direct naar inhoud van Regels
Plan: Schildwolde, Bovenvennenweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.wpscwbovenven1-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan Schildwolde, Bovenvennenweg 1 met identificatienummer NL.IMRO.1952.wpscwbovenven1-va01 van de gemeente Midden-Groningen.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied;

1.4 moederplan

het bestemmingsplan Buitengebied 2012, bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0040.bp00019-41vg de bijbehorende verbeelding, regels en bijlagen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Slochteren op 4 april 2013.

Voor het overige zijn de begrippen uit het moederplan onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 2 Wijze van meten

De regels van het moederplan (inclusief de wijze van meten) zijn onverkort van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een 'agrarisch bedrijf' met uitzondering van een intensieve veehouderij;
  • b. bedrijfswoningen met bijbehorende bijgebouwen;
  • c. cultuurgrond met bijbehorende paden, sloten en werken;
  • d. landschappelijke inpassing, onder andere in de vorm van hoogopgaand groen ter afscherming van bedrijfsgebouwen;
  • e. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van terinzagelegging van het plan;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • g. behoud, herstel en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals die ter plaatse voorkomen;

met daaraan ondergeschikt:

  • wegen en paden;
  • groenvoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • water;
  • speelvoorzieningen;
  • extensieve dagrecreatie;

met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen.

en tevens voor:

3.1.1 intensieve veehouderij

een intensieve veehouderij zowel als hoofdtak als als neventak, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';

3.2 Bouwregels

Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

3.2.1 Bouwwerken beperking

Zie algemene aanduidingsregels uit het moederplan;

3.2.2 Bouwwerken en erfinrichting
  • a. Omgevingsvergunningen voor het gebied fase 1 (zoals weergegeven in het bijgevoegde Erfinrichtingsplan) kunnen alleen worden verleend onder voorwaarde dat fase 1 van het bijgevoegde Bijlage 1 Erfinrichtingsplan wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
  • b. Omgevingsvergunningen voor het gebied fase 2 (zoals weergegeven in het bijgevoegde Erfinrichtingsplan) kunnen alleen worden verleend onder voorwaarde dat ook fase 2 van het bijgevoegde Bijlage 1 Erfinrichtingsplan wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
3.2.3 Bouwwerken algemeen
  • a. gebouwen, overkappingen en silo's mogen uitsluitend gebouwd worden binnen een bouwvlak,
  • b. gebouwen, voedersilo's, kuilvoerplaten, sleufsilo's, voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • c. ter plaatse van een bouwperceel mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde reële agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • d. ligboxenstallen (uitgezonderd uitbreiding van bestaande ligboxenstallen) mogen uitsluitend worden gebouwd indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij die stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  • e. Ten hoogste één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren ten behoeve van het agrarisch bedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' bedraagt:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderijen ten hoogste de oppervlakte voor stalruimte zoals weergegeven in bijlage 15 van het moederplan: Stalvloeroppervlakte intensieve veehouderijen met dien verstande dat:
      • Ten hoogste één bouwlaag mag worden gebruikt voor het houden van dieren. Volièrestallen en stalsystemen voor legkippen zijn daarbij toegestaan.
    • 2. het aantal en soort dieren ten hoogste het aantal dat is vergund en als zodanig weergeven in bijlage 15 van het moederplan: Stalvloeroppervlakte intensieve veehouderijen.
  • g. indien een relatie is aangegeven tussen twee bouwvlakken, is er sprake van een gekoppeld bouwvlak en zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een enkel bouwvlak van toepassing;
  • h. per bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' geldt, alwaar per bouwvlak niet meer bedrijfswoningen zijn toegestaan dan is aangeduid;
  • i. de breedte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 15 meter bedragen;
  • j. voorzover in een bouwgrens een 'gevellijn' is aangeduid wordt tenminste 50% van de naar de weg gekeerde gevels van de bedrijfswoning in de 'gevellijn' opgericht waarbij de betreffende gevel als voorgevel moet worden beschouwd;
  • k. indien een bedrijfswoning aanwezig is, mogen gebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, uitsluitend worden gebouwd op ten minste 3 meter achter het voorerf;
3.2.4 Oppervlakte gebouwen en overkappingen
  • a. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de totale oppervlakte van het bouwvlak. Daarnaast gelden specifieke regels voor bouwwerken in het bouwvlak genoemd onder 3.2.4 b.c.d. en e.
  • b. de oppervlakte van kassen mag ten hoogste 200 m² bedragen, tenzij ter plaatse de aanduiding 'kas' geldt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van teeltondersteunende kassen mag ten hoogste 1.000 m² bedragen;
  • d. ten hoogste 300 m² van het bebouwd oppervlak mag worden gebruikt voor de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bijgebouwen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bedraagt ten hoogste 1.000 m²;
3.2.5 Maatvoering gebouwen

