direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parallelstraat 56a te Amstenrade
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ter plekke van de Parallelstraat 56a te (6436 BR) Amstenrade is voorheen Maes Tweewielers gevestigd geweest. Momenteel is de locatie en bebouwing in gebruik door hygiënespecialist Topp. Het voornemen is om dit bedrijfsmatige gebruik te beëindigen, de bebouwing ter plekke te slopen, en één nieuwe levensloopbestendige woning te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

De gemeente heeft kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van de huidig ter plekke geldende bestemming 'Detailhandel' in 'Wonen' ten behoeve van de bouw van één levensloopbestendige woning. Teneinde het voornemen te kunnen realiseren, dient een separate bestemmingsplanprocedure te worden doorlopen aan de hand van een 'postzegelbestemmingsplan'.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het plan beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen aan de Parallelstraat 56a te Amstenrade, tussen de woningen aan de Parallelstraat 56 en aan de Nieuwstraat 25.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Het straatbeeld in de bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's (bron: Google Streetview).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0005.png" Foto's bestaand straatbeeld

De ligging van het plangebied in de directe omgeving is weergegeven aan de hand van de volgende obliekfoto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0009.png"

Ligging plangebied in de omgeving

2.2 Beoogde planontwikkeling

Voorliggende planontwikkeling voorziet in beginsel primair in een bestemmingswijziging van 'Detailhandel' in 'Wonen'. De bestaande bebouwing wordt gesloopt, in ruil waarvoor vervolgens binnen de regels van de nieuwe bestemming 'Wonen' één nieuwe woning kan worden gerealiseerd.

Een concreet bouwplan is nog niet voor handen. De kaders voor het bouwplan worden middels voorliggend bestemmingsplan vastgelegd. In de bestaande situatie is de bebouwing terug gelegen op het perceel met als gevolg een 'gat' in het bestaande bebouwingslint ter plekke. De middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk te maken woning dient in de stedenbouwkundige structuur van het bebouwingslint te worden gerealiseerd, dus aan de straatzijde. Op deze wijze wordt het bebouwingslint weer gecompleteerd.

Qua bouwregels voor de nieuw te realiseren woning wordt met voorliggend bestemmingsplan volledig aangesloten bij de voor de direct aangrenzend gelegen woningen geldende bouwregels. Op deze wijze wordt excessieve bouw voorkomen.

Bovendien zal een concreet bouwplan voor het woonhuis moeten worden voorgelegd aan de dorpsbouwmeester. Dit vanwege de ligging van het plangebied in het deelgebied 'Historisch lint' zoals vastgelegd in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

2.3 Ruimtelijke effecten

Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt een voor detailhandelsdoelenden te gebruiken locatie gewijzigd in een woonperceel. Hiermee worden potentiële hindergevende bedrijfsmatige activiteiten duurzaam beëindigd, hetgeen ten goede komt van de woningen in de directe nabijheid.

Een locatie met bebouwing met een bedrijfsmatige uitstraling maakt plaats voor een woning passend binnen de stedenbouwkundige structuur ter plekke. Daarbij is door de gemeente tevens overwogen dat met een woning ter plekke het bebouwingslint - en daarmee de stedenbouwkundige structuur ter plekke - weer wordt opgevuld, en dat dit ook meer past bij de omliggende woonbestemmingen.

De ruimtelijk-visuele effecten die optreden vanwege voorliggende planontwikkeling worden gelet op vorenstaande uiteenzetting positief bevonden.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Kernen Schinnen'

Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen', zoals vastgesteld op 14 maart 2013 van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Detailhandel' met het daarbinnen opgenomen bouwvlak. Voorts is middels specifieke functieaanduiding het bouwen van een bedrijfswoning uitgesloten, en geldt een maximum bouwhoogte van 4 meter. Ten laatste is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0010.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met aanduiding plangebied

