Plan: | Tzummarum - Hoarnestreek 10-14 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.BPTzmHoarnest1014-VAS1 |
Aan de Hoarnestreek 10 en 14 is een gekoppeld bedrijfsperceel aanwezig. Hier is een pluimveebedrijf aanwezig (met circa 14 hectare agrarische gronden), met (planologisch) ondergeschikt een (co-)mestvergistingsbedrijf. De co-mestvergistingsactiviteiten worden ingezet ten behoeve van energieopwekking in de vorm van biogas dat wordt omgezet in elektriciteit. Dit gebeurt in de toekomstige situatie echter niet langer ondergeschikt aan de activiteiten van het pluimveebedrijf, maar als zelfstandige hoofdactiviteit. Om dit ook planologisch goed te regelen en te splitsen is het noodzakelijk de percelen van elkaar los te koppelen in juridisch-planologische zin om zo de feitelijke situatie te borgen. De bedoeling hiervan is dat het (co-)mestvergistingsbedrijf (planologisch) zelfstandig kan opereren, en dat voor het pluimveebedrijf de bestaande planologische mogelijkheden voor een al dan niet gemengd agrarisch bedrijf behouden blijven. Met deze loskoppeling wordt tevens de insleep van dierziekten voorkomen.
Deze gewenste planologische ontwikkeling is wat betreft het zelfstandig opereren van het (co-)mestvergistingsbedrijf niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hier in.
Het plangebied ligt ten noordwesten van de dorpskern van Tzummarum, in het buitengebied, en bestaat uit de percelen Hoarnestreek 10 en 14. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2013, dat is vastgesteld op 1 april 2015. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch'. Daarnaast geldt ter plaatse van perceel Hoarnestreek 10 de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'. Ter plaatse van het perceel Hoarnestreek 14 gelden bovenstaande functie- en gebiedsaanduiding eveneens, met daarop aanvullend de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie'. Op beide percelen is de gebiedsaanduiding 'windturbine' van toepassing. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2013
De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor het agrarisch grondgebruik. Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf' is tevens de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden en niet-grondgebonden (c.q. intensief agrarisch (veehouderij)bedrijf) agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Er is hier zowel een grondgebonden als een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk. Alle in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 voorkomende niet-grondgebonden agrarische bedrijven en de agrarische bedrijven die zowel een grondgebonden deel als niet-grondgebonden deel hebben, zijn op deze wijze geregeld. Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 kent geen regeling waarin uitsluitend niet-grondgebonden agrarische bedrijven mogelijk zijn.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestvergistingsinstallatie' is tevens ondergeschikt aan de agrarische activiteiten een co-mestvergistingsinstallatie toegestaan. Hierbinnen zijn 6.500 m² aan gebouwen en overkappingen toegestaan, voor overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde geldt geen maximale oppervlakte.
Binnen het plangebied zijn twee bouwvlakken aanwezig, die zijn verbonden met een koppelingsteken. Hiermee is juridisch-planologisch geregeld dat de bedrijfsvoering binnen de bouwvlakken aan elkaar gekoppeld is en onder één agrarisch bedrijf vallen.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de gebiedsaanduiding 'windturbine' is binnen ieder aanduidingsvlak één windturbine mogelijk op basis van de bestaande hoogten.
Strijdigheid
De bedrijven binnen beide bouwvlakken zijn niet langer aan elkaar verbonden. Door de huidige toepassing van het koppelingsteken is het voornemen voor een zelfstandig opererend (co-)mestvergistingsbedrijf in het westelijke bouwvlak in strijd is met het geldende plan. Voor het oostelijke bouwvlak is geen strijd met het geldende plan omdat hier de bestaande planologische mogelijkheden gecontinueerd worden.
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling wordt met dit plan op een goede manier ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen, evenals de geschiedenis. Vervolgens wordt de inpassing in de huidige situatie beschreven.
Geschiedenis
Het plangebied betreft de percelen Hoarnestreek 10 en 14 te Tzummarum en ligt in het buitengebied, tussen de Waddenzee en de dorpskern van Tzummarum in. Van oudsher zijn op beide percelen agrarische bedrijven gevestigd die al geruime tijd (sinds de 19e eeuw) in gebruik zijn voor agrarische activiteiten. Van de oorspronkelijke bebouwing zijn beide bedrijfswoningen uit 1838 (Hoarnestreek 10) en 1970 (Hoarnestreek 14) nog aanwezig in het plangebied. De schuur achter de woning aan de Hoarnestreek 14 stamt uit 1938.
De afgelopen decennia hebben de agrarische activiteiten zich toegespitst op de pluimveehouderij. De aanwezige bedrijfsgebouwen ten behoeve van het pluimvee zijn gebouwd tussen 1976 en 2006.
Sinds deze eeuw heeft het bedrijf op het adres Hoarnestreek 14 zich tevens toegespitst op (co-)mestvergisting. In 2009 - 2010 is de vergistingsinstallatie gebouwd. Wat begon als een kleinschalige nevenactiviteit die ondergeschikt was aan het agrarische bedrijf, groeit zo langzamerhand uit tot een volwaardige en zelfstandige activiteit met steeds minder koppelingen met de agrarische activiteiten op het naastgelegen perceel.
