Plan: | Sappemeer, Rijksweg Oost 133 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bpsaprwoost133-on01 |
Het planvoornemen betreft de vestiging van het bedrijf Groen-Infra b.v aan de Rijksweg Oost 133 in Sappemeer. Groen-Infra b.v. is nu nog gevestigd in Tripscompagnie en huurt een loods in Kropswolde. Om zowel de medewerkers als het materiaal veilig en netjes te kunnen huisvesten, heeft Groen-Infra een groter onderkomen nodig. Tevens heeft de eigenaar de wens zijn woning te plaatsen bij deze nieuwbouw. Het bedrijf heeft onlangs het perceel aan de Rijksweg Oost verkregen en wil hier een bedrijfsruimte en een bedrijfswoning realiseren. Op basis van het geldend bestemmingsplan is de ontwikkeling niet mogelijk. Om het voornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen ten noorden van het dorp Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen. Direct ten zuiden van het plangebied grenst het plangebied aan de Rijksweg Oost, met direct ten zuiden daarvan de A7 en het Winschoterdiep. Ten oosten van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf gelegen. Aan de westkant en noordkant wordt het plangebied begrenst door voetbal en tennisvelden. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.
Figuur 1: Ligging plangebied (bron: Google Maps, d.d 31-08-2022)
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 3 februari 2022). Het perceel heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' met als dubbelbestemming 'Leiding-Gas'. Het bouwvlak beslaat het noordelijke deel van de kavel. De vestiging van bedrijf met activiteiten op het gebied van groenvoorziening en terreininrichting past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Figuur 2: Kaartfragment geldend bestemmingsplan 'Buitengebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 31-08-2022)
In het volgende hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige inrichting van het plangebied. Hoofdstuk 3 bestaat uit een beschrijving van en toets aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 is gewijd aan de onderzoeken naar de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een braakliggend stuk grond ten noorden van de A7 en het Winschoterdiep. In het verleden heeft op deze locatie een glastuinbouwbedrijf (tomatenkwekerij) gestaan. Rond 2008 is dit bedrijf verdwenen. Sindsdien is er geen bebouwing aanwezig op het terrein. De afgelopen 12 jaar is de natuur haar gang gegaan, maar is reeds opgeschoond. De huidige situatie in het plangebied is weergegeven op de onderstaande luchtfoto.
Figuur 3: Luchtfoto huidige situatie (bron: Google Maps, d.d. 31-08-2022)
In de toekomstige situatie vestigt het bedrijf Groen-Infra b.v zich in het plangebied. Dit is een bedrijf met activiteiten op het gebied van groenvoorziening, terreininrichting en kleinschalige opkweek. Er wordt een bedrijfsruimte van circa 800 m2 gerealiseerd. Ook wordt er een bedrijfswoning behorend bij het bedrijf in het plangebied gerealiseerd, deze krijgt een oppervlakte van circa 200 m2. De hoofdontsluiting gaat via de Rijksweg Oost. In de toekomstige situatie wordt er gebruik gemaakt van de bestaande inrit Rijksweg Oost voor zowel het bedrijf als de woning. Voor het planvoornemen gelden de volgende randvoorwaarden:
Onderstaand is een voorbeeldschets van de toekomstige situatie opgenomen.
Figuur 4: Voorbeeldschets toekomstige situatie (bron: Gemeente Midden-Groningen)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Hieronder worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens van wanneer er sprake is van een stedelijke ontwikkeling 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.
In het planvoornemen is er sprake van de bouw van een bedrijfsruimte van circa 800 m2 en een bedrijfswoning van circa 200 m2. Gelet op de omvang van de ontwikkeling is het plan dus aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is nu onderdeel van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld in 2022). In het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw'. Deze enkelbestemming wordt niet gezien als stedelijke bebouwing, het huidige bestemmingsplan maakt dus geen stedelijke bebouwing mogelijk. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een braakliggend stuk grond en is onbebouwd. Met het planvoornemen wordt circa 1000 m2 bebouwing toegevoegd, er is met het planvoornemen dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de vestiging van een bedrijf met activiteiten op het gebied van groenvoorziening en terreininrichting. Het ruimtelijk verzorgingsgebied in onderhavig plan betreft vooral het regionaal schaalniveau. De focus van het verzorgingsgebied van Groen-Infra zijn de plaatsen: Hoogezand-Sappemeer, Veendam, Appingedam, Groningen en omstreken. Het bedrijf wil een rol vervullen in de regionale werkgelegenheid en mikt op het aantrekken van personeel uit nabije gemeentes. Zo willen ze een rol vervullen in de lokale economie. Het bedrijf voorziet in een behoefte die zijn weerslag heeft op de regionale economie.
Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Groen-Infra is sinds haar oprichting in 2016 gestaag gegroeid. Er zijn inmiddels vier medewerkers in dienst en de toekomstperspectieven zijn gunstig. Om zowel de medewerkers als het materiaal veilig en netjes te kunnen huisvesten, heeft Groen-Infra een groter onderkomen nodig. Tevens voorziet het bedrijf in de regionale werkgelegenheid. Er kan dus worden geconcludeerd dat er behoefte is aan de stedelijke ontwikkeling.
Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1, onder h, van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied. Dit blijkt uit de omgevingsverordening, waar het plangebied tot het buitengebied wordt gerekend. Ook blijkt dit uit de enkelbestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' van het gebied. De vestiging van Groen-Infra in het gebied sluit desondanks toch goed aan bij de omgeving en de omliggende percelen. De bedrijven die reeds gevestigd zijn aan de Rijksweg Oost zijn veelal bedrijven met een bestemming 'agrarisch-glastuinbouw'. Dit zijn 'groen' gerelateerde bedrijven zoals Meinardi Tuinbouwbedrijf, Smit Kwekerijen, Groei & Bloeicentrum Natuurlijk Smit en Eaden Garden Beheer. Deze bedrijven sluiten aan bij de sector waar ook Groen-Infra zich in beweegt. De activiteiten van Groen-Infra wijken minimaal af van de omliggende bedrijven.
Ook is er bij de vestiging van Groen-Infra gekeken naar bestaande bedrijventerreinen, onder andere is er gekeken naar de bedrijvenparken Rengers en Roodehaan. Echter was de conclusie dat het bedrijf niet past binnen bestaande bedrijventerreinen. Deze bestaande bedrijventerreinen zijn vooral gericht op kantoren, bedrijfsverzamelgebouwen en productiefaciliteiten, vaak grotendeels binnen. Voor Groen-Infra is een buitenopslag van goederen als zand, stenen en bouwmaterialen noodzakelijk, dit is niet goed mogelijk op de genoemde bedrijventerreinen. De locatie Rijksweg-Oost biedt die gelegenheid wel. Ook is de voorgenomen ontwikkeling niet concurrerend met de andere bedrijventerreinen en leidt daarom niet tot leegstand.
Conclusie
Hoewel het plangebied niet gelegen is in bestaand stedelijk gebied, sluit het planvoornemen wel goed aan bij de omliggende activiteiten in het gebied. Daarnaast is er geconcludeerd dat er kwantitatieve behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. Tevens blijkt dat het niet mogelijk is om het planvoornemen te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. De bedrijfsactiviteiten van Groen-Infra sluiten niet goed aan bij bestaande bedrijventerreinen. Met de ontwikkeling van het perceel wordt het verwaarloosde perceel weer een visitekaartje langs de A7. Er kan dus worden geconcludeerd dat er in het planvoornemen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en het voornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.
Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Buitengebied'. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De provincie wil de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook willen ze het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.
Het planvoornemen betreft de vestiging van een bedrijf op een verwaarloosd perceel en draagt bij aan een aantrekkelijk buitengebied. Het planvoornemen sluit aan bij de visiekaart Ruimte.
Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Centrale Woldgebied en Duurswold'.
Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Duurswold heeft een grootschalig open landschap met daarin lintdorpen (groene linten) op flauwe zandruggen.
Hoewel het plangebied in het buitengebied gelegen is, tast het initiatief geen landschappelijke waarden aan. Het planvoornemen sluit goed aan bij de aangrenzende bedrijven.
Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Regio Groningen-Assen'. De regio focust zich op het versterken van het economische kerngebied, het versterken van de interne samenhang en het behouden en versterken van de kwaliteit van stad en land. In het kader van het eerste aspect, stelt de provincie dat economie altijd een resultaat is van samenwerking. Ondernemers werken met risicodragend vermogen aan het realiseren van rendement en het creëren van nieuwe banen. Het onderwijs zorgt voor goed gekwalificeerd personeel. De overheid zorgt voor de infrastructuur en gebiedsinrichting, het wettelijke kader en een basisvangnet voor inkomen en stimulerende maatregelen. De agenderende functie van de regio bestaat uit het realiseren van een aanbod aan gevarieerde ruimte om te werken bij bestaande en mogelijk nieuwe locaties.
