direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kleasterkolk te Winsum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van het dorp Winsum ligt de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk'. Het programma (2010) behelst de realisatie van in totaal 36 woningen. Een groot deel van de woningen in deze inbreidingslocatie is inmiddels gerealiseerd. Aan de Kleasterkolk, een nieuwe zijstraat van de Trije Keningenwei, kunnen nog zes vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Ten opzichte van het oorspronkelijk programma uit 2010 is de huidige marktvraag wat betreft woningbouw gewijzigd. Het nu voorliggende bouwplan voorziet in de bouw van zeven woningen verdeeld over drie vrijstaande en vier twee-onder-één-kapwoningen.

Het geldend bestemmingsplan 'Winsum' voorziet in de bouw van zes vrijstaande woningen. Daarnaast is voor de inbreidingswijk een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het voorliggende bouwplan is zowel strijdig met het geldend bestemmingsplan als met het beeldskwaliteitsplan.

Om de beoogde woningbouw juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in noorden van het dorp Winsum en wordt begrensd door de achtertuinen van de Fikarusleane aan de zuidzijde, de Trije Keningenwei aan de oostzijde en hobbymatige agrarische gronden aan de noordzije. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied (Pdokviewer.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op het plangebied is het bestemmingsplan 'Winsum', zoals vastgesteld op 1 november 2010, van toepassing. Daarnaast geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Dorpen Archeologie', zoals vastgesteld op 14 december 2015.

Bestemmingsplan Winsum

Een uitsnede van het bestemmingsplan 'Winsum' is weergegeven in figuur 2. Hieruit blijkt dat in het plangebied de enkelbestemming 'Woongebied' van toepassing is. Woningen binnen deze bestemming dienen gebouwd te worden binnen een bouwvlak. Het aantal woningen is op de verbeelding aangeduid en is voor het plangebied begrenst op 5 + 1 woning. De weergegeven maatvoering regelt de bouw- en goothoogte voor de te bouwen woningen. Voor het plangebied is vastgelegd op een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 9,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0002.png"

Figuur 2. Ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De beoogde woningen kennen een bouwhoogte van circa 10 meter en zijn daarmee strijdig met de geldende bouwregels. Het bouwvlak zoals deze is opgenomen in het geldend bestemmingsplan, is gebaseerd op het beeldkwaliteitsplan voor de inbreidingswijk. Dat beeldkwaliteitsplan ging voor dit deel uit van vrijstaande woningen. Het nu vooliggende bouwplan bestaat uit drie vrijstaande en vier twee-onder-één-kap woningen. Het bouwplan past door het gewijzigde type woningen niet meer in het ingetekende bouwplan.

Bestemmingsplan Dorpen Archeologie

Binnen de bestemmingsplannen voor de dorpen van de voormalige gemeente Littenseradiel is geen regeling voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. Deze bescherming is wel geregeld binnen het vastgestelde parapluplan 'Dorpen Archeologie' dat in december 2015 is vastgesteld. Het plangebied kent binnen dit parapluplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Voor dergelijke gebieden geldt dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,30 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Paragraaf 4.5 gaat daar nader op in.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich in het noorden van Winsum. Het gebied is voorzien van de bestemming 'woongebied' en wordt gebruikt als grasland. In het plangebied is de bouw van 6 vrijstaande woningen mogelijk. In figuur 3 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen en in figuur 4 het aanzicht vanaf de Trije Keningenwei.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0003.png"

Figuur 3. luchtfoto plangebied (bron: GoogleMaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0004.png"

Figuur 4. aanzicht vanaf de Trije Keningenwei (bron: GoogleMaps)

2.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie is het mogelijk om drie vrijstaande woningen en vier twee-onder-één-kap woningen in het plangebied te bouwen. Het gaat hierbij om woningen van twee bouwlagen met kap (goot- bouwhoogte 6/10) meter. In figuur 5 is een schets van de voorgenomen situatie weergeven en in figuur 6 een indicatieve illustratie van de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0005.png"

Figuur 5. schets van de voorgenomen situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0006.png"

Figuur 6. indicatieve illustratie van de voorgenomen situatie

Beeldkwaliteit

In het beeldkwaliteitsplan behorende bij de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk' (zie ) zijn de welstandscriteria voor het plangebied opgenomen. De inbreidingswijk is gesitueerd tussen de bestaande bebouwing aan de Fikarusleane en de geluidswal langs de Froonackerdyk. De inbreidingswijk is door de geluidswal slechts in beperkte mate zichtbaar vanuit het open landschap. Voor de wijk geldt om deze reden een regulier ambitieniveau voor de architectuur van de bebouwing. De beeldkwaliteitsrichtlijnen van het gebied zijn gericht op het realiseren van een samenhangend architectuurbeeld, met daarbinnen ruimte voor variatie. Teven wordt ingezet op een terughoudend en gedekt kleurgebruik.