Voor wat betreft de maatvoering van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van gebouwen en overkappingen mogen niet meer c.q. minder bedragen dan in het volgende bouwschema is bepaald, tenzij ter plaatse anders is aangeduid:
Type gebouw
 
Goothoogte
(in meter)  
Bouwhoogte
(in meter)  
Dakhelling
 
Bedrijfsgebouwen   ten hoogste 5   ten hoogste 12   meerzijdige kap van tenminste 20° en ten hoogste 60°  
Kassen   ten hoogste 4   ten hoogste 7   -  
Bedrijfswoning   ten hoogste 4,50   ten hoogste 10   meerzijdige kap van ten minste 30° en ten hoogste 60°  
Bijgebouwen   ten hoogste 3   ten hoogste 5,50   plat of meerzijdige kap van ten hoogste 60°  
3.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor de bouwhoogte en situering geldt hetgeen in het volgende bouwschema is bepaald, tenzij ter plaatse anders is aangeduid:
Type bouwwerk   Maximale bouwhoogte (in meter)  
  Bouwvlak     Buiten het bouwvlak  
      Achter de naar de weg gekeerde bouwgrens   Voor de naar de weg gekeerde bouwgrens  
Torensilo's   15     Niet toegestaan   Niet toegestaan  
Sleuf- of mestsilo's en mestbassins inclusief eventuele afscheidingen   7,50     Niet toegestaan   Niet toegestaan  
Erf- en terreinafscheidingen   2     2   1  
Overkappingen   5     Niet toegestaan   Niet toegestaan  
Palen en masten, niet zijnde reclamemasten   12     8   8  
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde een reclamemast   5     Niet toegestaan   Niet toegestaan  
Kleinschalige windturbines   15 (ashoogte)     Niet toegestaan   Niet toegestaan  
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van 3.3.2, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.3 sub a voor het bouwen buiten het bouwvlak, voor zover het gaat om een uitbreiding van de bedrijfswoning achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits:
    • 1. het bouwen plaatsvindt binnen een afstand van ten hoogste 10 meter buiten het bouwvlak;
    • 2. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in 3.2.3 sub i voor het bouwen op ten hoogste 10 meter achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits de situering van kwetsbare objecten en/of geluidsgevoelige gebouwen deze afwijking vereist;
  • c. het bepaalde in 3.2.5 sub a voor een bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 14 meter;
  • d. het bepaalde in 3.2.5 sub a voor een minimale dakhelling van 20 en toestaan dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
    • 1. ten behoeve van de situering van de stal geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bestaande bebouwingsbeeld en een goede landschappelijke inpassing plaatsvindt;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 3. het bouwperceel in het groene gebied ligt als weergegeven in bijlage 1 van het moederplan: Schaalvergroting agrarische bedrijven.
  • e. het bepaalde in 3.2.6 voor een bouwhoogte voor overige bouwwerken tot 10 meter binnen bouwvlak;
  • f. het bepaalde in 3.2.6 sub a voor het oprichten van sleufsilo's, kuilvoerplaten of foliemestbassins buiten het bouwvlak mits:
    • 1. er op grond van milieuhygiënische en/of ruimtelijke beperkingen geen mogelijkheden zijn voor plaatsing binnen het bouwvlak;
    • 2. het mestbassin uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf;
    • 3. over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen wordt advies ingewonnen bij een onafhankelijke of bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
    • 4. eventuele voorwaarden met betrekking tot landschappelijke inpassing worden geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting of voorwaarde bij de omgevingsvergunning;
    • 5. alle bouwwerken worden opgericht:
      • binnen een afstand van ten hoogste 25 meter vanaf het bouwvlak en
      • binnen de oppervlakte van het bebouwde erf van ten hoogste 1,5 hectare inclusief alle bebouwing aanwezig binnen het bouwvlak.
    • 6. de oppervlakte van een (folie)mestbassin ten hoogste 750 m² bedraagt, gemeten aan de binnenkant van het bassin 20 cm onder de opstaande rand;
    • 7. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,50 meter.
  • g. het bepaalde in 3.2.3 sub e voor verruiming van de stalvloeroppervlakte ten behoeve van een intensieve veehouderij, mits:
    • 1. de gronden ter plaatse zijn aangeduid als 'intensieve veehouderij';
    • 2. wordt uitgebreid om te kunnen voldoen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn;
    • 3. het aantal gehouden dieren niet toeneemt t.o.v. het aantal dieren dat is vergund en als zodanig is weergegeven in bijlage 15 "Stalvloeroppervlakte intensieve veehouderijen" van het moederplan.
3.3.2 Afwijkingsvoorwaarden