Het planvoornemen betreft de vestiging van een bedrijf aan de Rijksweg Oost. Hiermee worden nieuwe banen gecreëerd. Het planvoornemen sluit daarmee aan bij de visiekaart Opgaven.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (geactualiseerde versie is vastgesteld in juni 2022, hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. De ontwikkeling van Rijksweg Oost 133 is getoetst aan het provinciaal beleid en bijbehorende voorschriften.
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen. Specifiek voor dit plan zijn de volgende onderwerpen van belang:
Artikel 2.13.1 Nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies
Het plangebied is op grond van de Omgevingsverordening aangewezen als buitengebied. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvinden, tenzij wordt aangetoond dat daarvoor geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen. In dat geval kan de stedelijke ontwikkeling in het buitengebied mogelijk worden gemaakt, maar wel zo dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling op compacte wijze aansluit op het bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 3.1.2 is dit toegelicht.
Artikel 2.15.1 Woningbouw
Artikel 2.15.1 van de Provinciale omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.
In het kader van de woondeal regio Groningen-Assen zijn afspraken gemaakt omtrent de realisatie van nieuwe woningen. Voor Midden-Groningen geldt dat de ambitie bestaat om t/m 2023 1.967 nieuwe woningen te realiseren. Het onderhavig voornemen voorziet mede in deze ambitie.
De ruimtelijke ontwikkeling is een passende en gewenste aanvulling voor Rijksweg Oost, Sappemeer. Het planvoornemen is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en met name bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners. De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor Kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. De sociale teams leveren ook maatwerk en spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheidt de gemeente zich regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente Midden-Groningen wil een excellente dienstverlener zijn voor ondernemers en instellingen. Overbodige regels worden afgeschaft. Bedrijven die zich hier willen vestigen of bestaande bedrijven die willen uitbreiden, wil de gemeente optimaal faciliteren.
Het Kompas is de basis voor de nieuwe gemeente. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het kompas de nieuwe afwegingskaders. Met name bouwsteen 3 sluit aan bij het planvoornemen.
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is in 2020 vastgesteld. Op de bijbehorende welstandskaart is het plangebied deels aangeduid als welstandsgebied 'Zichtlocatie' en als 'Welstandsluw Buitengebied'.
Zichtlocaties zijn plekken waar veel mensen langskomen. Ze dragen in sterke mate bij aan de indruk die men van een gebied krijgt. Het aanzien van deze locaties overstijgt het particuliere belang. Daarom is het wenselijk dat er enige vorm van sturing op de ruimtelijke kwaliteit is. In een zichtlocatie voldoet een bouwwerk aan redelijke eisen van welstand als:
De beperkte welstandstoets in welstandsluwe gebieden is gericht op het voorkomen van wantoestanden voor de omgeving waar het bouwwerk staat. In het welstandsluwe buitengebied voldoet een bouwwerk aan redelijke eisen van welstand als:
In de uitwerking van het planvoornemen zal aan de welstandseisen worden voldaan.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Dit heeft geleid tot een beleidskaart 'Archeologische verwachtingskaart'. Op 23 april 2020 is deze kaart samen met het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld.
Het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming. Op grond van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Midden-Groningen is het plangebied aangeduid als 'vrijgave/lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Onderstaand is een uitsnede van de archeologische verwachtingskaart opgenomen.
Figuur 5: Uitsnede archeologische verwachtingskaart (bron: gemeente Midden-Groningen)
Het aspect archeologie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
De gemeente Midden-Groningen heeft met het 'Facetbestemmingsplan karakteristieke objecten' (vastgesteld op 20 december 2018) het erfgoed, dat voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, planologisch vastgelegd.
Het plangebied is nu een onbebouwd perceel bestaande uit gras. Het initiatief tast geen cultuurhistorische waarden aan.
Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een bedrijf met bedrijfswoning. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. Aangezien het plangebied in een gebied ligt met verschillende omliggende functies kan er worden uitgegaan dat het plangebied deel uitmaakt van het gebiedstype 'gemengd gebied'. Daarom worden de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
Het plan voorziet in de realisatie van een gevoelige functie, de bedrijfswoning geldt als gevoelig object voor inrichtingen van derden. Daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. In de directe nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
Hinder van het bedrijf op geluidsgevoelige objecten
Het plan betreft de vestiging van het bedrijf Groen-Infra op de locatie Rijksweg Oost 133. Het bedrijf Groen-Infra wordt in de genoemde VNG-Publicatie ondergebracht in de categorie 'plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²'. Hiervoor geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 30 meter. In de nabijheid van het plangebied is één hindergevoelig object gelegen:
Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan geen belemmeringen.
