direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Genderen: Doeverensestraat
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Genderen: Doeverensestraat" van de gemeente Altena.

1.1 Aanleiding en doel

Aan de zuidwestzijde van Genderen ligt een langgerekt kavel aan de Doeverensestraat dat momenteel in gebruik is voor agrarische doeleinden. Het gebied ligt in het verlengde van de woningen aan de noordzijde en loopt tot aan de bestaande woningen tegenover dit gebied. Het plangebied betreft perceel D156 met een oppervlakte van circa 1,3 hectare. De initiatiefnemer wenst deze locatie te ontwikkelen voor 11 Ruimte-voor-Ruimte woningen gecombineerd met een landschappelijke inpassing.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Genderen", omdat ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' geen burgerwoningen zijn toegestaan. De gemeente Altena heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 17.2 van het vigerende bestemmingsplan.

Voorliggend wijzigingsplan bevat de toelichting en de regels voor het omzetten van agrarische grond naar een woonbestemming ten behoeve van burgerwoningen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0001.png"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0002.png"

KADASTRALE SITUATIE (HET BLAUWE VLAK BETREFT HET PLANGEBIED)

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Aalburg, sectie D, nummers 156. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 13.000 m².

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeren drie bestemmingsplannen, te weten:

  • bestemmingsplan "Genderen", vastgesteld door de gemeenteraad op 30 oktober 2018;
  • bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen", vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2017;
  • bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan wonen", vastgesteld op 19 november 2019;
  • bestemmingspan "Paraplubestemmingsplan beleidsharmonisatie", vastgesteld op 27 september 2022;
  • bestemmingspan "Paraplubestemmingsplan archeologie", vastgesteld op 7 februari 2023.
1.3.1 Bestemmingsplan "Genderen"

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding van het bestemmingsplan ''Genderen''. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0003.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN 'GENDEREN'

Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch', bedoeld voor onder meer grondgebonden agrarische bedrijvigheid, niet zijnde veehouderijbedrijven. Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. De voor 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het mogelijk maken van, de bouw van uitsluitend, Ruimte-voor-Ruimte woningen. Door middel van het wijzigen van de ter plaatse van het plangebied geldende bestemming te wijzigen naar 'Wonen'.

Tot slot geldt de gebiedsaanduiding 'overige zone - buitengebied. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - buitengebied' zijn de gronden aangewezen buiten het stedelijk gebied. Voor deze gronden gelden aanvullende bouwregels. Binnen de aanduiding is voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen een maximaal gezamenlijk oppervlakte van 100 m2 per bouwperceel toegestaan. Daarnaast mag de inhoud van een woning niet meer bedragen dan 750 m3. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken.

1.3.2 Bestemmingsplan ''Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen''

Het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen" betreft een sectorplan (ook wel: parapluplan) waarin diverse beleidsaspecten en juridische regelingen zijn samengevoegd en van toepassing zijn op de gehele gemeente. Dit sectorplan regelt de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen die naast de bestemmingen in de overige bestemmingsplannen gelden.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' uit het bestemmingsplan ''Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen''. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0004.png"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN 'DUBBELBESTEMMINGEN EN GEBIEDSAANDUIDINGEN'

Waarde - Archeologie
Voor grote delen van de gemeente is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' van toepassing, ter bescherming van mogelijk in de bodem voorkomende archeologische waarden, zo ook ter plaatse van het plangebied. Deze dubbelbestemming is met gebiedsaanduidingen in verschillende archeologische verwachtingswaarden onderverdeeld:

  • a. Het perceel heeft de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie hoge verwachting 1', met een onderzoeksplicht bij bodemingrepen van dieper dan 0,3 meter over een oppervlakte van meer dan 100 m².

Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is inmiddels een ontwerp parapluplan 'Archeologie' opgesteld dat een andere waardering van de gronden aangeeft, namelijk 'Waarde - Archeologie 3a'. Dit ontwerpbestemmingsplan geeft een onderzoeksplicht vanaf 250 m2 en diepte van 0,3 m. Omdat het initiatief beide oppervlaktematen overstijgt is in beide gevallen een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In paragraaf 4.2.1 is een toetsing van het plan aan deze regels opgenomen.

Gebiedsaanduidingen

  • Ter plaatse van een groot deel van de gemeente geldt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - explosieven', die het gemeentelijke explosievenbeleid van toepassing verklaart. Deze aanduiding ligt ook over het gehele plangebied van voorliggend wijzigingsplan.
  • Voorts geldt in de gehele gemeente de gebiedsaanduiding 'algemene beleidsregels', waarin beleid is opgenomen ten aanzien van onder meer mantelzorg, parkeren en bed&breakfast-voorzieningen.

De regels behorende bij deze gebiedsaanduidingen worden overgenomen in voorliggende Wijzigingsplan.

1.3.3 Bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan wonen"

In de geldende bestemmingsplannen zijn verschillende begrippen met betrekking tot wonen opgenomen. Daaruit volgen ook ruime mogelijkheden voor woonvormen, hetgeen leidt tot situaties met een minder passende ruimtelijke uitstraling op de omgeving. Om dit weg te nemen heeft de gemeente Altena een paraplubestemmingsplan vastgesteld met een eenduidige regeling voor wonen in relatie tot mogelijke woonvormen.

De relevante regels van het paraplubestemmingsplan zijn overgenomen in de regels van voorliggend wijzigingsplan.

1.3.4 Bestemmingspan "Paraplubestemmingsplan beleidsharmonisatie"

In september 2022 is het 'Paraplubestemmingsplan beleidsharmonisatie' gepubliceerd. Hierin zijn eenduidige algemene regelingen en regels opgenomen. Deze regels leidden niet tot extra afwijkingen ten opzichte van de bestaande bestemmingsplannen of beleid. De nieuwe regels zijn overgenomen in voorliggend Wijzigingsplan.

1.3.5 Bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Archeologie"

In het voorjaar van 2023 is het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' gepubliceerd. Hierin zijn eenduidige algemene regelingen en regels opgenomen. Deze regels leidden niet tot extra afwijkingen ten opzichte van de bestaande bestemmingsplannen of beleid. De nieuwe regels zijn overgenomen in voorliggend Wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Plan

2.1 Gebiedsanalyse

Voorafgaand aan het ontwerpproces is een gerichte gebiedsanalyse opgesteld. Deze analyse is opgenomen in de Stedenbouwkundige verkenning in bijlage 1.

In deze stedenbouwkundige verkenning komen de volgende aspecten aan de orde:

  • Ligging plangebied in de omgeving
  • Historie
  • Ondergrond - bodem & grondwater
  • Ondergrond - hoogte
  • Ondergrond - water
  • Groen
  • Stedenbouw

2.2 Ruimtelijke uitgangspunten

Uit de gebiedsanalyse in de voorgaande paragraaf volgen de volgende ruimtelijke uitgangspunten voor het ontwerp (zie ook hoofdstuk 3 in de stedenbouwkundige verkenning, bijlage 1):

  • Zo veel mogelijk behoud van het bestaand profiel van de Doeverensestraat;
  • Realiseren van een transparante gevellijn met enkele doorkijkjes richting het achterliggende polderlandschap;
  • Uitbreiden van de groenstructuur van bomen en rietkragen langs de waterlopen;
  • bestaande meerstammige wilg behouden
  • bestaande waterlopen verbreden ten behoeve van de benodigde waterberging;
  • Doorzetten van woningen aan de weg, georiënteerd op de weg.
  • Kiezen voor vrijstaande woningen met geringe bouwhoogte;
  • Kiezen voor verspringende rooilijnen en kaprichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0005.png"

