing.

Zoals te zien in de volgende figuur zijn ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Landschapswaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' toegekend. Tevens zijn ter plaatse de functie aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - Grondgebonden veehouderij', en gebiedsaanduidingen: 'Milieuzone - beschermingszone leefgebied natte dooradering', 'Overige zone - Inundatiekommen', 'Overige Zone - Open Landschap', 'Overige zone - Groene ontwikkelingszone'' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0002.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Vanuit artikel 4.2.1 mogen gebouwen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, het bouwvlak is in zijn geheel benut en biedt onvoldoende ruimte voor de gewenste ontwikkeling, waardoor bouwvlak moet worden vergroot. Voor vergroting van het bouwvlak is in atikel 4.8.1 van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze bevat de volgende voorwaarden:

(Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten of veranderen van het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:)

-de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij', tenzij uit een grondgebuiksplan blijkt dat ter plaatse van deze aanduiding een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig is;

-de vergroting of vormverandering is noodzakelijk voor de continuïteit of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf;

-de waardevolle landschapselementen moeten behouden blijven;

-de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 ha;

-de breedte van het bouwvlak langs de weg mag niet meer bedragen dan 150 m;

-indien het bouwvlak van een grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden veehouderij' wordt gewijzigd, gelden de volgende aanvullende regels:

-de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 2 ha;

in aanvulling van het bepaalde onder 1 geldt voor een (melk)rundveehouderij dat:

-er geen sprake is van omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij;

-aan de uitbreiding een grondgebruiksplan ten grondslag ligt;

-er mag geen aantasting van de waterhuishoudkundige situatie optreden met betrekking tot de waterkwantiteit en –kwaliteit; evenmin mag de regionale wateropgave belemmerd worden;

-het woon- en leefklimaat van omwonenden mag niet worden aangetast;

-op basis van toetsing aan de Wet geurhinder in dat specifieke geval geen geurnormen mogen worden overschreden, alsmede dat er in de omgeving sprake is van een goed woon- en leef-klimaat;

-de wijziging niet mag worden toegepast ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' of een niet-grondgebonden veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet grondgebonden veehouderij';

-de uitbreiding dient ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd erfbeplantingsplan;

-indien de vergroting van het bouwvlak plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone', dan moet worden aantoond dat er geen significante aantasting plaatsvindt van de kernkwaliteiten van de groene ontwikkelingszone;

-de stikstofdepositie van het betreffende agrarische bedrijf op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden neemt niet toe ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie zoals die op het tijdstip van vaststelling van het plan blijkt of kan worden afgeleid uit:

-een onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt of een onherroepelijke omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 7 lid 5 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt zoals opgenomen in Bijlage 4 Lijst vergunning Wet natuurbescherming;

-indien een onherroepelijke vergunning als bedoeld onder a ontbreekt: de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende stikstofdepositie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt in de periode van 12 maanden teruggerekend vanaf het moment van vaststelling van het plan.

De voorgenomen ontwikkeling wordt in deze ruimtelijke onderbouwing getoetst aan bovengenoemde voorwaarden, hieruit komen geen belemmerende aspecten naar voren voor de beoogde situatie. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente West Betuwe.

De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarische landerijen met kleine bospercelen tussendoor. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling met een open opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten en/of lijnen in het landschap.

In de nabije omgeving van de locatie zijn verschillende agrarische bedrijven, burgerwoningen en een aannemingsbedrijf gelegen.

Op de locatie is momenteel een melkveebedrijf gevestigd.

Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1,05 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.

In onderstaand figuur is het huidige bouwvlak in groen omkaderd, zijn de voeropslagen (4) te zien, de melkveestal (1), bedrijfswoning (2) en bestaande loods (3).
afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0003.png"

Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse het bouwvlak te vergroten om zodoende ruimte te creëren voor de verlenging van de stal waardoor het jongvee meer ruimte zal krijgen. Daarnaast ontstaat met een groter, vierkant bouwvlak een efficientere bedrijfsinrichting waarbij de bestaande loods gerenoveerd zal worden en voeropslagen in de toekomst kunnen worden aangelegd. Het gewenste bouwvlak zal aan de voorkant van het erf de mogelijkheid bieden tot het realiseren van een kleine (onbemande) boerderijwinkel.

Het bouwvlak ter plaatse is niet toereikend om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bouwvlak ter plaatse te vergroten. De omvang van het bouwvlak zal daarbij worden vergroot tot 1,5 hectare.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0004.png"

Situatietekening gewenste situatie.
Bron: DLV Advies.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke verevening gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen.

De uitbreiding van het stalgebouw heeft niet veel impact op de ruimtelijke uitstraling. Er wordt achter de bestaande bouw en van de straat afgekeerd gebouwd. Er worden in buurt van de boerderijwinkel 2 bomen geplant, die voor schaduw zorgen op hete dagen in het winkeltje en tevens een groene aanblik bieden. Het type boom moet passend zijn in het rivierenlandschap en tevens inheems zijn. Gedacht kan worden aan soorten als walnoot (voorkeursalternatief), witte paardenkastanje, rode beuk, esdoorn, populier of iep. Initiatiefnemer kiest hierbij voor 2 walnootbomen, omdat deze erg geschikt zijn voor toepassing bij agrarische bedrijven.

Tevens wordt aan de voorzijde van het perceel, een bloemrijke strook ingezaaid. Hiermee wordt de beleving vanaf de Busterweg verbetert voor passanten. De bloemrijke strook wordt ingezaaid met een geprepareerd mengsel dat een mooie variatie aan bloemtypen oplevert. Het zaaimengsel zal bij voorkeur bestaan uit soorten die op alle grondsoorten kunnen. Sommige mengsels kunnen op de zware grond die in deze regio voorkomt, niet goed gedijen. Door te kiezen voor een meerjarige vegetatie met ook grassoorten, is er in de winter mogelijkheid voor kleine vogels om te fourageren. Van belang in het bloemenmengsel is een doorlopende bloei in het bloeiseizoen. De hoogte van de vegetatie komt idealiter tussen 60 en 80 centimeter, zodat weggebruikers eroverheen kijken, maar er toch een voldoende visuele scheiding is.

Een bloemstrook heeft weinig beheersvereisten. Wanneer wordt gekozen voor een mengsel dat zichzelf doorzaaid, kan met het aangepast maaibeheer ervoor gezorgd worden dat de bloemen zichzelf zullen vermeningvuldigen en er dus echt meerjarige vegetatie ontstaat. Het beoogde type mengsel kan gezaaid worden tussen maart en juni ieder jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0005.png"

Uitsnede landschappelijke inpassing, ook te zien op bijlage 1 (bron: DLV Advies)

Hiermee wordt ter plaatse voorzien in een goede, bij het gebied passende landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.

Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:

  • 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
    Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden, dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving moeten meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld.
  • 2. Duurzame en circulaire economie:
    Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving.
  • 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
    Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat de woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd.
  • 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
    Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.

Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.

Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is, zoals te zien in de volgende figuur, gelegen in een gebied dat is aangemerkt als projectgebied voor 'Erfgoederen van universele waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0006.png"

Afb. 6: Uitsnede kaart projectgebieden Barro.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.

Voor gebieden welke zijn gelegen in de projectgebieden voor 'Erfgoederen van universele waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie' zijn in het Barro specifieke regels opgenomen.