Inrichtingen
Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal één op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is de nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet, in werking getreden. Dit besluit vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen, spoorlocaties met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (vijf meter bij leidingen met een druk boven de veertig Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Ook is er door de Omgevingsdienst Groningen een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. De rapportage hiervan is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit is gebleken dat in en in de omgeving van het plangebied enkele aspecten van externe veiligheid een rol spelen:
Figuur 6: Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omrand (bron: risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de directe nabijheid van het plangebied is één Bevi-inrichting gevestigd, namelijk een kartonfabriek: ESKA Graphicboard. Deze fabriek ligt op een afstand van circa 800 meter tot het plangebied. De Bevi-inrichting heeft geen PR10-6 risicocontour.
Buisleidingen
Volgens de risicokaart lopen er aan de zuidkant binnen het plangebied een aantal aardgastransportbuisleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger van de Gasunie welke relevant is voor externe veiligheid. Voor de berekening van het groepsrisico is het invloedsgebied en de begrenzing van het plangebied bepalend. Er is uitgegaan van de begrenzing van het plangebied, zoals weergegeven in figuur 1. Op basis van deze begrenzing van het plangebied is door de N.V. Nederlandse Gasunie een opgave gedaan van de aanwezige leidingen. De relevante leidinggegevens, zoals beschikbaar gesteld op 26 oktober 2022 door de Gasunie, zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Plangebied | Leidingnaam | Diameter [mm] |
Druk [Bar] |
Invloedsgebied1% letaal [m] |
100% letaal [m] | Exploitant |
Rijksweg Oost | N-508-50 | 168 | 40 | 70 | 50 | Gasunie |
De leiding N-508-50 is vanwege de omvang van het invloedsgebied bepalend voor het groepsrisico en is in onderstaande Figuur 7 weergegeven.
Figuur 7: relevante risicovolle transportleiding
Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door het product dat via de buisleiding wordt getransporteerd, de druk van de leiding, de diameter alsmede de diepteligging van de leiding. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn door de Gasunie de leidingdata ter beschikking gesteld. Uit de risicoberekeningen met het programma CAROLA blijkt dat de aanwezige ondergrondse aardgasleiding geen PR 10-6 contour heeft.
Voor buisleidingen met een druk tot 40 bar moet rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook aan weerszijden van de leiding van 4 meter. Buisleidingen met een druk van 40 bar of meer hebben een belemmeringenstrook van 5 meter. Binnen de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd. Op grond van het Bevb levert deze buisleiding geen knelpunt voor het plaatsgebonden risico op.
Groepsrisico buisleidingen
In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Midden-Groningen (vastgesteld 2022-02-03) heeft het plangebied de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw en is aangegeven dat het berekende groepsrisico van oa de rijksweg A7 onder de oriënterende waarde is gelegen. In de Handreiking verantwoording groepsrisico is voor glastuinbouw geen aanwezigheid van personen aangegeven. Het is aannemelijk dat de glastuinbouw arbeidsintensiever is dan het realiseren van een hoveniersbedrijf met bedrijfswoning. Hierbij valt te denken aan het hoogseizoen in de glastuinbouw waar meer personen aanwezig zullen zijn voor het oogsten dan bij een hoveniersbedrijf waar de werknemers voornamelijk op locatie aan het werk zijn. Gezien vorenstaande, dat een glastuinbouwbedrijf arbeidsintensiever is dan een hoveniersbedrijf waar de werkzaamheden voornamelijk op locatie plaatsvinden, zal het berekende groepsrisico niet significant veranderen en daarom wordt een berekening niet zinvol geacht en is derhalve achterwege gelaten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Aan de zuidzijde van het plangebied is de A7 gelegen. Dit is een transportroute van gevaarlijke stoffen. De Rijksweg A7 Knp. Europaplein- afrit Veendam kent, ter hoogte van het plangebied, volgens het Basisnet een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 0 meter. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
In het Basisnet is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aangegeven (gemeten vanaf de rand van de infrastructuur). Het bevoegd gezag vermeldt de redenen die ertoe hebben geleid om in dat gebied nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te laten, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. In de regeling Basisnet is voor de Rijksweg A7 Knp. Europaplein- afrit Veendam aangegeven dat hier geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig is. Hierdoor is dit aspect niet relevant.
In de Omgevingsverordening is opgenomen dat voor de rijksweg A7 een veiligheidszone 3 transport geldt. Voor deze zone geldt een afstand van 30 meter. Een plan voorziet niet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze 30 meter. De afstand van het plangebied tot aan de rijksweg A7 bedraagt circa 40 meter. De veiligheidszone 3 transport van de rijksweg A7 reikt niet tot in het plangebied. Hierdoor is dit aspect niet relevant.