TOEKOMSTBEELD RELATIE PLANGEBIED MET KERN EN LANDSCHAP GENDEREN

2.3 Stedenbouwkundig plan

Zoals beschreven in hoofdstuk 4 in de stedenbouwkundige verkenning (zie bijlage 1) bestaat het plan uit 11 vrijstaande woningen (tevens in de vorm van meergeneratiewoningen) die in het ritme van de bestaande bebouwing aan de Doeverensestraat zijn doorgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0006.png"

STEDENBOUWKUNDIG PLAN

2.4 Beeldkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de stedenbouwkundige verkenning (zie bijlage 1) is een beschrijving opgenomen van de gewenste beeldkwaliteit van de woningen. In de beschrijving wordt ingegaan op de ligging van de woningen ten opzichte van de straat, goot- en bouwhoogtes en de gewenste uitsrlaing van de woningen.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de gewenste uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0007.png"

2.5 Landschappelijke inpassing

Het beeld aan de Doeverensestraat wordt zo veel mogelijk behouden. Dit betekent dat het straatprofiel, de sloot en bomen behouden blijven. Deze bomenrij wordt doorgetrokken naar het zuiden tot en met het laatste perceel. Aan de zuid- en westzijde wordt het beeld van bomen langs de watergang doorgezet. Er wordt hier nadrukkelijk gekozen voor een halfopen structuur. Door het toepassen van diverse soorten ontstaat er ook een ecologische meerwaarde. Dit kan gecombineerd worden met beplanting aan de waterkant.

De bestaande meerstammige wilg staat buiten het ontwikkelingsgebied en blijft op de hoek van de ontwikkeling behouden.

In bijlage 3 is de landschappelijke inpassing nader beschreven.

2.6 Water

Volgens het beleid van het waterschap dient 212 m3. te worden geborgen in 0,3 m peilstijging van het open water (zie 4.3.4 en bijlage 11). Dit houdt in dat er een vergroting van de bestaande watergangen en de waterplassen noodzakelijk is.

In het schetsontwerp is in verbreding van de bestaande watergang aan de westzijde van de kavels voorzien.

2.7 Verkeer en parkeren

2.7.1 Ontsluiting

Het plangebied wordt aangesloten aan het bestaande wegprofiel. Hierbij wordt zoveel mogelijk van het profiel behouden. Wel zal nader worden onderzocht op welke wijze de verkeersveiligheid kan worden vergroot, bijvoorbeeld door het aanleggen van drempels waarmee de snelheid van het verkeer wordt verlaagd. Ook zal onderzocht worden of er extra parkeerplaatsen in de straat aangelegd kunnen worden.

De inritten van de woningen worden per 2 woningen samengevoegd om het aantal overkluizingen over de waterloop te beperken. Hierbij is rekening gehouden met de ligging van de kruising Doeverensestraat en Ruiterhof. Onder de inritten worden duikers met een diameter van 0,8 m aangebracht ten behoeve van de waterloop.

2.7.2 Verkeersgeneratie

De realisatie van het plan heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie ''ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De kern Genderen wordt aangeduid als 'niet stedelijk', waarin het plangebied tot de 'rest bebouwde kom' behoort. De Doeverensestraat wordt gezien als gebiedsontsluitingsweg die maximaal 5.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal kan verwerken. Het aantal motorvoertuigen op deze weg ligt in de huidige situatie ruim onder dit aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal.

2.7.2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie is met verkeersgeneratie door het gebruik als agrarisch perceel heel laag. Dit is verwaarloosbaar op het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal over de Doeverensestraat.

2.7.2.2 Nieuwe situatie

Het plan omvat maximaal 11 vrijstaande koopwoningen, waarvan de verkeersgeneratie 7,8 tot 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt. Het plan zorgt derhalve voor gemiddeld 90 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Voorliggend plan leidt tot een beperkte toename van de verkeersgeneratie ten opzichte van de bestaande situatie. Deze toename zal echter verkeerskundig geen belemmering opleveren. De nieuwe verkeerssituatie vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

2.7.3 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De "Nota Parkeernormen Altena" bevat hieromtrent het gemeentelijke beleid.

Het project gaat uit van de realisatie van maximaal 11 Ruimte voor Ruimte-woningen. In de genoemde notitie is voor dit type woningen (huis, vrijstaand) een norm van 2,5 parkeerplaatsen per woning opgenomen.

Voor het project zijn (2,5 x 11=) 27,5 parkeerplaatsen nodig, die binnen het plangebied moeten worden aangelegd. Op ieder woonperceel zullen ten minste 3 parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.

2.8 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.

2.8.1 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Onderhavig plan draagt op de volgende wijzen bij aan de energietransitie:

  • de woningen worden 'aardgasvrij' gebouwd;
  • door de oriëntatie en de vrije ligging van de woningen zijn er mogelijkheden voor zonne-energie (zongericht verkavelen);
  • onderzocht moet worden of er gebruikt kan worden gemaakt van aardwarmte, warmte-koude opslag, lucht warmte-koude opslag, of andere vormen van duurzame energie.
2.8.2 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplannen rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:

  • waterberging;
  • de hoeveelheid verharding is in het stedenbouwkundige plan zo veel mogelijk beperkt;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen/inheemse planten en dieren;
  • groen / bomen aanleggen ten behoeve van opname van stikstof en CO2, het vasthouden van water en het tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

3.1 Nationaal niveau

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De nationale omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het rijk opgesteld in het kader van de nieuwe omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt. Aan de aan van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • 1. Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.

De opgave is daarbij om de veiligheid en gezondheid van onze leefomgeving zodanig te verbeteren dat in 2050 negatieve omgevingseffecten op onze gezondheid naar een verwaarloosbaar laag niveau zijn gebracht. Daarnaast streeft het kabinet ernaar om in 2030 te voldoen aan de huidige WHO-advieswaarden. Ook het tot een verwaarloosbaar niveau terugbrengen van omgevingsrisico's als gevolg van industriële activiteiten en transport (omgevingsveiligheid) is onderdeel van de opgave'.

In dat kader wordt voortgeborduurd op de SVIR en voorziet het planvoornemen in de ontwikkeling van 11 Ruimte voor Ruimte-woningen aansluitend aan het stedelijk gebied. De woningen worden klimaatbestendig en duurzaam gerealiseerd. Het planvoornemen draagt daarmee bij aan de ontwikkeling van een sterke, aantrekkelijke en gezonde kernen in het landelijk gebied.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Eerst moet worden bepaald of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hiervan is pas sprake bij een ontwikkeling van meer dan elf woningen. Opgemerkt wordt dat Ruimte-voor-Ruimte-woningen tevens, ongeacht het aantal, niet tot een stedelijke ontwikkeling gerekend worden en daarom buiten beschouwing blijven. Er hoeft daarom voor deze ontwikkeling geen afweging in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking plaats te vinden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is toch naar deze ontwikkeling gekeken als ware het toch een stedelijke ontwikkeling. In hoofdstuk 2 en bijlage 1 is nader onderbouwd waarom uitbreiding van Genderen op deze locatie passend is.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

3.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft de bouw van elf Ruimte-voor-Ruimte-woningen (vrijstaande woningen). Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

ad 1.   De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. De nieuwe woningen binnen het plangebied zullen minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen.  
ad 2.   Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.
Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek met kleigrond. Hierdoor is infiltratie lastig binnen het plangebied. Om dit op te lossen wordt er extra oppervlaktewater in de vorm van watergangen gerealiseerd binnen het plan. Het ontwerp van de woningen en de inrichting van de woonpercelen kunnen voorts een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie. Dit wordt in de bouwplannen nader uitgewerkt.  
ad 3.   Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Die is gebleken.
In geval van de Ruimte voor Ruimte-woningen wordt per woning ten minste 1.000 m² voormalige stallen gesloopt en 3.500 kg fosfaatrechten verwijderd.  
ad 4.   Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Het plan leidt tot het toevoegen van kwalitatief hoogwaardige woningen in een rustige, plezierige woonomgeving. Dit draagt bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat.  

Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 1 oktober 2022) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
3.2.2.1 De toedeling van functies

Bij de toedeling van functies wordt gekeken naar de ontwikkeling van de woonbuurt. Daarbij zijn de in de IOV opgenomen zones van belang, weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0008.png"

ZONERING INTERIM OMGEVINGSVERORDENING

De uitbreiding van de kern met 11 woningen vindt plaats in het Landelijk gebied.

Op de gronden van het plangebied is geen aanduiding 'verstedelijking afweegbaar' opgenomen. Het toevoegen van woningen is daarom in beginsel niet toegestaan, maar er zijn enkele uitzonderingen.

Artikel 3.79 IOV bevat regels voor het bouwen van ruimte-voor-ruimtewoningen. Deze mogen worden gerealiseerd in het 'landelijk gebied' onder voorwaarde dat de ontwikkeling:

  • a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit;
  • b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit, derde Lid; en
  • c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in Artikel 3.77.

De woningen van het plan worden gerealiseerd op basis van de ruimte-voor-ruimteregeling. Hierna vindt een toetsing aan de voorwaarden plaats.

ad a.   De bedoelde winst van de omgevingskwaliteit is verkregen door het inbrengen van de ruimte-voor-ruimtetitels. Hiermee is verzekerd dat elders in de provincie per woning ten minste 1.000 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt en ten minste 3.500 kg fosfaatrechten uit de markt zijn genomen.  
ad b.   Het plangebied is onderdeel van de kernrandzone van Genderen, een vorm van bebouwingsconcentratie. Daarnaast is het vigerende bestemmingsplan reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de realisering van Ruimte-voor-Ruimte-woningen.  
ad c.   Het plan vormt de afronding van de kern Genderen aan de westzijde. Er vindt geen verder gaande verstedelijking plaats. In de stedenbouwkundige verkenning (zie bijlage 1) en voorliggend plan is een ander onderbouwd.  

Gezien bovenstaande onderbouwing voor de toevoeging van woningen binnen het plangebied is het dus voorstelbaar dat de kern Genderen wordt uitgebreid.

3.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

In de IOV zijn ter plaatse van het plangebied geen beschermde gebiedskenmerken opgenomen. Er is geen nadere afweging nodig.

3.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • toepassen van lagenbenadering;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat er sprake is van ligging in de kernrandzone. Er heeft een zorgvuldige situering van de woningen plaatsgevonden, die rekening houdt met en uitgaat van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden in het gebied.
De meerwaarde wordt gecreëerd door:

  • het voorzien in vrijstaande woningen;
  • de ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte-woningen, die gepaard gaat met ontstening van het buitengebied van Brabant.

Toepassen van lagenbenadering

Conform artikel 3.7 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen de effecten van de ontwikkeling op de lagen in de onderlinge wisselwerking met elkaar aantonen.

De lagenbenadering omvat de effecten op:

  • de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  • de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer;
  • de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Onderhavig plan betreft de bouw van elf Ruimte-voor-Ruimte-woningen (vrijstaande woningen). Deze relatief kleinschalige ontwikkeling geeft de volgende effecten op de lagenbenadering.

ad 1.   De ontwikkeling zal niet direct leiden tot effecten op de ondergrond. Er zal mogelijk iets opgehoogd moeten worden en rekening gehouden worden met het grondwater.  
ad 2.   De ontwikkeling heeft geen effect op de netwerklaag. De infrastructuur wordt niet aangetast. Er wordt namelijk aan inritten aangesloten op de Doeverensestraat. Daarnaast worden er extra watergangen gerealiseerd in het plangebied.  
ad 3.   De ontwikkeling zal de landschappelijke waarden versterken door middel van het behoudt en versterken van de aanwezige groenstructuur. Hierbij zal de meerstammige wilg behouden blijven omdat hij van oudsher de hoek van het perceel aan geeft. Daarnaast worden de bestaande waterlopen verbreed ten behoeve van de benodigde waterberging en worden er extra waterlopen aangelegd. Tot slot zorgen de vrijstaande woningen met geringe bouwhoogte en verspringende rooilijnen voor een versterking van de dorpse diversiteit en creëert het een halfopen beeld in de straat. Er worden dus geen negatieve effecten verwacht op de bovenste laag.  

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Het betreft in dit geval uitsluitend de ontwikkeling van de 11 Ruimte-voor-Ruimte-woningen'. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 3.3.3 waarin het project aan de "Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap Altena 2019" wordt getoetst.

3.2.2.4 Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

3.3 Gemeentelijk niveau

3.3.1 Structuurvisie Land van Heusden en Altena

In de 'Structuurvisie Land van Heusden en Altena 2013' is op hoofdlijnen het gewenste ruimtelijke beleid richting 2025 vastgelegd. Het beleid vormt een sturingskader voor ruimtelijke initiatieven.

Initiatieven voor woningbouw worden beoordeeld op de bijdrage aan de kwaliteiten van de dorpen. Als criteria worden gehanteerd:

  • de bijdrage aan de gewenste diversiteit van de opbouw van de woningvoorraad in de dorpen;
  • de bijdrage aan de gewenste verhuisdynamiek (doorstroming, terugkeer oudinwoners) in de dorpen;
  • de bijdrage aan gewenste stimulering van prioritaire doelgroepen (starters / jonge gezinnen en het zo lang mogelijk zelfstandig kunnen laten wonen van senioren);
  • de bijdrage aan de ruimtelijke karakteristiek en omgevingskwaliteit van de dorpen;
  • de wijze waarop rekening is gehouden met duurzaamheidsaspecten (energie, klimaat, materiaalgebruik, parkeren, waterhuishoudkundige aspecten en milieuaspecten);
  • de wijze waarop rekening gehouden is met (hoog)waterveiligheid;
  • de verhouding bebouwing en openbare ruimte (recreatie, spelen, groene ruimte).

Het plangebied ligt op de overgang van het 'stedelijk gebied' en de 'gemengde plattelandseconomie' (onderdeel buitengebied), zoals onderstaande afbeelding verduidelijkt. Paragraaf 1.3.3 van de structuurvisie is het toetsingskader opgenomen van de uitbreiding van de woonfunctie in het buitengebied. Onder meer wordt medewerking verleend aan ontwikkelingen in de zone 'zoekgebied stedelijke ontwikkeling' of een zone 'gemengde plattelandseconomie', en aan de bouw van Ruimte-voor-Ruimte-woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0009.png"

STRUCTUURVISIE 'LAND VAN HEUSDEN EN ALTENA'

Analyse
Het plan omvat de realisatie van 11 Ruimte-voor-Ruimte-woningen in het gebied met gemengde plattelandseconomie. Het plan sluit aan bij het structuurvisiebeleid.

Conclusie

Het plan past binnen c.q. is niet in strijd met de Structuurvisie 'Land van Heusden en Altena'.