Verleende vergunningen
Dat er steeds minder koppelingen zijn tussen de activiteiten op beide bedrijfspercelen blijkt ook uit de vergunningen die sinds 2007 zijn verleend:
Huidige situatie
In het plangebied is in de huidige situatie een pluimveebedrijf gevestigd, met daaraan (nu nog) ondergeschikt een co-mestvergistingsinstallatie. Laatstgenoemde installatie inclusief bijbehorende bedrijfsbebouwing staan uitsluitend op perceel Hoarnestreek 14, terwijl de bedrijfsbebouwing van het pluimveebedrijf alleen op het perceel Hoarnestreek 10 aanwezig is. Het pluimveebedrijf beschikt buiten het plangebied ook over circa 14 hectare agrarische gronden. In het vergistingsproces wordt het ruwe biogas omgezet in elektriciteit. De (vergunde) jaarlijkse invoercapaciteit van de installatie bedraagt 100.000 ton. De voormalige pluimveestallen of het perceel Hoarnestreek 14 zijn niet meer ten behoeve van het naastgelegen pluimveebedrijf in gebruik maar als opslag (van digestaat en co-producten) en voor mestbewerking ten behoeve van de co-mestvergistingsinstallatie. Op beide percelen zijn tevens zoals eerder genoemd bedrijfswoningen aanwezig. De percelen worden gescheiden door een watergang. Rondom de percelen liggen agrarische gronden en zijn verspreid woningen en agrarische bedrijven aanwezig. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Op beide percelen is een windturbine aanwezig.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie
In de voorgenomen situatie worden er op het perceel Hoarnestreek 14 niet langer planologische mogelijkheden geboden ten behoeve van het pluimveebedrijf, maar wordt uitsluitend nog het gebruik ten behoeve van de co-mestvergistingsinstallatie toegestaan, waarbij het ruwe biogas zo veel mogelijk wordt opgewerkt naar groen gas en er steeds minder sprake is van de omzetting naar elektriciteit. De op het perceel aanwezige voormalige stallen worden hierbij (zoals in paragraaf 2.1 is beschreven) gebruikt ten behoeve van opslag. Het pluimveebedrijf wordt uitsluitend op het perceel Hoarnestreek 10 voortgezet. De juridische regeling vanuit het geldende bestemmingsplan waarbij er mogelijkheden zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering wordt hierbij ter verduidelijking omgezet in een regeling waarbij er een grondgebonden agrarisch bedrijf en een niet-grondgebonden agrarische bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf mogelijk is. Inhoudelijk komen deze regelingen overeen. Ter plaatse worden nog enkele uitbreidingen van stallen gerealiseerd, die overigens ook met een aparte binnenplanse afwijking op basis van het geldende bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt. Stal 12 (zie hiervoor figuur 2.2 of bijlage 1) is hierbij reeds vergund maar nog niet gebouwd. De uitbreiding van de stallen wordt gedaan in verband met het dierenwelzijn, een toename van het aantal dieren is hierbij niet aan de orde. In het kader van dit bestemmingsplan worden verder ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden geen nieuwbouwmogelijkheden mogelijk gemaakt.
Beide percelen zijn in de toekomstige situatie dus niet meer aan elkaar verbonden in bedrijfsvoering en worden juridisch-planologisch dan ook van elkaar gescheiden door het koppelteken tussen beiden van de verbeelding te verwijderen. De co-mestvergisting vindt dan niet langer ondergeschikt aan het pluimveebedrijf plaats, maar betreft dan een zelfstandige hoofdactiviteit. De inrichtingen van de percelen worden met dit plan niet gewijzigd. Het gaat specifiek om de scheiding van beide bedrijfspercelen.
Dit heeft ook gevolgen voor de bedrijfswoning op het perceel Hoarnestreek 14. Op dit moment geldt deze nog als bedrijfswoning voor het gehele bedrijf die in de huidige situatie op beide percelen gevestigd is. Na de loskoppeling van de percelen hoort deze bedrijfswoning echter niet meer bij het pluimveebedrijf die op perceel Hoarnestreek 10 gevestigd is. Om eventuele toekomstige belemmeringen voor de bedrijven te voorkomen, wordt ervoor gekozen om deze bedrijfswoning weg te bestemmen en onder het overgangsrecht te plaatsen. Het gebouw kan in de toekomstige situatie bijvoorbeeld worden gebruikt ten behoeve van kantoor en/of opslag. De bedrijfswoning aan de Hoarnestreek 10 blijft ook in de toekomstige situatie als bedrijfswoning bij het pluimveebedrijf in gebruik.
In figuur 2.2 zijn de inrichtingstekeningen van beiden percelen weergegeven. De bestaande watergang vormt de scheiding tussen beide bedrijfspercelen. Deze inrichtingstekening is in groter formaat ook in bijlage 1 opgenomen.