Groepsrisico transport
In de Handleiding risicoanalyse transport (HART, versie 1.2, 11 januari 2017, Rijkswaterstaat) is bepaald tot welke afstand bevolking invloed kan hebben op het resultaat van het groepsrisico. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens.
Volgens de handleiding is voor de berekening van het groepsrisico inzicht nodig in de personen- dichtheden binnen het invloedsgebied van de maatgevende stof ter hoogte van het plangebied. In onderstaande tabel is de maatgevende stof, het invloedsgebied en de afstand van het onderhavige plangebied tot de Rijksweg A7 weergeven:
Traject | Maatgevende stof | Invloedsgebied (m) | Afstand tot locatie (m) |
Rijksweg A7 | GF3 | 355 | Circa 40 |
In artikel 8 van het Bevt staat dat wanneer een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een afstand van 200 meter van een transportroute, het groepsrisico dient te worden verantwoord. Indien het plangebied is gelegen op een grotere afstand dan 200 meter, maar wel binnen het invloedsgebied van de transportroute, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Het plangebied ligt binnen 200 meter van de rijksweg A7 en binnen het invloedsgebied van de rijksweg A7. Gelet hierop geldt een verantwoording van het groepsrisico.
In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 2022-02-03, is aangegeven dat het berekende groepsrisico van oa de rijksweg A7 onder de oriënterende waarde is gelegen. In het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming Agrarisch-Glastuinbouw. In de nieuwe situatie zal het bedrijf een hoveniersbedrijf met woonhuis worden. Een glastuinbouwbedrijf in de enkelbestemming Agrarisch - Glastuinbouw is arbeidsintensiever dan een hoveniersbedrijf met woonhuis waar de werkzaamheden voornamelijk op locatie plaatsvinden. Gezien vorenstaande zal het berekende groepsrisico van de rijksweg A7 niet significant veranderen en daarom wordt een berekening van het groepsrisico niet zinvol geacht en is derhalve achterwege gelaten.
Volgens het advies van de Omgevingsdienst Groningen zijn op de planontwikkeling geen significante externe veiligheidsrisico’s van invloed. Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Het plan voorziet in het mogelijk maken van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk in de vorm van een bedrijfswoning. Voor de rijksweg (A7) in de omgeving van het plangebied geldt voor het grootste deel van de dag een maximale snelheid van 100 km/uur. De Rijksweg Oost heeft een maximale snelheid van 80 km/uur. Deze wegen hebben op grond van de Wet geluidhinder een zone en zijn onderzoeksplichtig. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen.
De berekende geluidbelasting vanwege de A7 is op de zuid-, west- en noordgevel hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB maar niet hoger dan 53 dB met uitzondering van de derde bouwlaag van de zuidgevel. Voor de eerste 2 bouwlagen zijn hogere waarden mogelijk en de zuidgevel van de derde bouwlaag zou doof (zonder te openen delen) moeten worden uitgevoerd of er moet een niet geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld kantoor of badkamer) achter dit geveldeel worden gevestigd. De dove gevel of de niet geluidsgevoelige functie is planologisch geborgd.
De berekende geluidbelastingen vanwege Rijksweg Oost zijn ruimschoots lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting en verder niet relevant.
Geluid reducerende maatregelen aan de A7 zijn in redelijkheid niet mogelijk. De toegestane snelheid op de weg is in overeenstemming met de functie van de wegen en kan niet verlaagd worden. Het toegepaste wegdek is reeds geluid reducerend. Bovendien is de wegbeheerder geen belanghebbende bij dit project. Geluidswallen of -schermen zouden op terrein van dezelfde wegbeheerder komen.
Voorgesteld wordt om hogere waarden vast te stellen met als voorwaarde dat het geluidsklimaat binnen aanvaardbaar is. Gelet op de gevelbelastingen is hiertoe bouwakoestisch onderzoek nodig.
Vanuit de Wet geluidhinder gelden geen verdere belemmeringen voor het onderhavig bestemmingsplan. Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.
Om inzicht te krijgen in milieuhygiënische gesteldheid van de bodem is door Klein Bodemonderzoek B.V. een verkennend bodemonderzoek (projectnumer:22KL244, d.d. 9 september 2022) uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 opgenomen.
Uit dit onderzoek blijkt dat op de onderzoekslocatie (zuidelijk deel plangebied) licht verhoogte gehalten aan asbest en andere verontreinigende stoffen zijn aangetroffen. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “verdachte locatie met verdachte deellocaties”, juist is. Er zijn immers op de locatie licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen echter onder de indexwaarde van 0,5 en/of de interventiewaarde en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het voornemen. Bij een afgifte van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten dient voor het noordelijk deel van het terrein een aanvullend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 5 september 2022 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Deze inventarisatie is als bijlage 4 opgenomen.