Deze regels zien op de instandhouding en waar mogelijk versterking van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Wat deze kernkwaliteiten zijn, is (niet-limitatief) opgenomen in bijlage 8 bij het Barro. De kernkwaliteiten zijn dus zeker:

"1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:

- inundatiegebieden;

- zone met verdedigingswerken zoals forten, batterijen en lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;

- voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;

- waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhand met verdedigingswerken en inundatiegebieden;

- overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;

- de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;

- de historishce vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;

2. Grote openheid;

3. Groen en overwegend rustig karakter."

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen belemmeringen voor de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De planlocatie maakt onderdeel uit van een inundatiegebied. De planlocatie is wat verderaf gelegen van specifieke verdedigings- en waterwerken. De waarden openheid en het groene, rustige karakter komen in dit deel van het inundatiegebied goed naar voren.

De voorgenomen ontwikkeling beperkt de openheid niet. Er vindt geen hoogbouw plaats en de nieuwe ontwikkelingen worden niet in het open zicht gebouwd maar enkel in het verlengde richting van bestaande aanwezige sleufsilo's en de stal.


De terugkerende bebouwing wordt landschappelijk ingepast, waardoor de aanzichten van het perceel vergroenen en verzachten. Daarnaast nemen de verkeersbewegingen in de nieuwe situatie niet onevenredig toe opzichte van de bestaande situatie. Dit bevordert de rust in dit deel van het inundatiegebied.

De voorgenomen ontwikkeling heeft aldus geen belemmeringen voor de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals die zijn gegeven in het Barro en kan deze zelfs op bepaalde punten verbeteren. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan het beleid uit het Barro.

3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van de ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties en/of andere stedelijke voorzieningen. Op basis van de definitie voor een stedelijke ontwikkeling is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie Gelderland heeft op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.

De provincie heeft in de Omgevingsvisie zeven ambities opgenomen:

  • 1. energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.

Energietransitie:

Het energievraagstuk is een wereldwijd vraagstuk. Het gaat aan niemand voorbij en raakt iedereen, ook in Gelderland. 'Oude' manieren van energie opwekken en gebruiken hebben teveel negatieve effecten en passen niet meer. Nieuwe manieren zijn nodig. Streven is dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is. Als tussendoel stelt de provincie dat zij in 2030 55% broeikasgasreductie willen hebben bereikt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe bedrijfsloods opgericht. Deze zal met oog voor duurzaamheid gebouwd worden, maar ook aan de buitenzijde voorzien worden van zonnepanelen ind e de toekomst.Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling de doelstellingen voor klimaatadaptatie niet in de weg staan, maar juist aanvullen.

Klimaatadaptie:

Het klimaat verandert merkbaar. Hoosbuien, stijgende temperaturen, extreme hitte, langdurige droogte, de uitdroging van land- en tuinbouwgronden, bodemdaling, bosbranden en toenemende overstromingsrisico's. Het veranderend klimaat gaat aan niemand voorbij en raakt alle facetten van de omgeving. Het gaat daarbij om zowel de natuur als om de eigen gezondheid en veiligheid. De provincie wil hierop voorbereid zijn en zet daarom vooral en eerst in op het tegengaan van de risico's en gevaren van de klimaatverandering. Voor de provincie heeft dit prioriteit. De provincie wil in 2050 optimaal beschermd zijn en kunnen meebewegen met het veranderende klimaat. Overtollig water moet dan zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. De provincie werkt hier vooral aan vanuit de betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houdt daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed wordt water opgevangen en voor langere tijd vastgezet in beken. Daarnaast zorgt de provincie voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor de Gelderse natuur en de land- en tuinbouw en voor voldoende gezond drinkwater voor mens en dier.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal door de sloop van twee verouderde bedrijfsgebouwen ad 1.600 m2 en de terugkeer van een enkele bedrijfsloods ad 1.050 m2, de hoeveelheid oppervlakteverharding afnemen. Hierdoor zal het infiltrerend vermogen ten aanzien van het hemelwater van het perceel toenemen. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling de doelstellingen voor klimaatadaptatie niet in de weg zal staan, maar juist dienen.

Circulaire economie:

Het gebruik van natuurlijke grondstoffen is wereldwijd in de afgelopen honderd jaar explosief gestegen. Met schaarste, uitputting en schade aan de omgeving tot gevolg. Minder afval en meer kringloop, recycling en hergebruik is nodig om Gelderland schoon en groen te houden. De provincie vindt het daarom belangrijk dat er circulair wordt gewerkt. Dit gaat voornamelijk op bij de aanleg en het onderhoud van gronden, landschappen, wegen en waterwegen en bij het verduurzamen van vastgoed in de stad. Daarbij gaat de provincie zoveel mogelijk voor duurzame materialen en voor het hergebruik daarvan.

Verder zijn in Gelderland verschillende bedrijven op dit terrein innovatief bezig. Dit wordt gestimuleerd. Daarnaast wordt er vooral gefocust op de Gelderse Food sector vanuit Ede-Wageningen, op circulaire regio's en bedrijventerreinen in Gelderland, op Smart Industry en op het recyclen van kunststoffen en consumentengoederen. Tegelijkertijd is wet- en regelgeving niet altijd ingericht op circulair werken. Zo mag bijvoorbeeld niet alle afval als grondstof worden aangemerkt. De provincie vindt het belangrijk dat beperkende regels worden weggenomen en zet zich daar actief voor in.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is volop aandacht voor verduurzaming van de nieuwe bedrijfslood maar wordt bijvoorbeeld ook dierlijke mest op eigen grond uitgereden. Daarnaast is de initiatiefnemer onderzoekende naar innovatieve manieren voor het voeren van het bedrijf en wil daarbij waar mogelijk kringlopen zoveel mogelijk sluiten en verduurzamen. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling de doelstellingen voor klimaatadaptatie niet in de weg zal staan.

Biodiversiteit:

Gelderland heeft een rijke natuur, waaronder de Veluwe met haar bossen, heide, stuifzand en haar specifieke dier- en plantensoorten. Verdere heeft de provincie een groot Gelders natuurnetwerk ontwikkeld met allerlei verbindingszones – ecologisch poorten, ecoducten, uiterwaarden – dat voor de biodiversiteit belangrijke gebieden in en buiten Gelderland verbindt. Het beschermen en het versterken van dit netwerk staat voorop. Hierbij worden robuuste verbindingen nagestreefd. Er wordt een netwerk van verbindingen langs rivieren, uiterwaarden en kleinere watergangen in het Gelders natuurnetwerk en andere waardevolle landschappen en gebieden gerealiseerd. Gebieden die rijk zijn aan vogels worden beschermd. Daarnaast wordt ingespeeld op de gevolgen van het veranderende klimaat voor de natuur, zoals bijvoorbeeld verdroging.

Tegelijkertijd daalt de variatie in planten- en diersoorten. Er is meer nodig om dit weer op peil te krijgen. De meeste kansen ontstaan hierbij door veehouderij, land- en tuinbouw en natuur slimmer te verbinden. Er wordt gewerkt met betrokken partijen aan een betere balans tussen de intensieve veehouderij, natuurwaarden, lucht- en bodemkwaliteit en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw en fruitteelt.

Ten slotte vindt de provincie het belangrijk de biodiversiteit in de gebouwde omgeving te versterken. Aandacht voor natuur in de woonwijken in de groene Gelderse steden, bij de bouw en renovatie van werklocaties en het Gelders erfgoed en bij de aanleg van wegen en dijken. Werken met de natuur, in plaats van ertegen. Dit helpt, niet alleen om ervoor te zorgen dat de variatie in planten- en diersoorten weer groeit, maar ook in het kader van klimaatadaptatie – bijvoorbeeld het wegvloeien van overtollig water in de bodem.

Zoals nader omschreven in de paragraaf Ecologie, zal de voorgenomen ontwikkeling geen onevenredig nadelige gevolgen hebben op natuurlijke waarden in de omgeving. Daarnaast zullen bij de voorgenomen ontwikkeling positieve wijzigingen plaatsvinden aan het bedrijf, het landschap en/of aan landschappelijke elementen. De voorgenomen ontwikkeling staat de doelstellingen voor de biodiversiteit daarmee niet in de weg.

