Plan: | Spannum - 13 woningen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1949.BPSpa13woningen-VAS1 |
Voor de planlocatie aan de zuidoostelijke zijde van de kern Spannum is gemeente Waadhoeke voornemens om woningbouw mogelijk te maken. De ontwikkeling voorziet in een uitbreidingslocatie voor 13 woningen. Naast het realiseren van woningen voorziet het plan in de daarbij behorende infrastructuur en wordt er nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.
De planlocatie is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Spannum', vastgesteld op 11 april 2011 door de raad van de voormalige gemeente Littenseradiel. In artikel 3.4 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee op de locatie 9 woningen mogelijk gemaakt kunnen worden. Het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is de ontwikkeling van 13 woningen, waardoor er geen gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid.
Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
De planlocatie ligt aan de zuidoostzijde van het dorp Spannum. Ten noorden en westen van de planlocatie zijn bestaande woningen in de kern Spannum te vinden. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Laekwerterwei en ten zuiden bevinden zich agrarische gronden. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Baard, sectie F, perceelnummers 69, 415, 416 (deels) en 417. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de planlocatie te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Google Maps)
Bestemmingsplan Spannum
Voor de planlocatie in Spannum geldt het bestemmingsplan 'Spannum'. Het bestemmingplan 'Spannum' is door de gemeenteraad van voormalige gemeente Littenseradiel op 11 april 2011 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: uitsnede bestemmingsplan 'Spannum' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische cultuurgrond ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Voor de gronden is geen bouwvlak opgenomen, waardoor er geen hoofdgebouwen zijn toegestaan. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Tevens geldt voor de meest noordelijk gelegen gronden de bestemming 'Woongebied'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wonen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Er is geen bouwvlak opgenomen, waardoor gebouwen niet zijn toegestaan.
De gronden beschikken over de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied'. Ter plaatse van deze aanduiding is het mogelijk het plan te wijzigen ten behoeve van de bestemming 'Woongebied', waarbij 9 woningen mogen worden gebouwd. Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om de 13 woningen mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.
Bestemmingsplan Dorpen Archeologie
Het bestemmingsplan 'Dorpen Archeologie' is vastgesteld op 14 december 2015 door de voormalige raad van de gemeente Littenseradiel. Met dit bestemmingsplan heeft de gemeente het archeologiebeleid binnen de gemeente op een gelijke wijze planologisch vastgelegd. Voor de planlocatie gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2'.
Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' geldt dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' gelden de normen van 500 m² en 30 cm diep.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Spannum - 13 woningen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie bestaat het plangebied aan de zuidoostzijde van het dorp Spannum uit agrarisch grasland. Er is op de planlocatie geen bebouwing aanwezig. De kern Spannum bestaat voornamelijk uit woongebied en eenaantal voorzieningen waaronder een basisschool en kerk. Figuur 2.1 toont een vogelvlucht aanzicht van het plangebied.
Figuur 2.1: luchtfoto huidige situatie (bron: Cyclomedia)
Zowel aan de oost- als de westzijde van het plangebied zijn watergangen aanwezig. Er zijn momenteel geen wegen aanwezig binnen het plangebied. De agrarische gronden zijn bereikbaar door middel van een onverharde overgang die aansluit op de ten oosten gelegen Laekwerterwei.
In figuur 2.2 staat het plangebied in de huidige situatie weergegeven, gezien vanaf de Laekwerterwei.
Figuur 2.2: huidige situatie, aanzicht plangebied (bron: Google Maps)
Het dorp Spannum wordt aan de zuidoostzijde uitgebreid met woningbouw. Er worden met het plan in totaal 13 woningen mogelijk gemaakt, bestaande uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. In het voorliggende bestemmingsplan is er enige flexibiliteit aangehouden voor de nadere invulling van de nieuwbouw.
Het plan voorziet in twee ontsluitingen. Eén van de ontsluitingen sluit aan op de Swachlumerleane langs het perceel van de Swachlumerleane 6. Voor de tweede ontsluiting wordt aangesloten op de Laekwerterwei. Naast de twee ontsluitingen voor autoverkeer wordt ten zuidwesten van de planlocatie een onverhard wandelpad aangelegd. Om die reden is het meest zuidwestelijke gedeelte van het plangebied meegenomen in dit bestemmingsplan.
Op figuur 2.3 staat de mogelijke invulling van het plangebied in de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 2.3: beoogde invulling toekomstige situatie plangebied (bron: Bureau Schmidt)
Voor de nieuw aan te leggen wegen zal een snelheidsregime van 30 km/uur gelden. Het parkeren wordt zoveel als mogelijk op het eigen terrein voorzien.
Aan de noord- en zuidzijde van de planlocatie worden nieuwe watergangen aangelegd. Hierbij wordt er aangesloten op het bestaande watersysteem en wordt voorzien in een klimaatadaptief plan met voldoende waterbergingscapaciteiten.
Figuur 2.4 toont een dwarsprofiel van de weg en de naastgelegen watergang. Er is daarnaast een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om een goede inpassing van de ontwikkeling te kunnen borgen. Een weergave hiervan is zichtbaar in figuur 2.5.
