direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hegge 143 Schinnen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemers exploiteren op de Rijksmonumentale boerenhoeve Hegge 143 te Schinnen een kleinschalig gemengd agrarisch bedrijf. Naast akkerbouw en grasland wordt vleesvee gehouden. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Schinnen - sectie K - nummer 169.

De locatie Hegge 143 te Schinnen betreft een Rijksmonumentale carréboerderij uit de 19e eeuw met bijgebouwen uit de periode 1960-1980. De bijgebouwen worden momenteel gebruikt voor het stallen van het vleesvee, als opslagruimte voor hooi en stro en als machineberging. De bebouwing is relatief verouderd en nog gedekt met asbesthoudende golfplaten. Het voornemen ziet op het slopen van deze bestaande, niet-monumentale stal- en opslagruimten. Daarop aansluitend wordt beoogd om in ruil voor de te slopen bebouwing één nieuw bouwvolume te realiseren waarin diverse functies worden geïntegreerd, namelijk een potstal en opslagruimte/machineberging. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt niet alleen een kwaliteitsverbetering doorgevoerd, maar wordt eveneens een efficiëntere bedrijfsvoering nagestreefd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Ter plaatse van de locatie Hegge 143 te Schinnen is het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' van kracht, vastgesteld op 14 maart 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen. Op basis van dit bestemmingsplan is onderhavige locatie bestemd tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met bijbehorend bouwvlak. Daarnaast is ter plekke van de Rijksmonumentale bebouwing de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' van toepassing.

Initiatiefnemers zijn voornemens om op deze locatie een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw te realiseren. Dit nieuwe bouwvolume wordt buiten het bestaande bouwvlak beoogd. In artikel 4.9.2 van de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders onder specifieke voorwaarden het bouwvlak van vorm kan veranderen. Initiatiefnemers wensen gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Daartoe heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beekdaelen op 23 augustus 2021 een positief principestandpunt ingenomen, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 1.

Ten behoeve van deze ontwikkeling dient een vormverandering van het bouwvlak te worden doorgevoerd. Voor deze bestemmingswijziging dient een wijzigingsprocedure te worden doorlopen met toepassing van artikel 3.6 en artikel 3.9a Wro. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Beekdaelen. Concreet is de locatie Hegge 143 gelegen in het buitengebied van Schinnen. De directe omgeving van deze locatie wordt in hoofdzaak gekenmerkt door reguliere burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0002.png"

Uitsnede luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is de locatie bekend als gemeente Schinnen - sectie K - nummer 169.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0003.png"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding onderhavige locatie

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0005.png"

Foto's bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

Het planvoornemen ziet op het verwijderen van de verouderde, niet-monumentale, stal- en opslagruimten aan de achterzijde van de Rijksmonumentale boerenhoeve. Deze ruimten worden momenteel gebruikt voor het stallen van het vleesvee, als opslagruimte voor hooi en stro en als machineberging. Deze opstallen hebben geen karakteristieke kwaliteiten en liggen ongunstig ten opzichte van de Rijksmonumentale carré. De opstallen liggen namelijk dicht op de carré waardoor een rommelig beeld ontstaat. Bovendien hebben deze stallen weinig daglicht en zijn deze niet efficiënt ingedeeld waardoor veel tijd verloren gaat aan het handmatig uitmesten en verplaatsen van het vee. Door verouderde opstallen te slopen en onbenut bouwvlak te verleggen, ontstaat een meer open achterterrein. In totaal wordt beoogd om een oppervlak van circa 712 m2 bouwvlak te verleggen. Als gevolg van de sloop van bedrijfsgebouwen komt de karakteristieke bebouwing beter tot zijn recht. Hiervoor in de plaats wordt een nieuwe stal beoogd waar eveneens ruimte wordt gereserveerd voor opslagdoeleinden en het stallen van machines.