Soortenbescherming
Als gevolg van het verwijderen van de stapel met hout en stobben kunnen verblijfplaatsen van steenmarter, bunzing en/of hermelijn verloren gaan. Deze stapels blijft echter bestaan. Negatieve effecten op verblijfplaatsen treden hierdoor niet op. Negatieve effecten op deze soorten door verlies van foerageergebied treden ook niet op.
Als gevolg van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van vogels verloren.
Momenteel is het plangebied weinig geschikt als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Hierdoor wordt het plangebied bij het realiseren van de bedrijfswoning en de bedrijfsruimte niet minder geschikt als foerageergebied voor vogels met jaarrond beschermde nesten dan dat het nu is. Het grasveld blijft behouden. In de directe omgeving van het plangebied is bovendien in ruime mate alternatief hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden niet op.
Het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten van (algemene) vogelsoorten is bij wet verboden. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.
Het plangebied zal naar verwachting na de werkzaamheden niet geheel ongeschikt worden voor de vleermuissoorten die bekend zijn uit de omgeving en in open gebieden foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vleermuizen door het verlies van foerageergebied treden niet op. Bij de aanleg van gebouwen dient rekening te worden gehouden met de verstorende werking van lichtuitstraling op de bomenrij. Verstoring kan worden voorkomen door gebruik te maken van naar beneden gerichte armaturen en amberkleurige verlichting.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen tot slot enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied Zuidlaardermeergebied. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten door externe werking mogelijk. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Voor het plan worden slecht twee gebouwen gerealiseerd op ruime afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (> 11 km). Ten zuiden van Sappemeer werkt de gemeente aan het bestemmingsplan Vosholen fase II. Dit plangebied is dichter bij stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden gelegen en betreft een ontwikkeling van circa 140 woningen. Voor dit plan is een AERIUS-berekening gemaakt. Uit deze berekening blijkt dat er op de locatie van het bestemmingsplan Vosholen fase II voor de ontwikkeling van circa 140 woningen geen stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de aanleg- en gebruiksfase plaatsvindt. Derhalve valt voor het onderhavig bestemmingsplan, wat een aanzienlijk kleinere ontwikkeling mogelijk maakt, te concluderen dat er geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de aanleg- en gebruiksfase plaatsvindt.
Het NNN of natuur buiten het NNN in Groningen kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten. Akkervogelleefgebieden zullen eveneens geen verstoring ondergaan, gezien de grote afstand tot het plangebied.
Voor een toetsing aan de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is op basis van het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Er is geen nader onderzoek nodig naar de aan- of afwezigheid van beschermde soorten. Het is niet nodig om een ontheffing van Wnb aan te vragen.
In verband met de zorgplicht van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Het planvoornemen betreft het vestigen van het bedrijf Groen-Infra op de locatie Rijksweg Oost 133. Hierbij zal een bedrijfsgebouw van 800 m2 gerealiseerd worden. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie.
Het planvoornemen betreft het toevoegen van (arbeidsextensieve en bezoekersextensieve) bedrijfsbebouwing van circa 800 m2. Gebaseerd op de normen van het CROW zal dit in een weinig stedelijke gemeente in het buitengebied zorgen voor een verkeersgeneratie van maximaal (5,7*8=) 45,6 motorvoertuigenbewegingen per etmaal. Tevens wordt er in het planvoornemen een bedrijfswoning gerealiseerd. Gebaseerd op de normen van het CROW zal een vrijstaand koophuis in het buitengebied zorgen voor een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal zal het planvoornemen dus zorgen voor een maximale verkeersgeneratie van naar boven afgerond 55 verkeersbewegingen per etmaal.
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2022, welke in maart 2022 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 |
Figuur 8: Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM2.5 en PM10.
Stof | 2021*) | 2025*) | 2030*) |
NO2 | 8.599 µg/m3 | 6.094 µg/m3 | 5.573 µg/m3 |
PM2.5 | 6.489 µg/m3 | 6.256 µg/m3 | 5.61 µg/m3 |
PM10 | 13.43 µg/m3 | 12.18 µg/m3 | 12.13 µg/m3 |
Figuur 9: Achtergrondniveaus luchtkwaliteit * gegevens 2021
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven.
De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Waterschap Hunze en Aa's. De aanvraag van de digitale watertoets heeft op 1 november 2022 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 5. Onderstaand worden de uitgangspunten kort besproken.