Figuur 2.4: dwarsprofiel aan te leggen weg binnen plangebied en watergang (Bureau Schmidt)
Figuur 2.5: impressie ontwikkeling met uitgangspunten ruimtelijke kwaliteit (bron: Ad Fontem)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voorziet in het bouwen van 13 woningen als uitbreiding van het dorp Spannum. Gelet op de geringe aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zijn er geen nationale belangen mee gemoeid. De Novi is vormt daarmee geen belemmeringen voor het beoogde initiatief. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Op basis van vaste jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953) blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, indien er 11 woningen worden gerealiseerd. Wanneer er 12 of meer woningen gerealiseerd worden, dan is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Onderhavig plan
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 13 woningen, met bijbehorende infrastructuur en groen mogelijk, aan de rand van de kern Spannum. Het realiseren van 13 extra woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet daarom voldoen aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Een motivering voor de plannen wordt daarom onderstaand verstrekt.
Dat de belangstelling voor additionele woningbouw vanuit het dorp Spannum aanwezig is moge duidelijk zijn. De wijzigingsbevoegdheid voor extra woningbouw vanuit het geldende bestemmingsplan is reeds in 2011 opgenomen en tot op heden niet benut. Daarmee is in de tussentijd het nieuwe woningbouwaanbod binnen de kern Spannum zeer beperkt geweest. Starters en ouderen hebben weinig tot geen keuze gehad uit nieuw aanbod om zich in het dorp te vestigen dan wel te blijven. Het dorpsbelang Spannum heeft in 2020 een enquête uitgevoerd, waaruit blijkt dat met name starters een behoefte hebben aan woningbouw in de kern. 10 respondenten hebben op dat moment aangegeven concreet een nieuwbouwkavel te willen ontwikkelen. De behoefte is dan ook zeer zeker aanwezig om kwalitatieve en kwantitatieve aanvullingen te verrichten aan de huidige woningvoorraad voor het dorp. Het nu voorliggend bouwplan is daartoe ook afgestemd met het lokaal belang in Spannum.
Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een laag schaalniveau en komt grotendeels overeen met de gemeente Waadhoeke, en specifiek de kern Spannum zelf vanwege de sterke interne verhuisbewegingen.
Kwantitatieve behoefte
In de woonvisie van de gemeente 'Woonvisie Waadhoeke 2020-2030: samen sterk' is het beleid opgenomen ten aanzien van woonontwikkelingen in de gemeente. Voor de periode 2020-2030 gaat de gemeente uit van een extra woonbehoefte.
Bouwen naar behoefte
Tot 2025 is er nog groei van het aantal huishoudens te verwachten van enkele tientallen woningen (bron: marktonderzoek Noordwest Fryslân). Lokaal verschilt dit: in kernen waar de bereikbaarheid en voorzieningenniveau bovengemiddeld is, is vaak genoeg instroom van elders om nog groei te mogen verwachten. Elders zullen minder courante woningen steeds vaker overtollig raken, eerst vooral in de sociale huurvoorraad, daarna ook de koopvoorraad. Dit laatste zal na 2024 een steeds grotere factor worden als gevolg van sterfte onder huiseigenaren.
Ongeacht of er nu wel of geen groei is, overal is er behoefte aan woningen die aan de eisen van vandaag voldoen. Dat kan door toevoeging, maar ook door ‘sloop en verdund terug bouwen’. Dat kan door te bouwen wat ontbreekt, te slopen wat geen toekomst meer heeft, door gebouwen een andere functie te geven, en ondertussen natuurlijk de kwaliteit van het bestaande op peil te houden.
Tot 2040 blijft het aantal ouderen in de gemeente Waadhoeke groeien. De gemeente wil dat de woningvoorraad in de gemeente hierop aansluit. Daarom wordt ingezet op het aanbieden van voldoende en passende woningen voor senioren, zoals kleinere levensloopbestendige woningen of kleinschalige woon-zorgvormen.
Maatwerk per wijk en dorp
De gemeente Waadhoeke onderkent dat mensen in wijken en dorpen behoefte hebben aan nieuwe woningen. Het woningmarktonderzoek uit 2019 gebruikt de gemeente om plannen voor wijken en dorpen te maken of bij te stellen. Daar worden de volgende acties voor ondernomen:
Vanuit de gemeentelijke woonvisie komt daarmee naar voren dat ruimte bestaat voor maatwerkontwikkelingen in de kleine kernen van de gemeente Waadhoeke. De kern Spannum betreft zo'n kleine kern. Zoals voorgaand al is belicht heeft het dorpsbelang Spannum middels een enquête en overleggen met de gemeente inzichtelijk gemaakt dat een behoefte aan woningbouw in Spannum bestaat. Er wordt invulling gegeven aan een kwantitatieve behoefte.
Kwalitatieve behoefte
In de eerder genoemde woonvisie van de gemeente Waadhoeke wordt ook ingegaan op kwalitatieve woonbehoefte binnen de gemeente. Voor de kleine dorpen in de gemeente is maatwerk het uitgangspunt. In de grote lijn wordt echter een aantal ontwikkelingen in de markt voorzien. Dat zijn de volgende:
Blijvende vergrijzing, maar wel minder snel
Het aantal ouderen in Noordwest Fryslân zal tot 2040 groeien. In 2004 was het aandeel mensen van 65 jaar of ouder nog 14%, in 2018 inmiddels 22% en rond 2030 is dit ruim 30%. Pas op de zeer lange termijn is een afname van het aandeel en aantal ouderen te verwachten.
Ook het aandeel jongeren (0 tot 25 jaar) blijft nog langjarig afnemen. In 2004 was nog ruim 30% van de bewoners jonger dan 25 jaar, in 2018 nog 27% en rond 2030 stabiliseert dit op 25%.