Figuur 2.2 Situatietekening van de voorgenomen situatie
In verband met de planologische splitsing van beide percelen is door initiatiefnemer bij de Provincie Fryslân een Wnb-vergunning aangevraagd die op 7 maart 2025 is verleend. De bestaande Wnb-vergunning is hierbij (gedeeltelijk) ingetrokken. Dit heeft positieve gevolgen voor de stikstofemmissie zoals is aangegeven in paragraaf 4.3.
Ruimtelijke inpassing
Omdat er geen uitbreiding plaatsvindt buiten de omvang van de huidige agrarische kavels, wordt geen afbreuk gedaan aan de ruimtelijke inpassing zoals deze in de huidige situatie al bestaat. Ten behoeve van de gewenste landschappelijke inpassing is desondanks wel een tekening opgesteld, die is opgenomen in bijlage 2. Deze landschappelijke inpassing is aan de hand van een voorwaardelijke verplichting juridisch geborgd. Zie hiervoor paragraaf 5.2.
Verkeer en parkeren
Bereikbaarheid en ontsluiting
Ook de bereikbaarheid en ontsluiting van beide percelen wijzigt niet. Beide percelen blijven via een eigen oprit ontsloten op de Hoarnestreek. Voor het perceel Hoarnestreek 10 geldt dat er zelfs twee opritten het perceel ontsluiten. Via de Hoarnestreek kunnen vervolgens de nabijgelegen dorpskernen worden bereikt en kan uiteindelijk worden aangesloten op de N393. De bereikbaarheid en ontsluiting is daarmee goed.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie ten behoeve van de functies in het plangebied blijft gelijk aan de huidige situatie. De bedrijven ter plaatse zetten hun bedrijfsvoering voort, maar zijn in de toekomstige situatie niet meer aan elkaar verbonden. Omdat in de huidige situatie geen belemmeringen op het gebied van verkeer bestaan, zal dit ook in de toekomstige situatie niet het geval zijn.
Parkeren
Evenals in de huidige situatie wordt ook in de toekomstige situatie op eigen terrein volledig voorzien in de parkeerbehoefte.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed geregeld en de verkeersgeneratie is gelijk aan de huidige situatie en zorgt niet voor belemmeringen in de afwikkeling. Verder wordt op eigen percelen voorzien in de parkeerbehoefte.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI en draagt bij aan de opgave om steden en regio's sterker en leefbaarder te maken.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als procesvereiste opgenomen. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Met dit voornemen worden twee bestaande bedrijfspercelen juridisch-planologisch van elkaar losgekoppeld. De twee bestaande bedrijven zullen hun huidige bedrijfsvoering zelfstandig voortzetten. Hierbij worden geen verruimde bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Toetsing is daarom niet noodzakelijk.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De romte diele'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn nu nog vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden. De Verordening Romte Fryslân wordt naar verwachting in 2022 vervangen door de Omgevingsverordening Fryslân.
Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.
Het plan voorziet slechts in de juridisch-planologische splitsing van twee bestaande bedrijven. Hier zijn geen specifieke doelen voor opgesteld in de provinciale Omgevingsvisie. Tevens is het voornemen ook niet in strijd met de omgevingsvisie.
Verordening Romte Provincie Fryslân
De Provincie Fryslân wil de ruimtelijke kwaliteit bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van het opstellen van een provinciale structuurvisie waarin het ruimtelijk beleid wordt geschetst. De Verordening Romte vertaalt deze visie naar regels. Omdat dit project een specifieke situatie betreft die vanuit de historische context zo is gegroeid (zie hiervoor hoofdstuk 2), zijn er vanuit de provinciale verordening enkele artikelen aanwezig die hiervoor aanknopingspunten bieden.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Voor het pluimveebedrijf in het oostelijke deel van het plangebied worden de bestaande planologische mogelijkheden gecontinueerd. Voor dit deel van het plangebied is er geen strijdigheid met de provinciale verordening. Conform artikel 1.1.1 de verordening mogen hier in principe geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies. Alhoewel er feitelijk gezien met het loskoppelen van het co-mestvergistingsbedrijf van de pluimveehouderij niet een nieuw bedrijf ontstaat en de geregelde activiteiten van het co-mestvergistingsbedrijf volledig zijn vergund, moet er in planologische zin vanuit worden gegaan dat met het nieuwe bestemmingsplan een niet-agrarisch bedrijf in het landelijk gebied ontstaat. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van artikel 1.2.1 van de provinciale verordening, waarbij sprake is van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor een nieuwe stedelijke functie. Hierin is aangegeven dat hergerbruik is toegestaan voor niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1, 2 en 3 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving. Hier is in het plangebied sprake van. Het co-mestvergistingsbedrijf betreft een bedrijf uit categorie 3 dat in de huidige situatie reeds landschappelijk is ingepast. Doordat het bedrijf is gevestigd op een voormalig agrarische perceel en gebruik maakt van de voormalige agrarische opstallen, heeft dit een niet-industriële uitstraling. Vanuit de historische context is het bedrijf ruimtelijke en functioneel passend in de omgeving, het ruimtebeslag is ook niet groter dan in het geldende bestemmingsplan al mogelijk was.