Met betrekking tot de beeldkwaliteit is de wijk opgedeeld in 4 deelgebieden:

  • 1 vrijstaande woningen en 2-onder-1-kapwoningen tegenover water;
  • 2 vrijstaande woningen en 2-onder-1-kapwoningen achter de wal;
  • 3 projectmatig ontwikkelde 2-onder-1-kap- -seniorenwoningen;
  • 4 individuele vrijstaande woningen.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 1 - vrijstaande woningen en 2 onder 1 kapwoningen tegenover het water. Voor deze woningen gelden onder andere de volgende welstandscriteria:

  • de woningen staan met de voorgevel in de voorste begrenzing van het bouwvlak;
  • de nokrichting is haaks op de weg
  • het type woningen betreffen twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen;
  • de bouwvorm is twee bouwvlagen met kap (zadeldak);
  • de vormkarakteristiek is straatbeeld met herkenbare repeterende hoofdvorm;
  • aan en uitbouwen zijn ondergeschikt, maar in samenhang met de hoofdmassa;

Wat betreft kleuren wordt gedacht aan antraciet, zwart en houtkleur. Materiaalgebruik is voornamelijk baksteen hout en/of dak-/gevelpannen in matte, antraciete of zwarte kleur. De detaillering is ingetogen. Als blijkt uit voorgaande figuren sluiten de beoogde bouwplannen aan bij het beeldkwaliteitsplan. De bouwplannen worden uiteindelijk bij de aanvraag omgevingsvergunning getoetst door de welstandscommissie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.


Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.


Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.


Toetsing
De regio waarvan de gemeente Waadhoeke deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor en zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

De Ladder is kaderstellend voor juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de centrale overheden, zoals bestemmingsplannen en projectbesluiten. Voor deze plannen moeten de treden van de Ladder worden doorlopen. Het doel van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hiermee wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Afweging

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'wonen'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft zeven nieuwe woningen waardoor er sprake is van geen stedelijke ontwikkeling. Dit volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zaaknummer 201306573/1/R6) en artikel 1.1.1, eerste lid, Bro. Met de laatste wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat meer dan 11 woningen mogelijk maakt in beginsel als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Het plan voorziet in de realisatie van zeven woningen. Nadere onderbouwing van de ladder voor dit onderdeel is dan ook niet noodzakelijk. Een onderbouwing van de behoefte is bij elk ruimtelijk plan noodzakelijk.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Voorliggend bestemmingsplan betreft de uitwerking van bestaande planologische rechten behorende bij de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk'. Binnen het inbreidingsplan is rekening gehouden met zes vrijstaande woningen. In 2020 heeft actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid plaatsgevonden, zie paragraaf 3.3.1. Actualisatie van het woonbeleid heeft plaatsgevonden aan de hand van een marktonderzoek. Hieruit is gebleken dat voor het dorp Winsum nog ruimte is voor enkele woningen, met name levensloopbestendig of gezinswoningen. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan, betreft voorliggend plan een toevoeging van één woning. Daarnaast worden niet alleen vrijstaande woningen mogelijk gemaakt maar ook twee-onder-één-kappers die meer aansluiting vinden bij de aanwezige vraag voor gezinswoningen. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij een aanwezige behoefte naar woningen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030 - 2050 uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.


De insteek om de ambities te realiseren is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.


Toetsing

Voorliggend plan betreft de uitwerking van bestaande plannen van de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk' en past binnen de ambities van de provincie.

3.2.2 Verordening Romte Provincie Fryslân

De Verordening Romte vertaalt de provinciale visie naar regels. Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Er wordt in de verordening onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied.

Toetsing

Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat de voorgestelde locatie in het 'bestaand stedelijk gebied' ligt. Artikel 3 is op de voorgenomen ontwikkeling van toepassing. Artikel 3.1.1 geeft weer dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Voorliggend plan maakt onderdeel uit van de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk' en is in 2010 reeds afgestemd met de provincie. Voor het toevoegen van één extra woning is geen schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten nodig, zo blijkt uit artikel 3.1.1. onder b.


Uit de kaart 'Weidvogelkansgebieden' blijkt dat de voorgestelde locatie in het weidevogelkansgebied ligt. De gebieden die op basis van de provinciale weidevogelbeleid, De Weidevogelnota 2014-2020, als weidevogelkansgebied zijn aangewezen betreffen de ruime en open gebieden (zichtafstand > 400 m) met voldoende rust en waarin gevarieerde graslanden liggen. De regels zoals opgenomen in de verodening richten zich met die reden slechts op het landelijk gebied. Hoewel voorliggende locatie is gelegen in een weidevogelkansgebied, is geen sprake van een ruim en open gebied. Als blijkt uit de uitgevoerde ecologische inventarisatie (zie paragraaf 4.7) blijkt eveneens dat met het planvoornemen geen aantasting plaatsvindt van de weidevogelkansgebieden.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Fryslân 2022

De op handen zijnde omgevingswet en de nieuwe omgevingsvisie hebben op sommige punten geleid tot aanpassing van de hiervoor beschreven verordening. De meeste regels blijven gelden en maken weer deel uit van de ontwerp Omgevingsverordening Fryslân 2022 die op 16 februari 2021 in procedure is gegaan. Momenteel verwerkt de provincie de reacties en past de Omgevingsverordening waar nodig aan. Daarna volgt besluitvorming door Gedeputeerde en Provinciale Staten.

3.2.4 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen. Vanuit de structuurvisie 2014 Grutsk op ‘e Romte zijn de kernkwaliteiten beschreven en ambities onderbouwd. Het plangebied is gelegen in het Kleigebied Westergo.