Van ‘kerstboom’ naar ‘klokhuis’
De ontgroening en vergrijzing zijn duidelijk terug te zien in de regionale bevolkingspiramides van 2019 en 1999. Het meest opvallend:
Ook zonder groei vernieuwen!
De bandbreedtes per kern zoals gepresenteerd zijn een netto woningvraag. Dat wil zeggen: het saldo van nieuwbouw en sloop. Ook in een kern met beperkt groeiperspectief, of zelfs een verwachting van huishoudenskrimp, is nieuwbouw mogelijk en vaak ook wenselijk. Een veelvoorkomend voorbeeld is een kern waarbij de corporatie verouderde woningen vervangt en een kleiner aantal terugbouwt, terwijl gelijktijdig enkele nieuwe koopwoningen worden toegevoegd. Per saldo groeit de woningvoorraad niet, maar sluit deze wel met nieuwe kwaliteit aan bij de vraag. Minder groei betekent dus niet: minder kwaliteit!
Vanuit de bovenstaande bevindingen zijn aanvullingen voor de woningmarkt binnen de gemeente Waadhoeke met name gewenst voor starters en ouderen. Voor starters dienen aantrekkelijke woonplekken aanwezig te zijn, zodat jongeren kunnen blijven wonen in de kleine dorpen. Dit is nu niet altijd het geval.
Voor ouderen geldt juist dat een grotere behoefte gaat ontstaan naar levensloopgeschikte woningen. Dat kan deels worden opgevangen door aanpassingen in bestaande woningen, maar ook toevoegingen kunnen daarvoor gewenst zijn. Dit biedt overigens als neveneffect de mogelijkheid voor doorstroming doordat ouderen de gezinswoningen achter laten.
De gemeente Waadhoeke heeft in kwalitatief opzicht de volgende visie geformuleerd:
"Op de korte termijn is merkbaar vraag naar meer woningen. Wanneer we alleen kijken naar demografische ontwikkelingen, dan zouden we nu al genoeg gezinswoningen moeten hebben. Maar veel mensen, ook als zij geen gezin met kinderen (meer) vormen, blijven in hun huis wonen. Omdat zij beperkt door willen stromen, zullen we naast levensloopbestendige woningen óók gezinswoningen moeten toevoegen om de mensen in onze gemeente een goede woning te kunnen bieden. Daarnaast zien we al jaren dat de variatie aan woonwensen groeit: naast de traditionele vraag zijn er kleinere groepen die bijvoorbeeld zoeken naar minimalistisch wonen, duurzaam wonen, samen bouwen of juist zelf bouwen, in alle leeftijdsgroepen. We willen zulke ontwikkelingen de ruimte geven, waarbij we tegelijk wel goed letten op de toekomstwaarde van ontwikkelingen."
Het voorliggend plan in Spannum voorziet in de mogelijkheid voor vernieuwing en meer variatie in de woonvoorraad. Een concrete behoefte hiernaar is aangegeven in de woonenquête die door het dorpsbelang Spannum is verricht. Hier wordt ook specifiek door een aanzienlijk deel van de respondenten aangegeven dat binnen Spannum vraag is naar kansen voor starters.
Eén van de speerpunten van de gemeente Waadhoeke is erop gericht dat toekomstige starters een plek moeten kunnen krijgen op de woningmarkt. Met dit plan wordt daar direct aan bijgedragen, doordat er woningen worden gebouwd voor 'starters' die op zoek zijn naar een nieuwbouwwoning. Daarnaast draagt het plan ook indirect bij aan het voorzien in voldoende woningen voor starters, doordat de in het plan opgenomen woningen in sommige gevallen gekocht kunnen worden door zogenaamde doorstromers. Doordat deze doorstromers naar het plangebied verhuizen komen elders in Spannum (en omgeving) bestaande woningen vrij.
Tot slot wordt opgemerkt dat de twee-onder-een kapwoningen en vrijstaande woningen in voorliggend plan levensloopbestendig kunnen worden uitgevoerd. Bij dergelijke woningen worden op de begane grond, naast de gebruikelijke woonruimten, tevens een slaapkamer en een badkamer gerealiseerd. Hiermee is sprake van een zogenaamde 'nultredenwoning'. Dit betekent dat mensen gedurende iedere levensfase in een woning kunnen (blijven) wonen, aangezien er voldoende ruimte en flexibiliteit is voor het (op termijn) geschikt maken van een woning voor de desbetreffende levensfase.
Geconcludeerd wordt dan ook dat het plan, zowel direct als indirect, voorziet in de kwalitatieve behoefte naar starterswoningen en levensloopbestendige woningen in Spannum en tevens bijdraagt aan het vernieuwen en vergroten van het woningaanbod binnen deze kern.
Bestaand stedelijk gebied
Vervolgens dient beoordeeld te worden of, indien er een behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan: het bestaande stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Ook onbebouwd gebied kan onderdeel zijn van het bestaand stedelijk gebied.
De planlocatie bestaat uit agrarische gronden aan de rand van het dorp Spannum. Zowel aan de noord- als de westzijde van de planlocatie zijn woningen aanwezig. De ontwikkeling kan gezien worden als een kleinschalige uitbreiding van Spannum. Momenteel maakt de planlocatie nog geen onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Echter wordt er met de uitbreiding wel zoveel mogelijk aangesloten op het bestaand stedelijk gebied. Tevens bestaat binnen het geldende bestemmingsplan uit 2011 reeds de mogelijkheid om op de planlocatie door middel van een wijzigingsbevoegdheid 9 woningen te realiseren. Dat is tot op heden niet gebeurd.