In onderstaande figuren wordt de bestaande en beoogde situatie en de uitstraling van het nieuw bouwvolume nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0006.png"

Bestaande toestand

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0007.jpg"

Beoogde toestand

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0008.png"

Voorgevel nieuwe stal

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0009.png"

Achtergevel nieuwe stal

Daarnaast wordt in onderstaande figuren de situering van het huidige bouwvlak weergegeven evenals de situering van het bouwvlak in de nieuwe situatie. Beide bouwvlakken hebben in totaal een oppervlak van 1.303 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0010.png"

Huidig bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0011.png"

Nieuw bouwvlak

2.3 Ruimtelijke effecten

Elk bouwplan gaat gepaard met ruimtelijke effecten. Van belang is dat de ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn. De te slopen bedrijfsgebouwen op de locatie Hegge 143 te Schinnen hebben geen beeldbepalende waarde en kunnen niet efficiënt worden gebruikt. De sloop levert geen aantasting van de monumentale bouwmassa op. De nieuwbouw wordt op passende afstand van de monumentale bebouwing op de locatie Hegge 143 Schinnen opgericht. De beoogde vormverandering heeft betrekking op een oppervlakte van circa 712 m². De vormverandering leidt niet tot een aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden.

Verder wordt gewezen op het feit dat de nieuwe bebouwing landschappelijk zal worden ingepast. Om en nabij het plangebied wordt voorzien in nieuwe aanplant, waarmee zorg wordt gedragen voor een inpassing van de te realiseren bebouwing. Het door bureau Pouderoyen/Tonnaer opgestelde landschapsplan is bijgevoegd als Bijlage 2. Daarin wordt aangegeven dat de nieuwe bebouwing in de helling wordt geïntegreerd. Integratie van de nieuwe stal in de helling heeft landschappelijk een grote meerwaarde. Het bouwvolume van de beoogde nieuwbouw lijkt kleiner, waardoor deze beter aansluit bij de maat en schaal van de historische carréboerderij. Naast de Rijksmonumentale hoeve, op de hoek tussen de weg Hegge en de Eyskensweg, is een voormalige moestuin ('koolhof') aanwezig. Cultuurhistorisch gezien is een koolhof, met de daarbij behorende hagen en kleinschalige beplanting, een passend element bij een historische boerderij. Verder wordt door middels van aaplant van begeleidende beplanting langs de Eyskensweg en de aanplant van fruitbomen de bestaande én beoogde bebouwing ingebed in het landschap. In onderstaande figuur wordt een en ander nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0012.jpg"

Uitsnede landschapsplan

Op basis van het voorgaande worden de ruimtelijk-visuele effecten die te verwachten zijn naar aanleiding van de beoogde ontwikkeling, aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijk beleid is ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 m2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.


Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.


1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.


Conclusie

Met betrekking tot het planvoornemen zijn weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan. In paragraaf 3.1.2 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Bij de vormverandering van een bestaande agrarische bedrijfslocatie (geen uitbreiding) is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

3.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In het POVI is onderhavig plangebied gelegen in de zone 'Groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over de 'Groenblauwe mantel' is in het POVI het volgende opgenomen.

Groenblauwe mantel

In de zone 'Groenblauwe mantel' worden goede combinatiemogelijkheden gezien van duurzame vormen van land- en tuinbouw en meer ruimte voor de beken en de Maas, de biodiversiteit en de kernkwaliteiten van het landschap. Deze kernkwaliteiten betreffen het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het reliëf en ruimte voor water en waterberging in laagten en beekdaelen.

Voorliggende planontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0013.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging plangebied

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014)

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0014.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.

Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Het schaalcontrast van open naar besloten wordt niet aangetast. Er is sprake van een vormverandering van het bouwvlak binnen hetzelfde perceel, waarvan de oppervlakte gelijk blijft.

Het groene karakter

Als onderdeel van de regels die gelden voor het van vorm veranderen van het bouwvlak, dient een landschapsplan te worden opgesteld. Het landschapsplan voorziet onder andere in de aanplant van fruitbomen en knotwilgen, waardoor het groene karakter van de omgeving wordt versterkt. Het landschapsplan wordt toegelicht in paragraaf 2.3.