Bereikbaarheid:

Bereikbaarheid is een kritische succesfactor voor een verbonden samenleving en een krachtige, duurzame Gelderse economie. De samenleving heeft behoefte aan flexibele en efficiënte netwerken die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn. Mensen willen snel en veilig op hun werk kunnen komen, elkaar kunnen ontmoeten, ervaringen kunnen delen, de vele evenementen kunnen bezoeken, grenzen kunnen verleggen. Een sterk netwerk zorgt daarvoor en de behoefte daaraan neemt toe. Naar verwachting nemen de vervoersstromen in Gelderland richting 2040 met 40% toe. Maar niet op de standaard manier. Steeds vaker worden verschillende vormen van vervoer gecombineerd, zowel door mensen als bij het vervoeren van goederen.

Er ontstaan steeds meer nieuwe concepten, zoals, zelfrijdende auto's, leen- en deelauto's, snelle elektrische fietsen en slimme manieren van bevoorrading van binnensteden. Dit zet druk op het grote en gevarieerde Gelderse mobiliteitsnetwerk- voor auto's, schepen, openbaar vervoer,(snel)fietsen, voet- en wandelpaden en vliegverkeer. Daarbij is het zaak te zorgen voor de veiligheid en vlotte doorstroming op dit netwerk. De provincie wil faciliteren dat mensen elkaar kunnen blijven bereiken en ontmoeten. Slim maatwerk en nieuwe vormen van mobiliteit zijn daarbij nodig. De provincie wil vanuit ieders verantwoordelijkheid gezamenlijk bevorderen dat het openbaar vervoer en alternatieve vormen van mobiliteit toekomst- en vraaggericht blijven. Sommige Gelderse streken kennen hoge concentraties aan mensen en activiteiten. De provincie kijkt hoe zij slimmer kunnen omgaan met de vele verbindingen en knooppunten die er zijn op de weg, in de lucht en/of op het water. Om knelpunten te voorkomen en op te lossen, wordt verder bekeken hoe de bedrijventerreinen zo kunnen worden geclusterd dat vervoers- en goederensystemen slimmer met elkaar en met ontwikkelingen in de stad kunnen worden verbonden.

Daarnaast wordt bezien hoe alternatieve manieren van vervoer – in het bijzonder de fiets – verder kunnen worden gestimuleerd. In delen van Gelderland is de bevolking aan het krimpen. Daar staat met name het 'klassieke' openbaar vervoer onder druk. Ook ICT-ontwikkelingen en snel internet bieden opties die kunnen leiden tot andere of slimmere vervoersstromen. Samen met partners wordt gezocht naar goede alternatieven. Daarbij wordt eerst gekeken naar het benutten en optimaliseren van bestaande mogelijkheden, voordat wordt overgegaan tot het aanleggen van nieuwe infrastructuur. Naast de verkeersveiligheid, houden wordt altijd rekening gehouden met de leef- en luchtkwaliteit van de omgeving.

Het verkeer en (openbaar) vervoer moet schoner, gezonder en duurzamer. Fossiele brandstoffen raken op en maken plaats voor duurzame energiebronnen, zoals elektrische auto's en waterstofvoertuigen. Hetzelfde geldt voor het beheer en onderhoud van de wegen. Dit wordt zo schoon en duurzaam mogelijk gedaan. Er liggen tal van kansen op het terrein van duurzame mobiliteit: vervoers- en goederensystemen slimmer verbinden, meer oplaadpunten voor elektrische auto's en duurzame tankpunten, stimuleren van fietsgebruik, experimenten met nieuwe duurzame vormen van vervoer, snel internet als alternatief voor fysieke mobiliteit. Ontwikkelingen vragen een brede blik en een samenhangende aanpak tussen mobiliteit en de inrichting van woonwijken en bedrijventerreinen, voorzieningen – zoals laadpalen en internet – en vervoerssystemen. De provincie zet zich in voor een dekkend netwerk van duurzame oplaad- en tankpunten in Gelderland. Ook worden experimenten die bijdragen aan duurzame manieren van vervoer gestimuleerd.

De sterke groei in de luchtvaart door toerisme en transport geeft een intensivering van het luchtruimgebruik, ook boven de groene provincie Gelderland. Een duurzaam, economisch krachtig en verbonden Gelderland noodzaakt tot expliciete aandacht om nadelige gevolgen van luchtvaart te voorkomen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een relatief kleinschalige ontwikkeling en zal geen invloed hebben op de infrastructuur en bereikbaarheid in de omgeving. Ook zal de voorgenomen ontwikkeling de verdere ontwikkelingen met betrekking tot mobiliteit en bereikbaarheid niet in de weg staan.In de paragraaf verkeer en parkeren, wordt verder in gegaan op de verkeersafwikkeling. Hiermee past het voorgenomen initiatief binnen de doelstellingen die de provincie heeft opgenomen met betrekking tot bereikbaarheid.

Vestigingsklimaat:

Gelderland heeft een unieke ligging op de oostwest-as en de noordzuid-as van Nederland. Daarnaast heeft de provincie een strategische en aantrekkelijke positie te midden van andere sterke regio's - Amsterdam (Randstad), Brussel (Vlaamse Ruit), Keulen (Rheinland). Er is daarmee sprake van een uitstekend verbonden provincie en wordt daarmee samengewerkt met deze regio's, net zoals met de buurprovincies. Juist door de bijzondere kwaliteiten en veelzijdigheid van Gelderland – haar natuur, groene steden op menselijke schaal, kennisinfrastructuur, cultuur, recreatie en toerisme en sport – kan de provincie zich verder ontwikkelen als ideale vestigingsplek en uitvalslocatie om te werken en te wonen. Met een brede blik op de leefomgeving geeft de provincie dan ook een krachtige impuls aan de regionale economie en arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen in Gelderland zich ontplooien, ontspannen en ontwikkelen.

De Gelderse economie heeft grote behoefte aan voldoende en kundige mensen. De concurrentie op de arbeidsmarkt is groot. De provincie wil de strategische ligging en de aantrekkingskracht van de Gelderse regio's vergroten, zodat mensen er willen (blijven) wonen en zich willen binden aan Gelderland. Sterke stedelijke netwerken en toegankelijke ontmoetingsplekken zijn daarbij van vitaal belang. Plekken waar mensen elkaar makkelijk kunnen vinden om kennis, ideeën en plannen uit te wisselen en elkaar vooruit te helpen. Plekken die goed ontsloten zijn, zoals innovatieve campussen, bruisende binnensteden en dynamische bedrijventerreinen. Het concentreren en combineren van activiteiten heeft daarbij de voorkeur, boven versnippering door de hele provincie. Activiteiten die elkaar versterken, worden met elkaar in contact gebracht en zoveel mogelijk bij elkaar in de buurt of in dezelfde voorziening geplaatst. Zo blijft Gelderland, naast dynamisch, ook open, groen en gezond. Het omvormen van bestaande en leegstaande bedrijvenlocaties heeft de voorkeur, boven de aanleg van nieuwe terreinen. Pas als er geen andere mogelijkheden zijn, wordt uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen. Daarnaast wordt gekeken naar hoe de inrichting van de Gelderse werklocaties zo duurzaam mogelijk kunnen worden gemaakt in termen van energie en klimaat.