Binnen de kern Spannum zijn geen inbreidingslocaties aanwezig om de nu voorliggende ontwikkeling te realiseren. Bovendien zijn open ruimten binnen het dorp behoudenswaardig en van belang voor behoud van het dorpskarakter. Daarom is gekozen voor een uitbreidingslocatie aan de rand van de bestaande kern om de plannen te realiseren. Dit zorgt voor een zorgvuldig ruimtegebruik en biedt invulling aan de lokale behoefte aan woningbouw.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het beoogde plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie is een van de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet. De visie omvat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving op een hoog abstractieniveau, voor de lange termijn en is op 23 september 2020 vastgesteld. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20/30 jaar uit ziet. In de visie is aangegeven waar de provincie heen wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Hoe dit gestalte moet krijgen is niet precies aangegeven. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma's, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.
De visie vervangt het strategisch beleid uit het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterbeheerplan en het Verkeers- en Vervoersplan. Bovendien is de provinciale Natuurvisie hierin opgenomen.
In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
Figuur 3.1: schematische weergave opbouw omgevingsvisie (bron: provincie Fryslân.nl)
Het voorliggende plan maakt een uitbreiding aan de zuidoostelijke zijde van het dorp Spannum mogelijk. De omgevingsvisie stelt dat wanneer in het bestaand bebouwd gebied niet aan de behoefte kan worden voldaan, de uitbreiding van een stad of dorp mogelijk is. De omvang en invulling van de uitbreiding moet passen in het samenhangend netwerk van de steden en dorpen. Voor het dorp Spannum geldt dat er in het bestaande bebouwd gebied geen ruimte is voor de realisatie van 13 woningen. In paragraaf 3.1.2 is ingegaan op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', waaruit blijkt dat er voldaan wordt aan de ladder.
Bovendien wordt het bouwplan ingepast door middel van een ruimtelijk kwaliteitsplan, waarin aandacht is besteed aan een inpassing van de plannen in de directe omgeving, de gewenste landschappelijke (en stedenbouwkundige) maatregelen en criteria. Dit borgt een goede invulling van het woningbouwplan passend bij het karakter van Spannum.
De ontwikkeling van 13 woningen past qua omvang binnen het netwerk van het dorp Spannum. Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Fryslân.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. Op 18 februari 2015 is de 1e partiële herziening van de verordening (Romte foar Sinne) en op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 inwerking getreden.
In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.
Figuur 3.1: begrenzing bestaand stedelijk gebied verordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uit figuur 3.1 blijkt dat de planlocatie in het landelijk gebied van de provincie Fryslân ligt. In artikel 2.1 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat. Er dient rekening gehouden te worden met de draagkracht van het landschap en er moet sprake zijn van een goede inpassing. In paragraaf 2.2 wordt ingegaan de ontwikkeling en de inpassing van het plan.
Figuur 3.2: weidevogelkansgebieden (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 3.2 geeft aan dat de planlocatie in het weidevogelkansgebied ligt. In artikel 7.2.2 staat dat een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan.
Er wordt feitelijk aangebouwd tegen de kern van Spannum, aan de oostkant van het dorp. Aan twee kanten wordt het plangebied direct begrensd door woongebied. Het gehele dorp Spannum ligt in weidevogelkansgebied. Dit betekent dat ook eventuele alternatieve locaties voor het dorp in weidevogelkansgebied liggen. De oostzijde van het dorp is ruimtelijk gezien de meest logische plek voor een dorpsuitbreiding met woningbouw. Hier is namelijk reeds sprake van een woonkern-vorming en worden bedrijven niet beperkt in ontwikkeling.
Tenslotte geldt dat het grasland waarop het plangebied betrekking heeft geruime tijd is benut door een agrariër die het terrein voornamelijk heeft gebruikt voor grasproductie. Op luchtfoto's van de afgelopen 10 jaren is dit gebruik duidelijk zichtbaar, door de overwegend groene kleur (en daarmee beperkt aanwezige kruiden of bloemen) en goed zichtbare tractor- en maaisporen. Hieruit kan worden opgemaakt dat het grasland in enige intensieve mate is gebruikt. Verder is geen sprake van ter plaatse geldende beheerpakketten ten behoeve van het agrarisch cultuurlandschap.
Uit een beoordeling van de provinciale weidevogelspecialist blijkt dan ook dat de uitbreiding nabij Spannum niet leidt tot extra verstoring van weidevogelkansgebied. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in strijd is met artikel 7.2.2 Verordening Romte.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de regels van de Verordening Romte geen belemmeringen veroorzaken voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.
In 2020 heeft de gemeente Waadhoeke haar eerste Woonvisie vastgesteld. De woonvisie vormt een beginpunt in het behalen van de gemeentelijke doelen op het gebied van wonen, om van daaruit met de dorpen verder te werken aan hun toekomst. De woonvisie is gebaseerd op onder meer een woningmarktonderzoek, prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties, uitkomsten van vragen aan bewoners, de schouw van bestaande buurten die de gemeente elke vier jaar doet.