Verhardingstoename
Met de onderhavige ontwikkeling wordt er maximaal 1.300 m2 bebouwing mogelijk gemaakt. Naast de extra bebouwing wordt er worst-case uitgegaan van een verhardingstoename van 50 %. Derhalve dient rekening te worden gehouden met in totaal 11.300 m2 aan extra verhard oppervlak.
Deze potentiele verhardingstoename kan ervoor zorgen dat het hemelwater versneld tot afstroming komt. Om dit te voorkomen dient elke vierkante meter met 0,08 m3 te worden gecompenseerd in een bergende voorziening: oppervlaktewater en/of waterbergingsvoorziening. Dit betekent dat 904 m3 berging moet worden gerealiseerd. In de nadere planuitwerking wordt hier invulling aan gegeven.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De CROW publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Dit gebied is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in het buitengebied. Het gaat om de bouw van een bedrijfsgebouw van circa 800 m2 en de bouw van een bedrijfswoning van circa 200 m2.
De vestiging van het bedrijf, inclusief bedrijfswoning, op de locatie Rijksweg Oost 133 leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied.
Gebaseerd op de normen van het CROW zal dit in een weinig stedelijke gemeente in het buitengebied zorgen voor een verkeersgeneratie van maximaal (5,7*8=) 45,6 motorvoertuigenbewegingen per etmaal. Tevens wordt er in het planvoornemen een bedrijfswoning gerealiseerd. Gebaseerd op de normen van het CROW zal een vrijstaand koophuis in het buitengebied zorgen voor een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal zal het planvoornemen dus zorgen voor een maximale verkeersgeneratie van naar boven afgerond 55 verkeersbewegingen per etmaal. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Rijksweg Oost, heeft voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie aan te kunnen.
De vestiging van het bedrijf, inclusief bedrijfswoning, leidt ook tot een toename van de parkeerbehoefte. Gebaseerd op de normen van het CROW zal dit in een weinig stedelijke gemeente in het buitengebied zorgen voor een parkeerbehoefte van maximaal (1,3*8=) 10,54 parkeerplekken. Tevens wordt er in het planvoornemen een bedrijfswoning gerealiseerd. Gebaseerd op de normen van het CROW zal een vrijstaand koophuis in het buitengebied zorgen voor een maximale parkeerbehoefte van 2,8 parkeerplekken. In totaal zal het planvoornemen dus zorgen voor een maximale parkeerbehoefte van 14 parkeerplekken. Deze parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf.
Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het plangebied en de omringende wegen. De parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Het plan maakt de realisatie van een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning mogelijk. In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer opgenomen. Het plan is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig. In dit geval is de gemeente niet de initiatiefnemer. Daarom is er wel een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De notitie is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. De gemeente neemt hierover separaat een besluit.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro.
Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Er zijn twee bestemmingen opgenomen in dit plan, te weten:
De bestemming Bedrijf is opgenomen ten behoeve van de vestiging van het bedrijf Groen-Infra b.v., inclusief de bijbehorende bedrijfswoning. De bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Kleinschalige bomenopkwekerij ten behoeve van het bedrijf is toegestaan.
Ten aanzien van de bedrijfswoning is een specifieke regel opgenomen naar aanleiding van het akoestisch rapport (zie paragraaf 4.5). Er is geregeld dat de gevel van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' (aldus de zuidgevel) moet zijn voorzien van een dove gevel vanaf de derde bouwlaag, tenzij achter dit geveldeel een niet-geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd. Dit is in zowel de bouw- als gebruiksregels gewaarborgd.
Aangaande de schets uit paragraaf 2.2 voor de toekomstige situatie is het volgende doorvertaald in de planregels en op de verbeelding. De zuidzijde van het plangebied (de voorkant) blijft onbebouwd. Hier is geen bouwvlak opgenomen. Ook is een verbod opgenomen voor (buiten)opslag voor de voorgevel van de bedrijfsbebouwing, dan wel het verlengde daarvan.
De kaprichting van de bedrijfsloods staat haaks op de weg. Dit is zodanig geregeld in de planregels.
Aan de noordkant (de achterkant) van het perceel wordt de bedrijfswoning geplaatst. Hiervoor is de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. Deze aanduiding is zodanig geplaatst, dat de bedrijfswoning buiten de geluidscontouren van de sportvelden wordt gebouwd. Ook zijn de afstanden tot de zijdelingse perceelgrenzen uit de figuur in acht genomen. Ook voor de kaprichting van de bedrijfswoning is geregeld dat deze haaks op de weg staat.