Het is binnen de huidig geldende bestemming 'Detailhandel' niet mogelijk om één woning voor reguliere bewoning mogelijk te maken. Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om dergelijke bebouwing en gebruik alsnog te faciliteren. Om het planvoornemen mogelijk te maken, dient een buitenplanse procedure te worden doorlopen. In casu betreft dit een separate bestemmingsplanprocedure, in welk verband voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). In het kader van het regionale beleid is ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' en de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 15 december 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Gedeputeerde Staten, waarna vervolgens Provinciale Staten deze visie op 1 oktober 2021 hebben vastgesteld. Op 25 oktober 2021 is Omgevingsvisie Limburg in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

Bij (nieuwe) ontwikkelingen worden op provinciaal niveau keuzes gemaakt, waarbij gekozen wordt voor maatwerk. Ook wordt rekening gehouden met het karakter en de mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Bij het maken van afwegingen, gebeurt dat op basis van een aantal Limburgs principes:

  • streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving;
  • kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal;
  • meer stad, meer land;
  • zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds én ondergronds.

De provincie heeft Limburg opgedeeld in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de 'tijdloze' karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem, en de typering en ontwikkeling van het ruimtegebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia.

Onderhavig plangebied is gelegen in een 'landelijke kern', overeenkomend met de zone 'overig bebouwd gebied' op grond van het (voorafgaande) POL2014. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0011.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014)

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Gelet op de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' is onderhavig plangebied niet gelegen in een op provinciaal niveau te beschermen gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0012.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' met ligging plangebied

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

4.2.4 Provinciaal woonbeleid

De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg dateert van 2014. De afgelopen jaren is de Omgevingsverordening Limburg op een aantal punten aangepast door middel van het integreren van een aantal wijzigingsverordeningen. In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Ten aanzien van nieuwe woningen is daarbij het navolgende opgenomen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Onderhavig project voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 wordt daarop ingegaan.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'overig bebouwd gebied' impliceert geen belemmering vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van de ligging in een op provinciaal niveau te beschermen gebied en betreft voorliggende planontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is. Voor wat betreft het woonbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)

De gemeente Beekdaelen heeft als fusiegemeente ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de (voormalige) Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Eén van de afspraken luidt als volgt:

Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:

  • A. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
  • B. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • C. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
  • D. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarkt-programmering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.

Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.

Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 9 december 2020 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 24 december 2020 in werking getreden en komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.

Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte

Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Onderhavig project voorziet in de toevoeging van één levensloopbestendige woning binnen bestaand bebouwd gebied. Bij de principebesluitvorming ten aanzien van voorliggend voornemen heeft de gemeente Beekdaelen kenbaar gemaakt dat op basis van de beleidsregel voorliggend plan kan worden geoormerkt als een 'goed woningbouwplan' en derhalve compensatievrij kan worden uitgevoerd. Immers, voorliggend plan voldoet aan het eerste criterium van de beleidsregel omdat sprake is van het hergebruik van een winkellocatie voor stedenbouwkundig beter passende woningbouw binnen bestaand bebouwd gebied. Voorts is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en past het realiseren van één levensloopbestendige woning op deze plek binnen de behoefte. Ten laatste is voorliggend woningbouwplan voorgesteld aan de Bestuurscommissie Wonen & Herstructurering, en heeft deze commissie op 11 februari 2021 ingestemd met het toevoegen van deze woning aan regionale woningmarktprogrammering.

Woningbouwinitiatieven die mogelijk worden gemaakt via deze beleidsregel, dienen binnen 2 jaar na afstemming in de (sub)regio planologisch te zijn vastgesteld en binnen 3 jaar nadat het plan planologisch onherroepelijk is geworden te zijn gerealiseerd. Woningbouwplannen die deze termijnen niet halen, verliezen hun status op de subregionale woningmarktprogrammering.

4.3.2 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL)

Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Schinnen ingestemd met de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL). De SVREZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijk-economische visie en handelingskader voor de winkel-, kantoren- en bedrijventerreinenmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

De SVREZL legt een voor overheden bindende basis voor de uitvoering in bestemmingsplannen, zo ook voorliggend bestemmingsplan.

