direct naar inhoud van REGELS
Plan: Meeden - Tankstation
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1952.bpmeetankstation-va01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Meeden - Tankstation met identificatienummer NL.IMRO.1952.bpmeetankstation-va01 van de gemeente Midden-Groningen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan kan worden onderscheiden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 afschuiven:

het verplaatsen van grond van een helling;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.9 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.10 beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroep en/of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, mag worden uitgeoefend;

1.11 bestaand:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een op zichzelfstaand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel in weggebonden artikelen:

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 detailhandelsactiviteiten aan huis:

het in beperkte mate als nevenactiviteit verkopen en/of leveren van goederen verband houdende met de bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten aan huis, alsmede van goederen die ter plaatse in het kader van de bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten aan huis zijn vervaardigd en dit vanuit een woning en/of bijbehorende gebouwen waarvan de woonfunctie in hoofdzaak behouden blijft;

1.25 dienstverlening en dienstverlenend bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de vorm van een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend bedrijf, alsmede schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, videotheken, reisbureaus, apotheken, galerieën, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.26 diepploegen:

grondbewerking waarbij de grond dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt opgenomen, gekeerd en verkruimeld;

1.27 egaliseren:

het vlak of gelijk maken van de grond;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;

1.31 horecabedrijf, categorie I:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden en/of logies worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, met uitzondering van coffeeshops;

1.32 horecabedrijf, categorie II:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt, en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's, met uitzondering van coffeeshops;

1.33 huishouden:

een persoon of groep een personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;

1.34 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.35 kamerverhuurpand:

ruimte(n) in een (deel van een) gebouw die geschikt is voor of geschikt te maken is voor (nacht)verblijf, niet vallende onder het begrip logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling;

1.36 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.37 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.38 kleinschalige windturbine - HAT-type:

windturbines met twee, drie of meer wieken bevestigd aan een horizontale as (Horizontale As Turbines; HAT-type), evenwijdig aan de richting van de wind, waarbij de wieken loodrecht op de richting van de wind staan;

1.39 kleinschalige windturbine - VAT-type:

windturbines met de as loodrecht op de richting van de wind (Verticale As Turbines; VAT-type), waarbij de wieken/bladen evenwijdig aan de as zijn bevestigd. Deze turbines vangen de wind die loodrecht op de wieken komt, ongeacht de richting. Bijzondere horizontale as-turbines zonder wieken vallen hier ook onder;

1.40 kleinschalige windturbine:

een windturbine voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, met een ashoogte van maximaal 15 meter;

1.41 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.42 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.43 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.44 onzelfstandige woonruimte:

een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik, het privé-domein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen;

1.45 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.46 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

1.47 peil:
  • 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.48 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel andere inrichtingen die veiligheidsafstanden hebben die buiten het terrein van de betreffende inrichting liggen en die in acht moeten worden gehouden bij de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten evenals zijnde geprojecteerd;

1.49 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.50 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.51 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn getrokken langs de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan;

1.52 windturbine:

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.53 wonen:

het verblijf houden of gehuisvest zijn in een woning;

1.54 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.55 zelfstandige woonruimte:

een woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 ashoogte van een kleinschalige windturbine:

de hoogte gemeten vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;

2.8 wieklengte van een kleinschalige windturbine:

de afstand tussen de uiterste punt van een wiek en de naaf;

2.9 bouwhoogte bij HAT type:

de som van de mastlengte en de afstand vanaf de rotor tot aan het bovenste verticaal staande rotorblad;

2.10 bouwhoogte bij VAT type:

de som van de mastlengte en de rotorhoogte;

2.11 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

2.12 ondergeschikte bouwonderdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • 2. overstekende daken;
  • 3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een verkooppunt van motorbrandstoffen zonder lpg;
  • b. detailhandel in weggebonden artikelen;
  • c. groenvoorzieningen
  • d. water, waaronder berging van water;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. wegen;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. verhardingen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 15° en ten hoogste 45°.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 6 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als verkooppunt voor lpg;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, anders dan detailhandel in motorbrandstoffen zonder lpg en detailhandel in weggebonden artikelen;
  • c. het gebruik van de gronden voor horecadoeleinden.

Artikel 4 Centrum

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit aan huis zoals vermeld in Bijlage 1;
  • b. detailhandel;
  • c. dienstverlening;
  • d. kantoren;
  • e. maatschappelijke voorzieningen;
  • f. galerie en museum;
  • g. horeca, categorie I en II;
  • h. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen en water.