Ten overvloede merken wij op dat in de provinciale verordening ook een artikel is opgenomen dat specifiek ingaat op mestvergisting en biomassa. In artikel 6.2.1 is namelijk opgenomen dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied bij agrarische bedrijven de volgende bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan:
Deze bedrijfsactiviteiten moeten dan ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten, worden gerealiseerd op het agrarische bouwperceel en aan het gebruik en de bebouwing dienen zodanige regels te worden gesteld dat deze ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en een zorgvuldige inpassing in de omgeving gewaarborgd is. De regeling uit het geldende bestemmingsplan was hiermee in overeenstemming.
In afwijking van artikel 6.2.1 is in artikel 6.2.2 opgenomen dat de genoemde bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden kunnen worden toegestaan die niet in hoofdzaak bedrijfseigen zijn, alsmede agrarische hulpbedrijven. Artikel 6.2.2 is gericht op het toestaan van de in artikel 6.2.1 genoemde bedrijfsactiviteiten die niet in hoofdzaak bedrijfseigen zijn. In dit geval gaat het inderdaad om een in hoofdzaak niet bedrijfseigen activiteiten. Echter, er is nu met dit nieuwe bestemmingsplan sprake van een loskoppeling van bedrijven en bestemmingen. Dit betekent dat er een zelfstandig co-mestvergistingsbedrijf is ontstaan dat volledig onafhankelijk van het agrarisch bedrijf opereert.
Op basis van het voorgaande past het bestemmingsplan binnen de voorwaarden van de provinciale verordening.
Bestemmingsplan Buitengebied 2013
Het relevante ruimtelijke beleid met betrekking tot het plangebied is vastgelegd in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor een pluimveehouderij op Hoarnestreek 10 en een co-mestvergistingsbedrijf, ondergeschikt aan de pluimveehouderij op Hoarnestreek 14. De gronden zijn hiermee reeds bestemd voor de voorgenomen functies die na de splitsing van de percelen worden voorzien.
Het enige aspect waarin de voorgenomen situatie afwijkt, is dat de co-mestvergisting niet langer onderdeel is van de naastgelegen pluimveehouderij, daarom wordt nu een nieuw bestemmingsplan opgesteld om dit juridisch-planologisch te regelen. Omdat het slechts gaat om een splitsing van de percelen, waarbij de bestaande functies die zijn toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan behouden blijven, is het voornemen grotendeels in overeenstemming met het huidige bestemmingsplan en daarmee ook het gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet in principe akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en bij een geluidzone voor industrielawaai is dit 50 db(A).
Toetsing
Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf in het plangebied blijft behouden en is in het kader van het bestaande bestemmingsplan reeds beoordeeld op dit aspect. Het is niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren in het kader van dit plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). De richtafstanden tussen bedrijven en woningen zijn gebaseerd op hinder (of risico) door geluid, geur, stof en gevaar. De grootste afstand is bepalend. In veel gevallen is dat geluid. Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden dat de VNG-systematiek en de richtafstanden alleen toepasbaar zijn op de afstemming tussen bedrijven en gevoelige functies in een rustige woonomgeving of in een gemengd gebied, maar dat deze niet gaat over (bedrijfs)woningen zoals de bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven. Desondanks is er vanuit een 'goede ruimtelijke ordening' ervoor gekozen om de systematiek gelijk te trekken. Ook is de VNG-publicatie bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.
Toetsing
Voor het aspect milieuzonering is het van belang dat de twee bedrijfspercelen van elkaar worden losgekoppeld. Dit heeft gevolgen voor de bestaande (nu nog planologisch mogelijke) bedrijfswoningen. Waar in de huidige situatie alles onder één bedrijf valt en de bedrijfswoningen hierbij behoren, hebben in de toekomstige situatie beide bedrijven invloed op 'elkaars' bedrijfswoningen.
Hoarnestreek 14
De bedrijfswoning aan de Hoarnestreek 14 wordt in de toekomstige situatie wegbestemd en onder het overgangsrecht gebracht. Dit houdt in dat er geen planologische toetsing plaats hoeft te vinden en dat er bij toekomstige vergunningaanvragen ook geen rekening mee gehouden hoeft te worden.
Hoarnestreek 10
De woning aan de Hoarnestreek 10 blijft in gebruik als bedrijfswoning, in de toekomstige situatie uitsluitend nog van het pluimveebedrijf op dit adres. Dit betekent dat deze woning ten opzichte van het co-mestvergistingsbedrijf wel bedrijfshindergevoelig is.
Voor een co-mestvergistingsbedrijf geldt op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 100 meter op basis van het aspect geur. De bedrijfswoning aan Hoarnestreek 10 staat op circa 190 meter afstand van het bedrijfsperceel van het co-mestvergistingsbedrijf. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand en is nader onderzoek niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden zoals Natura 2000-gebieden en gebieden die vallen onder het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plangebied ligt namelijk op circa 500 meter afstand van het Natura 2000-gebied Waddenzee (tevens een NNN-gebied). De Waddenzee is aldaar niet stikstofgevoelig, maar verder van het plangebied af wel. Andere (al dan niet stikstofgevoelige) natuurgebieden liggen op een grotere afstand van het plangebied. Gezien het relatief kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Met dit project worden twee bestaande bedrijfslocaties van elkaar gescheiden, maar blijft de bestaande bedrijfsvoering in stand. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden, de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) en het feit dat het om bestaande bedrijfsvoering gaat, kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.