De opgave van de SVREZL is op hoofdlijnen vijfledig:

  • a. behoud van de leefbaarheid en versterking van de hoofdstructuur in de segmenten winkels en kantoren.
  • b. het verdunnen van de bestaande vastgoedvoorraad in de segmenten winkels, kantoren en bedrijventerreinen, daar waar sprake is van een overschot.
  • c. het stap-voor-stap terugdringen van ongewenste planvoorraad buiten de hoofdstructuur in winkels en kantoren tot er op subregioniveau sprake is van frictieleegstand.
  • d. het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
  • e. het door middel van herbestemming bijdragen aan verbetering van het gebruik en de functionaliteit van de bestaande locatie (kavel, pand, gebied). Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.

Het zwaartepunt van de aandacht gaat uit naar de bestaande voorraad in de drie segmenten (winkels, kantoren en bedrijventerreinen) waarbij enkel toevoegingen in deze segmenten plaatsvinden die een kwalitatieve versterking betekenen in de daartoe afgebakende concentratie- en balansgebieden. Toevoegingen zijn in principe alleen mogelijk onder de voorwaarde van toetsing aan de kaders in de structuurvisie, het salderingsbeleid en de voorwaarden in de procesbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0013.png"

Structuurvisiekaart winkelgebieden 'Oirsbeek / Amstenrade' met aanduiding plangebied

Middels voorliggende planontwikkeling wordt een bestaande detailhandelsfunctie, gelegen buiten een zogenaamd concentratie- en balansgebied, duurzaam beëindigd. In dit transitiegebied is het beleid erop gericht om winkellocaties aan de voorraad te onttrekken. Het planvoornemen impliceert het onttrekken van een detailhandelslocatie en past derhalve binnen de SVREZL.

4.3.3 Conclusie regionaal beleid

Voorliggende planontwikkeling voldoet aan de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL).

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen'

Op 3 juli 2018 is het beleidsdocument 'Ons Beekdaelen maken we samen' vastgesteld door de gemeenteraad van Nuth. Hierin is opgenomen dat voor de korte termijn het urgent is om zowel de kwaliteit van het woningaanbod binnen de gemeente Beekdaelen aan te pakken en – in beperkte mate – extra aanbod te creëren voor senioren en jongeren. Eén van de aandachtspunten is 'excellent wonen en vitale kernen'.

Voorliggende planontwikkeling past binnen dit aandachtspunt met de invulling van een - als gevolg van duurzame beëindiging van een detailhandelsvestiging - bebouwingslint met één levensloopbestendige woning.

4.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De gemeenteraad van Beekdaelen heeft op 23 december 2019 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. In deze nota is het kader voor bouwplantoetsing van de gemeente Beekdaelen neergelegd.

Onderhavig plangebied is op grond van de Nota Ruimte Kwaliteit aangeduid als liggend binnen een 'historisch lint'. Dit gebied omvat linten in- en aansluitend aan de historische kernen, alsmede zelfstandige buurtschappen en bebouwingsconcentraties. Binnen deze gebieden is het beleid gericht op het beschermen en in stand houden van de bestaande waardevolle structuur. Aanpassingen dienen in hoge mate afgestemd te zijn op de kleinschalige basisstructuur. Zichtlijnen vanuit het landschap dienen in de overweging te worden betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0014.png"

Kaart Nota Ruimtelijke Kwaliteit met aanduiding plangebied

De aan te vragen omgevingsvergunning voor de middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk te maken woning dient voor advies te worden voorgelegd aan Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie toetst het bouwplan aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging en/of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende planontwikkeling wordt zowel voorzien in een planologische functiewijziging als het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten. Derhalve is een bodemonderzoek verricht.