Gelderland heeft sterke troeven: Health, Energy, Tech, Food, Logistiek, een sterk midden- en kleinbedrijf. Nationaal en internationaal werkende Gelderse bedrijven die in volle verbinding staan met gebieden buiten Gelderland. Daar zit veel innovatieve kracht. Die krijgen volop de ruimte, maar wel op voorwaarde dat ook bijgedragen wordt aan het duurzaamheidsvraagstuk. Want schoon en groen is het uitgangspunt. Er wordt meegedacht met deze bedrijven en geholpen bij de toegang tot kennis, middelen, markten, netwerken, locaties en het onderwijs.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een functie die concurreert met functies in het stedelijk gebied en/of op bedrijventerreinen. De voorgenomen ontwikkeling ondersteunt juist andere bedrijvigheid. Zowel van initiatiefnemers zelf als van andere lokale ondernemers. De voorgenomen ontwikkeling zal de doelen met betrekking tot het vestigingsklimaat daarnaast ook niet in de weg staan.

Woon- en leefomgeving:

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van bestaande gebouwen en concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, wordt uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig als snel moet kunnen worden ingespeeld op de vraag. Daarbij staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie geeft zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders en maakt daar met de partners afspraken over. Ook zijn de meeste woningen verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook is de provincie met de partners in gesprek over hoe zij het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de inwoners.

Zoals nader aangetoond in de paragraaf "4.1'' zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot belemmeringen op het gebied van milieu. Daarbij worden bij de voorgenomen ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen opgericht. Daarnaast zijn geen belemmeringen op het gebied van de volksgezondheid te verwachten. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee een aantrekkelijke woon- en leefomgeving niet in de weg staan.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland van de provincie Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 1 februari 2022 heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland geconsolideerd vastgesteld. Deze verordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de provinciale omgevingsvisie Gaaf Gelderland naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.

Zoals reeds is opgemerkt in paragraaf 3.1.2 is het plangebied gelegen in het Nieuwe Hollandse Waterlinie. De kernkwaliteiten uit bijlage 8 van het Barro zijn opgenomen in artikel 2.57 van de Omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.2 is getoetst hoe de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de kernkwaliteiten. Derhalve wordt ook voldaan aan de voorwaarden van artikel 2.57.

Op grond van het Barro is de provincie verplicht om regels op te nemen ter instandhouding en/of versterking van de kernkwaliteiten van dit gebied. Daarom heeft de provincie in artikel 2.58 een instructieregel opgenomen waarbij gemeenten er zorg voor moeten dragen dat bestemmingsplannen geen activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten aantasten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een wijziging op het bestemmingsplan 'Buitengebied West'. De planregels worden overgenomen van het moederplan. Daarmee maakt ook dit wijzigingsplan geen ontwikkelingen mogelijk die de kernkwaliteiten aantasten.

De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen belemmeringen voor artikelen 2.57 en 2.58 van de Omgevingsverordening.

De locatie is gelegen in de groene ontwikkelingszone van het Gelders Natuur Netwerk. Daarom is voor deze ontwikkeling de versterkingsopgave berekend met de rekenmodule van de provincie Gelderland. Hieruit is gebleken dat de maatregelen uit het landschappelijk plan per saldo geen versterking opleveren. Er gaan echter geen kernkwaliteiten verloren. Enkel het grasland van initiatiefnemers zelf. Dat betekent dat het initiatief geen belemmeringen heeft voor de natuurwaarden ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0007.png"

Afb.7: Uitsnede kaart Omgevingsverordening Gelderland.

Bron: Omgevingsloket.nl

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Gemeentelijke structuurvisie

Op 22 februari 2022 is de Omgevingsvisie West Betuwe door de gemeenteraad vastgesteld. Deze gemeentelijke omgevingsvisie geeft het toekomstverhaal van West Betuwe weer. In de visie zijn zeven strategische opgaven en ambities opgenomen:

  • 1. Gezonde en leefbare leefomgeving;
  • 2. Wonen en voorzieningen;
  • 3. Mobiliteit en bereikbaarheid;
  • 4. Economie en ondernemerschap;
  • 5. Landbouw;
  • 6. Energie en klimaat;
  • 7. Natuur, cultuur en recreatie.

Deze opgaven en ambities gelden voor het grondgebied van de gehele gemeente. West Betuwe kent echter een variëteit aan gebieden, van kernen, werklocaties tot agrarisch gebied. In de omgevingsvisie wordt ook nog verder ingezoomd op drie deelgebieden: de kernen, het buitengebied en de werklocaties.

Ten aanzien van deze zeven punten, sluit de voorgenomen ontwikkeling het meest aan bij punt 5: Landbouw. De voorgenomen ontwikkeling draagt door een efficiëntere indeling van het erf en de verlenging van de stal bij aan een toekomstbestendig agrarisch bedrijf. Bovenal zal het dierwelzijn worden bevordert met de extra ruimte voor de dieren.

De kleine boerderijwinkel ondersteunt de doelstellingen onder punt 2: voorzieningen. Immers is de winkel een gewaardeerde lokale voorziening voor Beesd.

Ook punt 4 wordt met de ontwikkeling van een kleine winkel ondersteunt, doordat het als nevenactiviteit het bedrijfseconomische plan ondersteunt van deze ondernemers.

Door eigen en streekeigen producten te verkopen wordt een belangrijke lokale bijdrage geleverd aan cultuur en recreatie, waarmee ook punt 7 wordt ingevuld.

De voorgenomen ontwikkeling ondersteunt de doelstellingen uit de gemeentelijke structuurvisie dus op maar liefst vier onderdelen.

3.3.2 Gids Ruimtelijke Kwaliteit

Op 18 december heeft de gemeente West Betuwe, samen met andere gemeenten in de regio de Gids Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld (hierna: de Gids), waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen.

In de Gids wordt verwezen naar een aantal beleidsstukken die door de gemeente West Betuwe worden gehanteerd ter ondersteuning van de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen in het gemeentelijk gebied.

Dat is ten eerste het Landschapsontwikkelingsplan (hierna: LOP) dat door de gemeente West Betuwe zelf is vastgesteld en in 2022 geactualiseerd en aangevuld is. Het LOP heeft als doel het op elkaar afstemmen van verschillende ruimtelijke opgaven en trends om de transformatie naar een mooi, veilig en functioneel landschap van de toekomst te stimuleren. Voor de genomen ontwikkeling is hiermee gewerkt in het landschappelijk inrichtingsplan (zie daarvoor paragraaf 2.2.2).


Daarnaast is er in de Gids aandacht voor de ligging in de gemeente-overstijgende Nieuwe Hollandse Waterlinie (hierna: NHW/de linie). Sinds 2021 is de Nieuwe Hollandse Waterlinie op de lijst van beschermd UNESCO Werelderfgoed geplaatst. Daarom dienen ruimtelijke ontwikkelingen afbreuk aan de NHW te voorkomen en waar mogelijk, de kwaliteiten van de de NHW te versterken. Voor de verscheidene onderdelen van de NHW zijn aparte handboeken opgesteld door de samenwerkende gemeenten in het NHW - gebied voor het beschermen en ontwikkelen van de linie. Voor de gemeente West- Betuwe zijn met name de handboeken 'Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie ten zuiden van de Lek: DEEL I - inundatiekom Tielerwaard' en 'Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie ten zuiden van de Lek: DEEL II - inundatiekom Culemborgerwaard' van belang. In deze handboeken zijn van de verschillende onderdelen van de linie de kernkwaliteiten, het ontwikkelingsperspectief op hoofdlijnen en ontwerprichtlijnen opgesteld. In de 'kernzone'- het gebied langs de hoofdverdedigingslijn en rond de forten - zijn de kernkwaliteiten het grootst.

3.3.3 Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie

Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt voor de planlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - Nieuwe Hollandse Waterlinie'. Daarvoor moet rekening worden gehouden met de ontwerprichtlijnen van het handboek 'Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie ten zuiden van de Lek: DEEL II - inundatiekom Culemborgerwaard'.

