direct naar inhoud van Regels
Plan: Muntendam, Tussenklappen Westzijde 30
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.wpmtdtussenkw30-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het wijzigingsplan Muntendam, Tussenklappen Westzijde 30 met identificatienummer NL.IMRO.1952.wpmtdtussenkw30-va01 van de gemeente Midden-Groningen.

1.2 wijzigingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 maatwerkmethode

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van een project binnen een plangebied;

1.4 moederplan

het bestemmingsplan Dorpen, bestaande uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1987.BPDorpen2017-0401 de bijbehorende verbeelding, regels en bijlagen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Menterwolde op 30 november 2017.

Voor het overige zijn de begrippen uit het moederplan onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 2 Wijze van meten

De regels van het moederplan (inclusief de wijze van meten) zijn onverkort van toepassing op dit plan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • c. intensieve veehouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat de stalvloeroppervlakte ten behoeve van de intensieve veehouderij niet meer bedraagt dan de ter plaatse van de aanduiding 'oppervlakte (m2)' aangegeven oppervlakte;
  • d. het kleinschalig vergisten van dierlijke mest (monovergisting);
  • e. hobbymatige en productiegerichte paardenhouderijen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
  • f. logeerhuis annex vakantiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • g. (twee)jaarlijks autocrossevenement, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - autocross';
  • h. kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'
  • i. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  • j. water;
  • k. recreatieve paden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. behoud van de karakteristieke verschijningsvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • n. behoud van het karakteristieke erf met beeldbepalende bomen ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’;

in de bestemming is voorts begrepen:

  • o. berging van water;
  • p. bestaande detailhandelsactiviteiten in producten van eigen kweek en/of streekeigen producten;
  • q. opslag ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • r. glastuinbouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas'.

in de bestemming zijn niet begrepen:

  • a. mestopslagplaatsen, mestsilo's en sleufsilo's buiten het in lid 3.2.1 sub a bedoelde bouwvlak;
  • b. risicovolle inrichtingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee; deze schuilstallen hebben een maximale oppervlakte van 25 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste één grondgebonden agrarisch bedrijf toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijven'. Alsdan is het in de verbeelding aangeven maximum aantal bedrijven toegestaan;
  • c. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ‘relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 13 m;
  • e. de dakhelling bedraagt niet minder dan 20º;
  • f. voor het houden van dieren mag slechts één bouwlaag worden gebruikt;
  • g. het aantal bedrijfswoningen bedraagt per bouwperceel niet meer dan één, dan wel het bestaande aantal; ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten’ is geen bedrijfswoning toegestaan;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 1.000 m3;
  • i. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt niet minder dan 35º;
  • j. wat betreft niet-ingebouwde bedrijfswoningen bedraagt de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 9 m;
  • k. ligboxstallen waarvan de lichtsterkte meer bedraagt dan 150 lux zijn niet toegestaan, tenzij de stallen tussen 20.00 uur en 06.00 uur zijn voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren; dit geldt niet voor bestaande stallen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • m. op de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is uitsluitend het gestelde onder a tot en met e van overeenkomstige toepassing;
  • n. kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kas' en met dien verstande dat de oppervlakte van kassen per bedrijf niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • o. de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn aangewezen als rijksmonument.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. 8 m voor mestsilo's;
    • 2. 15 m voor torensilo's;
    • 3. 15 m (ashoogte) voor kleinschalige windturbines;
    • 4. 5 m voor overige bouwwerken;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
3.2.3 Bouwwerken en erfinrichting
  • a. Omgevingsvergunningen ten behoeve van bouwwerken voor het gebied fase 1 (zoals weergegeven in het bijgevoegde Erfinrichtingsplan) kunnen alleen worden verleend onder voorwaarde dat fase 1 van het bijgevoegde Bijlage 1 Erfinrichtingsplan wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
  • b. Omgevingsvergunningen ten behoeve van bouwwerken voor het gebied fase 2 (zoals weergegeven in het bijgevoegde Erfinrichtingsplan) kunnen alleen worden verleend onder voorwaarde dat ook fase 2 van het bijgevoegde Bijlage 1 Erfinrichtingsplan wordt uitgevoerd en in stand gehouden.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak;
  • c. het verschil tussen goot- en bouwhoogte in die zin dat dit ten minste 2 m dient te bedragen.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het woon- en leefklimaat;
  • het bebouwingsbeeld;
  • landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1 sub c voor een vergroting van de stalvloeroppervlakte van een bestaand volwaardig intensieve veehouderijbedrijf met maximaal 15%, uitsluitend indien dit noodzakelijk is om daarmee tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu of bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben, mits het aantal dieren, zoals vergund op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
  • b. lid 3.1 juncto lid 3.2.1 voor het bouwen van een zelfstandige sanitaire eenheid bij een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 3.6 onder b tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, mits de agrarische hoofdfunctie wordt behouden en de agrarisch functie in ruimtelijke en in visuele zin primair blijft;
  • c. lid 3.2.1 sub d en j voor een goothoogte van:
    • 1. een bedrijfswoning tot ten hoogste 6 m;
    • 2. bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 6 m, met dien verstande dat er sprake moet zijn van evenwichtigheid van de maatvoering van bedrijfsgebouwen in relatie tot de overige in het gebied aanwezige bebouwing en landschap;
  • d. lid 3.2.1 sub d voor een bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 14 m, met dien verstande dat er sprake moet zijn van evenwichtigheid van de maatvoering van bedrijfsgebouwen in relatie tot de overige in het gebied aanwezige bebouwing en landschap en dat voor het houden van dieren slechts één bouwlaag mag worden gebruikt;
  • e. lid 3.2.1 sub g voor de bouw van een tweede bedrijfswoning mits:
    • 1. wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de tweede bedrijfswoning nodig is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. de omvang van het bedrijf is aan te merken als een duurzaam volwaardig tweepersoonsbedrijf wat door middel van een bedrijfsplan dient te worden aangetoond;
  • f. lid 3.1 juncto lid 3.2.2 voor de bouw van een paardenbak ten behoeve van een op een aangrenzend woonperceel aanwezige hobbymatige paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.500 m2 bedraagt;
    • 2. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m2 is toegestaan;
    • 3. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden ten minste 20 m bedraagt en ingeval de paardenbak een oppervlakte heeft van 1.200 m2 de afstand ten minste 30 m bedraagt;
    • 4. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    • 5. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    • 6. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 800 m2 ten hoogste vier bedraagt;
    • 7. het aantal lichtmasten bij een paardenbak van 1.200 m2 ten hoogste zes bedraagt;
    • 8. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
    • 9. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd zoals omschreven in de Beleidsnotitie Paardenhouderij, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van de paardenbak en ter voorkoming van lichthinder.
  • g. lid 3.2.1 sub a en lid 3.2.2 voor de bouw van voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. objectief wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten het bouwvlak op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en:
    • 2. de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer zoveel mogelijk aansluiten op bebouwing binnen het bouwvlak, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak niet mag worden overschreden, en;
    • 3. andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad, en;
    • 4. over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke dan wel een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, en:
    • 5. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Voorwaardelijke verplichting