In zijn algemeenheid is er vraag naar woningen, waarbij de markt vraagt om woningen die in alle levensstadia gebruikt kunnen worden zonder te hoeven verhuizen. Een woning die intern flexibel aanpasbaar is aan de dan geldende levensbehoefte van de bewoner. Verder wordt verwacht dat het aantal inwoners in de regio Noordwest-Fryslân de komende 10 jaar daalt. Er is echter nog wel sprake van een groei in het aantal huishoudens, omdat de huishoudensgrootte afneemt.
In de woonvisie zijn bandbreedtes per kern opgenomen: een verdeling van de totale behoefte aan woningen tot 2024. Voor kleine dorpen is een bandbreedte aan woningen opgenomen tot 2024. De bandbreedtes zijn een netto woonvraag. Ook in een kern als Spannum met een beperkt groeiperspectief is nieuwbouw mogelijk en vaak ook wenselijk. Dat kan op grond van de maatwerkbenadering vanuit de Woonvisie. In dat geval overlegt de gemeente eerst met de provincie. Op dinsdag 26 oktober 2021 heeft vooroverleg met de provincie plaatsgevonden met betrekking tot de voorliggende woningbouwontwikkeling in Spannum. De provincie heeft toen mondeling aangegeven zich te kunnen vinden in deze voorgenomen woningbouwontwikkeling te Spannum.
De gemeente streeft voornamelijk naar een woningvoorraad die tegemoet komt aan de wensen en behoeften van de inwoners waar de woningbouw plaats vindt. Dit verschilt van dorp tot dorp. Door de beoogde woningbouw gefaseerd aan te bieden kan het mogelijk bouwen voor leegstand worden voorkomen, maar ook een versnelling in het woningaanbod worden aangebracht mocht de woningmarktbehoefte daarom vragen.
De gemeente biedt in dit geval maatwerk met ruimte voor nieuwbouw en hanteert hiervoor criteria om te beoordelen wanneer een plan meerwaarde heeft. De gemeente werkt eerder mee aan initiatieven wanneer aan de volgende uitgangspunten wordt voldaan:
Daarnaast kiest de gemeente er heel bewust voor om de vraag naar toevoeging en nieuwbouw van vandaag niet direct te verbinden aan vermoedelijke overschotten van straks. De gemeente biedt ruimte maar zal ook een plan maken hoe om te gaan met overschotten op termijn.
Op 8 december 2020 is door Burgemeester en Wethouders de Nota Parkeernormen vastgesteld. Hierin is vastgelegd welke parkeernorm de gemeente hanteert voor verschillende gebieden en functies. Daarnaast is aangegeven op welke manier de parkeervraag aan de hand van de normen moet worden berekend en welke eisen worden gesteld aan de invulling van de parkeervraag. In beginsel wordt de parkeervraag op eigen terrein opgelost maar onder bepaalde omstandigheden kan hiervan af worden geweken. Benutting van de bestaande openbare parkeercapaciteit is dan een optie. Deze nota geeft aan welke mogelijkheden er zijn en onder welke voorwaarden.
Toets
In het bestemmingsplan is hier een regeling voor opgenomen om te borgen dat bij de ontwikkeling van de nieuwe woningen aan de Nota parkeernormen wordt voldaan.
Er is voor onderhavig plan een beeldkwaliteitsplan als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet opgesteld (ruimtelijk kwaliteitsplan uitbreiding woningbouw Spannum), waaraan aanvragen om omgevingsvergunning zullen worden getoetst. Dit beeldkwaliteitsplan wordt ondergebracht onder de welstandsnota van de gemeente Waadhoeke. Het document is bijgevoegd in Bijlage 1.
In het beeldkwaliteitsplan is onder andere het inpassingsplan en de gewenste sfeer van het woongebied beschreven, evenals criteria met betrekking tot het uiterlijk (o.a. massa, vorm, gevels en materialisering) van de woningen en de inpassing van het plan in de omgeving. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met onderliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.
Een bouwplan dient in beginsel te voldoen aan de hiervoor in Bijlage 1 gegeven regels. In het geval dat een plan hieraan voldoet is de welstandstoets relatief eenvoudig. Er kan echter wel gemotiveerd afgeweken worden van de regels van het beeldkwaliteitsplan betreffende het aanzicht en de opmaak van de woning. In die zin dat andere materialen of kleuren kunnen worden toegepast of dat een afwijkende gerichtheid voor de woning wordt gekozen. Dit is enkel mogelijk indien bij de planuitwerking nadruk wordt gelegd op architectonische principes en sprake blijft van samenhang binnen de woonbuurt.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
De ontwikkeling van woningen vindt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage de meeste aansluiting bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit m.e.r. wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:
“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Gelet erop dat in onderhavig geval het gaat om het toevoegen van 13 woningen in aansluiting op de plaats Spannum. Er is qua aard en omvang sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Uit voorgaande volgt dat de ontwikkeling niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.
De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het bebouwingsbeeld opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Zoals reeds beschreven heeft onderhavig plan betrekking op de realisatie van een 13 woningen. In de directe omgeving van de planlocatie zijn voornamelijk woningen en agrarische gronden aanwezig. Om die reden kan de omgeving van de planlocatie aangemerkt worden als 'rustige woonwijk/rustig buitengebied.'
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Voorliggend plan maakt woningen mogelijk. Een woonfunctie is een milieugevoelige functie, waardoor bekeken dient te worden of er ter plaatse van de woonfunctie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden die vanuit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geadviseerd worden.