Voor de (stikstofgevoelige) natuurgebieden geldt dat behoudens de splitsing van het agrarische perceel de bestaande (vergunde) situatie wordt geregeld. Tevens worden daarbij de mogelijkheden voor het agrarisch gebruik en het agrarisch perceel op het westelijke perceel 'wegbestemd'. Dit heeft onder andere tot consequentie dat er geen mogelijkheden meer bestaan voor een (intensieve) veehouderij, wat een positieve invloed heeft op de stikstofdepositie. Dit wordt ook bevestigd door de stikstofberekeningen die voor het project zijn gemaakt voor de aanpassing van de Wnb-vergunning, zie hiervoor bijlage 4. Ook worden er ten opzichte van het geldende bestemmingsplan niet meer bouwmogelijkheden geboden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
In dit geval worden geen sloop-, kap- en/of dempingswerkzaamheden uitgevoerd. Het plangebied is al ingericht ten behoeve van de bedrijfsvoering van beide bedrijven. Het biedt geen specifieke habitateigenschappen die voor beschermde soorten interessant zijn om zich op te houden in het gebied. Daarom is het niet noodzakelijk om in het kader van dit plan een quickscan flora en fauna uit te voeren.
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
In dit geval worden geen nieuwe bodemgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het gaat uitsluitend om het loskoppelen van de twee bedrijfspercelen. De onderhavige veranderingen zorgen niet voor een andere bodembelasting dan voorheen. Er zijn voldoende bodem beschermende voorzieningen getroffen, zoals onder andere de opslag van gevaarlijke stoffen in daarvoor bestemde dubbelwandige IBC's en de opslag van drijfmest in de mestdichte kelder.
Toetsingskader
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (zie bijlage 3). De uitkomst van deze toets is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. Het resultaat van de watertoets wordt opgenomen als bijlage en het plan wordt ook voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Naar aanleiding van een aanvullende reactie is deze waterparagraaf aangepast, daarmee is de watertoets doorlopen en afgerond.
Waterkwantiteit
Er is geen sprake van nieuwe (planologische) ingrepen. De bestaande bebouwing en planologische mogelijkheden blijft behouden en de (planologische) verhardingsoppervlakte wijzigt dus ook niet. Er is daarom geen noodzaak voor watercompensatie. Wel is (zoals in paragraaf 2.2 en bijlage 1) is aangegeven stal 12 vergund maar nog niet gebouwd. Ten aanzien hiervan wordt alsnog voorzien in watercompensatie door de (buiten het plangebied gelegen) hoofdwatergang met een meter te verbreden.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Schoon regenwater kan binnen het plangebied deels in de bodem infiltreren en daarnaast op het oppervlaktewater worden geloodst. Het afvalwater vanuit de pluimveehouderij wordt opgevangen in de spoelwaterkelders. Afvalwater vrijkomende bij de ontwatering van de digestaat, vrijkomende bij het vergistingsproces, wordt behandeld in een waterzuiveringsinstallatie. Een deel van het spuiwater van de luchtwassers die in de drooginstallatie worden toegepast wordt gebruikt bij het scheiden van het digestaat in een dikke en dunne fractie. Het overige spuiwater wordt vanuit de inrichting afgevoerd naar een erkende verwerker.
De vuilwaterafvoer van de woningen is aangesloten op het gemeentelijke riool.
Ten aanzien van de afvalwaterketen en de waterkwantiteit wordt de bestaande situatie gehandhaafd.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.
Voor de buiten het plangebied gelegen hoofdwatergang geldt dat er reeds bebouwing en/of beplanting aanwezig is binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang en dat deze eerder is vergund en dus toegestaan. Voor nieuwe bebouwing en/of beplanting dient hoe dan ook een watervergunning te worden aangevraagd. Het onderhoud aan de hoofdwatergang kan plaatsvinden vanaf de oever aan de Hoarnestreek 10.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
In dit geval gaat het om een planologische scheiding van twee bedrijfspercelen. De bestaande bedrijfsvoering van beide bedrijven wordt voortgezet. Dit heeft geen gevolgen voor de bestaande uitstoot en luchtkwaliteit ter plaatse.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Toetsing
Op basis van zowel de kaart voor de periode steentijd-bronstijd als de kaart voor de periode ijzertijd-middeleeuwen is er geen onderzoek in het plangebied noodzakelijk. Gezien het bovenstaande is er geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat er geen sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Toetsingskader reactie
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Toetsing
Voor de externe veiligheid heeft de FUMO een advies uitgebracht. Dit advies is opgenomen in bijlage 5. Ook heeft Brandweer Fryslân advies uitgebracht, dat is opgenomen in bijlage 6. Hieruit blijkt dat er drie risicobronnen aanwezig zijn die vanuit externe veiligheid van belang zijn. Dit zijn de co-mestvergistingsinstallatie en de windturbine op de Hoarnestreek 14 en de windturbine op het perceel Hoarnestreek 10. De ligging van de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie ten zuiden van het plangebied is niet relevant voor dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt namelijk buiten het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding.