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bouwwerken zonder aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan, zoals opgenomen in Erfinrichtingsplan.
  • b. het bepaalde onder a. geldt niet voor bestaande bouwwerken.
  • c. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' mogen uitsluitend voor de uitbreiding van het bedrijf worden bebouwd, verhard en gebruikt, mits dit in overeenstemming met het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan wordt uitgevoerd en instandgehouden;
  • d. met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.5.1 sub a en 3.5.2 in die zin dat agrarische bebouwing qua omvang, situering, verschijningsvorm en nokrichting afwijkend van het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan worden gebouwd, mits:
    • 1. met een alternatief erfinrichtingsplan (met goedkeuring door de gemeentelijke stedenbouwkundige) wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Fasering voorwaardelijke verplichting

In aanvulling op artikel 3.5.1 a.b.en c geldt dat er een fasering van het Erfinrichtingsplan is toegestaan: bij realisatie van bouwwerken in het gebied van fase 1 (zoals weergegeven in het bijgevoegde Erfinrichtingsplan) moet fase 1 van het Erfinrichtingsplan worden uitgevoerd en in stand gehouden. Bij realisatie van bouwwerken in het gebied van fase 2 (zoals weergegeven in het Erfinrichtingsplan) moet ook fase 2 van het Erfinrichtingsplan worden uitgevoerd en in stand gehouden.

3.5.3 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Voor het gebruiken van gebouwen ten behoeve van beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis gelden de volgende regels:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
3.5.4 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen en overkappingen, waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie ten opzichte van de bestaande situatie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden;
  • b. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor mesterijen, fokkerijen en/of het houden van pluimvee, met uitzondering van de aangeduide intensieve veehouderijbedrijven;
  • c. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen voor het houden van dieren in meer dan één bouwlaag bij de als zodanig aangeduide intensieve veehouderijen;
  • d. het gebruik van ligboxstallen waarvan de lichtsterkte meer bedraagt dan 150 lux zijn niet toegestaan, tenzij de stallen tussen 20.00 uur en 06.00 uur zijn voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
  • e. het gebruik of laten gebruiken van gronden voor houtteelt en bosbouw;
  • f. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten verbonden aan een agrarisch bedrijf;
  • g. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen;
  • h. voorwaardelijke verplichting; tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken dat met dit plan mogelijk wordt gemaakt zonder aanleg en instandhouding van een waterberging, zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Bijlage 3 Watercompensatie.
  • i. inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen;
  • j. het gebruik of laten gebruiken van gronden ten behoeve van (volwaardige) glastuinbouwbedrijven, met uitzondering van het gebruik als kwekerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij.