Reliëf en ondergrond

Aangezien er op de locatie geen grootschalige graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, zullen reliëf en ondergrond niet worden aangetast.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

De te slopen stallen zijn, in tegenstelling tot de direct langs de weg gelegen bebouwing, niet aangeduid als karakteristiek of als cultuurhistorisch erfgoed. Bij de beoogde planontwikkeling wordt de karakteristieke bebouwing intact gelaten. Door de sloop van de aangebouwde schuren en stallen wordt de karakteristieke bebouwing losgekoppeld, waardoor deze beter tot zijn recht komt.

3.2.3 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

Voorliggend planvoornemen ziet op het doorvoeren van een ontwikkeling in het buitengebied van de gemeente Beekdaelen waardoor het Limburgs Kwaliteitsmenu van toepassing is. In de wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.9.2 van de planre gels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen') waar initiatiefnemers graag gebruik van wensen te maken, is opgenomen dat “de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie”.

Rekening houdend met deze toepassingsvoorwaarde is door Pouderoyen Tonnaer een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat is bijgevoegd als Bijlage 2. In paragraaf 2.3 van voorliggende toelichting wordt nader gemotiveerd op welke wijze onderhavig plangebied landschappelijk zal worden ingepast en welke kwaliteitsverbeterende maatregelen worden getroffen.

3.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Geldend bestemmingsplan

De locatie Hegge 143 te Schinnen is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen op 14 maart 2013.

Ter plekke van onderhavige locatie is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' van toepassing met bijbehorend bouwvlak. Bovendien is ter plaatse van de Rijksmonumentale bebouwing de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' van kracht. Tot slot gelden op onderhavige locatie de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Archeologie 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0015.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rood)

De door initiatiefnemers voorgenomen ontwikkelingen op de locatie Hegge 143 te Schinnen worden ter plekke van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' beoogd. Initiatiefnemers beogen het bouwvlak van vorm te veranderen waarbij de oppervlakte aan bebouwing gelijk blijft. Dit maakt het mogelijk een nieuw, beter gesitueerd bedrijfsgebouw te realiseren. Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, is in artikel 4.9.2. een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.9.2. van de planregels geeft het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen de mogelijkheid om het bouwvlak te wijzigen ten behoeve van het doorvoeren van een vormverandering van het bouwvlak, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf'' het bouwvlak wijzigen ten behoeve van vormverandering van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak gelijk blijft;

De beoogde vormverandering heeft betrekking op een oppervlakte van circa 712 m². De totale oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot.

  • b. vormverandering noodzakelijk is vanwege de bedrijfseconomische, dan wel andere bedrijfsomstandigheden van het agrarisch bedrijf;

De wijziging is nodig voor de modernisering van het bedrijf. Het bestaande bouwvlak biedt geen uitbreidingsruimte. De vormverandering maakt het mogelijk een bedrijfsgebouw met voldoende inhoud te realiseren.

  • c. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het gemeentelijk kwaliteitsmenu zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie 'Ruimte' (vastgesteld d.d. 10 mei 2012), hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;

Initiatiefnemers hechten veel waarde aan de omgevingskwaliteit en zorgen door middel van een landschapsplan en een hoogwaardig bouwplan voor een kwaliteitsverbetering. In paragraaf 2.3 van voorliggende toelichting wordt gemotiveerd op welke wijze onderhavige locatie landschappelijk zal worden ingepast en welke aanvullende kwaliteitverbeterende maatregelen worden getroffen.

  • d. met het oog op de hemelwaterproblematiek, indien noodzakelijk, voorzieningen worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;

Het hemelwater van de te realiseren erfverharding en bebouwing zal van de gemeentelijke riolering worden afgekoppeld en op eigen terrein infiltreren.

  • e. als gevolg van de verandering de bestaande natuur-, cultuurhistorische en/of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;

De vormverandering van het bouwvlak is gericht op het kunnen realiseren van een moderner agrarisch bedrijfsgebouw, op gepaste afstand van de monumentale bebouwing. Cultuurhistorische waarden zijn niet in het geding. In het landschapsplan wordt uitgebreid ingegaan op natuur- en landschapswaarden.