Het ontstaan van de voormgalige gemeente Littenseradiel en de landschappelijke ontwikkeling heeft vooral te maken met zee-invloeden in vroeger tijden. Aanvankelijk lagen de nederzettingen op het maaiveld. Als gevolg van zeespiegelstijging stroomden deze nederzettingen echter onder water en werden de woonplaatsen verhoogd. Door nieuwe transgressiefasen (perioden gekenmerkt door een stijgende zeespiegel), drong bij elke nieuwe fase de zee verder het land binnen en vond zowel erosie (van het veen) als afzetting plaats. Via de grote geulen in het noordwesten en noorden kon veel materiaal (zand, zavel, klei) worden aangevoerd, zodat langs de geulen vrij hoge oeverwallen werden afgezet. In het zuidoosten van de gemeente werden kwelderwallen gevormd. Hier werd zware klei afgezet. Toen de zee-invloed rond 900 à 1000 na Chr. afnam, was een deel van de kwelderwallen zo hoog opgeslibd, dat ze droogvielen. Tegen het eind van de 12e eeuw werd de zee agressief. Het is in deze periode dat de aantasting zeer ernstige vormen aan gaat nemen en dat er voor het eerst sprake is van bedijking. Het dorp Winsum is ontstaan als kleine nederzetting in de nabijheid van een geul (tegenwoordig de Frjentsjerter Feart) in het centrum van Westergo. Het is niet bekend of de terp van Winsum ooit bewoond is geweest, maar het staat vast dat deze als vluchtheuvel voor mensen en vee diende bij overstromingen.

De overige beschreven kenmerken van het Kleigebied Westergo komen voornamelijk in het landelijk gebied voor. Het voorliggend plan betreft een locatie in het bestaand stedelijk gebied van Winsum waar geen bijzondere kernkwaliteiten voorkomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie Waadhoeke 2020-2030

In 2020 heeft de gemeente Waadhoeke haar eerste Woonvisie vastgesteld. De woonvisie vormt een beginpunt in het behalen van de gemeentelijke doelen op het gebied van wonen, om van daaruit met de dorpen verder te werken aan hun toekomst. De woonvisie is gebaseerd op onder meer een woningmarktonderzoek, uitkomsten van vragen aan bewoners, de schouw van bestaande buurten die de gemeente elke vier jaar doet. De hoofdlijn van de visie.


In de woonvisie wordt gesteld dat op korte termijn vraag is naar zowel levensloopbestendige woningen als gezinswoningen. Verder wordt verwacht dat het aantal inwoners in de regio Noordwest-Fryslân de komende 10 jaar daalt. Er is echter nog wel sprake van een groei in het aantal huishoudens, omdat de huishoudensgrootte afneemt.


Tot 2025 is er nog groei van het aantal huishoudens te verwachten van enkele tientallen wonen. Lokaal verschilt dit: in kernen waar de bereikbaarheid en het voorzieningenniveau bovengemiddeld is, is vaak genoeg instroom van elders om nog groei te mogen verwachten. Elders zullen minder courante woningen steeds vaker overtollig raken. Eerst vooral in de sociale huurvoorraad, daarna ook in de koopvoorraad. Per kern is in de woonvisie de woningbehoefte bekeken. In Winsum is volgens het marktonderzoek dat ten grondslag aan de woonvisie ligt, ruimte voor een extra toevoeging van 5 tot 10 woningen. De vraag naar woningen is de afgelopen jaren sterk gestegen. De daadwerkelijke ruimte voor woningen zal daarom waarschijnlijk hoger zijn dan in dit onderzoek is aangegeven.


De voorgenomen ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt past binnen deze woonvisie, zowel qua aantallen als qua locatie. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.3.2 Parkeerbeleid

Op 8 december 2020 is door Burgemeester en Wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin is vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag. In beginsel wordt de parkeervraag op eigen terrein opgelost maar onder bepaalde omstandigheden kan hiervan af worden geweken. Benutting van de bestaande openbare parkeercapaciteit is dan een optie. Deze nota geeft aan welke mogelijkheden er zijn en onder welke voorwaarden.


In het voorliggend bestemmingsplan kan er voldaan worden aan de parkeerbehoefte op het eigen terrein zoals blijkt uit paragraaf 4.9.

3.3.3 Welstand en beeldkwaliteit

De gemeente heeft haar welstandsbeleid vastgelegd in de Welstandsnota die op 1 juli 2021 is vastgesteld. Om een specifiekere beeldkwaliteit te kunnen creëren, stelt de gemeenteraad zoals in een beeldkwaliteitplan vast. Voor het plangebied is, als onderdeel van de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk' een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Paragraaf 2.2 is hier reeds op in gegaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd.

4.1 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het voorliggende plan is in goed overleg met het Wetterskip tot stand gekomen.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. Op basis van het planvoornemen heeft het Wetterskip Fryslân bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een grote invloed heeft op het water of de wateraspecten (zoals dijken, gemalen, stuwen of persleidingen) in de omgeving dat de normale procedure moet worden gevolgd. In het resultaat van de watertoets staat aangegeven waar per onderdeel rekening mee moet worden gehouden. Hieronder worden de gegeven onderdelen uit de watertoets weergegeven en wordt ingegaan hoe hier rekening mee is gehouden in het plan. Het resultaat van de watertoets is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Advies aanbrengen toename verharding en advies dempen en graven van oppervlaktewater

Omdat het aantal vierkante meters verharding met meer dan 200 m2 toe neemt ten opzichte van de bestaande bebouwing in de bebouwde kom (stedelijk gebied) geldt de vergunningsplicht. Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Daar is in dit geval geen sprake van.

Als input van de watertoets is aangegeven dat er door het planvoornemen 1.500 m2 aan verharding wordt toegevoegd. Wetterskip Fryslân heeft als uitgangspunt dat 10% van de toename aan verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van het inrichten van nieuwe waterberging. De totale compensatieopgave bedraagt daarmee in beginsel 150 m2.