In afwijking van het bepaalde in sub a wordt niet tot een strijdig gebruik gerekend het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:

  • dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
  • toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
  • toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarde zoals bepaald in het 'Programma Aanpak Stikstof';
  • toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen; of
  • van het bevoegd gezag een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is verkregen waarbinnen een toename is toegelaten dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijke bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.5 ten behoeve van:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor detailhandelsactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de agrarische hoofdfunctie blijft behouden en de agrarische functie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
    • 2. de activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht op het agrarische bouwperceel;
    • 3. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
    • 4. detailhandel is beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten;
    • 5. degene die de activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)gebruiker van het bedrijf te zijn;
    • 6. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
    • 7. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende bedrijfsomgeving;
    • 8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 9. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
    • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische hoofdfunctie behouden blijft en de agrarische functie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
    • 3. de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak. Indien dat niet mogelijk is, moeten de kampeerplaatsen direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 4. er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
    • 5. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
    • 6. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en het hoofdgebouw op het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • 7. de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
    • 8. de onderlinge afstand tussen kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen minimaal 500 m bedraagt;
    • 9. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd;
    • 10. permanente bewoning anders dan van dienstwoningen niet is toegestaan;
    • 11. het gebruik van de gronden en bouwwerken als seksinrichting niet is toegestaan;
    • 12. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
    • 13. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en landschappelijke inpassingen, onder andere door het aanbrengen van beplantingen;
  • c. inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 2. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf blijft behouden;
    • 4. de inpandige opslag is alleen toegestaan in gebouwen die niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt, dan wel als zodanig niet meer functioneel zijn;
    • 5. maximaal 25% van de oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen mag voor inpandige opslag worden gebruikt;
  • d. het gebruik van de bedrijfswoning voor wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, waarvan de woning deel uitmaakte, mits:
    • 1. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak niet toeneemt;
    • 2. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
    • 3. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na het toestaan van de afwijking blijft de bestemming Agrarisch en wordt de woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning'. De bouwregels van lid 3.2.1 blijven van toepassing, met dien verstande dat de bouw van een nieuwe bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf niet is toegestaan.

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die betrekking hebben op:
    • 1. gewoon onderhoud en herstel;
    • 2. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
    • 3. inpandige delen van een gebouw;
    • 4. het uitvoeren van destructief onderzoek.
  • c. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 4. het delen van een gebouw betreft, waarvan sloop de karakteristiek van het gebouw niet onevenredig aantast.
  • d. De in lid a genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien nader advies is ingewonnen bij de Gemeentelijke Erfgoedcommissie of bij een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
  • e. Voor rijksbeschermde monumenten is de Erfgoedwet van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Landschap en cultuurhistorie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap en cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, met inbegrip van de wegbeplanting en de daarmee samenhangende slingertuinen.

Bij de beoordeling van verzoeken om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- en gebruiksregels en wijzigingen dienen de hieronder beschreven specifieke ruimtelijke kenmerken van het gebied in acht te worden genomen. Deze dienen tevens als referentiekader bij het stellen van nadere eisen en bij de inrichting van de openbare ruimte.

4.1.1 Specifieke ruimtelijke kenmerken Muntendam

De gronden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de landschappelijke openheid. Tevens zijn de gronden bestemd voor extensieve dagrecreatieve activiteiten zoals wandelen en fietsen en het gebruik als schapen- of ponyweide en vergelijkbare hobby's in de agrarische sfeer.

Het historisch bebouwingslint langs de Tussenklappen bestaat naast de historische bebouwing tevens uit beeldbepalende bomen en de daarmee samenhangende slingertuinen.

4.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied, bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de indeling van van buitenaf zichtbare gevels of gevelonderdelen;
  • b. de plaats en afmetingen van gebouwen en bouwwerken;
  • c. de uitwendige hoofdvorm (zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van de kappen) van de gebouwen en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorend bouwperceel;
  • d. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere hoogte dan 1,5 m.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Binnen het in lid 4.1 omschreven gebied is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het rooien of vellen van boom- en struikbeplanting, onverminderd het ter zake bepaalde in de Boswet of de daarop steunende regels;
  • b. het beplanten van gronden met boom- en struikbeplanting;
  • c. het kappen van de beeldbepalende wegbeplanting in combinatie met verplichte herplant;
  • d. het aanbrengen, wijzigen van de soort verharding, dan wel uitbreiden van verhardingen met een grotere oppervlakte dan 50 m2.
4.3.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 wordt uitsluitend verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke structuur en samenhang van het gebied aangewezen voor de opbouw, het behoud en het herstel van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, zoals omschreven in lid 4.1.

4.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. betrekking hebben op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'.
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bebouwing te slopen.

Bij de beslissing door het bevoegd gezag omtrent de verlening van een omgevingsvergunning wordt het toetsingscriterium in acht genomen dat door het slopen, dan wel door de hiervan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de dorpskarakteristiek, waarvan de kenmerkende elementen zijn beschreven in lid 4.1, niet onevenredig wordt aangetast in verhouding tot de mate waarin andere belangen met het slopen worden gediend.

In het geval dat de bebouwing tevens een aanduiding 'karakteristiek' heeft dan gaan de bepalingen waarin de omgevingsvergunning voor het slopen op grond van de enkelbestemming voor.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsregels

De regels van het moederplan zijn onverkort van toepassing op dit plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Muntendam, Tussenklappen Westzijde 30.