5.1.2 Verricht bodemonderzoek

Ter plekke van onderhavig plangebied is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is in zijn geheel opgenomen in Bijlage 1. Op grond van het verrichte onderzoek zijn devolgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond als klasse AW2000 grond worden bestempeld;
  • op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan één van de grondmengmonsters van de ondergrond als klasse wonen grond worden bestempeld, en andere twee mengmonsters als klasse AW2000 grond;
  • tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond;
  • er geen aanleidingen geweest om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Samengevat is geconcludeerd dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de ondergrond, deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen vormen voor voorliggende planontwikkeling. Vanwege de diversiteit in bodemlagen dient er wel rekening mee te worden houden dat genoemde bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden en na ontgraving in dezelfde hoedanigheid dienen te worden herschikt.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. In casu dient rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai.

5.2.2 Wegverkeer

Onderhavig plangebied is gelegen in een woonomgeving alwaar een maximum snelheidsregime geldt van 30 km/u regime. Dergelijke wegen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Weliswaar is het plangebied gelegen binnen de wettelijke geluidzones van de Hommerter Allee. Dientengevolge is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht, waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • Vanwege de weg Hommerter Allee wordt op de gevels van de nieuw te realiseren woning voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Parallelstraat bedraagt maximaal 52 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt nergens overschreden. Omdat de Parallelstraat geen zoneplichtige weg betreft, is het aanvragen van een beschikking hogere waarde niet aan de orde;
  • De maximale binnenwaarde van 33 dB zal niet worden overschreden. De benodigde geluidwering bedraagt in casu 24 dB. Een gevel van een nieuwbouwwoning heeft een grotere geluidwering dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit. Gezien de BENG-eisen wordt een nieuwbouwwoning doorgaans uitgevoerd met balansventilatie en HR++ glas. Bij normale toepassing/constructie van de gevel zal een geluidwering van de gevel van minimaal circa 25 dB ontstaan.
5.2.3 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.3.2 Bestaande bedrijvigheid

Vooraleerst dient te worden benoemd dat als gevolg van voorliggend bestemmingsplan de ter plekke van het plangebied mogelijke bedrijfsmatige detailhandelsactiviteiten duurzaam worden beëindigd. Als gevolg hiervan treedt voor de nabijgelegen woningen een verbetering op van het woon- en leefklimaat.

Verder is in de omgeving van onderhavige locatie sprake van een aantal bedrijfsactiviteiten.

Frituur Amstenrade

Vooraleerst is ten noordwesten 'Frituur Amstenrade' gevestigd, aan de Parallelstraat 37b. Op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient een minimale richtafstand van 10 meter te worden gehanteerd. De afstand tussen de frituur en het plangebied bedraagt ruim 20 meter, waardoor wordt voldaan aan de richtafstand.

TFS Tweewielers

Naast Frituur Amstenrade is aan de Parallelstraat 37 'TFS Tweewielers' gevestigd. Ook voor deze bedrijvigheid dient een minimale richtafstand van 10 meter te worden aangehouden. In casu bedraagt de afstand circa 28 meter, waardoor ook aan deze richtafstand wordt voldaan.

Total Security Solutions

Ten laatste is op ruim 40 meter ten westen het bedrijf Total Security Solutions (TSS), zijnde een bedrijf gericht op de inbouw van alarminstallaties, gevestigd. Gelet op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor dergelijke bedrijvigheid een minimale afstand van 30 meter te worden aangehouden. Aan deze afstand wordt in casu voldaan.

Centrum Amstenrade

Op ruim 50 meter ten noordoosten van het plangebied is het voor 'Centrum' bestemde gebied in Amstenrade gevestigd. Ter plekke zijn diverse bedrijfsactiviteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2. Voor dergelijke milieucategorie dient een minimale afstand van 30 meter in acht te worden genomen, waaraan in casu wordt voldaan.

5.3.3 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor onderhavig plangebied.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Bij voorliggende planontwikkeling wordt slecht één woning gerealiseerd.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat bij planrealisatie in 2022 tot 1.787 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Het toevoegen van één extra woning heeft niet een dergelijke toename van verkeersbewegingen tot gevolg.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

5.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.1.1 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

5.5.1.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.1.3 Verantwoording van het groepsrisico

Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.

Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.

Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.

5.5.2 Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

Transportroutes

Op ruim 600 meter ten zuid(oost)en van onderhavig plangebied is de provinciale weg N300 gelegen. Uit de vervoersgegevens blijkt dat over de N300 de stofcategorieën LF1, LF2 en GF3 worden vervoerd. De toxische vloeistoffen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van LF1 en LF2 voor beide stoffen 45 meter bedraagt. Het invloedsgebied van het transport van GF3 over de weg bedraagt 355 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de N300.

Voorts is op circa 3.000 meter ten opzichte van het plangebied de A76 (wegvak L93) gelegen. Volgens de Regeling Basisnet heeft de A76, wegvak L93, een plaatsgebonden contour van 6 meter en een plasbrandaandachtsgebid van 30 meter. Het plangebied ligt ruimt buiten deze afstanden.

Conform de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten wordt het invloedsgebied bepaald door het transport van toxische geassen (GT5), zijnde >4.000 meter. Het plangebied is op circa 3.000 meter gelegen van de A2 en ligt daarmee in het invloedsgebied van de A76. Gelet op de ruimtelijke scheiding, die meer is dan 200 meter, dient voldaan te worden aan artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit houdt in dat ingegaan dient te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording). Conform artikel 9 van het Bevt dient de Veiligheidsregio Zuid-Limburg in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarop wordt in paragraaf 5.5.3 nader ingegaan.

Tot slot is op basis van de EV-signaleringskaart geconstateerd dat op circa 2.500 meer van he plangebied een Basisnetroute spoort is gelegen. Het gaat om de spoorlijn route 380 (Sittard-Herzogenrath). Conform de Regeling Basisnet heeft deze spoorroute geen plaatsgebonden risicocontour, alsook geen plasbrandaandachtsgebied. Confrom de Regeling Basisnet worden alleen brandbare gassen (stofcategorie GF3) over dit spoor getransporteerd. Het invloedsgebied van GF3 over het spoor is 460 meter en reikt daarmee niet over het plangebied. Spoorroute 380 is zodoende niet relevant voor voorliggende planontwikkeling.

Buisleidingen

Op circa 550 meter ten zuiden van onderhavig plangebied is een ondergrondse leiding van de Gasunie gelegen. Voor deze leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Schinnen' opgenomen. Aan weerszijden van het hart van de buisleiding geldt een beschermingszone van 5 meter (belemmeringenstrook). De buisluiding heeft geen plaatsgbonden risicocontour. Het invloedsgebied van de buisleiding bedraagt 175 meter en reikt zodoende niet over het plangebied. De buisleiding is daarmee niet relevant vanuit voor de planontwikkeling.

Risicovolle inrichtingen

Op ruim 750 meter ten zuiden van onderhavig plangebied is de inrichting 'Garage/Tankstation Fermans', gelegen aan de Hommerterweg 292 te Amstenrade gevestigd. Ter plekke is sprake van een vulpunt voor LPG, twee ondergronds gelegen reservoirs, en een LPG-afleverinstallatie. De daarvoor geldende plaatsgebonden risicocontouren bedragen 15 en 25 meter; het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Onderhavige plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze inrichting. Ook de effectafstand van 160 meter uit de Circulaire effectenafstanden LPG-tankstations reikt niet tot aan het plangebied. Het LPG-tankstation is niet van invloed op voorliggende planontwikkeling.