In het handboek 'Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie ten zuiden van de Lek: DEEL II - inundatiekom Culemborgerwaard' zijn ontwerprichtlijnen gegeven voor de verschillende onderdelen en gebieden in deze inundatiekom.

De planlocatie is gelegen in polderrijke inundatiegebied zuidelijk van Beesd. Op hemelsbreed circa 1,3kilometer afstand ligt de spoordijk, waarover de spoorlijn Leerdam - Geldermalsen loopt. Het handboek geeft als ontwerprichtlijn de verzorging van het open zicht vanaf de spoordijk over het uitgestrekte inundatiegebied.

Door de grote afstand tot de spoorlijn en de reeds aanwezige bebouwing wordt het open karakter niet geschaad, de verlenging van het gebouw zal geen zichtlijnen blokkeren.

Door de toegepaste landschappelijke inpassing valt de melkveestal en sleufsilo`s groener in het landschap dan de bestaande bebouwing. Daarmee worden geen kernkwaliteiten aangetast, en waar juist de groene eigenschappen van het terrein verbeterd.

Gezien het voorgaande past de voorgenomen ontwikkeling binnen de uitgangspunten zoals die zijn verwoord in het Handboek Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.

Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de uitbreiding van een melkrundveehouderij. Ten aanzien van het houden van rundvee zijn in de handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:

Geur: 100 meter.

Stof: 30 meter.

Geluid: 30 meter.

Gevaar: 0 meter.

Het dichtstbijzijnd gevoelig object, zijnde de agrarische bedrijfswoning aan de Busterweg 25, bevindt zich op een afstand van ongeveer 78 meter (gemeten van bouwvlak met de betreffende bedrijfswoning tot de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfsbebouwing van de initiatiefnemer).

Voor wat betreft de richtafstand voor het aspect geur wordt hier nader op ingegaan in paragraaf 4.1.2. Er is met een geurberekening aangetoond dat het aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur geborgd is.

Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een nieuw gevoelig object. Hiermee zullen geen omliggende bedrijven, functies en bestemmingen in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

4.1.2 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Deze afstanden gelden van emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van het gevoelige object. Tussen de gevel van het dierenverblijf en de gevel van het gevoelige object geldt een minimale afstand van 50 meter bij objecten binnen de bebouwde kom en 25 meter bij objecten buiten de bebouwde kom.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van een melkrundveehouderij. Voor het houden van melkkoeien en jongvee zijn geen geuremissiefactoren vastgelegd. Dit betekent dat voor de gewenste ontwikkeling de vaste afstanden aangehouden dienen te worden. Het dichtstbijzijnd geurgevoelig object (de agrarische bedrijfswoning aan de Busterweg 25 te Beesd) is gelegen op een afstand van ongeveer 78 meter (gemeten van bouwvlak met de betreffende bedrijfswoning tot de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfsbebouwing van de initiatiefnemer). Hiermee wordt aan de vaste afstanden voldaan en zal geen sprake zijn van een onevenredige geurhinder aan gevoelige objecten in de omgeving en daarmee niet leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige geurhinder aan de omgeving dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van deze nieuwe gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geur kan worden geborgd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten ten aanzien van geur. Hiermee is nader onderzoek naar het woon- en leefklimaat op het gebied van geur ter plaatse niet noodzakelijk.

4.1.3 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (NOx).

Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.

In augustus 2009 heeft InfoMil de "Handreiking bij beoordelen fijnstof bij veehouderijen" gepubliceerd. In mei 2010 is deze vastgesteld en definitief gemaakt. Deze handleiding is bedoeld als ondersteuning voor de gemeente als bevoegd gezag, bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor nieuwe vestigingen en uitbreidingen, die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. De handreiking geeft op basis van rekenvoorbeelden aan wanneer een project als NIBM beschouwd kan worden.

In het onderhavige project is er geen toename van de veestapel van dieren.

De handreiking geeft grenswaarden ten aanzien van de totale emissie bij afstanden oplopend van 70 tot 160 meter. Bij 70 meter is de NIBM-vuistregelgrens 324.000 g/jaar oplopend tot 1.376.000 g/jaar bij 160 meter. Dit betekent concreet dat op 70 meter elk project met een emissie minder dan 324.000 g/jaar oplopend tot op 160 meter elk project met een emissie minder dan 1.376.000 g/jaar als NIBM is aan te merken. De grenswaarden voor de verschillende afstanden zijn in de volgende tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0008.png"

Tabel grenswaarden fijnstof op verschillende afstanden.
Bron: ECN.

De dichtstbijzijnde woning van derden (de agrarische bedrijfswoning aan de Busterweg 25 te Beesd) is gelegen op een afstand van ongeveer 78 meter (gemeten van bouwvlak met de betreffende bedrijfswoning tot de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfsbebouwing van de initiatiefnemer).

Gezien er geen sprake is van uitbreiding van dieraantallen zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

Naast het feit dat geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van wijzigingen in de inrichting dient ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.

Zoals nader aangetoond in de (paragraaf Verkeersbewegingen) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.

De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige bijdrage aan de concentraties van fijnstof en stikstofoxiden in de omgeving, waarmee in de omgeving een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.

Ten slotte dient naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige bijdrage aan de concentraties van fijnstof en stikstofoxiden in de omgeving, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, te worden aangetoond dat ter plaatse van deze nieuwe gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten ten aanzien van luchtkwaliteit. Hiermee is nader onderzoek naar het woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit ter plaatse niet noodzakelijk.

4.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..

Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:

  • Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
  • Woonwagenstandplaatsen.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Er is binnen het voorgenomen plan geen sprake van een oprichting/ontwikkeling van een bovengenoemde bestemming. Bovendien wordt in het voorgenomen plan niet meer dieren gehouden of een gevoelig object opgericht, geluidshinder van verkeer of bedrijfsactiviteiten zullen niet toenemen. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen als gevolg van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportroutes (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. In de navolgende paragraaf worden beide begrippen verder uitgewerkt.

In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze begrippen zijn als volgt nader te omschrijven:

Plaatsgebonden risico:

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico:

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente). Door de verantwoordingsplicht worden gemeenten gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes.

Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de regionale brandweer. In de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0009.png"

Tabel wanneer verantwoording van het groepsrisico.
Bron: Omgevingsdienst.

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

Tot slot wordt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations', enz..

Beleidsvisie externe veiligheid:

De gemeente West Betuwe beschikt over een beleidsvisie externe veiligheid. Hierin wordt invulling gegeven aan de gemeentelijke omgang met externe veiligheid. De beleidsvisie bevat een gebiedstypering of uitgangspunten die gehanteerd kunnen worden voor de verantwoording van het groepsrisico. De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen de gedefinieerde risicovolle activiteiten die daarin worden verboden.

Overige wet- en regelgeving:

Tot slot moet in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' (art. 3.1 Wro) ook getoetst aan eventueel van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit Milieubeheer, effectafstanden uit de 'Circulaire effectafstanden LPG-tankstations'.

Voldaan wordt aan de in de voornoemde wet- en regelgeving opgenomen veiligheidsafstanden.

Toetsing aan de voorwaarden van de beleidsvisie en de normen uit overige wet- en regelgeving geeft dan ook geen belemmering voor het plan.

4.1.5.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico geldt voor bedrijven en inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en waarvoor een risicocontour is vastgelegd. Voor dergelijke inrichtingen en bedrijven geldt een verantwoordingsplicht wanneer binnen de risicocontour van die inrichting of dat bedrijf een ruimtelijk besluit genomen wordt. De risicovolle inrichtingen en bedrijven zijn geïnventariseerd en in kaart gebracht in de Risicokaart van het Interprovinciaal Overleg (IPO). In de volgende figuur is de risicokaart weergegeven, waarop mogelijke risicovolle inrichtingen weergegeven zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0010.png"

Uitsnede Risicokaart.
Bron: Interprovinciaal Overleg (IPO).