Bij de toepassing van de onder 3.3.1 genoemde afwijkingsregels zijn de voorwaarden zoals genoemd in artikel 50.2.sub c van het moederplan toepassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Toegestaan gebruik
  • a. Gebruik van de bedrijfswoning en daaraan verbonden gebouwen voor het uitoefenen van een bed & breakfast wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de bijlage Beleidsregels recreatieve verblijfsaccomodaties;
  • b. Gebruik van de bedrijfswoning en daaraan verbonden gebouwen voor het uitoefenen van administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, mits:
    • 1. klanten niet op het perceel komen;
    • 2. geen buitenopslag van goederen, die verband houden met de internetwinkel, plaatsvindt;
    • 3. verkeersbewegingen vergelijkbaar zijn met die voor een woonfunctie.
  • c. Gebruik van de bedrijfswoning en daaraan verbonden gebouwen, een deel van de bedrijfsgebouwen en/of het erf voor het uitoefenen van een theetuin wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in de bijlage Beleidsregels theetuinen en verbreding agrarische bedrijven;
  • d. Gebruik van een deel van de bedrijfsgebouwen voor een agrarisch dienstverlenend bedrijf (uitgezonderd mestverwerking), caravan en/of botenstalling en/of opslag, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan het agrarisch bedrijf;
    • 2. de functie geen belemmering oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en woningen en beperkt blijft tot milieucategorie 1 en 2 overeenkomstig de bijlage Staat van bedrijven: gemengd;
    • 3. de totale bebouwingsoppervlakte ten behoeve van de onder 3.4.1 sub d genoemde functies ten hoogste 500 m² bedraagt, waarbij de bebouwingsoppervlakte ten behoeve van caravan- en/of botenstalling ten hoogste 1.000 m² bedraagt.
  • e. Gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een zorgboerderij, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen), mits voldaan wordt aan hetgeen is gesteld in Beleidsregels theetuinen en verbreding agrarische bedrijven;
3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen en gebouwen niet zijnde bedrijfswoningen voor bewoning, dan wel de mogelijkheid hiertoe door het aanwezig hebben van de benodigde essentiële woonvoorzieningen;
  • b. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- of vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bouwwerken zonder aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in Erfinrichtingsplan.
  • b. het bepaalde onder a. geldt niet voor bestaande bouwwerken.
  • c. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' mogen uitsluitend voor de uitbreiding van het bedrijf worden bebouwd, verhard en gebruikt, mits dit in overeenstemming met het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan wordt uitgevoerd en instandgehouden;
  • d. met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.3 sub a en 3.4.4 in die zin dat agrarische bebouwing qua omvang, situering, verschijningsvorm en nokrichting afwijkend van het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan worden gebouwd, mits:
    • 1. met een alternatief erfinrichtingsplan (met goedkeuring door de gemeentelijke stedenbouwkundige) wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4.4 Fasering voorwaardelijke verplichting