Het plangebied maakt onderdeel uit van de inbreidingswijk 'Fikarusleane-Froonackerdyk'. Voor deze gehele wijk heeft al watercompensatie plaatsgevonden. Hoewel de grond van het plangebied al enkele jaren braak ligt heeft de compensatie van de extra verharding dus al plaatsgevonden. Naar aanleiding van het planvoornemen is extra watercompensatie dan ook niet aan de orde.


Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.2 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

Om een indruk te krijgen van de bodemkwaliteit in het projectgebied is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied al voldoende is onderzocht. Bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Winsum' heeft een bodemonderzoek voor de inbreidingswijk 'Fikarusleane-Froonackerdyk' plaatsgevonden (WMR Rinsumageest, kenmerk 053300/JZ). Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanleidingen zijn om milieuhygiënische beperkingen te stellen aan het gebruik van deze locatie.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dienen onderzoeken niet ouder te zijn dan twee jaar. Het uitgevoerde bodemonderzoek van WMR Rinsumageest is inmiddels verouderd. Er heeft in de tussenliggende jaren echter geen gewijzigd gebruik op de gronden plaatsgevonden (braakliggend). Verwacht mag worden dat de milieuhygiënische kwaliteit niet is gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0007.png"

Figuur 4.1 uitsnede bodemloket (bron bodemloket.nl)

Conclusie

Er is geen reden om aan te nemen dat het aspect bodem een belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de ruimtelijke ontwikkeling.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet in principe akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


Toetsing

Woningen zijn geluidsgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder. Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de N384. Bij vaststelling van het bestemmingsplan Winsum heeft voor de gehele inbreidingswijk akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De bouwplannen zijn echter ten opzichte van het toen voorgenomen plan gewijzigd. Een actualisatie van het onderzoek is dan ook noodzakelijk.

Op 9 mei 2022 is door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op te bouwen woningen. Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 aan dit plan toegevoegd. De Froonackerdyk is ter plaatse van de geplande woningen voorzien van een asfalt wegdekverharding (referentie wegdek). De wettelijk toegestane maximale snelheid bedraagt er 80 km/uur. Op de nabij het plan gelegen 30 km/uur-wegen, de Fikarusleane en de Trije Keningenwei, rijdt alleen bestemmingsverkeer. Deze wegen zijn niet relevant voor de geluidbelasting.

Uit de uitgevoerde berekeningen naar de geluidsbelasting van de Froonackerdyk (N384) blijkt dat, ten gevolge van wegverkeer, op de gevels van de nieuw te bouwen woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Omdat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde is het niet noodzakelijk de geluidwering van de nieuw te bouwen woningen te beoordelen.

Het plan ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein of spoorweg.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek, kan worden geconcludeerd dat geluid geen obstakel vormt voor het bouwen van de nieuwe woningen binnen het plan Kleasterkolk te Winsum.

4.4 Milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Toetsing

Met het planvoornemen worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn te beschouwen als hindergevoelige functie. Nader beschouwd dient te worden of deze hindergevoelige functie een beperking kan vormen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijvigheid of dat deze bedrijvigheid leidt tot eventuele hinder in het plangebied.

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende functies aanwezig waarvoor de volgende richtafstanden en de afstand tot de nieuwe woningen (gemeten vanaf de perceelsgrens van de functies tot aan de gevel van de woningen) voor gelden:

Functie   VNG-rechtafstand   Afstand tot woningen in plangebied  
Beddenwinkel (Tsjerkebuorren 16)   10 m (categorie 1)   160 m  
Kerk (Tsjerkebuorren 1)   30 m (categorie 2)   130 m  
Bed & Breakfast (Boskdyk 2)   0 m   100 m  

In het plangebied is de functie wonen reeds toegestaan. Het planvoornemen wijzigt dan ook niets aan de aanwezigheid van een hindergevoelige functie ten opzichte van omliggende bedrijvigheid. Met het planvoornemen wijzigen de bouwmogelijkheden in het plangebied wel. Dit heeft echter niet als resultaat dat afstanden tot omliggende bedrijvigheid worden verkleind. Zoals blijkt uit voorgaande tabel wordt eveneens aan te hanteren richtafstanden voldaan.

Conclusie

Wat betreft hinder van bedrijven is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Erfgoed

4.5.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Dorpen Archeologie

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Dorpen Archeologie, vastgesteld op 14 december 2015. In dit plan hebben de gronden de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3". Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend.

Toetsing

Bij vaststelling van het bestemmingsplan Winsum heeft voor de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk' archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische waarden zijn aangetroffen. Op grond van het bestemmingsplan Winsum zijn de gronden, wat betreft archeologie, vrijgegeven. Het bestemmingsplan 'Dorpen Archeologie' kent een archeologische regeling voor alle grote dorpen van de voormalige gemeente Littenseradiel. In die regeling zijn individuele onderzoeken op perceelsniveau niet meegenomen, maar betreft het slechts een voortzetting van beleidskaders.

Omdat voor het plangebied reeds onderzoek heeft plaatsgevonden en het gebied is vrijgegeven, is het plangebied voldoende onderzocht. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.5.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Het plangebied heeft de aanduiding 'blokverkaveling'. Een blokverkaveling kan uit blokvormige percelen van een overwegend vierkante of rechthoekige vorm bestaan. De grootschalige regelmaat is vooral te vinden in het noorden van Westergo (landelijk gebied). Deze cultuurhistorische waarden zijn niet op het plangebied van toepassing.


Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.


Toetsing

Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en basisnetroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor. Wel ligt een deel van het plangebied in een invloedsgebied van een hogedruk buisleidingen met gevaarlijke stoffen (aardgas) Externe veiligheid is daarmee relevant.

afbeelding "i_NL.IMRO.1949.BPWinsKleasterkolk-VAS1_0008.png"

Figuur 4.1 Invloedsgebied hogedruk buisleidingen met gevaarlijke stoffen (aardgas)

Extern veiligheidsscenario ‘fakkelbrand’

Het relevante scenario behorende de verantwoording vanuit het Bevb is als volgt:

Een breuk in de gasleiding, bijvoorbeeld als gevolg van het omploegen van het land, zorgt ervoor dat het aardgas onder hoge druk uitstroomt. In eerste instantie hoeft er nog geen ontsteking te zijn en is er de mogelijkheid dat de omgeving ontruimd wordt. Er zijn ook situaties waarbij er direct een ontsteking is.

Door een aanwezige ontstekingsbron ontsteekt het brandbare gas binnen enkele minuten, waardoor een fakkelbrand optreedt. Het effect van een fakkelbrand is warmtestraling. Hierdoor kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving (van bijv. omliggende gebouwen) ontstaan. Aanwezigen die zich in bouwwerken – buiten de 100% letaliteitscontour – bevinden, ondervinden een bepaalde mate van bescherming door het gebouw. De warmtestraling kan het vluchten van personen in de omgeving dus hinderen. Dit is voor het plangebied van toepassing.

De inzet van de brandweer zal er primair op gericht zijn om het gebied proberen te ontruimen. Bij een ontsteking/ fakkelbrand zal de brandweer zich vanwege de te hoge stralingscontouren richten op het effectgebied. Qua bronbestrijding hebben wij geen mogelijkheden en het gas zal eerst door de gasbeheerder afgesloten moeten worden, voordat wij het plangebied kunnen betreden. De aanwezigen in het plangebied zijn daarom bij een fakkelbrand op zichzelf aangewezen.

Zelfredzaamheid

Bij het opstellen van het bestemmingsplan moet ingegaan worden op de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk, vluchten uit het bedreigde gebied.

Er is geen sprake van beperkende zelfredzaamheid. Wel moeten de kopers van de woning weten dat in geval van een fakkelbrand de woning hun bescherming zal bieden tegen hittestraling. Gelet hierop wodt het handelingsperspectief met de toekomstige kopers van de woningen gedeeld.


Advies externe veiligheid FUMO

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico’s nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheid verhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.

Het plangebied ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie, zie figuur 4.1. Alleen een deel van het bouwblok van de meest westelijk gelegen woning is binnen het invloedsgebied geprojecteerd. De overige woningen zijn buiten het invloedsgebied geprojecteerd.

Met behulp van het uitvoeren van de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR) en het advies van Brandweer Fryslân, dient het bevoegd gezag zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden.

Overeenkomstig artikel 12 lid 2 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) heeft Brandweer Fryslân advies uitgebracht. Dit advies is meegenomen in het definitieve advies van de FUMO. Uit het advies van de FUMO blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de realisatie van het plan. Het advies van de FUMO is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Advies brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een advies risico’s en brandweerzorg te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer de opkomsttijd, de bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de zelfredzaamheid. Het advies van brandweer Fryslân maakt deel uit van de overlegreacties zoals opgenomen in Bijlage 7.

Scenario ‘gebouwbrand’

En relevant scenario is een woningbrand. Gelet op de aard van het bouwwerk (woningen na 2003) is een volledig ontwikkelde brand over de gehele verdieping van de woning een realistisch scenario. Dit beschouwende als maatgevend scenario zal de inzet van de brandweer er primair op gericht zijn om de brand te blussen. De verwachting is dat bij een dergelijke brand naastgelegen gebouwen geen direct gevaar lopen of in brand zullen raken en er niet sprake zal zijn van een sterk escalerende brand. Een dergelijke brand wordt bestreden door één blusvoertuig.

In geval er sprake is van een beginnende brand zal de brandweer, indien nodig en/ of mogelijk nog een redding en/ of een brandbestrijding binnen in het gebouw proberen uit te voeren. Dit met het doel om personen in veiligheid proberen te brengen en te proberen de brand klein te houden. Een goede opkomsttijd, bereikbaarheid en bluswatervoorziening is hiervoor essentieel. Bij een ontwikkelde brand zal de brandweer het gebouw niet meer kunnen betreden en zal de brandweerinzet gericht zijn op bescherming van de omgeving.

Opkomsttijd

Volgens Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân valt het plangebied onder brandrisicogebied 2, waarbij een norm van 12 minuten geldt voor de opkomsttijd. Hoe hoger de opkomsttijd, des de groter de kans dat het volledige pand verloren gaat. Ook de kans op een succesvolle redding van in nood verkerende personen neemt af naarmate de opkomsttijd toeneemt. De berekende opkomsttijd voor het eerst aankomende blusvoertuig in het plangebied ligt nabij de 15 à 16 minuten en voldoet daarmee niet aan de geldende normen. Conform het advies van brandweer Fryslân worden potentiële kopers geinformeerd over de opkomsttijd, zodat de verwachtingen van de brandweer bij een incident realistisch zijn.