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van nieuwe risicovolle inrichtingen. Er is daarmee geen sprake van mogelijke risico's naar de omgeving.

Nabij de locatie zijn, zoals te zien in de voorgaande figuur, geen risicovolle inrichtingen gelegen. De locatie is daarmee niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting gelegen.

Het plan voorziet overigens niet in het mogelijk maken van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object.

Met de voorgenomen ontwikkeling is daarmee geen sprake van een mogelijke belemmering ten aanzien van risicovolle inrichtingen.

4.1.5.2 Transportroutes (spoor-, vaar- en autowegen en buisleidingen)

Naast het plaatsgebonden risico dient ook verantwoording plaats te vinden voor het groepsrisico. Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

Het externe veiligheidsbeleid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het beleid voor externe veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevt en het Bevb zijn veiligheidsafstanden vastgesteld en risicoplafonds die gebruikt moeten worden voor de berekening van het groepsrisico.

Nabij de locatie zijn 2 transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen, namelijk de snelweg A2 en het spoor Utrecht-Meteren. De locatie is ligt daarmee net binnen het invloedsgebied van een transportroute gelegen. Aangezien het plangebied op ruim 800 respectievelijk 3600 meter van de genoemde transportroutes ligt én het plan niet voorziet in een nieuw (beperkt) kwetsbaar object, blijft het aspect Externe Veiligheid voor dit plan niet relevant.

4.1.5.3 Groepsrisico

Naast het plaatsgebonden risico dient ook verantwoording plaats te vinden voor het groepsrisico .Hierbij is het van belang te kijken of de locatie binnen een invloedsgebied van een risicobron of transportroute is gelegen.

De locatie is net binnen een invloedsgebied van een risicobron en/of transportroute gelegen. Echter gezien risico contouren van de hiervoor benoemde bronnen en de afstand tot de planlocatie, zal ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geen beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig zijn. Op dergelijke afstanden tot de risicobronnen kunnen de in het plangebied verblijvende personen, bij een grootschalige calamiteit met gevaarlijke stoffen op de transportroute(s), voldoende bescherming tegen de effecten van zo'n calamiteit zoeken en vinden in de aanwezige gebouwen.

De voorgenomen ontwikkeling ondervindt daarmee geen belemmering voor de realisatie.

4.1.6 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee is de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.

Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5725 (historisch onderzoek) / NEN 5740 (verkennend onderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat geen bodemverontreinigingen zijn aangetroffen die verder en diepgaand onderzoek vereisen. Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.

Hiermee is de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt voor de voorgenomen bouwvlakvergroting.

4.1.7 Spuitzones gewasbeschermingsmiddelen

In de bomenteelt en, in sommige gevallen, akkerbouw worden geteelde producten mogelijk bespoten met gewasbeschermingsmiddelen. Dergelijke middelen kunnen mogelijk effecten hebben op de gezondheid van omwonenden. Om die reden dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met een spuitzone waarbinnen gevoelige objecten alleen onder voorwaarden kunnen worden toegestaan.

Ten aanzien van de mogelijke gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen op gevoelige objecten is door de Gezondheidsraad op 29 januari 2014 het rapport "Gewasbescherming en omwonenden" gepubliceerd. Dit rapport bevat de resultaten van het door de gezondheidsraad uitgevoerde onderzoek naar mogelijke effecten van gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid. Uit dit rapport blijkt dat op dit moment nog geen toereikend onderzoek voorhanden is waaruit de effecten blijken van gewasbeschermingsmiddelen voor de gezondheid van omwonenden. Ook blijkt uit het rapport geen noodzaak tot een vaste spuitzone (van bijvoorbeeld 50 meter). In het rapport wordt opgemerkt dat wetenschappelijk niet is aan te geven hoe groot de afstand zou moeten zijn tussen een perceel waarop gespoten wordt en gevoelige objecten. De precieze relatie tussen de afstand en de blootstelling en het hiermee mogelijk samenhangende risico is onbekend.

Wel dient een afweging te worden gemaakt of bij een perceel waarop (mogelijk) bomenteelt plaatsvindt een spuitzone nodig is. Daarbij zijn de volgende aspecten van belang:

  • de aard van het bestrijdingsmiddel (biologische of juist giftige middelen);
  • de toedieningswijze (handmatig of machinaal spuiten, in druppel- of dampvorm spuiten, of op- en zijwaarts of neerwaarts spuiten). Een voorbeeld hiervan is dat de rechter van oordeel was dat een spuitzone van 30 meter voor een bloembollenkwekerij onvoldoende was onderbouwd, omdat uit onderzoek was gebleken dat door de manier van spuiten van bloembollen (in neerwaartse richting) het aanhouden van een spuitzone niet noodzakelijk was vanuit het oogpunt van volksgezondheid;
  • de frequentie van het spuiten;
  • de weersomstandigheden (bijvoorbeeld aan de windrichting);
  • de inrichting van het landschap (zo is van belang of er een (winterharde) groenhaag aanwezig is (of zal worden aangebracht op grond van een verplichting in de planregels) tussen een perceel waarop gespoten wordt en een gevoelige object. In dat geval blijkt wegens de reductie van drift (afhankelijk van de dikte, hoogte en type groenhaag) een (veel) kortere afstand aanvaardbaar (dan 50 meter).

Nabij de locatie is geen sprake van bomenteelt die wordt uitgevoerd en/of van akkerbouw met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er is daarmee geen sprake van een verhoogd risico ten aanzien van spuitzones voor gewasbeschermingsmiddelen.

4.1.8 Hoogspanningsverbindingen

De stroom door de draden van een hoogspanningslijn veroorzaakt een magneetveld. De sterkte van het magneetveld hangt onder meer af van de hoeveelheid stroom die door de draden gaat, van de onderlinge afstand tussen de draden en van de volgorde waarin de draden aan de mast hangen. Daarnaast speelt de afstand van personen tot aan de draden een belangrijke rol. Hierdoor kan de veldsterkte per hoogspanningslijn verschillen. De magneetvelden zijn het sterkst direct onder de draden, op het punt tussen twee masten waar de draden het laagst boven de grond hangen. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningslijn, des te zwakker is het magneetveld.

Nabij de locatie zijn geen hoogspanningsverbindingen gelegen. Hiermee zal ter plaatse geen sprake zijn van onevenredige risico's en/of belemmeringen ten aanzien van hoogspanningsverbindingen.

4.1.9 Voortoets MER-beoordeling

Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:

  • 1. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;
    of
  • 2. Belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.

4.1.9.1 Omvang van het project

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verlengen van de melkveestal. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 200 melkkoeien en 340 stuks jongvee.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een project van geringe omvang. Het aantal te houden dieren zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden, dit zal tevens in de planregels worden opgenomen behorende bij dit wijzigingsplan. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.

Er is binnen het project slechts gering sprake van gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De productie van afvalstoffen beperkt zich tot een geringe hoeveelheid mest en/of reststoffen. Onevenredige verontreiniging en hinder is, gelet op de geringe bedrijfsomvang, ook niet te verwachten. Er worden enkel reguliere stoffen en technologieën gebruikt. Gelet hierop is er geen verhoogd risico op ongevallen.

4.1.9.2 Plaats van het project

De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf 'Ecologie" zal geen natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden worden geschaad.