3.3.2 Structuurvisie Genderen Zuid

In 2013 hebben de drie gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem samen een Structuurvisie ontwikkeld ('Structuurvisie Land van Heusden en Altena 2013'). Deze visie biedt een toetsingskader voor toekomstige bouwplannen. De belangrijkste beleidsterreinen van de structuurvisie zijn: wonen, voorzieningen, economie, omgeving en eigenheid, verkeer en mobiliteit. De structuurvisie 'Genderen Zuid' heeft met betrekking op het thema 'wonen' en de hiermee samenhangende thema's een relatie met de Structuurvisie 'Land van Heusden en Altena 2013'. Onderstaande afbeelding geeft de visiekaart van het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling bij Genderen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0010.png"

STRUCTUURVISIE 'GENDEREN ZUID'

Analyse

Voorliggende locatie is als ontwikkelingsgebied voor Ruimte-voor-Ruimte-titels opgenomen in de Structuurvisie 'Genderen Zuid'. Ook de bomenrij aan de Doeverensestraat is opgenomen als belangrijke landschappelijke structuur. Wat ook is opgenomen is de realisatie van een nat-draszone achter de Ruimte voor Ruimte-kavels door onder andere de bestaande watergang te verbreden. Deze zone wordt afgeschermd door een bosschage die als landschappelijke inpassing in het gebied komt te liggen. De landschapsontwikkeling is ingestoken om vanuit deelgebied 1 door te lopen richting deelgebied 2 (plangebied).

De gronden die voor deze landschapsontwikkeling benodigd zijn zijn niet in eigendom van de initiatiefnemer. Daarnaast lijkt de inrichting van de gronden van Doeverensestraat 32 als tuin, deze landschapsambitie in de weg te staan.

Dit neemt niet weg dat voorliggend plan niet zal voorzien in een gewenste landschappelijke en ecologische waardevermeerdering. Om de benodigde waterberging een plek te geven worden de watergangen verbreed waarbij deze ook direct ecologische kunnen worden ingericht met de juiste planten en bomen. Een afschermende bosschage geniet hier niet de voorkeur. Kenmerkend voor dit soorten dorpen is juist zicht op een gevarieerd beeld van woningen en groen vanuit het landschap. De gewenste doorsteek naar deelgebied 3 past hier nog steeds in.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie 'Genderen Zuid'.

3.3.3 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Naar aanleiding van het uitgangspunt ten aanzien van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2.3) en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken heeft de gemeente Altena de "Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap Altena 2019" vastgesteld.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap in relatie tot voorliggend wijzigingsplan. Aan de orde komen:

  • mate van kwaliteitsverbetering;
  • wijze van kwaliteitsverbetering (fysieke prestatie);
  • zekerstelling kwaliteitsverbetering (juridische verankering).

3.3.3.1 Mate van kwaliteitsverbetering

Voor het bepalen van de benodigde investering is de categorie-indeling van ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap (tezamen de 'basisinspanning' genoemd).

Ontwikkeling elf Ruimte-voor-Ruimte-woningen
De realisatie van de Ruimte-voor-Ruimte-woningen, waarbij 11 Ruimte-voor-Ruimte-titels zijn aangekocht, betreft een categorie 1 ontwikkeling. Hiervoor is geen tegenprestatie vereist en volstaat een landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing is beschreven in hoofdstuk 2.

3.3.4 Woonvisie 2021-2025 gemeente Altena

Op 22 juni 2021 heeft de gemeenteraad van Altena de nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld. De woonvisie vormt een belangrijke bouwsteen voor de nog op te stellen gemeentelijke Omgevingsvisie, dient als basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties, en maakt helder hoe de gemeente haar ambities op het gebied van wonen waar wil maken, zowel binnen de gemeente als met externe betrokkenen. De volgende thema's vormen de kern van de woonvisie:

  • Meer woningen met de juiste kwaliteit: kwantiteit en kwaliteit;
  • Betaalbaar wonen: sociale huur, middeninkomens;
  • Kwaliteit bestaande voorraad op peil: verduurzaming, levensloopgeschikt;
  • Wonen met zorg: ouderen, mensen met verstandelijke beperking, maatschappelijke opvang en psychiatrische problematiek, prettige woonomgeving;
  • Leefbare en vitale kernen: voldoende draagkracht, vitaliteit, groene woonomgeving;
  • Bijzondere doelgroepen: spoedzoekers, arbeidsmigranten en statushouders.

Geconstateerd is dat het aantal huishoudens inde gemeente Altena de afgelopen vijf jaar met ongeveer 1.400 is gegroeid. Hierdoor neemt de druk op de woningmarkt toe. En de verwachting is dat de vraag naar woningen de komende jaren ook blijft aanhouden. Op basis van een recente Provinciale prognose (2020) ligt er voor de komende vijf jaar een opgave om de woningvoorraad in de gemeente Altena met 1.220 woningen uit te breiden. Om te kunnen voorzien in de woningbehoefte en als impuls voor de leefbaarheid en vitaliteit van kernen is het van belang dat er in alle kernen van Altena kan worden gebouwd. In de woonvisie is vervolgens een indicatie voor de kwantitatieve behoefte per kern weergegeven. Deze kwantitatieve behoefte geeft een richting aan, maar is niet in beton gegoten. Juist op kernniveau spelen er soms andere factoren mee die vragen om een zekere mate van flexibiliteit in het woningbouwprogramma.

Genderen

Voor het dorp Genderen ligt de woningbehoefte voor de komende vijf jaar op ongeveer 50 woningen. Er is met name vraag aan koopwoningen, maar er is op beperkte schaal ook vraag naar sociale huur en middeldure huur, met name onder senioren die levensloopgeschikt willen wonen. In de koop richt de vraag zich in de eerste plaats op betaalbare, grondgebonden woningen voor starters, maar er is ook vraag naar ruimere koopwoningen voor gezinnen.

Met het voorliggende plan, realisatie van elf Ruimte-voor-Ruimte-woningen, wordt ingespeeld op de woningbehoefte van het dorp Genderen.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

4.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

4.1.1 Bodemkwaliteit
4.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

4.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Sweco een verkennend bodem- en wateronderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek " (Referentienummer: NL22-648800269-33135, 03-10-2022). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt de grond van het agrarisch perceel geschikt voor het beoogde gebruik ‘wonen met tuin’.

Bij verdere ontwikkeling van het terrein dient echter wel rekening gehouden te worden met de bijmengingen met baksteen en puin en andere bodemvreemde materialen ter plaatse van de inrit en de sterk verhoogde gehalten met PAK die hier in de ondergrond zijn aangetoond.

Ook dient bij werkzaamheden in de sloten rekening gehouden te worden met de verschillende kwaliteitsklasse van het slib. Daarnaast moet bij (bagger)werkzaamheden in de noordelijke sloot rekening gehouden worden met de aanwezigheid van Japanse Duizendknoop welke in de nabijheid van de sloot staat.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmeringen voor het plan.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering
4.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

4.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Woningen hebben geen milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende niet-agrarische bedrijven. De basisschool Het Fundament en Café t Zwaantje met de schietvereniging liggen op voldoende afstand van het plangebied.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.1.3 Externe veiligheid
4.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

4.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Grenswaarde:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

4.1.3.3 Analyse

Om de huidige omgeving inzichtelijk te maken heeft Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd: rapport "Quickscan Externe Veiligheid" (30-juni-2022, 20220630-RVR003-RAP-EV 1.0). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Kragten concludeert dat:

Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een PR10-6-risicocontour of invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0011.png"

GLOBALE LIGGING PLANGEBIED (RODE PRIKKER) T.O.V. RISICOVOLLE INRICHTINGEN (BRON: SIGNALERINGSKAART)'

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

Transportroutes (water, weg en spoor)
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een waterweg, weg of spoorlijn waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water, de weg en het spoor vormen geen belemmering voor de planontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.

4.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.1.4 Geurhinder veehouderijen
4.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

4.1.4.2 Analyse

De elf nieuwe woningen in het plangebied betreffen nieuwe geurgevoelige objecten. In het vigerende bestemmingsplan is aangegeven dat binnen de bestemming Agrarisch grondgebonden agrarische bedrijvigheid, niet zijnde veehouderijbedrijven is toegestaan.