Ten noorden van de planlocatie zijn aan de Swachlumerleane enkele bedrijven aanwezig. Hier zijn bedrijven toegestaan die vallen onder de milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 m. De beoogde woningen bevinden zich op een afstand van circa 65 m van deze bedrijven. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Aan de Swachlumerleane 5 zit een agrarisch bedrijf met grondgebonden veeteelt gevestigd. Voor een dergelijk bedrijf geldt de milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 m. Het bouwvlak van het agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van meer dan 100 m van de beoogde woningen. Daarmee wordt er voldaan aan de gestelde richtafstand. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op het aspect geur.
Op basis van de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Woningen zijn geen milieubelastende objecten, waardoor kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat van omwonenden niet zal worden aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
De planlocatie ligt aan de rand van het dorp Spannum in het buitengebied van de gemeente Waadhoeke. Echter zal de planlocatie in de toekomst deel uit gaan maken van de bebouwde kom. Om die reden dient uitgegaan te worden van een minimale afstand van 100 m tot de omliggende veehouderijen.
Zoals in paragraaf 4.2 wordt aangegeven bevindt zich op een afstand van meer dan 100 m ten noordoosten van de beoogde woningen een veehouderij. Uit toetsing aan de Wgv blijkt dat er voldoende afstand tussen de woningen binnen het plangebied en de dichtstbijzijnde veehouderij zit. Geconcludeerd kan worden dat geurhinder geen belemmeringen veroorzaakt voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu BV, 21072510) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN5740 Swachlumerleane en Laekwerterwei Spannum, zie Bijlage 2).
Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er in het plangebied 21 boringen verricht en 5 inspectiegaten gegraven. Naar aanleiding van het onderzoek dient de hypothese 'onverdachte locatie' te worden verworpen, aangezien er enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De hypothese 'asbestverdachte locatie' met betrekking tot de inrit kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.
In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele zeer lichte verontreinigingen aangetoond. In de bovengrond en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is het uitvoeren van nader onderzoek niet nodig.
Conclusie
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Voor het aspect 'bodem' is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van de Swachlumerleane en laekwerterwei, waar een snelheidsregime van 60 km/uur geldt. Echter gaat het hier om gebiedsontsluitingswegen met een zeer lage verkeersintensiteit. In figuur 4.2 is een uitsnede van de geluidskaart weergegeven met de planlocatie zwart omcirkeld. Op de geluidskaart is te zien dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer ter plaatse van het plangebied minder of gelijk aan 45 dB (zeer goed) bedraagt. Deze waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er kan dan ook gesteld worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Figuur 4.2: uitsnede geluidskaart wegverkeer (bron: Atlas Leefomgeving)
Railverkeerlawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen Een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een geluidgezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor het beoogde initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Het voorliggende plan maakt slechts 13 extra woningen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Zoals hierboven aangegeven worden projecten/plannen bij een enkele ontsluitingsweg tot 1.500 woningen als 'niet in betekenende mate' aangemerkt. De realisatie van 13 woningen blijft ruimschoots onder deze maximale waarde, waardoor geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor de onderhavige ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Om te bepalen of er in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn. In figuur 4.3 staat een uitsnede van de Risicokaart Nederland weergegeven met de planlocatie in het zwart omcirkeld.
Figuur 4.3: uitsnede risicokaart Nederland (bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat in de wijde omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Wetterskip Fryslân
Wetterskip Fryslân heeft het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld, waar de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzen die gemaakt worden en de financiële consquenties in zijn opgenomen. Tijdens de planperiode wil het waterschap richting gevan aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst.
Belanrijke onderwerpen in het Waterbeheerplan zijn:
Watertoetsproces
Op 13 december 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Voor het plan is het volgen van de normale procedure met advies nodig.
Waterkwantiteit
In het wateradvies is aangegeven dat door ruimtelijke ontwikkelingen de hoeveelheid verhard oppervlak toeneemt met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.
In het plangebied zijn in de toekomstige situatie 13 woningen met tuinen en bijbehorende infrastructuur beoogd. Het ontwerp van deze woningen/woonerven is nog niet gereed, maar door de toename van verhard oppervlak wordt eveneens ruimte voor waterberging aangelegd. Een overzicht van de nieuwe verharding en nieuwe oppervlakte voor waterberging is onderstaand weergegeven.
Figuur 4.4: overzicht toename verharding en nieuw oppervlakte waterberging (bron: Bureau Schmidt)
Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor de berging van water in het gebied. Er is sprake van een overcapaciteit van circa 900 m2. Hiermee wordt in voldoende mate voorzien in voldoende ruimte voor hemelwater.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In dit geval wordt afvalwater aangesloten op de bestaande riolering in Spannum. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd c.q. geborgen in de waterpartijen binnen het plangebied.
Watersysteemkwaliteit, klimaatbestendigheid en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.
Daarnaast wordt door het Wetterskip Fryslân opgemerkt dat er bij het wijzigen van het waterpeil een peilbesluitprocedure nodig is en voor de uitvoer een watervergunning. Een belangrijk aandachtspunt hierin is de regionale kering met eventueel het opleggen van een afkoopsom door toename v.d. lengte.
Klimaatbestendigheid
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van bouwkavels voor vrijstaande en halfvrijstaande woningen mogelijk. Omliggend aan de woonkavels wordt ruimte voor water aangebracht en centraal in het gebied loopt de ontsluitingsweg c.q. verharding. De hoeveelheid verharding is daarmee minimaal gehouden en de ruimte voor water en ruime kavels zorgt ervoor dat hitte eenvoudig kan worden kwijtgeraakt en het water goed (vertraagd) kan worden afgevoerd.