4.1.9.3 Kenmerken van het potentiële effect van het project

De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de milieu-paragrafen is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf Ecologie geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Een uitzondering hierop vormt de toename van ammoniakemissie uit de dierverblijven en ammoniakdepositie op beschermde natuurgebieden in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige effecten op beschermde natuurgebieden tot gevolg hebben. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf Gebiedsbescherming.

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Ecologie

4.2.1 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.

De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.

Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.

4.2.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna zijn op basis van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen als Natura 2000 gebieden. Voor al deze gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Het is daarbij daarom verboden om projecten of andere handelingen uit te voeren of te realiseren die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het betreffende gebied is aangewezen.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet gelegen in een Natura 2000. Het dichtstbijzijnd Natura 2000 gebied (Lingegebied & Diefdijk Zuid) is gelegen op een afstand van ongeveer 3,55 kilometer van de locatie. Op een dergelijke afstand is het mogelijk dat een ruimtelijke ontwikkeling van invloed is op het betreffende gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0011.png"

Uitsnede kaart Natura 2000 gebieden.
Bron: atlasleefomgeving.nl

Er is geen sprake van een uitbreiding van de veestapel, en de doelgroep voor het onbemande boerderijwinkeltje zijn voornamelijk fietsende toeristen en lokale bewoners welke al gebruik maken van de Busterweg. Hiermee kan gesteld worden dat er geen toename is van (fossiele) verkeersbewegingen daarmee zal de emissie vanuit het bedrijf niet toenemen.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is met het rekenprogramma Aerius Calculator berekend of sprake is van een projecteffect dat mogelijk leidt tot significante effecten in de aanlegfase. Uit de berekeningen, waarvan de resultaten nog volgen bij deze toelichting, blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot significante effecten op de betreffende gebieden (het projecteffect is niet groter dan 0,00 mol per hectare per jaar).

Naast de depositie van stikstof kunnen activiteiten die leiden tot een uitstraling van licht, geluid en/of trillingen eveneens nadelige effecten hebben op de betreffende gebieden. Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen activiteiten plaats die structureel een grote uitstraling van licht, geluid en/of trillingen tot gevolg hebben. Mogelijk is tijdens de werkzaamheden in de aanlegfase sprake van de uitstraling van licht, geluid en/of trillingen. Echter zullen deze effecten, gezien de grote afstand tot de betreffende gebieden, in de betreffende gebieden niet merkbaar zijn.

De gemaakte berekeningen zijn opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van de Natura 2000 gebieden onevenredig worden geschaad.

4.2.1.2 Houtopstanden

Het onderdeel houtopstanden van de Wet natuurbescherming heeft als doel bossen te beschermen en de bestaande oppervlakte aan bos- en houtopstanden in stand te houden. Indien een houtopstand onder de Wet natuurbescherming valt en deze gekapt gaat worden, moet een kapmelding worden gedaan en geldt een verplichting om de betreffende grond binnen 3 jaar opnieuw in te planten, de zogenaamde herplantplicht. Als een bos of houtopstand definitief gekapt wordt, zal een ontheffing of compensatie van deze herplantplicht verleend moeten worden. De herplantplicht is niet van toepassing voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.

Houtopstanden vallen onder de Wet natuurbescherming als het zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend betreffen die:

  • buiten de bebouwde kom-boswet liggen;
  • een oppervlakte hebben van 10 are of meer;
  • rijbeplantingen die meer dan twintig bomen omvatten, gerekend over het totaal aantal rijen;

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het kappen van houtopstanden of bos met een oppervlakte van 10 are of meer en/of rijbeplantingen die meer dan 20 bomen omvatten. Hiermee is het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.1.3 Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming voorziet in bescherming van (leefgebieden) van beschermde soorten planten en dieren en is daarmee altijd aan de orde. De soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van de wilde flora en fauna in hun natuurlijke leefomgeving. De mate van bescherming is afhankelijk van de soort en het daarvoor geldende beschermingsregime. De Wet natuurbescherming kent zowel verboden als de zorgplicht. De zorgplicht is altijd van toepassing en geldt voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Voor verschillende categorieën soorten en activiteiten zijn vrijstellingen of ontheffingen van deze verbodsbepalingen mogelijk. Het is voor elke beschermde soort in elk geval verboden deze te vervoeren of bij te hebben.

  • Vogelrichtlijn:
    Dit betreffen alle vogelsoorten die in Nederland als broedvogel, standvogel, wintergast of doortrekker aanwezig kunnen zijn, met uitzondering van exoten en verwilderde soorten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Voor soorten beschermd vanuit de Vogelrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten opzettelijk te doden of te vangen, nesten of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te vernielen of te beschadigen en/of weg te nemen, eieren van deze soorten te rapen en/of bij te hebben en/of deze soorten opzettelijk te storen (tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de instandhouding van de betreffende soort).
  • Habitarichtlijn:
    Dit zijn alle soorten van bijlage IV onderdeel a van de Habitatrichtlijn inclusief het verdrag van Bern bijlage II en het Verdrag van Bonn bijlage I, voor zover hun natuurlijke verspreidingsgebied zich in Nederland bevindt. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd. Voor de soorten beschermd vanuit de Habitatrichtlijn geldt dat het verboden is in het wild levende soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, eieren van deze soorten te rapen, vernielen en/of bij te hebben, voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten te beschadigen of te vernielen en/of beschermde planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Nationaal beschermde soorten:
    Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland. Voor de Nationaal beschermde soorten geldt dat het verboden is om de in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen en/of rustplaatsen van deze soorten opzettelijk te beschadigen of te vernielen en/of beschermde vaatplanten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen en/of te vernielen.
  • Zorplicht:
    Naast beschermde dier- en plantensoorten, moet iedereen voldoende rekening houden met in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorgplicht geldt voor alle, dus ook voor niet beschermde, soorten planten en dieren.

Als een ruimtelijke ingreep direct of indirect leidt tot het aantasten van verblijf- en/of rustplaatsen van de aangewezen, niet vrijgestelde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Afhankelijk van de ingreep en de soort kan dan een ontheffing noodzakelijk zijn. Ontheffingen worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingreep vanwege een in de wet genoemd belang dient plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Vaak worden hierbij mitigerende en compenserende maatregelen gevraagd.

De grond op de locatie bestaat voornamelijk uit kleigrond en is regelmatig in beroering. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden.

Binnen het projectgebied is weinig opgaande beplanting aanwezig. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden.

Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. De werkzaamheden zullen daarnaast buiten het broedseizoen plaatsvinden.

Er zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van sloop van bebouwing en/of het dempen van sloten. Het is daarmee niet aannemelijk dat soorten worden geschaad die zich in bebouwing en/of sloten hebben gevestigd. Om dit onafhankelijk te bevestigen is er een quickscan flora en fauna uitgevoerd waar geen negatieve effecten uit zijn voortgekomen en het project uítvoerbaar is. Het rapport is bijgesloten bij dit rapport.

Op basis hiervan zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna.

4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.

Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.

Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.

Het beheer van het NNN wordt in handen gegeven van de provincies. Provincies stellen daarbij zelf regels op ter bescherming van het NNN. De provincie Gelderland heeft het NNN opgenomen in het Gelders Natuurnetwerk en heeft ten behoeve van het behoud en de bescherming van deze gebieden specifieke regels vastgelegd in de provinciale ruimtelijke verordening.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 70 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0012.png"

Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Gelderland

Het NNN heeft geen externe werking. De regels die worden gesteld ter bescherming van het NNN hebben daarom alleen betrekking op ontwikkelingen die in het gebied plaatsvinden. Echter kan een ruimtelijke ontwikkeling, wanneer deze binnen 250 meter van een NNN gebied plaatsvindt, mogelijk effecten hebben op deze gebieden. Het gaat daarbij dan voornamelijk om licht, geluid en fijnstof.