In de omgeving van het plangebied ligt echter een aantal (voormalige) veehouderijen die volgens 'Kernregistratie dierverblijven, Gelderland, Limburg en Noord-Brabant' nog en vergunning hebben:

Straatnaam   Aantal dieren   Afstand tot bouwvlak  
Genderensedijk 1   85 rundvee en 51 schapen   Ca. 110 m  
Voompad 18   3 rundvee en 18 schapen   Ca. 350 m  
Kleibergsestraat 2   496 rundvee   Ca. 675 m  
Nieuwe Steeg 2C   350 rundvee   Ca. 1.400 m  

In de Wet geurhinder en veehouderij wordt onderscheid gemaakt in dieren met een geuremissiefactor en dieren zonder geuremissiefactor. Melkvee heeft geen geuremissiefactor, waardoor een vaste afstand van 100 meter tot het bouwvlak binnen de kern of 50 meter in het buitengebied van de veehouderijen moet worden aangehouden.

Zoals aangegeven bedraagt de afstand tot de dichtstbijzijnde veehouderij ca. 110 meter, waarmee aan de vaste afstand wordt voldaan. Gezien de grote afstand tot de andere agrarische bedrijven is tevens sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.1.5 Geluid
4.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

4.1.5.2 Analyse

Verkeerslawaai
De elf Ruimte-voor-Ruimte-woningen hebben de ontsluiting aan de Doeverensestraat. Op de wegen en straten in de omgeving van het initiatief is het 30 km/uur regime van toepassing, hetgeen betekent dat er in het kader van de Wet geluidhinder geen onderzoek hoeft plaats te vinden. Het beperkt aantal extra verkeersbewegingen zal naar verwachting niet leiden tot hogere normen aan verkeerslawaai.

Er wordt geadviseerd bij het ontwerp van de woningen rekening te houden met de situering van de geluidgevoelige ruimten in de woning.

Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

4.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.1.6 Luchtkwaliteit
4.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat elf woningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke auto- of vaarwegen. Er kan daarmee geconcludeerd worden dat sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.1.7 Volksgezondheid
4.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

4.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 1000 meter rondom het plangebied zijn geen pluimveeveehouderijen actief. Binnen 250 meter van het plangebied ligt wel één rundveehouderij (Genderensedijk 1, circa 100 meter). Conform de genoemde handreiking is een advies van de GGD gewenst. Tussen het plangebied en de veehouderij zijn bestaande woningen gesitueerd.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

4.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse

Het plan leidt tot het toevoegen van woningen. Doordat er wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. kan geconcludeerd worden dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

4.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het schadelijke magneetveld strekt zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uit. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding bedraagt circa 2,9 kilometer. Er is geen nader onderzoek nodig.

4.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.1.8 Ontplofbare oorlogsresten
4.1.8.1 Inleiding

In de bodem waarop wij werken, wonen en recreëren is nog een aanzienlijke hoeveelheid ontplofbare oorlogsresten (OO) uit de Eerste en Tweede Wereldoorlog aanwezig. De aanwezigheid van deze oorlogsresten kan gevaar opleveren voor mens, dier en omgeving bij de ontwikkeling van infrastructurele werken, bouwprojecten en andere grondroerende werkzaamheden.

4.1.8.2 Analyse

Om de situatie ten aanzien van ontplofbare oorlogsresten inzichtelijk te maken heeft Bodac een onderzoek uitgevoerd: rapport "Proces-verbaal van oplevering, OOO Genderen Doeverensestraat " (13 oktober 2022, 221013_220077_PvO_01). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 12.

Tijdens de opsporingswerkzaamheden zijn diverse soorten OO en OO gerelateerde objecten aangetroffen en overgedragen aan de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). De EODD heeft de gevonden OO vernietigd op de aangewezen vernietigingslocatie en het strategisch schroot meegenomen ter verwerking. In bijlage 2 van de rapportage is het OO opgave/overname formulier weergegeven waarin vermeld staat welke soorten OO zijn gevonden en zijn overgedragen aan de EODD.

4.1.8.3 Conclusie en advies

Bodac B.V. heeft de op de revisietekening in Bijlage 1 van de rapportage weergegeven gebieden onderzocht op de aanwezigheid van OO en per gebied is aangegeven tot op welke diepte het gebied is vrijgegeven op de aanwezigheid van OO. Middels dit proces verbaal van oplevering verklaart Bodac B.V. het onderzoeksgebied naar beste inzicht en zo ver de huidige stand der techniek dit toelaat te hebben onderzocht en vrijgegeven van OO tot op de aangegeven diepte, voor alle aankomende grondroerende werkzaamheden.

Het advies van Bodac B.V. luidt dat binnen de in de revisietekening vrijgegeven dimensies grondroerende werkzaamheden zonder aanvullende maatregelen, in relatie tot ontplofbare oorlogsresten, kunnen worden uitgevoerd.

Wanneer werkzaamheden buiten de door Bodac B.V. onderzocht en vrijgegeven gebieden gaan plaatsvinden is aanvullend onderzoek noodzakelijk.

4.1.9 Milieueffectrapportage
4.1.9.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

4.1.9.2 Analyse

Het plan valt onder de activiteit D11.2 "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals genoemd in de bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage, maar overschrijdt niet de daarin genoemde drempelwaarde. Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig, maar er heeft wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. De beoordeling is opgenomen als bijlage 6.

4.1.9.3 Conclusie

Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Een m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

4.2 Waarden

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

4.2.1.2 Analyse

Het plangebied ligt gedeeltelijk in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er geldt een vrijstelling voor onderzoek bij bodemingrepen tot 30 cm onder maaiveld over een oppervlakte van minder dan 100 m². Het initiatief overschrijdt deze grenzen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk.

Voorafgaand aan de ontwikkelingen dient in kaart gebracht te worden of zich binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten (zouden kunnen) bevinden, die tegen de achtergrond van de bodemingrepen gevaar lopen. Aeres Milieu B.V. uit Roermond heeft een archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek uitgevoerd: rapport "Archeologisch bureau- en verkennend veldonderzoek door middel van boringen Doeverensestraat naast nr. 36 te Genderen (gemeente Altena)" (23 augustus 2022, AM22307). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.

Aeres milieu B.V. concludeert dat:

Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat het plangebied onderdeel was van de Dussen stroomgordel. Boven een oudere fase van oeverwalafzettingen heeft zich een komgebied gevormd. In het komgebied lagen hogere crevasseruggen. Zowel op de oude overwalafzettingen als op de jongere crevasseruggen zijn geen aanwijzingen waargenomen die wijzen op de aanwezigheid van een potentieel archeologisch niveau. Er worden derhalve geen archeologische vindplaatsen binnen het plangebied verwacht.

Voor het plangebied wordt om bovenstaande geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

4.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

4.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.2.3 Natuurwaarden
4.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
4.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Voor voorliggende ontwikkeling is door Faunaconsult uit Belfeld een Quickscan natuurwetgeving uitgevoerd, rapport "Quickscan natuurwetgeving Doeverensestraat te Genderen" (26 juli 2022). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8

Op basis van dit onderzoek concludeert Faunaconsult. dat:

Het Natura 2000- gebied 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' is het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied in de provincie Noord-Brabant op circa 3,7 kilometer ten noorden van het plangebied (zie onderstaande afbeelding). 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek' ligt op circa 5,8 kilometer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0012.png"

NATURA 2000-GEBIEDEN (BLAUW GEARCEERD WEERGEGEVEN) TEN OPZICHTE VAN PLANGEBIED (RODE STIP)

De plannen zullen waarschijnlijk geen effecten op de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden hebben. Om elk risico uit te sluiten is het echter te overwegen de te verwachten stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te laten bepalen. Dit is onder het kopje stikstofdepositie verder toegelicht.