5.5.3 Beperkte verantwoording groepsrisico

Conform artikel 7 van het Bevt geldt in casu een beperkte verantwoordingsplicht van het groepsrisico, waarbij ingegaan dient te worden op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Blootstelling aan taxisch gas

Ter plekke van de plandgebied is blootstelling aan toxisch gas als gevolg van een calamiteit op de autosnelweg (A76) het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van toxisch gas. Bij nieuwbouw is, anticiperend op de Omgevingswet, het kunnen uitschakelen van mechanische ventilatie verplicht. Daarnaast dient in gevallen van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het landelijke alarmsysteem (NL-Alert) toe te passen. Bestrijding vindt plaats bij de bron. De Veiligheidsregio hanteert protocollen die toegespitst zijn op het bestrijden van rampen met gevaarlijke stoffen.

Advies Veiligheidsregio

Op grond van artikel 9 van het Bevt is door de gemeente de Veiligheidsregio gevraagd om advies in dit verband.

5.5.4 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij wordt tevens overwogen dat de (potentiële) personendichtheid als gevolg van voorliggend bestemmingsplan zal afnemen. Immers, de locatie is op grond van het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' bestemd voor detailhandelsdoeleinden welke activiteiten een publieksaantrekkende werking kan hebben. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het gebruik ten behoeve van één woning, bedoeld voor één huishouden en dus een beperkt aantal mensen, gefaciliteerd.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

In het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' is ter bescherming van archeologische waarden ter plekke van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing verklaard.

Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien sprake is van bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 centimenter beneden maaiveld én met een groter oppervlak van 1.000 m².

Bij voorliggende planontwikkeling wordt niet voorzien in nieuwe bodemverstoringen groter dan 1.000 m² waardoor archeologisch onderzoek niet aan de orde is.

6.1.3 Conclusie archeologie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt middels voorliggend bestemmingsplan overgenomen overeenkomstig het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen'.

Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij het bevoegde gezag.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Gelet op vorenstaande vormt het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor de planontwikkeling.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Ontsluiting

Ter ontsluiting van onderhavig plangebied en de daarop te realiseren woning kan gebruik gemaakt worden van de reeds bestaande in-/uitritconstructie. Er is geen sprake van het moeten toevoegen van nieuwe in-/uitritten vanwege voorliggende planontwikkeling.

6.3.2 Verkeersstructuur

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Voor een woning dient rekening te worden gehouden met circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Voorliggende planontwikkeling impliceert zodoende een verkeersgeneratie van circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.

Verondersteld mag worden dat het genoemde aantal bewegingen een zeer beperkte toename betreft van het totale aantal bewegingen over de Parallelstraat en wegenstructuur in de directe omgeving. Problemen in de verkeersdoorstroming behoeven derhalve niet te worden verwacht. Verkeerskundige maatregelen vanwege voorliggende planontwikkeling zijn niet noodzakelijk.

6.3.3 Parkeren

Uitgaande van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' dienen voor een woning circa 2 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn. Deze parkeergelegenheid dient binnen de eigen perceelsgrenzen te kunnen worden gerealiseerd, zodat de openbare parkeerbalans niet wordt verstoord.

Bij voorliggende planontwikkeling wordt voorzien in een woning op een perceel van voldoende grootte om op eigen terrein te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning voor het woonhuis dient rekening te worden gehouden met deze parkeerruimte.

6.3.4 Conclusie verkeer en parkeren

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. Ook voorliggend bestemmingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Limburg. Het waterschap heeft middels mail d.d. 29 april 2021 gereageerd, welke instemmende reactie als Bijlage 3 is bijgevoegd.

6.4.4 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Beekdaelen. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelsgrenzen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een infiltratiesloot, of -buffer. Ook is het mogelijk om het op te vangen hemelwater te (her)gebruiken ten behoeve van een grijswatersysteem in de nieuw te realiseren woning.

Hemelwaterhoeveelheden

Op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 dient een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat. Om te beoordelen hoeveel hemelwater, afkomstig van nieuw te realiseren dak- en erfverharding, moet worden afgevoerd, dient gerekend te worden met vorenstaande kengetallen.