De co-mestvergistingsinstallatie is in verband met de productie van methaan een risicobron aangemerkt. Overigens is het Bevi hier niet op van toepassing. Deze activiteit is namelijk niet in de Regeling externe veiligheid inrichtingen vastgelegd. Voor windturbines gelden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een PR10-5 voor beperkt kwetsbare objecten en een PR10-6 voor kwetsbare objecten.
De te splitsen bedrijfspercelen Hoarnestreek 10 en 14 moeten ten opzichte van elkaar als een beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt. Uit de toetsing van de FUMO blijkt dat voor de binnen het PR10-6 van de co-mestvergistingsinstallatie geen (beperkt) kwetsbare objecten liggen. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet hiermee aan richt- en grenswaarde van het PR10-6 per jaar. Binnen het effectgebied van de vergistingstanks liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten. Ook blijkt dat de PR10-5 veroorzaakt door de beide windturbines het splitsen van de twee bedrijfspercelen niet in de weg staat.
Ook blijkt uit het advies van de Brandweer dat de opkomsttijd voor het plangebied circa 17 minuten bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan de gestelde normtijd van 15 minuten. Aangezien in het bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het verblijf van verminderd zelfredzame personen, worden hiervoor geen directe knelpunten voorzien in het kader van de opkomsttijd in relatie tot redding van personen. Vanuit de brandweer wordt daarom geadviseerd om de initiatiefnemers op de hoogte te stellen van de overschrijding van de opkomsttijd, zodat er bij een incident een realistische verwachting is van de brandweer. Tenslotte blijkt dat de gevolgen door een calamiteit aan één van de twee risicobronnen versterkt kunnen worden door de nabijheid van de andere risicobron. Uit het advies van de FUMO blijkt dat hierbij geen risico's voor de omwonenden ontstaan.
Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
Binnen het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waar rekening mee gehouden dient te worden. Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Toetsing
Dit bestemmingsplan heeft tot doel om twee bestaande (en volledig vergunde) bedrijven juridisch-planologisch gescheiden van elkaar te kunnen laten opereren. Tevens blijft de capaciteit van de inrichting ongewijzigd. Er is in dit bestemmingsplan geen sprake van een nieuwe activiteit waarvoor een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling nodig is. Ook vanuit de Wnb geldt er geen verplichting tot het doorlopen van een MER of een m.e.r.-beoordeling, aangezien er bij de aanvraag van de nieuwe Wnb-vergunning (zoals is aangegeven in paragraaf 2.2) is aangetoond dat totale stikstofuitstoot afneemt. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3 en bijlage 4.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd door een juridische splitsing te maken tussen het westelijke perceel voor de (co-mest)vergistigingsinstallatie en het oostelijke perceel voor het pluimveebedrijf. Hierbij wordt de bestaande capaciteit van de co-mestvergistingsinstallatie vastgelegd door de invoercapaciteit te maximeren op de huidige 100.000 ton.
Het westelijke perceel is hierbij bestemd als 'Bedrijf - Vergistingsbedrijf' en het oostelijk perceel als 'Agrarisch' overeenkomstig de geldende bestemming met mogelijkheden voor grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven in de vorm van intensieve veehouderijbedrijven. Het koppelteken zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan komt hierbij te vervallen, waardoor beide percelen zelfstandig de activiteiten uit kunnen oefenen. De bouwvlakken en bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn ten opzichte van de huidige planologische situatie onveranderd. Binnen de bestemming 'Bedrijf - Vergistingsbedrijf' is zoveel mogelijk aangesloten bij de feitelijke situatie, waarbij de co-mestvergistingsinstallatie alleen op het noordelijke deel van het bedrijfsperceel is toegestaan. Gebouwen ten behoeve van opslag en dergelijke zijn ook op het zuidelijke deel van het perceel mogelijk. De woning op het westelijke perceel wordt niet meer voorzien van een regeling en onder het overgangsrecht gebracht, de woning op het oostelijke perceel kan worden gebruikt als bedrijfswoning. Omdat in de agrarische bestemming sprake is van een intensieve veehouderij, is dit specifiek geregeld. Ook de regelingen voor de gebiedsaanduidingen voor de windturbines en het radarverstoringsgebied zijn één op één overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels (artikel 6.1).
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. In paragraaf 6.1 volgt een nadere toelichting. Daarnaast is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Hier wordt in paragraaf 6.2 ingegaan.
Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure heeft een uitgebreid participatieproces plaatsgevonden met de omgeving waarbij men is geïnformeerd over dit voornemen.