Het dichtstbijzijnde deel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) bevindt zich op circa 708 meter afstand van het plangebied. Het betreft hier het beheertype 'rivier' (zie onderstaande afbeelding)

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0013.png"

LIGGING VAN HET PLANGEBIED (BLAUWE KRUIS) TEN OPZICHTE VAN HET NNB.

De bouw en het gebruik van de woningen heeft waarschijnlijk geen negatieve effecten op het NNB. Omdat er geen negatieve effecten op het NNB zijn te verwachten, zijn er op dit punt geen bezwaren vanuit het provinciale natuurbeleid

Stikstofdepositie
Bijlage 10 bevat het stikstofdepositie-onderzoek Doeverensestraat, Genderen (10 maart 2023) waarin de gebruiksfase én aanlegfase is beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

Soortenbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Faunaconsult uit Belfeld heeft een Quickscan natuurwetgeving uitgevoerd: rapport "Quickscan natuurwetgeving Doeverensestraat te Genderen" (26 juli 2022). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 8

Op basis van dit onderzoek concludeert Faunaconsult het volgende:

  • Algemene vogels:

In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan worden voorkomen door de vegetatie buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli) te verwijderen. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.

  • Vleermuizen: foerageergebied en vliegroutes:

De bomenrij aan de Doeverensestraat en de sloten fungeren mogelijk als vaste vliegroute en/of foerageergebied van vleermuizen. Mogelijk wordt de bomenrij gekapt en de sloot gedempt, omdat in dat geval door het aanplanten van bomen een nieuwe vliegroute aan de oostzijde van het plangebied wordt gerealiseerd, zal dit geen noemenswaardige aantasting opleveren aan een vaste vliegroute of foerageergebied. Het is voor vleermuizen aan te bevelen inlandse loofboomsoorten waar mogelijk te behouden en aan te planten, zij vormen een geschikte voedselbron voor insecten, die vervolgens weer als voedsel voor vleermuizen kunnen dienen. Om verstoring van vleermuizen te voorkomen mag er tot op een afstand van 10 meter van de te behouden bomenrij, de sloot en de nieuw aan te planten bomen, alleen vleermuisvriendelijke buitenverlichting worden geplaatst. Dit houdt in, van de bomen af omlaag gerichte straatverlichting, met een scherpe bundel zoals ledverlichting. Hierbij kan worden gekozen voor amberkleurige UV-vrije led armaturen (Zoogdiervereniging, 2011) of rood licht (Spoelstra et al, 2017).

  • Kleine marterachtigen:

In het plangebied komen mogelijk wezel en/of hermelijn voor die in de provincie Noord-Brabant niet zijn vrijgesteld voor ruimtelijke ontwikkeling. Conform Bouwens (2017) hoeven plangebieden kleiner dan één hectare niet nader te worden onderzocht op het voorkomen van kleine marterachtigen. Het plangebied is echter zo’n 1,3 ha groot. Indien de sloten worden gedempt, de bomen worden gerooid en begroeide oevers worden verwijderd dient er nader onderzoek naar de aanwezigheid van wezel en hermelijn plaats te vinden.

  • Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën:

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

Aanvullend onderzoek kleine marterachtigen

In navolging van de conclusies van de Quicscan heeft Faunaconsult uit Belfeld heeft een  onderzoek naar kleine marterachtigen uitgevoerd: rapport "Onderzoek kleine marterachtigen locatie Doeverensestraat te Genderen" (29 augsutsus 2023). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 9.

Uit het onderzoek wordt geconcludeerd dat de wezel en de hermelijn het plangebied niet gebruiken. Met deze soorten hoeft verder geen rekening te worden gehouden.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

4.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

4.3 Waterparagraaf

4.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Rivierenland

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

4.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

4.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
4.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
4.3.2.3 Waterschap Rivierenland

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Rivierenland. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2022-2027 van het Waterschap
    Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.
4.3.2.4 Gemeentelijk niveau

Beleidsvisie riolering en water

Vooruitlopend op de fusie van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem tot gemeente Altena hebben de gemeenten een gezamenlijke beleidsvisie riolering en water opgesteld. De visie vormt de basis voor het nog op te stellen rioleringsprogramma. Tezamen vervangen zij het traditionele en wettelijke planinstrument Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP), zoals nu nog voortkomt uit de Wet Milieubeheer.

In de beleidsvisie ‘riolering en water’ worden voor nieuwbouwlocaties in de gemeente Altena belangrijke hydrologische uitgangspunten geformuleerd. In relatie tot het plangebied zijn daarbij de volgende uitgangspunten van belang:

  • Waterneutraal bouwen; het plan mag geen nadelige gevolgen hebben voor de omgeving;
  • De toename aan verhard oppervlak moet worden gecompenseerd in de vorm van nieuwe waterberging bovenop bestaand wateroppervlak. Bestaand wateroppervlak mag hier derhalve niet in worden meegerekend;
  • Voor de berging van het hemelwater hanteert de gemeente de voorkeursvolgorde open water of waterberging in het groen. Pas wanneer dit niet mogelijk is, kan gekozen worden voor ondergrondse voorzieningen zoals waterberging onder wegen;
  • Verhard oppervlak van kavels worden als volgt berekend:

- Voor het dimensioneren van het (hemel)watersysteem en bepalen compensatieplicht bij nieuwbouwlocaties hanteert de gemeente een verhard oppervlak:

      • a. 80% voor percelen tot 250 m²;
      • b. 65% voor percelen tot 600 m².
      • c. Zijn de percelen groter dan 600 m2, dan gaat de gemeente uit van het werkelijke verhard oppervlak met een minimum van 400 m2 verhard oppervlak.
  • Verhard oppervlak van openbare verharding dient te worden berekend op basis van ontwerptekeningen of er dient een percentage te worden gehanteerd van het bruto oppervlak van de gehele wijk;
  • De hoeveelheid aan te leggen water dient te worden berekend op basis van 30 cm peilstijging bij een bui van eens per 10 jaar (plus 10% vanwege klimaatontwikkeling) en/of een peilstijging tot maaiveld bij een bui van eens per 100 jaar (plus 10%). Hierbij is 10% de minimumeis van het waterschap. De gemeente hanteert voor nieuwbouw een reservering van 20%;
  • Rioolstelsels in uitbreidingswijken worden uitgevoerd als gescheiden rioolstelsel. Regenwater en afvalwater dienen gescheiden te worden aangeleverd bij de erfgrens;
  • Nieuwe rioolstelsels worden berekend op minimaal een bui 09 (eens in de vijf jaar). Voor beheersing op maaiveldniveau moet een doorkijk gemaakt worden met een bui van 75 mm in 60 minuten. Met deze doorkijk wordt gestreefd naar het voorkomen van schade en het beperken van overlast bij extreme buien;
  • Het vloerpeil van woningen dient minimaal 30 cm boven het peil van de as van de weg te liggen. Dit geldt ten opzichte van de as bij een bolle weg. Bij een holle weg dient een groter verschil in acht te worden genomen;
  • Het peil van de as van wegen dient minimaal 1,20 m boven het zomerpeil van oppervlaktewater te liggen;
  • Extra kwel ten gevolge van eventuele aanleg van watergangen moet worden gecompenseerd binnen het plangebied.
4.3.3 Watersysteem

Voor voorliggende ontwikkeling is door Kragten uit Roermond een watertoets uitgevoerd, rapport "Watertoets Ontwikkeling Doeverensestraat, Genderen" (4 oktober 2022, RVR003). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11. De resultaten zijn in onderstaande paragrafen verwerkt.