  • f. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen;

De bedrijfsomvang blijft kleinschalig en levert voor de omgeving geen overlast op. In hoofdstuk 4 en 5 van voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op diverse omgevingsaspecten, waaronder milieuzonering en luchtkwaliteit. Daaruit blijkt dat de beoogde vormverandering van het bouwvlak niet leidt tot een aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

  • g. rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid Limburg;

In paragraaf 3.2.2 van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Bovendien wordt daar in het landschapsplan nadere aandacht aan besteed.

  • h. bij de wijziging van het bouwvlak voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van de regels.

Bij de vormgeving van het bouwvlak en de beoogde nieuwe bebouwing zijn de planregels van artikel 4 in acht genomen.

3.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid beschouwd.

4.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Rekening houdend met voorliggende planontwikkeling wordt geen planologische functiewijziging doorgevoerd. De locatie is immers reeds bestemd tot 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Onderhavige ontwikkeling ziet enkel op het van vorm veranderen van het bouwvlak.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Bij onderhavige ontwikkeling kan sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai.

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavig planvoornemen heeft niet tot gevolg dat ter plekke van onderhavige locatie nieuwe geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder worden gerealiseerd. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is derhalve niet aan de orde.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

4.3.1 VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'

De milieuhinder die door (bedrijfs)activiteiten wordt veroorzaakt, kan worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(2009). In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen (bedrijfs)activiteiten. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen in beginsel rekening dient te houden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter).

In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Deze afstand dient te worden gemeten tussen de gevel van het hindergevoelige object (de woning) enerzijds en de perceelsgrens van de hinderveroorzakende activiteit anderzijds. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd.

Op basis van de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering 2009' kan de bedrijfsvoering op de locatie Hegge 143 te Schinnen worden geschaard onder de categorie 'Fokken en houden van rundvee' (SBI-2008: 0141, 0142). Wat betreft het aspect geur dient rekening te worden gehouden met een minimale richtafstand van 100 meter en voor de aspecten stof en geluid dient een minimale richtafstand van 30 meter te worden aangehouden.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van een nieuwe schuur op het achterterrein van de locatie Hegge 143 te schinnen. In de nieuwe schuur zullen dieren gehuisvest worden die momenteel nog in de oude stallen worden gehouden. Ten behoeve van deze ontwikkeling dient aangetoond te worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige objecten in de omgeving aanvaardbaar blijft en dat de planontwikkeling zelf hierdoor geen belemmering zal ondervinden. In dat verband heeft Aelmans ROM B.V. een nader onderzoek uitgevoerd naar de aspecten luchtkwaliteit en geur. Betreffend onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Luchtkwaliteit

Het realiseren van een rundveestal kan invloed hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving. Vandaar dat een luchtkwaliteitsberekening is gemaakt met rekenprogramma ISL3a. Dit is een rekenmodel voor het berekenen van de luchtkwaliteit van puntenoppervlaktebronnen.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit wordt geconcludeerd dat uit de resultaten van het onderzoek, de geraadpleegde concentratiekaarten van het RIVM en de advieswaarden van de WHO, is gebleken dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de getoetste gevoelige objecten goed is. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor onoderhavige planontwikkeling. Er wordt namelijk ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen.

Geur

Wat betreft het aspect geur moet worden aangetoond dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de geldende geurnormen. De resultaten van het uitgevoerde onderzoek tonen aan dat de geurbelasting ter plaatse van de getoetste woningen geen belemmering vormt voor de planontwikkeling op de locatie Hegge 143 te Schinnen. Er wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen. Ter plaatse van de getoetste gevoelige objecten blijft dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
4.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

In casu wordt een vormverandering van het bouwvlak gerealiseerd, waardoor een nieuw, beter gesitueerd bedrijfsgebouw kan worden gerealiseerd. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk en daarnaast blijft het huidige dierenaantal hetzelfde. Deze ontwikkeling is dermate kleinschalig, dat deze niet in betekenende mate bij draagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.