Binnen de bestemming zijn paden, sierbestrating en overige verharding inbegrepen. Onder 'water' is tevens de berging van water begrepen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, galerie en museum, horeca en bedrijven

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, galerie en museum, horeca en bedrijven gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat deze gebouwen, waarbij gelet op de omvang en functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen zijn toegestaan indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat wordt voldaan aan de parkeernorm zoals genoemd in artikel 10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden;
  • b. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan één;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m³;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen, te vermeerderen met niet meer dan 10%.
4.2.2 Hoofdgebouwen ten behoeve van wonen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen;
  • b. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 15 m en een breedte van ten hoogste 20 m, dan wel ten hoogste de diepte van de strook waarbinnen een bestaand hoofdgebouw is gebouwd indien deze meer bedraagt;
  • c. de hoofdgebouwen worden geplaatst in de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op ten hoogste de bestaande afstand van die bouwgrens;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
  • f. de dakhelling bedraagt minimaal 40°;
  • g. ten hoogste 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd, met een maximum van 200 m² per hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw indien deze meer bedraagt;
  • h. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 4.2.3.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor zover deze niet voldoen aan het bepaalde in lid 4.2.2,bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, dan wel in een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 30 m;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat de bouwhoogte in een strook van 3 m vanuit de bouwperceelgrens niet meer bedraagt dan 3 m met daarbij opgeteld de afstand van de aan- en uitbouw, het bijgebouw of de overkapping tot deze grens;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan:
    • 1. 60 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m²;
    • 2. 80 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m²; met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 3. 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • b. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere hoogte dan 1,5 m, voor zover wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundig karakteristieke gebouwen;
  • landschap, natuur en milieu;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.1, sub a, voor zover het betreft de parkeernorm zoals genoemd in artikel 10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden, ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving;
  • b. lid 4.2.2 sub c voor de bouw van een hoofdgebouw achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
  • c. lid 4.2.2 sub d voor de bouw van een hoofdgebouw op ten minste 2 m afstand van de zijdelingse perceelgrens;
  • d. lid 4.2.3 sub a voor de bouw van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen buiten het bouwvlak of op een grotere afstand dan 30 m uit de bouwgrens tot een maximum oppervlak van 30 m2;
  • e. lid 4.2.3 sub b voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen tot de bouwgrens, dan wel tot 3 m daarvoor;
  • f. lid 4.2.3 sub c voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • g. lid 4.2.3, sub c voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 80 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel minder bedraagt dan 1.000 m², of voor een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m², indien de oppervlakte van een bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m²;
  • h. lid 4.2.4 sub b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot ten hoogste 5 m, met dien verstande dat de bouw van reclamemasten niet is toegestaan.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van de gebouwen voor beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie blijft in ruimtelijke en visuele zin primair;
  • b. de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten worden uitsluitend inpandig verricht;
  • c. detailhandelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    • 1. aan het beroep en/of bedrijf gerelateerde ondergeschikte detailhandel;
    • 2. een internetwinkel;
  • d. de opslag van goederen mag alleen inpandig plaatsvinden;
  • e. maximaal 25% van de vloeroppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van 60 m2 brutovloeroppervlak;
  • f. degene die de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten uitoefent, dient ook (hoofd)bewoner van de woning te zijn;
  • g. reclame-uitingen dienen zich conform de Algemene Plaatselijke Verordening te beperken tot een bord of borden van bescheiden omvang; gezamenlijk geen grotere oppervlakte dan 0,5 m2 en geen van alle een grotere afmeting in één richting dan 1 m;
  • h. de ruimtelijke uitstraling van de beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • i. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, is niet toegestaan;
  • j. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. de vestiging van bedrijven welke niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven of bedrijven in een hogere categorie dan categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 ten behoeve van:

  • a. de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën;
  • b. de vestiging van bedrijven die worden genoemd in een naast hogere categorie, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  • c. het gebruik van een zelfstandige woonruimte, of een deel daarvan, als twee of meer onzelfstandige woonruimtes, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een goed woon- en leefmilieu in de woning of de omgeving van de woning. Dit betekent dat:
      • het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
      • er geen ander kamerverhuurpand op minder dan 100 meter, rondom gemeten van gevel tot gevel, is gelegen;
    • 2. het aantal onzelfstandige woonruimtes niet meer dan zeven bedraagt;
    • 3. de kamerverhuur alleen in het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning plaatsvindt;
    • 4. de kamerverhuur wordt gerealiseerd in bestaande bebouwing. Nieuwbouw ten behoeve van kamerverhuur wordt niet toegestaan;
    • 5. er geen prostitutie- of seksinrichting wordt opgericht;
    • 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.

Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn waarvoor de vergunning geldt en het maximum aantal bewoners van het kamerverhuurpand.

Artikel 5 Waarde - Reliëf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van het reliëf van glaciale ruggen en dekzandruggen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden;
  • b. het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden;
  • c. het gebruik van de gronden voor houtteelt, met uitzondering van het bestaande gebruik.
5.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 sub a voor het afgraven, egaliseren en afschuiven van glaciale ruggen, indien de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot aantasting van de herkenbaarheid van de glaciale rug.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen.
5.4.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 5.1 omschreven waarden.

Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

5.4.3 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Afstemming welstandstoets

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  • b. de dakhelling;
  • c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

    • 1. de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
    • 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing niet wordt verminderd.


Voor de bouwonderdelen van gebouwen of bouwwerken, niet zijnde vrije bouwwerken als bedoeld in de Woningwet, die niet zijn genoemd in de regels van dit bestemmingsplan, zoals onder andere dakkapellen, is het welstandsbeleid van de gemeente Midden-Groningen (voorheen Menterwolde) bepalend voor de wijze waarop deze kunnen worden gebouwd.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. het storten van puin en afvalstoffen;
  • c. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • f. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden.
8.2 Afstemming Algemene Plaatselijke Verordening

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan ten behoeve van het tijdelijk plaatsen en het gebruik van een vrijstaande unit voor de huisvesting in verband met mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. een mantelzorgunit mag alleen worden geplaatst op een bouwperceel waar een (bedrijfs)woning aanwezig is;
  • b. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid wordt schriftelijk ingediend en uit de aanvraag blijkt de behoefte aan mantelzorg van de persoon of personen die de mantelzorg ontvang(t)en;
  • c. de oppervlakte van de mantelzorgunit wordt niet betrokken bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning;
  • d. er is geen sprake van zelfstandige bewoning;
  • e. er is verzekerd dat de mantelzorgunit na beëindiging van de mantelzorg weer wordt verwijderd;
  • f. er vindt geen splitsing van eigendom van het betreffende perceel plaats;
  • g. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
9.2 Kleinschalige windturbines

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het plan en het oprichten van kleinschalige windturbines toestaan, met dien verstande dat:

  • a. de windturbines worden geplaatst:
    • 1. binnen het bouwvlak; of
    • 2. het daarbij behorende bouwperceel; of
    • 3. binnen een afstand van 25 m vanaf het bouwvlak, mits:
      • niet geplaatst achter het perceel van een derde;
      • niet buiten het bouwperceel voor zover dat ligt in het buitengebied zoals aangewezen door Provinciale Staten in de Omgevingsverordening provincie Groningen;
      • voorzien van een positief advies van een onafhankelijk deskundige op het gebied van landschap en stedenbouw;
  • b. wordt voldaan aan de volgende maatvoering:
    • 1. de rotormeter van een VAT type bedraagt maximaal 2 m;
    • 2. bij plaatsing op het maaiveld bedraagt de ashoogte maximaal 15 m;
    • 3. bij plaatsing op een gebouw mag de hoogte van een windturbine niet meer dan 1/3 van de bouwhoogte van het gebouw bedragen, tot een maximum van 5 m;
  • c. wordt voldaan aan de volgende afstandscriteria:
    • 1. de onderlinge afstand tussen kleinschalige windturbines bedraagt minimaal 3 keer de rotordiameter;
    • 2. de afstand tussen een kleinschalige windturbine en de bijbehorende bebouwing bedraagt maximaal 100 m;
    • 3. de afstand tussen een kleinschalige windturbine en gasinfrastructuur die is opgenomen in het bestemmingsplan bedraagt minimaal 25 m;
    • 4. de afstand tussen een kleinschalige windturbine en de belemmeringenstrook van een ondergrondse hoogspanningsleiding of bovengrondse hoogspanningsverbinding bedraagt minimaal de hoogte van de windturbine + rotorblad:
  • d. er binnen bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in Bijlage 3 Beleidskaart kleinschalige windturbines geen wiekturbines (HAT-type) zijn toegestaan. Uitzondering hierop vormen de bedrijventerreinen zoals aangegeven in x Beleidskaart kleinschalige windturbines. In deze gebieden zijn wiekturbines (HAT-type) wel toegestaan;
  • e. kleinschalige windturbines (HAT-type en VAT-type) niet zijn toegestaan in de gebieden 'natuur, bos en water', zoals aangegeven in Bijlage 3 Beleidskaart kleinschalige windturbines. Uitzondering hierop vormen kleinschalige windturbines voor waterhuishoudkundige doeleinden tot een ashoogte van maximaal 10 m;
  • f. kleinschalige windturbines aan alle relevante wet- en regelgeving voldoen, zoals vermeld in het 'Beleid kleinschalige windturbines' d.d. december 2015.
9.3 Overige afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • b. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is, met dien verstande dat deze bevoegdheid middels een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels niet van toepassing is op de bouw van reclamemasten;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven.
9.4 Toetsingscriteria

De in lid 9.3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. het bebouwingsbeeld.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeerkencijfers in de CROW-publicatie 317 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsregels

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan Meeden - Tankstation

van de gemeente Midden-Groningen .

Behorend bij besluit van 20 december 2018.