4.3.3.1 Bodem

Bodemopbouw
Met behulp van de Bodematlas is het bodemtype van de ondiepe bodem in beeld gebracht. De projectlocatie heeft de bodemcode "Rn62C". Dit betekent dat dit gekarteerd is als kalkloze poldervaaggronden. Dit bestaat over het algemeen uit zavel en lichte klei. Deze grondsoorten staan bekend om hun slechte doorlatendheid.

Uit de boringen van het infiltratieonderzoek komt naar voren dat de bovenlaag van de bodem bestaat uit klei welke matig tot sterk siltig is. Deze kleilaag heeft aan de noordzijde van het perceel een dikte van circa 2 m en neemt af in zuidelijke richting. Aan de zuidzijde van het perceel heeft deze kleilaag een dikte van circa 0,6 m. Onder deze kleilaag bevindt zich matig grof zand, welk matig siltig is. Deze zandlaag gaat door tot minimaal 4 m onder maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0014.png"

BODEMKAART

Infiltratiecapaciteit
Uit de resultaten van het infiltratieonderzoek is op te maken dat de infiltratiewaarden van de klei en het zand verschillen. De doorlatendheid van het zand is veel beter dan de doorlatendheid van de klei.

Bij het bepalen van de gemiddelde doorlatendheden is onderscheid gemaakt tussen de doorlatendheid van de klei en van het zand. De gemiddelde doorlatendheid van de klei bedraagt 0,06 m/d. Dit wordt gekwalificeerd als slecht doorlatend. De gemiddelde doorlatendheid van het zand onder de klei bedraagt 3,1 m/d. Dit wordt gekwalificeerd als goed doorlatend.

Om de rekenwaarde van de k-waarde voor infiltratie voorzieningen te bepalen wordt conform het voorschrift van Stichting RioNED een factor 0,5 op de gemiddelde k-waarde toegepast. De k-waarde waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in de kleilaag rekening mee gehouden dient te worden is (0,06 m/d * 0,5 =) 0,03 m/d. De k-waarde waarmee voor een eventuele infiltratievoorziening in de zandlaag rekening mee gehouden dient te worden is (3,1 m/d * 0,5 =) 1,55 m/d. Hieruit blijkt dat eventuele infiltratievoorzieningen bij voorkeur in de zandlaag aangelegd dienen te worden. Infiltratie in de kleilaag is zo goed als niet mogelijk.

4.3.3.2 Oppervlaktewater

Het plangebied wordt aan alle zijden begrenst door B-watergangen. Deze B-watergangen staan in connectie met de A-watergang welke circa 350 m ten zuiden van het projectgebied ligt. De B-watergangen liggen dichtbij genoeg zodat deze gebruikt kunnen worden in de eventuele bergingsopgave van het projectgebied. Een uitsnede van de legger is weergegeven in onderstaande afbeelding. Hierbij heeft het waterschap aangegeven dat de B-watergang aan de westkant in de toekomst (+/- 2 jaar) een A-watergang wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0015.png"

LEGGERKAART WAARBIJ MET DE RODE CIRKEL HET PLANGEBIED GLOBAAL IS WEERGEGEVEN

4.3.3.3 Grondwater

Het maaiveldniveau van het plangebied is relatief vlak. Het maaiveldniveau varieert tussen de NAP + 0,9 m en NAP + 1,2 m. De laagste maaiveldniveaus liggen aan de randen van het plangebied. Het midden van het plangebied ligt het hoogste.

Met behulp van Dinoloket is nagegaan waar zich in de omgeving peilbuizen bevinden. Hierbij is naar voren gekomen dat er drie peilbuizen in de omgeving van de projectlocatie aanwezig zijn welke de grondwaterstand meten. De peilbuizen liggen op circa 450 m tot 800 m rondom het plangebied. De locaties van deze peilbuizen zijn weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1959.GenWP146Doever-ON01_0016.png"

PEILBUIZEN IN DE OMGEVING

De grondwaterstanden fluctueren tussen circa NAP -0,6 m en NAP + 0,6 m. De peilbuis die het dichtste bij de Maas in de buurt ligt (B44F0148) heeft de laagste grondwaterstanden en de peilbuis die het verste van de Maas af ligt (B44F0149) heeft de hoogste grondwaterstanden. Het verschil tussen deze peilbuizen is echter slechts enkele centimeters.

De GHG bij de drie peilbuizen liggen tussen de NAP + 0,1 m en NAP + 0,5 m. Aangezien het plangebied ongeveer op dezelfde afstand van de Maas ligt als peilbuis B44F0148 wordt er aangenomen dat de GHG van deze peilbuis het meest representatief is voor het plangebied. De GHG van het plangebied wordt hierom ingeschat op circa NAP + 0,5 m. Dit houdt in dat de GHG circa 0,4 tot 0,7 m onder het maaiveld ligt.

4.3.3.4 Waterschapsbelangen

Het bestemmingsplangebied wordt omringt door meerdere B-watergangen. Ook is met het plan sprake van een versnelde afvoer van hemelwater doordat verhard oppervlak wordt toegevoegd. Er is hier dan ook sprake van waterschapsbelangen. Het waterschap stelt dat bij nieuwe ontwikkeling de perceelseigenaar ervoor dient te zorgen dat hemelwater verwerkt wordt op eigen terrein. Hierbij wordt de bergingseis van het waterschap gevolgd. Dit is verder toegelicht in paragraaf 4.3.4.2.

4.3.4 Hemelwater

Voor voorliggende ontwikkeling is door Kragten uit Roermond een watertoets uitgevoerd, rapport "Watertoets Ontwikkeling Doeverensestraat, Genderen" (4 oktober 2023, 20231094-RVR003). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 11. De resultaten zijn in onderstaande paragrafen verwerkt.

4.3.4.1 Verhard oppervlak

Aan de hand van de inrichtingsschets (zie bijlage 1) en het beleid van de gemeente Altena is het toekomstig verhard oppervlak van variant 1 vastgesteld. Alle 11 voorziene percelen hebben een groter oppervlak dan 600 m2. Het beleid van de gemeente Altena schrijft voor percelen groter dan 600 m2 voor dat er bij dimensionering van hemelwatervoorzieningen uitgegaan moet worden van minimaal 400 m2 verhard oppervlak. Wanneer het werkelijke verhard oppervlak groter wordt dan dient er van dit grotere verhard oppervlak uitgegaan te worden. Aangezien er op het perceel woningen komen te staan wordt ervan uit gegaan dat het werkelijke verhard oppervlak niet groter zal zijn dan 400 m2.

Hierom dient er bij het bepalen van de benodigde berging uitgegaan worden van een verhard oppervlak van 400 m2 per perceel. Dit houdt in dat het totale verhard oppervlak op de percelen (11 * 400 =) 4.400 m2 bedraagt. Daarnaast worden er ter ontsluiting 6 inritten, door middel van een gronddam met een duiker (met een minimale diameter van 800 mm), over de watergang aan de voorzijde van de woningen gelegd. Deze bruggen hebben per stuk ongeveer een oppervlak van 35 m2. Het totale verhard oppervlak van de inritten komt hierdoor neer op (6 * 35 =) 210 m2. Het totale verhard oppervlak van de ontwikkeling komt hierdoor neer op (4.400 + 210 =) 4.610 m2.

4.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit

Volgens het beleid van het waterschap dient er 46,3 mm berging gerealiseerd te worden over de toename van het verhard oppervlak. Dit geldt alleen wanneer het water wordt geborgen in oppervlakkige waterbergingen. In dit project is het realiseren van berging door het aanleggen van nieuw oppervlaktewater het meest voor de hand liggend.