De kavels betreffen ruim opgezette kavels, waarbij zowel aan de voorzijde van de kavels als achterzijde wordt gestimuleerd om de gronden groen in te richten. Gelet op de grootte van de kavels wordt infiltratie en vertraagde afvoer van hemelwater als uitgangspunt genomen, waardoor water in droge perioden beter vastgehouden wordt en in natte perioden voldoende ruimte heeft.
Rondom de kavels worden bij voorkeur natuurlijke erfafscheidingen gerealiseerd. Tevens blijven bestaande bomenstructuren in de omgeving behouden in de plannen. Het groen zorgt voor een verkoelende werking (door schaduw en verdamping) bij warm weer. De hiervoor genoemde uitgangspunten zijn benoemd in het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1). Het plan geeft hiermee invulling aan een goede klimaatadaptatie.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Er is geen sprake van beschermingszones in het plangebied.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Door Natuurbank Overijssel is een natuuwaardenonderzoek (kenmerk: 4040, versie 1.0, d.d. 2-2-2022) voor het plangebied uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd in Bijlage 4. Er zijn plannen voor uitbreiding van de woonkern Spannum. Het voornemen is 13 nieuwe woningen te bouwen aan de oostzijde van het dorp. De ontwikkellocatie bestaat uit agrarisch cultuurland. Als gevolg van deze voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Daarom is Natuurbank Overijssel gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen. In voorliggend rapport worden de bevindingen van het uitgevoerde onderzoek gepresenteerd. Naast een beschrijving van het onderzoeksgebied, de onderzoeksopzet en de resultaten van het onderzoek, worden de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten weergegeven.
Het plangebied is op 26 november 2021 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, weidevogelgebied en het Natuurnetwerk Nederland.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied, maar ligt wel binnen de begrenzing van weidevogelgebied. Vanwege de toetsing buiten Natuurnetwerk Nederland is toetsing aan provinciale beleidsregels voor de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland niet aan de orde. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteit en de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Zekerheidshalve is daarom ook een AERIUS stikstofberekening voor het voornemen uitgevoerd, zie paragraaf 4.9.2 voor de bevindingen. De beleidsregels voor de bescherming van weidevogelgebied bieden mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden, zoals vermeld in de provinciale ruimtelijke verordening. Dit is getoets in paragraaf 3.2.2, van waaruit blijkt dat er geen belemmeringen te verwachten zijn.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming:
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rust- en voortplantingsplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Het perceel waar de woningen gebouwd zullen worden is van beperkte waarde voor beschermde dieren. Alleen veldmuizen en aardmuizen bezetten er mogelijk een vaste rust- en voortplantingsplaats. Wel kunnen bouwactiviteiten een verstorend effect hebben op bezette vogelnesten in open habitat (zoals open water) net buiten het plangebied.
Voor de veld- en aardmuizen, welke mogelijk gedood worden als gevolg van grondverzet, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het beschadigen en ‘vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’.
Mits bij de uitvoering van de voorgenomen activiteiten rekening wordt gehouden met bezette vogelnesten, hoeft uitvoering van de voorgenomen plannen niet te leiden tot overtreding van een verbodsbepaling. Mits geen bezet vogelnest verstoord wordt, hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Het aantasten van de functie van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde dieren, leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming.
Het dorp Spannum wordt aan de zuidoostzijde uitgebreid met woningbouw. Er worden met het plan in totaal 13 woningen mogelijk gemaakt, bestaande uit vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. In het voorliggende bestemmingsplan is er enige flexibiliteit aangehouden voor de nadere invulling van de nieuwbouw. Het plan voorziet in twee ontsluitingen. Eén van de ontsluitingen sluit aan op de Swachlumerleane langs het perceel van de Swachlumerleane 6. Voor de tweede ontsluiting wordt aangesloten op de Laekwerterwei. Naast de twee ontsluitingen voor autoverkeer wordt ten zuidwesten van de planlocatie een onverhard wandelpad aangelegd. Om die reden is het meest zuidwestelijke gedeelte van het plangebied meegenomen in dit bestemmingsplan.
Als gevolg van de realisatie van de voorliggende ontwikkeling en het gebruik van de nieuwe woningen zal bij de verbranding van fossiele brandstoffen zowel stikstof als ammoniak worden uitgestoten, die kunnen neerslaan in kwetsbare natuur. Op voorhand zijn negatieve effecten voor het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied niet uit te sluiten. Derhalve is beoogd om de effecten van deze emissies op kwetsbare Natuur 2000 gebied te onderzoeken. In dit kader is een AERIUS berekening uitgevoerd. In de AERIUS berekening wordt uitgegaan van een doorlooptijd van maximaal 1 jaar en dat de toekomstige woningen niet op het gasnetwerk aangesloten zullen worden.
Bevindingen AERIUS calculator 2022
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS-berekening van de aanleg- en gebruiksfase is aangetoond dat dit in beide fases niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. De hoogste bijdrage bedraagt in zowel de aanlegfase als gebruiksfase nergens hoger dan 0,00 mol/ha/j. Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling niet leidt tot een verslechtering van de milieukwaliteit van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Zie Bijlage 5 voor de volledige rapportage en berekening.