Op 6 juli 2023 is er in Tzummarum ook nog een informatieavond georganiseerd waarvoor de direct belanghebbenden (aan de Hoarnestreek en de Sedyk) persoonlijk zijn uitgenodigd. Op de avond is door enkele aanwezigen de zorg geuit dat het (co-)mestvergistingsbedrijf zal uitbreiden in volgens hun een natuurgebied. Er is als reactie hierop aangegeven dat dit op grond van dit nieuwe bestemmingsplan en de huidige milieuvergunningen niet het geval is. Het verslag van de avond is opgenomen in bijlage 8. Tijdens de avond is gebleken dat enkele van de aanwezige bewoners wensen dat de inwoners van Tzummarum breed worden uitgenodigd en op de hoogte worden gebracht van de toekomstige plannen voor de vergistingsinstallatie. Dit heeft ertoe geleid dat een tweede brede informatiebijeenkomst is georganiseerd. Deze heeft op woensdag 19 juli in het gemeentehuis in Franeker plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst is de vrees geuit dat het (co-)mestvergistingsbedrijf op termijn in productiecapaciteit en omvang uitbreidt en dat dit met de bestemmingsplanwijziging mogelijk wordt gemaakt. Als reactie hierop is aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging alleen maar voorziet op het splitsen van de kavels in een agrarisch bedrijf en een vergistingsbedrijf. Het bestemmingsplan staat dus geen andere activiteiten toe dan nu al zijn toegestaan. Ten opzichte van de bestaande (planologische en vergunde) mogelijkheden kan het bedrijf dus niet worden vergroot. Het verslag van de tweede avond is in bijlage 9 opgenomen.
Om deze reden wordt een inspraakprocedure overgeslagen.
Overleg
Het bestemmingsplan wordt eerst als voorontwerp aan overlegpartners voorgelegd. Zij hebben de mogelijkheid tot het indienden van een overlegreactie. Van provincie Fryslân is een overlegreactie ontvangen, die is opgenomen in bijlage 7. De reactie is hierna samengevat en beantwoord:
Ontheffing Verordening Romte
De provincie geeft aan dat er het bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling van een volledige loskoppeling van bedrijven en bestemmingen. Voor de meeste milieuactiviteiten en natuuractiviteiten zijn door de jaren heen wel de benodigde vergunningen verleend op basis van het feit dat sprake was van één bedrijf (gemengd agrarisch bedrijf met mestvergistingsactiviteiten). Volgens de provincie is artikel 6.2.2 van de Verordening Romte Fryslân dan niet van toepassing, de conclusie dat mede gelet op artikel 6.2.2 mogelijkheden aanwezig zijn voor vergistingsactiviteiten in het landelijk gebied is niet correct. Artikel 1.2.1 voorziet in een zelfstandige regeling voor hergebruik met bijbehorende motiveringsplicht. De vraag is dan nog wel of bij een dergelijk vergistingsbedrijf nog gesproken kan worden van een niet-industrieel bedrijf. De omvang (ongeveer 2 hectare) en de aard van de activiteiten (industriële installaties) leidt tot de beoordeling dat er volgens de provincie sprake is van een industrieel bedrijf.
Reactie gemeente:
Op basis van een eerder opgesteld voorontwerp-bestemmingsplan heeft er met de provincie op 5 december 2022 een gesprek plaatsgevonden waarin door de provincie is geadviseerd om voor het (co-)mestvergistingsbedrijf artikel 1.2.1 in dit bestemmingsplan toe te passen in plaats van artikel 6.2.2. De reden hiervoor was dat er volgens de provincie sprake was van een zelfstandig vergistingsbedrijf die volledig losgekoppeld is van het agrarisch bedrijf en die niet meer aan de landbouw gerelateerd is. De gemeente heeft dit onderkend en het voorontwerp-bestemmingsplan op dit punt aangepast, waarbij artikel 6.2.2 nog is aangestipt. De gemeente heeft de link met artikel 6.2.2 in paragraaf 3.2 aangepast zodat hier volledig gebruikt wordt gemaakt van artikel 1.2.1 van de verordening zoals eerder door de provincie is gesteld. In haar overlegreactie stelt de provincie de vraag of er nog gesproken kan worden van een niet-industrieel bedrijf. Dit begrip is in de provinciale verordening niet gedefinieerd. Uit nader overleg tussen gemeente en provincie met vertegenwoordigers van de initiatiefnemer op 20 april 2023 is aangegeven dat wel degelijk gesproken kan worden van een niet-industrieel bedrijf. De bedrijfsactiviteiten vinden tenslotte op een voormalig agrarisch perceel plaats, dat qua inrichting nog steeds oogt als een agrarisch perceel. Het bedrijf maakt ook gebruik van de voormalige agrarische opstellen en zal ook in de toekomst 'ogen' als een agrarisch perceel en niet als een industrieel bedrijf. Alhoewel er juridisch met dit bestemmingsplan geen koppeling meer is tussen het agrarisch perceel en het (co-)mestvergistingsbedrijf, is er voor de bedrijfsactiviteiten nog steeds wel degelijk een koppeling. Een deel van de grondstoffen voor het (co-)mestvergistingsbedrijf zal ook in de toekomstige situatie nog steeds afkomstig zijn van het naastgelegen agrarische bedrijf. De toelichting van het bestemmingsplan is met deze informatie aangevuld.