Bereikbaarheid

Om een woning te kunnen bereiken is een (openbare) weg nodig die minimaal 4,5 meter breed is, meer dan 4,2 meter vrije ruimte in de hoogte heeft en die berekend is op een totaalgewicht van 30 ton en een asbelasting van 11,5 ton. De benodigde bochtenstraal is R5.5 en R10. Om een brandweervoertuig te kunnen opstellen en om gebruik te maken van alle rondom aangebrachte materiaalkasten zijn deze afmetingen ook nodig.

De brandweer hanteert als uitgangspunt voor de incidentbestrijding dat een locatie via een tweede onafhankelijke route benaderbaar moet zijn. Dit is noodzakelijk, omdat niet gegarandeerd kan worden dat de voor de hand liggende route altijd bruikbaar is.

Tot slot moet bij woningen tot op 40 meter van de ingang opgesteld kunnen worden, zodat 20 meter inzetdiepte in de woning gegarandeerd is. Dit is van belang, omdat de lengte van de slang op een brandweerwagen 60 meter is.

Kijkende naar het plangebied:

  • is deze gelegen aan een weg met een breedte van 5 meter;
  • is deze niet via een tweede onafhankelijke route te benaderen. Er is namelijk sprake van een doodlopende weg van ongeveer 140 meter lang zonder keerlus;
  • zijn de ingangen van de woningen tot 40 meter te benaderen.

De situatie voldoet daarmee niet aan de vereisten.

Brandweer Fryslân adviseert om als er stremmingen in het doodlopende gedeelte als gevolg van (weg)werkzaamheden ontstaan, maatregelen te (laten) treffen om de bereikbaarheid van de woningen te garanderen. Dit advies wordt indien nodig opgevolgd.

Bluswater/bestrijdbaarheid

Gewenst is dat binnen 6 minuten minimaal 500 l/min beschikbaar is voor de eerste brandbestrijding. Dit kan ten eerste gerealiseerd worden door af te leggen op een brandkraan met een opbrengst van minimaal 30 m3/uur die op maximaal 100 meter van de opstelplaats ligt. Ook kan het via geschikt openwater dat op maximaal 8 meter van de opstelplaats ligt, waarbij de geschiktheid afhankelijk is van factoren zoals begroeiing en waterspiegel. Kijkende naar de eerste brandbestrijding in het plangebied liggen er brandkranen op een waterleiding met voldoende diameter. Brandweer Fryslân voorziet in het plangebied geen knel-/ aandachtspunt met betrekking tot het bluswater.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor deze ruimtelijke ontwikkeling. Het initiatief is planologisch toelaatbaar. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg. Het bevoegd gezag kan daarom de (resterende) restrisico's accepteren.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Voor het projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Om de uitvoerbaarheid van dit project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 13 april 2022 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. Deze inventarisatie is als Bijlage 5 opgenomen.

Toetsing

Soortenbescherming

Als gevolg van de sloop van de bebouwing in het gebied gaan geen jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels verloren. Het plangebied wordt mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor huismus, maar de kans hierop is klein doordat bij de realisatie van woningen ook nieuw foerageergebied kan ontstaan. Bovendien vormt het plangebied door het grotendeels ontbreken van dekking geen hoogwaardig foerageergebied, terwijl in de directe omgeving veel hoogwaardig foerageergebied voor huismus voorhanden is. Ook is in groenstroken en op erven in de omgeving veel hoogwaardig foerageergebied voor huismus of andere vogels met jaarrond beschermde nesten aanwezig. Een negatief effect op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treedt niet op.


Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, maar het zal naar verwachting niet volledig ongeschikt worden door de realisatie van enkele woningen. Het plangebied vormt bovendien hooguit een zeer klein onderdeel van het foerageergebied van de te verwachten soorten en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. De vijver ten noorden van het plangebied is mogelijk onderdeel van het foerageergebied van (meer)vleermuizen. Negatieve effecten op (foerageergebied van) vleermuizen kunnen worden voorkomen door tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen direct kunstlicht op de het water te laten schijnen.


Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000- gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.


Er kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt waaruit blijkt dat tijdens de aanleg- en gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden, zie bijlage 6.

Weidevogelkansgebied

Het plangebied ligt in een weidevogelkansgebied. Nieuwe planologische ontwikkelingen die verstorend werken op de rust en openheid van het gebied zijn hier niet toegestaan.


Het plangebied is klein (0,25 ha), ligt binnen de bebouwde kom van Winsum waar het wordt omringd door een bestaande woonwijk en is in gebruik als schapenweide. Door de huidige verstoring van vee en omliggende woningen en wegen, heeft het plangebied weinig waarde voor weidevogels om te broeden of foerageren. Ook is het plangebied gescheiden van de meer waardevolle agrarische weilanden en akkers ten westen en zuiden van het dorp door water, wegen en bebouwing. De bouw van enkele woningen zal hierdoor geen verstorend effect op de rust en openheid van het weidevogelkansgebied hebben.


Het NNN of Natuur buiten NNN in Fryslân kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten.

Conclusie

Vanuit ecologie zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Er dient wel rekening gehouden te worden met het broedseizoen van de (algemene) vogelsoorten, zoals meerkoet en waterhoen. Negatieve effecten op ( het foerageergebied van) vleermuizen kunnen worden voorkomen door geen kunstmatig licht te scheinen op het aanwezige water.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.