Gelet op vorenstaande uiteenzetting met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit leidt voorliggende planontwikkeling, binnen de daartoe gestelde wettelijke (onder)grenzen, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.5 Externe veiligheid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

De begrippen 'kwetsbaar object' en 'beperkt kwetsbaar object' worden in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen nader gedefinieerd. Onder een 'kwetsbaar object' wordt verstaan: woningen, gebouwen bestemd voor het verblijf zoals ziekenhuizen of scholen, gebouwen waarin doorgaans grote aantal personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn zoals kantoorgebouwen of hotels en kampeer- en andere recreatieterreinen.

Onder een 'beperkt kwetsbaar object' wordt onder andere verstaan: verspreid liggende woningen, kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels, sporthallen, sportterreinen en telefoon- of elektriciteitscentrales.

Met inachtneming van onderhavige ontwikkeling staat vast dat onderhavig planvoornemen niet voorziet in het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object.

Daarnaast kan worden gewezen op het feit dat uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, de verplichting voortvloeit om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Onderhavig planvoornemen is enkel gericht op het realiseren van een nieuw bouwvolume met een potstal en een ruimte voor opslagdoeleinden/machineberging, niet op de opslag van gevaarlijke (vloei)stoffen. Daarmee ontstaan geen risico's voor de omgeving en voor de bodem.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

5.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

Ter plekke van de gronden waar de nieuwe bebouwing wordt beoogd, is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' geen archeologische dubbelbestemming van toepassing. Ook op basis van de 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Gemeente Schinnen' zijn de gronden waar de nieuwe stal wordt beoogd, gelegen in het gebied 'Geen verwachting, vrijgegeven na onderzoek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0016.png"

Uitsnede 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Gemeente Schinnen'

Gelet op het vorenstaande is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Beekdaelen.

5.2 Kabels en leidingen

Rond het plangebied liggen vier gasleidingen van Gasunie. Een van die gasleidingen (A-534) loopt gedeeltelijk door het plangebied. De rest van de leidingen ligt op korte afstand. Ter bescherming van deze gasleidingen is de hartlijn van de betreffende gasleiding opgenomen op de verbeelding en is de bestemming 'Leiding -Gas' opgenomen rond de leidingen.

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een ondergrondse aardgasleiding en de daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas', alsmede voor de aanleg van nieuwe leiding. Binnen deze bestemming zijn het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden vergunningplichtig en zullen door het bevoegd gezag worden getoetst.

Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

5.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Bij onderhavige ontwikkeling is enkel sprake van een verplaatsing van bouwvolume. De agrarische bedrijfsoppervlakte neemt niet toe evenals het aantal verkeersbewegingen ter plaatse. Van een onevenredige verkeersaantrekkende werking is derhalve geen sprake. Het bestaande wegennet kan de verkeersbewegingen moeiteloos afhandelen. Bovendien gaat onderhavig bouwplan niet gepaard met een extra parkeerbehoefte omdat nieuwe bebouwing wordt opgericht ter vervanging van bestaande verouderde bebouwing.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
  • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

5.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

5.4.3 Afvalwater en hemelwater

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de gemeente Beekdaelen en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Als gevolg van de beoogde planontwikkeling ontstaat geen afvalwater. De te realiseren nieuwe stal zal dan ook niet worden aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het hemelwater dat valt op de nieuwe verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.

Capaciteit hemelwatervoorziening

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.

Het nieuw bouwvolume heeft een breedte van 24 meter en een lengte van 30,3 meter. Daarmee bedraagt het oppervlak van het nieuw bouwvolume 727,2 m2. Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van (727,2 x 80 =) 58,2 m3. Initiatiefnemers zijn voornemens om in de gierkelder ter plaatse van de te slopen rundveestal een hemelwateropvang te realiseren. Daarbij is van belang dat in de hemelwateropvang enkel schoon hemelwater wordt opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Het hemelwater wordt op eigen terrein opgevangen waardoor wateroverlast voor derden niet aan de orde is.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Natuurbescherming

5.5.1 Natura 2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Geleenbeekdal'. Dit Natura-2000 gebied ligt op circa 730 meter ten oosten van onderhavig plangebied. Ter plaatse van onderhavig plangebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0017.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Met onderhavig planvoornemen worden enkele verouderde opstallen gesloopt en ter vervanging van deze bebouwing wordt een nieuwe stal gerealiseerd. De sloopfase en de realisatiefase zijn met ingang van het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, en gebaseerd op de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), vastgesteld d.d. 1 juli 2021, vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze vrijstelling geldt echter niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase of voor andere emissies dan stikstof.