Er is vervolgens in de toelichting niet ingegaan op het feit dat nu niet meer sprake is van een gemengd agrarisch bedrijf maar alleen een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf op het perceel Hoarnestreek 10. Het bestemmingsplan regelt namelijk ook deze aanpassing. De verordening kent geen regeling voor een gemengd agrarisch bedrijf dat omgezet wordt naar een niet-grondgebonden veehouderij. Om deze reden is een ontheffing van de verordening dan aan de orde.
Reactie gemeente:
Alhoewel er zoals de provincie terecht constateert op het agrarisch perceel sprake is van een niet-grondgebonden c.q. intensief agrarisch (veehouderij)bedrijf, is in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 in het plangebied wel degelijk de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering mogelijk. Op deze wijze was een eerder voorontwerp-bestemmingsplan voor het agrarische perceel vormgegeven waarbij de bestaande planologische mogelijkheden gecontinueerd werden. Op basis van het overleg van 5 december 2022 is deze regeling aangepast tot een andere juridische constructie waarbij er nog steeds de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf mogelijk is. Dit komt overeen met de bestaande planologische mogelijkheden. Bovendien kent het bestemmingsplan Buitengebied 2013 geen specifieke agrarische bestemming voor intensieve of niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Alle bestaande intensieve agrarische bedrijven zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 bestemd als "Agrarisch" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch-bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf". Daarnaast beschikt dit bedrijf overigens nog steeds over (circa 14 hectare) agrarische grond. Omdat dit een planologisch bestaande situatie is, is er geen strijd met de provinciale verordening. Dit is ook tijdens het overleg van 20 april 2023 nader toegelicht. De toelichting van het bestemmingsplan is op dit punt verder verduidelijkt.
In dit geval is echter sprake van een unieke situatie die zo gegroeid is en heeft kunnen groeien door (onder meer) de verleende vergunningen. In de nieuwe situatie moet overigens wel een nieuwe natuurvergunning (Wnb) en milieuvergunningen worden aangevraagd en verkregen.
Reactie gemeente:
De gemeente onderkent dat er sprake is van een unieke situatie die zo gegroeid is. Voor de nieuwe situatie zijn en zullen nieuwe vergunningen worden aangevraagd die zien op splitsing van de beide inrichtingen. De Wnb-aanvraag is ingediend en de aanvraag voor splitsing van de inrichting is in voorbereiding.
Landschappelijke inpassing
De motivering dat, omdat geen uitbreiding plaatsvindt buiten de omvang van de huidige agrarische kavels, er geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke inpassing zoals deze in de huidige situatie al bestaat, is niet toereikend. Met voorliggende ontwikkeling ontstaat een nieuwe situatie. Een plan in het landelijk gebied dient te voldoen aan een zorgvuldige inpassing. Wij adviseren u deze toe te voegen en juridisch te borgen door deze als voorwaardelijke verplichting in de planregels op te nemen.
Reactie gemeente:
Er is een tekening van de beoogde landschappelijke inpassing opgesteld, deze is opgenomen als bijlage 2 bij het bestemmingsplan en deze is met een voorwaardelijke verplichting in artikel 6.1 van de regels geborgd.
Stikstof
Er is volgens de provincie sprake juridisch-planologisch sprake van het ontstaan van een zelfstandig co-mestvergistingsbedrijf met activiteiten die moeten worden doorberekend. Hetzelfde geldt voor de agrarische bestemming voor een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het stikstofonderzoek is uitgevoerd ter voorbereiding op een vergunningaanvraag en de conclusie uit dit onderzoek is opgenomen om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te motiveren. Dit is niet geheel correct, uitgegaan moet worden van de maximaal juridisch-planologische mogelijkheden, waarbij de provincie volgordelijk aangeeft hoe dit stikstofonderzoek verricht moet worden.
Reactie gemeente:
Naar aanleiding van de overlegreactie zijn nieuwe stikstofonderzoeken uitgevoerd. Deze zijn verwerkt in paragraaf 4.3 en bijlage 4 van de toelichting. Inmiddels zijn er reeds afzonderlijke Wet natuurbeschermingsvergunningen aangevraagd zoals ook in bijlage 4 te zien is.
Zienswijzen
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingediend die door de gemeente zijn samengevat en zijn beantwoord in een reactienota. Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 10. In de periode tussen het indienen van de zienswijzen en de totstandkoming van de reactienota is op diverse momenten ook sprake geweest van contact tussen de gemeente en enkele indieners van de zienswijzen.
Vaststelling
Vervolgens is het bestemmingsplan mede op basis van bijlage 10 gewijzigd vastgesteld. Daarbij zijn ook twee begrippen in artikel 1 aangepast. De indieners van een zienswijzen worden hiervan op de hoogte gebracht. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Voor dit plan worden ten opzichte van de geldende planologische regeling geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan en/of het afsluiten van een anterieure overeenkomst nodig is. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade waarbij de initiatiefnemer hiervoor verantwoordelijk is.