In de huidige situatie is er geen verhard oppervlak op het perceel aanwezig. Hierom is de toename van het verhard oppervlak door de ontwikkeling 4.610 m2. Over dit oppervlak dient 46,3 mm berging aangebracht te worden, wat resulteert in een bergingsopgave van circa (4.610 * 0,0463 =) 213 m3.

4.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening

Volgens het beleid van het waterschap dient dit te worden geborgen in 0,3 m peilstijging van het open water. Dit houdt in dat de vergroting van de bestaande watergangen en de waterplassen een totaal oppervlak van circa (213 / 0,3 =) 712 m2 moeten hebben.

In het schetsontwerp is aan de westzijde de bestaande watergang verbreed om de bergingsopgave in te passen. Deze watergang heeft een lengte van circa 260 m, wat erop neer komt dat de watergang circa (712 / 260 =) 2,74 m verbreed moet worden. Vanwege twee bestaande riooloverstorten op deze watergang is het noodzakelijk dat er sprake is van een functionerend watersysteem met voldoende doorstroming. Het is daarom van belang dat de watergangen goed onderhouden kunnen worden. Daarom is parallel aan de sloten rekening gehouden met een onderhoudspad van 5 m.

Om het beheer en onderhoud van de watergangen zo min mogelijk te belemmeren, dient het hemelwater per perceel met 1 leiding aangesloten te worden op de watergangen. Op de percelen kan het water ingezameld worden met een ringleiding rondom de bebouwing, waarop ook de afwatering van de overige verharding wordt aangesloten. Deze leiding kan dan rechtstreeks op de watergang aangesloten worden. Er kan ook voor gekozen worden om alleen het dakwater in te zamelen met een leiding en de overige verharding via het maaiveld af te laten stromen.

De eigenaren van de percelen zijn onderhoudsplichtig over de beschermingszone grenzend aan de B-watergangen. Deze zone dient als onderhoudsstrook voor de watergang. Zij dienen ervoor te zorgen dat de strook begaanbaar blijft en dat hier geen obstakels worden geplaatst.

4.3.4.4 Leegloop

Het water wordt geborgen door het verbreden van de watergang aan de achterzijde van de percelen. De leegloop van deze watergang gebeurt via het bestaande watergangenstelsel. Hierdoor zal de leegloop van de B-watergangen verlopen via de A-watergang welke circa 350 m ten zuiden van het projectgebied is gelegen. In deze watergangen wordt het waterpeil gereguleerd volgens het peilbesluit Alm en Biesbosch van waterschap Rivierenland.

Overstort-/escapemogelijkheid

Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Er dient voor gezorgd te worden dat het water oppervlakkig kan afstromen, voordat dit tot overlast in het pand van de ontwikkeling leidt.

4.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden. Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Doeverensestraat geloosd worden. Het afvalwater van de woningen kan aangesloten worden op het gemeentelijk stelsel in de Doeverensestraat. Dit wordt gedaan door per woning een losse aansluiting te maken. De huisaansluitingen zijn gelegen onder de inritten van de woningen.

In totaal zijn er 11 woningen voorzien bij de ontwikkeling. Uitgaande van gemiddeld 2,5 personen per woning, houdt dit in dat er circa 28 inwoners zullen zijn. Rekening houdend met een afvoer van circa 12 l/u/inw, zorgt de ontwikkeling voor een belasting van circa 0,336 m3/u.

4.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

5.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

5.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, - voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijke plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het wijzigingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

6.2 Planregels

Wat betreft de regels van het wijzigingsplan 'Genderen: Doeverensestraat' is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Genderen' (identificatiecode: NL.IMRO.0738.BP4000-GV02).

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2Wijze van meten

In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid.

De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (= het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn in ieder geval van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning en activiteiten die vallen onder artikel 3 van bijlage II Bor.

Ten behoeve van de leesbaarheid van het bestemmingsplan is in de regels ten aanzien van de maatvoeringsaanduidingen geen onderscheid gemaakt in de solitaire en gecombineerde aanduidingen. De maatvoeringsaanduidingen 'maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' zijn aangehaald als 'maximum goothoogte (m)', 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum bebouwingspercentage (%)'

Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3Tuin

De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en eventueel zijtuinen en erven alsmede voor in- en uitritten bij woningen en parkeerplaatsen.

Ondergeschikte bebouwing is toegestaan voor zover het erkers betreft. Daarnaast zijn overkappingen (zoals carports) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan in het achtererfgebied. Het bevoegd gezag kan afwijken van de gebruiksregels voor het toestaan van het gebruik als parkeerplaats buiten de oprit.

Artikel 4 Water

Binnen het plangebied bevindt zich aan de westzijde open water. Voor de watergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende bouwwerken zoals bruggen en groenvoorzieningen toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De gronden voor de realisatie van nieuwe woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen.

De woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Afhankelijk van het woningtype is dit op de verbeelding nader uitgesplitst. Binnen dit plangebied zijn alleen vrijstaande woningen mogelijk. Deze woningen mogen ook gebruikt worden als meergeneratiewoningen.

De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

Binnen de woonfunctie is tevens de mogelijkheid opgenomen voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn toegestaan na afwijking. Tevens is de mogelijkheid opgenomen om via afwijking aan huis verbonden beroepen en bedrijven en bestaande detailhandel uit te breiden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.

Artikel 6Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen, de kapvormen voor gebouwen, de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen. Verder is in dit artikel een bepaling opgenomen voor bestaande maten ten opzichte van andere in dit plan genoemde maten of niet in dit plan genoemde maten.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Een aantal vormen van gebruik wordt in het algemeen in dit bestemmingsplan niet toegestaan. Welke dat zijn en hoe hiermee omgegaan wordt, staat opgenomen in dit artikel.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.

Voor binnenplanse afwijkingen geldt de reguliere Wabo-procedure (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Voor wijzigingen van het plan (alsmede het stellen van nadere eisen) is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel zijn de regels met betrekking tot parkeren opgenomen en een van toepassing verklaring van het bestemmingsplan "Dubbelbestemmingen en Gebiedsaanduidingen".

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 13 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 7 Procedure

Het wijzigingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Omgevingsdialoog
  • 2. Terinzagelegging voorontwerpwijzigingsplan
  • 3. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 4. Terinzagelegging ontwerpwijzigingsplan
  • 5. Vaststelling door gemeenteraad
  • 6. Terinzagelegging vastgesteld wijzigingsplan

7.1 Omgevingsdialoog

De inrichtingsschets is op 6 oktober 2022 met de omgeving besproken.

Het verslag van de omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 13.

Na de bijeenkomst zijn er naar aanleiding van technische randvoorwaarden wijzigingen aan de inrichtingsschets doorgevoerd.

Er is overleg gevoerd met het Waterschap. Naar aanleiding van dit overleg is er toch voor gekozen de waterberging van het plan aan de westzijde aan de achterzijde van de percelen te positioneren. Tussen de percelen vindt geen waterberging meer plaats.

Naar aanleiding van nadere bestudering van de verkeerssituatie is ervoor gekozen geen uitrit van de percelen te positioneren ter plaatse van het kruispunt Doeverensestraat/Ruiterhof. Dit heeft een beperkte verschuiving van de inritten van de percelen tot gevolg gehad.

7.2 Terinzagelegging en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan

Het bestemmingsplan heeft vanaf 30 juni 2023 tot en met donderdag 10 augustus 2023 ter inzage gelegen. Tegelijkertijd is het plan voorgelegd aan de vooroverleginstanties. Het verslag hiervan is in bijlage 14 opgenomen.