In aanvulling op artikel 3.4.3 a.b.en c geldt dat er een fasering van het Erfinrichtingsplan is toegestaan: bij realisatie van bouwwerken in het gebied van fase 1 (zoals weergegeven in het bijgevoegde Erfinrichtingsplan) moet fase 1 van het Erfinrichtingsplan worden uitgevoerd en in stand gehouden. Bij realisatie van bouwwerken in het gebied van fase 2 (zoals weergegeven in het Erfinrichtingsplan) moet ook fase 2 van het Erfinrichtingsplan worden uitgevoerd en in stand gehouden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van 3.5.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.1 sub a ten behoeve van het exploiteren van een bijzondere paardenhouderij.
  • b. als nevenactiviteit , mits wordt voldaan aan het hetgeen is gesteld in de 'Beleidsregels paardenhouderijen uit het moederplan;
  • c. het bepaalde in 3.1 sub a ten behoeve van het exploiteren van een groepsaccomodatie mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in bijlage 7 uit het moederplan: 'beleidsregels recreatieve verblijfsaccomodaties'.
  • d. het bepaalde in 3.1 sub a ten behoeve van het exploiteren van een minicamping mits wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in bijlage 13 van het moederplan: beleidsregels kamperen;
  • e. het bepaalde in 3.1 sub b ten behoeve van het uitoefenen van een overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf mits voldaan aan hetgeen is gesteld in bijlage 12 uit het moederplan: beleidsregels aan huis verbonden beroepen en bedrijven.
  • f. het bepaalde in 3.4.2 sub c ten behoeve van het uitoefenen van een agrarisch bedrijf dat wordt gecombineerd met het vergisten van mest en verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing indien sprake is van één van de volgende methodes van mestvergisting en wordt voldaan aan de onderstaande criteria:
    • 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
    • 2. de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
    • 3. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
    • 4. de installatie wordt opgericht binnen een bouwvlak of 'wro-zone - ontheffingsgebied -1';
    • 5. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
    • 6. de bouwhoogte van een mest- en/of biomassavergistingsinstallatie ten hoogste 8 meter bedraagt mits deze afwijking in combinatie met 3.3.1 sub e wordt toegepast;
    • 7. de infrastructurele ontsluiting van het bouwperceel is toereikend;
  • g. het bepaalde in 3.1 sub b ten behoeve van het gebruik van een (voormalige) agrarische bedrijfswoning als 'plattelandswoning' mits:
    • 1. Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven;
    • 2. het bijbehorende agrarisch bedrijf gehandhaafd blijft en
    • 3. ten behoeve van het agrarisch bedrijf geen nieuwe bedrijfswoning is toegestaan.
3.5.2 Afwijkingsvoorwaarden

Bij de toepassing van de onder 3.5.1 genoemde afwijkingsregels zijn de voorwaarden zoals genoemd in 50.2. sub c. van het moederplan eveneens van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende basisbestemmingen) en eventuele dubbelbestemmingen, mede bestemd voor:

a. de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden;

met de daarbij behorende additionele voorzieningen.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor activiteiten wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in 4.2 sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 4.2 sub b, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd;
  • d. De voorwaarden als bedoeld in 4.2 gelden niet indien het bouwwerk ter vervanging van een bestaand bouwwerk wordt opgericht en de oppervlakte buiten de oorspronkelijke locatie ten hoogste 200 m² bedraagt.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsgunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m²;
  • b. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 45 cm;
  • c. het graven of dempen van watergangen;
  • d. het dempen van kolken;
  • e. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
4.3.2 Voorwaarden vergunning

Een vergunning als bedoeld in 4.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 4.3.2 sub c, wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.
4.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:

  • a. het normaal (agrarisch) onderhoud betreffen;
  • b. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • d. die in het kader van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. worden uitgevoerd ten behoeve van vergunningsplichtige bouwactiviteiten.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening één of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarde(n) (meer) aanwezig zijn;
  • b. uit nader archeologisch onderzoek zodanig geringe archeologische waarde zijn gebleken dat bescherming daarvan in het bestemmingsplan redelijkerwijs niet langer noodzakelijk is;
  • c. ingevolge de regels bij deze bestemming vergunde activiteiten hebben plaatsgevonden waardoor de archeologische waarde(n) ter plaatse zijn opgeheven of niet langer bescherming behoeven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsregels

De regels van het moederplan zijn onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Schildwolde, Bovenvennenweg 1.