Gelet op het vorenstaande wordt een nader onderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht. De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator 2022 zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
In het bestemmingsplan 'Dorpen Archeologie' zijn voor de gronden van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1' en 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Voor de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' geldt dat bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 50 m² en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Voor de gronden die voorzien zijn van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' geldt dat bij bodemingrepen met een oppervlakte van 500 m² en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toets
Voor een groot deel van de planlocatie geldt dat er in 2006 reeds een archeologisch onderzoek uitgevoerd is (zie Bijlage 6). Uit dit onderzoek is gebleken dat het plangebied bestaat uit een bouwvoor op wadafzettingen. Archeologische indicatoren zijn niet aangetroffen. Aanwijzingen voor (grotere) archeologische nederzettingen ontbreken.
Voor een deel aan de noordzijde van het plangebied is in aanvulling op het eerdere archeologisch onderzoek eveneens onderzoek verricht (RAAP-rapport 5938, zie Bijlage 7). Binnen het plangebied is woningbouwontwikkeling voorzien. Een groot deel van het hiervoor beoogde plangebied is in 2006 reeds archeologisch onderzocht (Jans, 2006). Het plangebied van het recente onderoek betreft het destijds nog niet onderzochte deel. De omvang van het onderzoeksgebied bedraagt circa 850 m2. De omvang en diepte van de geplande ingrepen is vooralsnog niet (exact) bekend.
Uit de resultaten van het booronderzoek is gebleken dat de toplaag in het plangebied is verstoord tot een diepte variërend tussen 0,45 en 1,14 m -mv. In boringen 3, 5, 6, 7 en 8, alle gelegen in de zuidelijke helft van het plangebied, zijn onder de verstoorde laag natuurlijke klei-afzettingen aangetroffen. In boringen 3, 5 en 7 bevindt zich onder de klei-afzettingen, op een diepte van respectievelijk 2,2, 2,0 en 1,9 m -mv (1,65, 1,6, 1,56 m -NAP) marien (wad)zand. In het noordelijk deel van het plangebied zijn veel kabels en leidingen aanwezig waardoor alle boringen in dit deel van het plangebied voortijdig gestaakt moesten worden en geen goed beeld van de bodemopbouw kon worden verkregen. Vanwege de aanwezigheid van de kabels en leidingen en de Swachlumerleane mag echter worden aangenomen dat de bodem ter plaatse tot op grotere diepte is verstoord en hier geen archeologisch relevante niveaus (meer) aanwezig zijn. In het overige deel van het plangebied zijn ook geen archeologische indicatoren in de vorm van vondsten en/of relevante (terp)lagen aangetroffen, waardoor de kans op behoudenswaardige archeologische resten binnen het plangebied klein wordt geacht.
Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt de kans klein geacht dat zich binnen het plangebied behoudenswaardige archeologische resten bevinden. Archeologisch vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Daarnaast maakt de planlocatie geen onderdeel uit van een beschermd stads- of dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorische elementen zijn niet aanwezig op de planlocatie.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling van de 13 woningen op de planlocatie.
Het plangebied wordt ontsloten via de Swachlumerleane en Laekwerterwei. De wegen binnen het plangebied worden uitgevoerd als 30 km/uur wegen. De toename van het aantal verkeersbewegingen zal verder met de bestaande verkeersstructuur rond het plangebied afgewikkeld worden. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt voornamelijk plaats op het eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
De bestemming 'Agrarisch' is opgenomen voor de agrarische cultuurgronden en grondgebonden agrarische bedrijven. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water toegestaan.
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan. Er zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonstraten, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
Gebouwen en overkappingen mogen niet gebouwd worden. Het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is wel toegestaan.
Voor de waterlopen en bijbehorende gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Water' opgenomen. De gronden met de bestemming 'Water' zijn daarnaast bestemd voor oevers, bermen en beplanting, wegen, paden en groenvoorzieningen. Gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een bouwhoogte van ten hoogste 3,00 m.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan nit in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Tevens zijn wegen, woonstraten en paden, parkeervoorzieningen, water en tuinen, erven en terreinen toegestaan.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend als woonhuis worden gebouwd. De hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak als vrijstaande woningen of twee aaneengebouwde woningen gebouwd. Er zijn maximaal 13 woningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid.
Naast de hoofdgebouwen zijn bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeente Waadhoeke is, of wordt nog, eigenaar van de grond waarop het bouwplan van toepassing is. Het verhalen van kosten op anderen is niet nodig, waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gemeenteraad kan derhalve besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de betrokken overlegpartners. Van provincie Fryslân en Brandweer Fryslân zijn schriftelijke reacties ontvangen. De provincie geeft aan geen bezwaren te hebben op de ontwikkeling, wel is aandacht gevraagd voor nader motivering van een aantal aspecten. Dit is verwerkt in onderhavige toelichting.
De brandweer adviseert in het kader van de fysieke veiligheid en de brandweerzorg. In het advies worden geen aandachtspunten met betrekking tot de omgevingsveiligheid voorzien.
Brandweer Fryslân heeft geen bezwaar tegen het initiatief. Wel voorziet de brandweer in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de opkomsttijd en het bluswater. In overeenstemming met de punten vanuit het vooroverleg adviseert Brandweer Fryslân daarom om:
De adviezen van de brandweer kunnen niet in het bestemmingsplan worden geborgd. Het plan biedt echter voldoende mogelijkheden om deze adviezen op te volgen. Bij de uitwerking van de plannen en in de gebruiksfase worden de adviezen meegenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 5 april 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.