Toetsing

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vallen onder de NIBM regeling. In het plangebied worden slechts zeven woningen gerealiseerd. Dit aantal is dusdanig klein, dat op voorhand gesteld kan worden dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project valt ook onder de NIBM-regeling.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling daarom niet in de weg.

4.9 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De gemeente Waadhoeke beschikt over een Beleidsregel parkeernormen (2021). In deze Nota Parkeernormen is in een stappenplan vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag. In beginsel wordt de parkeervraag op eigen terrein opgelost maar onder bepaalde omstandigheden kan hiervan af worden geweken. Benutting van de bestaande openbare parkeercapaciteit is dan een optie. Deze nota geeft aan welke mogelijkheden er zijn en onder welke voorwaarden.

Toetsing

Parkeren

Het bepalen van de parkeervraag bij een ontwikkeling wordt gedaan aan de hand van de normen zoals opgenomen in bijlage 1 van de beleidsregel. Het plangebied valt in het gebied 'rest bebouwde kom/dorpen', gerekend wordt met de functie 'woning, grondgebonden'. Bij een grondgebonden woning in het betreffende gebied geldt een parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning. Het planvoornemen voorziet in zeven woningen. De totale parkeerbehoefte bedraagt 14,7 parkeerplaatsen. Het parkeren van het voornemen wordt op eigen terrein opgelost. Op de kavels behorende bij de woningen is voldoende ruimte aanwezig voor de realisatie van 2,1 parkeerplaats.

Verkeer

De verkeersgeneratie neemt als gevolg van de toename van het aantal woningen beperkt toe. Aan de hand van de publicatie van het CROW (2018) is de verkeersgeneratie bepaald. Voor twee-onder-één-kap woningen kan een kencijfer van gemiddeld 7,8 worden gehanteerd. Een vrijstaande woning heeft gemiddeld een verkeersgeneratie van 8,2. In totaal is dit een verkeerstoename van 56 motorvoertuigen per etmaal. In het geldend bestemingsplan is de realisatie van zes vrijstaande woningen mogelijk. Die woningen leiden tot een verkeersgeneratie van afgerond 49 motorvoertuigen. In het ontwerp voor de gehele inbreidingswijk is rekening gehouden met een goede ontsluiting en afwikkeling van de nieuwe verkeersgeneratie van de gehele inbreidingswijk. Voorliggende plan voorziet in een wijziging qua verkeersgeneratie van ondergeschikte aard. Verwacht mag worden dat dit geen problemen ten aanzien van de verkeerssituatie oplevert.

 

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.10 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, sluit het beste aan bij onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden behorende bij deze categorie worden echter niet overschreden (oppervlakte van 200 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Het voornemen is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor projecten die voorkomen in de lijst met categorieën in de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar geen drempelwaarden overschrijden is de zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde.

Zoals hiervoor aangegeven sluit het voornemen het beste aan bij categorie D11.2. Van belang is echter of het voornemen daadwerkelijk als stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Het begrip stedelijk ontwikkelingsproject is niet gedefinieerd in het Besluit m.er. In de toelichting op het Besluit m.e.r zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval. Onder meer de aard, de omvang en de milieugevolgen van de stedelijke ontwikkeling zijn relevant.

Het afgelopen jaar is uit jurisprudentie meer duidelijk geworden welke concrete omstandigheden een kunnen rol spelen bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. In een recente uitspraak (ECLI:NL:RVS:2020:729) overweegt de afdeling dat hetgeen in het plan is voorzien, gelet op de aard en omvang ervan, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject.

Weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de wijziging van type woning, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van zeven grondgebonden woningen. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Winsum en wordt omgeven door woonbebouwing. In het plangebied zelf bestaat reeds de mogelijkheid voor de bouw van zes vrijstaande woningen. De kenmerken van de omgeving, de huidige inrichting en gebruik maken dat de nieuwe bebouwing en het gebruik niet zijn aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde. Vanwege de ligging in de bebouwde kom en de afstand tot natuurgebieden zijn negatieve effecten op het milieu niet te verwachten. Dit blijkt eveneens uit de verantwoording van de omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingslan Dronryp 2018. De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.


De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

In navolgende is per hoofdstuk een toelichting hierop gegeven.

5.2 Toelichting op de regels

Inleidende regels


Artikel 1 : Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.


Artikel 2 : Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Algemeen

De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en dubbelbestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De verbeelding van het bestemmingsplan geeft aan waar de gehanteerde (dubbel)bestemmingen van toepassing zijn. De regels kunnen per bestemming achtereenvolgens bestaan uit de volgende onderdelen:


Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.


Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven of en hoe er in een bepaalde bestemming gebouwd mag worden. Er is gewerkt met een systematiek van bouwvlakken. Binnen bouwvlakken zijn gebouwen toegestaan tot een in de regels bepaalde goot- en bouwhoogte.

De toegelaten hoogte van erf- en terreinafscheidingen is tevens in de regels opgenomen voor zover dat in bepaalde bestemmingen is toegestaan.

Nadere eisen

Met het opnemen van nadere eisen kan het bevoegd gezag aanvullende voorwaarden stellen aan de plaats en afmetingen en nokhoogte van bouwwerken. Dit met het oog op onder meer het voorkomen van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld dan wel het landschappelijk beeld, de verkeersveiligheid en de milieusituatie.


Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschil-lende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.


Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

In dit bestemmingsplan is sprake van de volgende bestemmingen:

Artikel 3 : Woongebied

Het grootste gedeelte van het plangebied is bestemd als 'Woongebied'. Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn in de bestemming begrepen, evenals groenvoorzieningen, water en voet- en fietspaden.