De dubbelbestemming Leiding - Gas is opgenomen voor de bestaande leiding die door een klein deel van het plangebied loopt (in het zuiden).
Hieronder volgt een algemene toelichting hoe een bestemming is opgebouwd.
Bestemmingsomschrijving
Hier worden de aan de gronden toegekende functie(s) omschreven, waar nodig onderverdeeld in hoofdfunctie(s) en daaraan ondergeschikte functies. De bestemmingsomschrijving bevat behalve functie(s) ook inrichtingsaspecten: de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de toegestane functies.
Daarnaast kan bij sommige bestemmingen het behoud van bepaalde karakteristieke waarden worden nagestreefd, zoals cultuurhistorische waarden. De gronden worden dan, naast bijvoorbeeld de woonfunctie, tevens bestemd voor het behoud en het herstel van de in het gebied voorkomende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen gebruikt.
Bouwregels
De bouwregels geven de bebouwingsbepalingen waaraan bouwwerken moeten voldoen. Dit kunnen zijn bepalingen ten aanzien van hoogte, horizontale diepte, breedte, oppervlakte, bouwgrenzen, afstanden tot perceelsgrenzen et cetera. Voor een deel gebeurt dit door middel van een verwijzing naar een aanduiding op de verbeelding.
Vergunningsplichtige bouwactiviteiten worden aan deze bepalingen getoetst. Vergunningsvrije bouwwerken behoeven niet aan de bouwregels te voldoen. Het gebruik van dergelijke bouwwerken is overigens wel weer onderworpen aan de bepalingen van het bestemmingsplan (zie gebruiksbepalingen).
Afwijken van de bouwregels
Hier wordt aangegeven van welke bouwregels het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning voor het afwijken van bepaalde regels in het bestemmingsplan kan verlenen. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
De afwijkingsbepalingen kunnen worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in dit artikel zelf en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In ieder geval zijn de algemene afwijkingsvoorwaarden als opgenomen in Hoofdstuk 3 van toepassing.
Specifieke gebruiksregels
Artikel 2.1 van de Wabo regelt dat het verboden is gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met de bepalingen van -onder meer- een bestemmingsplan. In beginsel is uit de bestemmingsomschrijving af te leiden wat wel of niet is toegestaan. In aanvulling daarop geven de specifieke gebruiksregels voor bepaalde gevallen een nadere uitwerking of extra duidelijkheid wat wel of juist niet is toegestaan binnen de bestemming. In sommige gevallen zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bepaalde activiteit is toegestaan. Soms wordt daarbij verwezen naar beleidsregels die als bijlage zijn toegevoegd en zodoende onderdeel van het bestemmingsplan zijn.
Afwijken van de gebruiksregels
Er kan ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het gebruik worden verleend ten behoeve van een concrete vorm van gebruik van gronden en of bouwwerken op basis van artikel 3.6 Wro.
Een dergelijke afwijkingsbepaling kan worden opgenomen om een bepaalde flexibiliteit of verruiming van het bestemmingsplan mogelijk te maken, maar waarvoor om welke reden dan ook een nadere afweging per geval gewenst is. De criteria en afwegingskaders zijn opgenomen in de regels van de betreffende bestemming en in ieder geval in de algemene regels en zijn zo objectief mogelijk geformuleerd. In een aantal gevallen wordt voor de criteria verwezen naar de beleidsregels die als bijlage van de regels zijn opgenomen.
Wijzigingsbevoegdheid
De wijzigingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wro en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Soms wordt verwezen naar een reeds bestaande bestemming of naar een bestemming die nog niet in het plan voorkomt, maar al wel als bijlage bij de regels is opgenomen. Ook komt het voor dat nog geen verwijzing naar een specifieke bestemming is opgenomen, maar dat de bepalingen aanwijzingen en regels bevat voor de wijziging.
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen.
Verder bestaan de algemene regels ook uit de 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels', 'Algemene wijzigingsregels' en de ''Overige regels'. Deze regels sluiten aan bij hetgeen ter plaatse al gold.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.
Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners. Van de provincie Groningen is een vooroverlegreactie ontvangen. Deze vooroverlegreactie is als bijlage 7 opgenomen. De provincie Groningen heeft een aantal opmerkingen. De opmerkingen zijn waar nodig verwerkt in de toelichting en de regels van het bestemmingsplan.
Tevens heeft in een vroegtijdig stadium overleg plaatsgevonden met de omwonende eigenaren. De omwonenden zijn content met de ruimtelijke ontwikkeling.
Hierna zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo. Eenieder kan een zienswijze indienen.