De locatie is niet in het NNN gelegen. Wel is de locatie binnen 250 meter van een NNN gebied gelegen, waarmee een nadere motivatie nodig is dat geen sprake is van een nadelige invloed op het gebied op het gebied van licht, geluid en fijnstof.

Er wordt voldaan aan de richtafstanden voor licht, geluid en fijnstof. Bovendien komen er op bedrijfsniveau niet meer dieren bij, waardoor de gewenste situatie ongewijzigd blijft ten opzichte van de huidige situatie met betrekking tot fijnstof.

Geluid en licht zullen in het nieuwe bedrijfsplan niet onevenredig toenemen waardoor het geen negatief effect zal hebben op het GNN-gebied.

De locatie is wel gelegen in de provinciale Groene Ontwikkelingszone. Er gaan echter geen kernkwaliteiten verloren met deze ontwikkeling.

Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op de betreffende gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.

4.2.3 Wet ammoniak en veehouderij

Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen en kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0013.png"

Uitsnede kaart Wav-gebieden.
Bron: Provincie Gelderland

Gezien de locatie niet in een Wav-gebied of zone van 250 meter daaromheen is gelegen zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen van deze gebieden onevenredig worden aangetast.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart en/of dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De gemeente West Betuwe heeft de archeologische verwachtingen vastgelegd in een nieuwe beleidskaart van 28 januari 2021. De locatie ligt in de bestemming 'Waarde Archeologie 4', zoals weergegeven in oranje, in onderstaande uitsnede.

Ten aanzien van deze archeologie-4 gebieden stelt de gemeente in haar beleid dat nader onderzoek nodig is bij ingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0014.png"

Uitsnede Archeologie beleidskaart West Betuwe

Bron: Gemeente West Betuwe

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van ingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, waarmee nader onderzoek naar archeologische resten noodzakelijk is.

Het archeologische onderzoek is uitgevoerd en bijgevoegd bij deze toelichting. De conclusie is dat met deze ontwikkeling geen archeologische waarden worden geschaadt met deze ontwikkeling.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.

De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.

Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen, namelijk binnen het 'Waardevol open komgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0015.png"

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Gelderland

De verlenging van de stal zal de zichtlijnen, welke zo belangrijk zijn voor een open komgebied, niet negatief beïnvloeden. De ontwikkelingen zullen resulteren in een compacte erfindeling met oog voor de bebouwingsconcentratie, waarop de situatie vanaf de weg onveranderd blijft.

De locatie is gelegen binnen het UNESCO Werelderfgoed De Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor ontwikkelingen binnen deze gebieden die als dusdanig zijn aangewezen geldt dat ontwikkelingen alleen plaats kunnen vinden als de kernkwaliteiten van deze gebieden niet worden aangetast.

Toetsing aan deze kernkwaliteiten heeft reeds plaatsgevonden bij de toetsing aan het provinciale beleid, zoals nader is opgenomen in de paragraaf "Gemeentelijke structuurvisie" (paragraaf 3.3.1). Uit deze toetsing blijkt dat geen van de kernkwaliteiten zullen worden geschaad met de voorgenomen ontwikkeling. In het inpassingsplan is rekening gehouden met de landschappelijke waarden van dit gebied als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De gebouwde elementen worden met groen verzacht. De voorgenomen ontwikkeling zal daarmee niet leiden tot een onevenredige aantasting van het UNESCO Werelderfgoed.

Gezien het voorgaan de zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorisch waardevolle elementen in de omgeving.

Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden aangetast.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Infrastructuur en parkeren

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Busterweg. De locatie is voorzien van twee inritten welke aansluiten op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende voertuigen de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee is geen sprake van aantasting van de bestaande infrastructuur.

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de verlenging van de stal en het realiseren van een kleine onbemande boerderijwinkel. In vergelijking met de huidige situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen. Op bedrijfsniveau worden niet meer dieren gehouden, waardoor ook niet meer voerwagens etc benodigd zijn. Bovendien is de onbemande boerderijwinkel bedoeld voor de fietsende toerist en lokale bezoekers, welke al van de openbare Busterweg gebruik maken.

Gezien het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt zal geen sprake zijn van negatieve effecten op de verkeersveiligheid en zal geen sprake zijn van een toenemende overlast aan de omgeving.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.

De locatie valt onder het werkgebied van het waterschap Rivierenland (hierna: het waterschap).

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 ‘Versterken, verbinden, vergroenen’ beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema’s:

-beschermen tegen overstromingen;

-water eerlijk verdelen;

-voorbereiden op extreem weer;

-streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit;

-bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur;

-kwaliteitsverbetering zwemwater;

-toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit;

-toewerken naar circulariteit.

Het Waterschap Rivierenland heeft als regelgeving haar verordening “de Keur”. Deze verordening is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. In de verordening “de Keur” is geregeld dat langs A- en B waterlopen een beschermingszone in acht dient te worden genomen. Dit houdt in dat binnen de beschermingszone van een A- of B-waterloop niet zonder toestemming van het Waterschap Rivierenland werkzaamheden mogen plaatsvinden die schade kunnen aanbrengen aan de watergang.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is de Digitale Watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van de normale procedure. Het waterschap wordt vroegtijdig bij de plan- of projectvorming betrokken.

4.5.1 Voorgenomen activiteit

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwvlakvergroting ten behoeve van een stalverlenging en een boerderijwinkeltje.

Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar de omliggende watergangen en nieuwe waterberging. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:

Voor planlocaties in het buitengebied met een oppervlakte van minder dan 5 hectare, geldt een compensatieplicht van 436 m3 waterberging per hectare toegevoegd verhard oppervlakte op grond van de Keur, Algemene regels en de Beleidsregels.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het bebouwd verhard oppervlak toenemen. Concreet gaat het om een toename van circa 1140 m2. In de bestaande situatie is er 9600 m2 aan verhard oppervlakte aanwezig. Na de functieverandering zal er 10.740 m2 verhard oppervlakte aanwezig zijn. Een toename van 1140 m2 is waarvoor 49,7 m3 gecompenseerd dient te worden.

Immers, 1.140 /10.000 * 100 %= 11,4 % en 11,4% van 436 = 49,7 m3. Om de ontwikkeling hydrologisch neutraal uit te voeren zal er extra waterberging worden gerealiseerd van totaal 165,6 m2.

Daarnaast wordt het bedrijfsafvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige mestkelders onder de stallen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd en verwerkt. Er vindt derhalve geen lozing plaats op de rioleringssystemen. Hiermee is aan de geldende regelgeving voor het compenseren van waterberging voldaan.

4.5.2 Compenserende waterberging

Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Maatschappelijke uitvoerbaarheid" (paragraaf 5.2) is voor de voorgenomen ontwikkeling wordt het kleine aandeel in compenserende waterberging opgevangen door de bestaande en beoogde mestkelder, bovendien zal het overige deel worden gecompenseerd door omliggende watergangen te verbreden rond het bosperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0016.png"

Uitsnede situatietekening t.b.v. watercompensatie
Bron: DLV Advies

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BEEBusterweg30-VSG1_0017.png"

Uitsnede situatietekening; doorsnede sloot t.b.v. watercompensatie
Bron: DLV Advies

Hiermee zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredige aantasting van de waterhuishouding ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.

Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:

" Artikel 6.2.1

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."

Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.

Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente West Betuwe.

Hiermee wordt het project financieel haalbaar geacht.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub C van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een separate overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente West Betuwe. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.

Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee wordt het project financieel haalbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorliggend plan betreft een wijzigingsplan op het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" van gemeente West Betuwe en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen en/of op de gemeentelijke website. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

5.3 Handhaving

Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente West Betuwe vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.