Wat betreft de gebruiksfase is van belang dat voor onderhavige locatie op 27 september 2018 een vergunning Wet natuurbescherming is verleend voor 6 stuks vrouwelijk jongvee (A3.100) en 11 zoogkoeien (A2.100). In de nieuwe situatie blijft dit aantal dieren precies hetzelfde. Naar de invloed van het huisvesten van deze dieren in de nieuwe stal op de Natura 2000-gebieden is onderzoek gedaan middels het uitvoeren van een stikstofberekening. De resultaten van deze berekening zijn als Bijlage 4 toegevoegd. Hieruit blijkt dat de nieuwe situatie niet leidt tot een depositietoename op Natura 2000-gebieden. Derhalve geldt geen vergunningplicht in het kader van de Wet Natuurbescherming.

5.5.2 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is de website www.waarneming.nl geraadpleegd welke recente data bevat met waarnemingen over flora en fauna. Uitgaande van waarneming.nl zijn tot voor kort geen beschermde flora en fauna aangetroffen ter plaatse van onderhavig plangebied. In onderstaande figuur wordt een en ander nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.WPHegge143-VA01_0018.png"

Uitsnede website www.waarneming.nl met aanduiding plangebied

Bovendien zijn op de gronden waar de nieuwe bebouwing wordt beoogd, nagenoeg geen planten of bomen aanwezig. Wat betreft de te slopen opstallen staat voorop dat deze dicht en met wanden zijn omsloten waardoor de aanwezigheid van beschermde flora en fauna niet aan de orde is. Ook de omliggende percelen zijn intensief in gebruik als grasland respectievelijk bouwland. Het ligt dan ook niet in de rede dat ter plekke leefgebieden aanwezig zijn voor beschermde dier- en plantensoorten. Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor onderhavige planontwikkeling.

5.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen.

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevings(bouw)vergunning.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Het sluiten van een anterieure overeenkomst is in casu niet aan de orde omdat enkel sprake is van een vormverandering van het bouwvlak.

6.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Beekdaelen sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers. De kosten van eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeverzoeken zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Beekdaelen.

Hoofdstuk 7 Planstukken

Het wijzigingsplan 'Hegge 143 Schinnen' van de gemeente Beekdaelen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een digitale verbeelding schaal.

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen/wijzigingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, inpassingsplannen en wijzigingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan/wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

7.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

7.2.1 Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.

7.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

- Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen

- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Toepassingsverklaring bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Toepassingsverklaring verbeelding
  • Toepassingsverklaring algemene regels

- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Slotregel

Omdat in casu sprake is van een wijzigingsplan dienen voor voorliggende planontwikkeling de regels van het 'moederplan', het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen', één op één van toepassing te worden verklaard.

7.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp wijzigingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

8.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Beekdaelen heeft kenbaar gemaakt dat voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak hoeft te worden gehouden met als gevolg dat direct wordt overgegaan tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).

8.4 Formele procedure

8.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure, die circa 20 weken in beslag neemt, bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het vastgestelde wijzigingsplan door ter inzage legging binnen 2 weken.
  • 6. Mogelijkheid tot instellen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken lopend vanaf 15 november 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twee zienswijzen ingekomen.

Ten aanzien van deze zienswijzen heeft het college van burgemeester en wethouders een beantwoording geformuleerd in een 'Nota van Zienswijzen'. De 'Nota van Zienswijzen' is toegevoegd als Bijlage 5. De ingekomen zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het plan.