Het onderhavige plangebied heeft een totaal oppervlak van circa 300 m2. In de bestaande situatie betreft dit een volledig verhard terrein. Het binnen het plangebied opgenomen bouwvlak (circa 135 m2) mag voor 100% worden bebouwd met hoofdgebouwen en bijgebouwen. Voorts is het op grond van de bouwregels mogelijk om circa 75 m2 aan bijgebouwen te realiseren (zijnde 50% van de bouwaanduiding bijgebouwen). Hiermee wordt op grond van het bestemmingsplan in totaal circa 210 m2 aan dakverharding mogelijk.

Op basis van vorenstaande zou moeten worden voorzien in een hemelwatervoorziening met een opvangcapaciteit van (210 m2 x 80 mm) 16,8 m3. Gelet op de grootte van het perceel mag worden aangenomen dat het realiseren van een dergelijke voorziening mogelijk is.

De uiteindelijk te realiseren hemelwatervoorziening dient in het kader van een concrete aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe woning nader te worden geconcretiseerd, aan de hand van vorenstaande uiteenzetting.

Opvang schoon hemelwater

In de hemelwatervoorziening mag alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt ter voorkoming van eventuele wateroverlast voor derden.

6.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuur en landschap

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natuurnetwerk

Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig plangebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.1954.BPparallelstr56a-ON01_0015.png"

Uitsnede kaart 'Natuur' POL2014 met aanduiding plangebied

6.5.2 Natura2000

De Wnb vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

Onderhavig plangebied is gelegen op circa 2 kilometer meter ten noordoosten van het Natura 2000-gebied 'Geleenbeekdal'. Op grond van het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' zijn ter plekke van onderhavig plangebied bedrijfsmatige activiteiten, inclusief de daarbij behorende verkeers- en vervoersbewegingen, rechtstreeks toegestaan gebruik. Dit planologisch toegestane meer intensieve bedrijfsmatige gebruik wordt als gevolg van voorliggende planontwikkeling aanzienlijk gereduceerd. Immers, ter plekke is enkel nog wonen ten behoeve van één huishouden toegestaan met de daarbij behorende verkeers- en vervoersbewegingen. Voorts wordt géén dierhuisvesting mogelijk wordt gemaakt middels voorliggend wijzigingsplan.

Op grond van vorenstaande mag worden aangenomen dat géén sprake zal zijn van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden, en dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden ten gevolge van stikstof mogen worden uitgesloten.

6.5.3 Flora en fauna

De provincie Limburg beschikt over diverse in kaart gebrachte natuurgegevens per kilometerhok. Ter plekke van het onderhavige plangebied zelf is – blijkens de provinciale natuurgegevens – geen sprake van recent waargenomen (beschermde soorten) broedvogels, vegetatie en/of flora en fauna.

Gelet op de huidige terreingesteldheid en de intensievere gebruikssituatie van het perceel, is de kans op aanwezigheid van eventueel beschermde soorten flora en/of fauna zodanig klein, dat ecologisch onderzoek achterwege kan blijven.

6.5.4 Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De gemeente Beekdaelen sluit een anterieure (exploitatie)overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

In de met de gemeente Beekdaelen te sluiten anterieure (exploitatie)overeenkomst worden tevens afspraken aangaande planschade vastgelegd.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Parallelstraat 56a te Amstenrade' van de gemeente Beekdaelen bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels

o Begrippen

o Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

o Bestemmingen

o Voorlopige bestemmingen

o Uit te werken bestemmingen

o Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3: Algemene regels

o Anti-dubbeltelregel

o Algemene bouwregels

o Algemene gebruiksregels

o Algemene aanduidingsregels

o Algemene afwijkingssregels

o Algemene wijzigingsregels

o Verwezelijking in de naaste toekomst

o Algemene procedureregels

o Overige regels

  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

o Overgangsrecht

o Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan, waarbij de regels van het bestemmingsplan 'Kernen Schinnen' als basis hebben gediend.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

Op grond van de inspraakverordening van de gemeente behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak te worden gehouden en is direct overgegaan worden tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerpplan).

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf …-…-2022 tot en met …-…-2022 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.