De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Middels een afwijking bij een omgevingsvergunning kan medewerking worden verleend aan het bouwen buiten het bouwvlak mits het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft. Bovendien mag middels deze afwijking bij een omgevingsvergunning het hoofdgebouw met niet meer dan 30 m² worden vergroot, en mag dit er niet toe leiden dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter.


De ruimtelijk ondergeschikte gebouwen mogen op ten minste drie meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd. De maximale gezamenlijke oppervlakte van deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen mag ten hoogste 100 m2 bedragen, mits niet meer dan 50% van het achtererf en de zijerven wordt bebouwd. Bovendien mag niet meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw aan ruimtelijk ondergeschikte gebouwen worden opgericht.

Algemene regels

Algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen.


Artikel 4 : Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.


Artikel 5 : Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is geregeld welk gebruik in ieder geval tot strijdig gebruik met de in het plan opgenomen bestemmingen wordt gerekend.


Artikel 6 : Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.


Overgangs- en slotregels

Artikel 8 en 9 : Overgangsrecht en slotregels

Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

5.3 Overige aspecten

Additionele voorzieningen

In dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.


Handhaving
Dit bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor de burger waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek de gemeente Waadhoeke. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de gemeente worden gedragen. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties.

De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat en van beantwoording voorzien. De volledige reacties zijn als Bijlage 7 bijgevoegd.

Provincie Fryslân

De provincie heeft een overlegreactie ingediend op het bestemmingsplan. Daarin is op de volgende punten ingegaan.

In de toelichting van het bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het toevoegen van één woning passend is binnen de Woonvisie van de gemeente Waadhoeke. De Verordening Romte Fryslân spreekt echter over een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierbij gaat het in de meeste gevallen over het woningbouwprogramma en de aantallen die daarin zijn opgenomen. Uit de toelichting is niet af te leiden of het toevoegen van de extra woning past binnen het woningbouwprogramma voor Winsum.

Is dat laatste niet het geval, dan kan er worden afgeweken van het woningbouwprogramma, omdat het gaat om minder dan 11 woningen, maar dan dient er in de plantoelichting een motivering worden opgenomen. Op welke wijze kan een overschrijding van het woningbouwprogramma worden voorkomen? Dit kan bijvoorbeeld door het uitwisselen met andere plannen of fasering van projecten in tijd en locatie.

Reactie gemeente:

De gemeenten in Noordwest Friesland hebben samen met de provincie Fryslân regionale woningbouwafspraken gemaakt. Op grond daarvan kan binnen bestaand stedelijk gebied zogenaamd 'plafondloos' worden gebouwd. Daar is in dit geval sprake van. In het geldende bestemmingsplan bestond al een goedgekeurde mogelijkheid voor het realiseren van zes woningen op deze locatie. Voorliggend plan maakt onderdeel uit van de inbreidingslocatie 'Fikarusleane-Froonackerdyk' en is in 2010 reeds afgestemd met de provincie. Voor het per saldo toevoegen van één extra woning is geen schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten nodig, zo blijkt uit artikel 3.1.1. onder b.

In het kader van de Provinciale Omgevingsvisie 'De Romte Diele' zijn een aantal thema's benoemd die in een vroegtijdig stadium aandacht vragen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De provincie vraag dan ook aan gemeenten om in een vroegtijdig stadium rekening te houden met de onderwerpen Duurzaamheid, Natuurinclusief en Waterrobuust.

Reactie gemeente:

Bij de civieltechnische uitwerking van de plannen en daarmee de inrichting van het gebied zullen we rekening houden met de aspecten Duurzaamheid, Natuurinclusief en Waterrobuust.

Liander

Vanuit Liander zijn er geen opmerkingen op het plan.

Reactie gemeente:

Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen

Wetterskip Fryslân

Voor het Wetterskip blijkt niet duidelijk uit de waterparagraaf wat voor waterapecten en waterbelangen van invloed zijn op het plan. Graag zien wij bovenstaande punten worden opgenomen in het onderdeel 'Water'.

Reactie gemeente:

De waterparagraaf (paragraaf 4.1) is op dit punt aangevuld.

Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân voorziet voor het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot externe veiligheid, de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de zelfredzaamheid. Brandweer Fryslân adviseert:

  • De conclusie zoals die nu in de toelichting van het bestemmingsplan is genoemd aan te passen;
  • Bij de verantwoording op basis van artikel 12 Bevb gebruik te maken van de inhoud dat in de hoofdstukken ‘externe veiligheid’ en ‘advies risico’s en brandweerzorg’ van dit advies is genoemd;
  • De FUMO te betrekken bij de (beperkte) verantwoording;
  • Het handelingsperspectief met de kopers van de woningen te delen;
  • Potentiële kopers te informeren over de opkomsttijd, zodat de verwachtingen van de brandweer bij een incident realistisch zijn;
  • als er stremmingen in het doodlopende gedeelte als gevolg van (weg)werkzaamheden ontstaan, maatregelen te (laten) treffen om de bereikbaarheid van de woningen te garanderen.

Reactie gemeente:

Paragraaf 4.6 is aangepast en aangevuld naar aanleiding van bovenstaand advies. De door de FUMO (beperkte) verantwoording is verwerkt en de kopers van de woningen worden overeenkomstig het advies geinformeerd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Tijdens de genoemde periode zijn geen zienswijzen op het plan ingekomen.

 

Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.