Plan: | Cranenburgsestraat 45 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1945.WpCranenburgsest45-VSG2 |
Ter plaatse van Cranenburgsestraat 45 te Groesbeek bestaat het voornemen de bestaande aardbeienkwekerij op het betreffende perceel samen met de bijgebouwen en het waterbassin te slopen en de huidige bestemming deels om te zetten naar een woonbestemming. Het agrarisch bouwvlak en de zone voor teeltondersteunende voorzieningen achter het bouwvlak vervallen en de overige agrarische gronden behouden de agrarische bestemming met natuur en landschapswaarden. Daarbij wordt de volgende fasering aangehouden:
Vorenstaande ontwikkeling is in de eerste plaats getoetst aan de opgenomen wijzigingscriteria (artikel 3.8.5 Bp Buitengebied Groesbeek) en vervolgens aan het functieveranderingsbeleid van de gemeente. Daaruit kwam naar voren dat er voldoende wordt gesloopt in ruil voor twee extra burgerwoningen op deze locatie. Onderdeel van een dergelijke functiewijziging is een door de gemeente goedgekeurd plan voor de landschappelijke inpassing. Dit plan is als Bijlage 1 Landschappelijke inpassing aan deze toelichting toegevoegd. Verder zijn de plannen en uitgangspunten voor de ontwikkeling van de locatie besproken met de gemeente Berg en Dal. De gemeente heeft daarop in een principebesluit aangegeven in beginsel in te kunnen stemmen met de transformatie, op voorwaarde van een goede planologische en ruimtelijke onderbouwing, zoals in onderhavige toelichting is uitgewerkt.
De locatie is gelegen aan de Cranenburgsestraat 45 te Groesbeek, in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Groesbeek, sectie O, nummers 352 (gedeeltelijk) en 353 (volledig, de bedrijfswoning zijnde). Dit betreft het bouwvlak. De omvang van het bouwvlak bedraagt in totaal 2,5 ha, dat in het vigerende bestemmingsplan is vastgelegd en wordt herbestemd.
Ligging plangebied, zuidelijk bouwvlak (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast geldt voor de kadastrale percelen O nrs. 215 (ca 0,5 ha) en 216 (gedeelte) een te schrappen regeling teeltondersteunende voorzieningen. Deze zone noordelijk van het bouwvlak maakt ook deel uit van het wijzigingsplan.
Ligging plangebied, noordelijke zone teeltondersteunende voorzieningen bouwvlak (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Voor de locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Groesbeek', vastgesteld op 29 augustus 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Groesbeek.
De betreffende gronden zijn hierin voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden'. Daarnaast is aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarden' toegekend. De gronden zijn bovendien voorzien van de aanduiding 'noordelijk deel lage middengebied'.
Het aan de planlocatie toegekende bouwvlak is voorzien van de functieaanduiding 'intensieve kwekerij' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boerenkamer'. Tevens is de maatvoering van de kassen vastgelegd met een maximum oppervlakte van 2 ha.
Uitsnede bouwvlak vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Daarnaast is noordelijk van het bouwvlak een zone voor teeltondersteunende voorzieningen opgenomen, welke regeling komt te vervallen.
Ligging plangebied, noordelijke zone teeltondersteunende voorzieningen bouwvlak (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen (artikel 3.8.5) waarbij in geval van bedrijfsbeëindiging onder voorwaarden de bestemming binnen het bouwvlak kan worden omgezet naar wonen. Aan deze bepalingen wordt voldaan. In dit wijzigingsplan is daarnaast de opheffen aanduiding voor tijdelijke overkappingen meegenomen.
In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk twee het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In hoofdstuk vier worden de effecten van het voornemen op de relevante milieu- en omgevingsaspecten getoetst. In hoofdstuk vijf is de juridische toelichting beschreven. Ten slotte komen in het zesde hoofdstuk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Omgeving
De planlocatie bevindt zich aan de dorpsrand van Groesbeek, aan de noordzijde van de Cranenburgsestraat op nummer 45. De Cranenburgsestraat is een straat die vanuit de kern van Groesbeek naar Duitsland loopt. In de omgeving van de planlocatie is oudere en diverse bebouwing in een lintbebouwing aanwezig. Jongere en meer planmatige woningbouw is ten zuidwesten van de planlocatie, in het dorp gerealiseerd.
Het bestaande aardbeienbedrijf is gelegen op enige afstand van de Cranenburgsestraat en van het (voormalige) spoorlijntje tussen Groesbeek en Kleve. ook de belendende erven van (voormalige) agrarische bedrijven liggen op afstand van de straat, waardoor een duidelijke bebouwingslijn is ontstaan langs dit gedeelte van de Cranenburgsestraat.
Het plangebied is gestrekt met aan de voorzijde de bedrijfswoning en bijgebouwen en aan de achterzijden het kassencomplex, dat relatief diep het meer open landschap insteekt.
Het bedrijf is toegankelijk vanaf de Cranenburgsestraat, via een lange, gebogen toerit. Aan de oostzijde van het bedrijf staat een volgroeide plantwal die in het kader van onderhavige ontwikkeling behouden zal blijven als waardevol landschapselement. Ook de toerit met de centrale positie van de bestaande bedrijfswoning blijft behouden als ontsluiting voor de nieuwe situatie.
Plangebied
De planlocatie grenst oostelijk en westelijk aan twee bedrijfspercelen, gelegen in dezelfde lintstructuur aan de Cranenburgsestraat. Ten noorden grenst de locatie aan het open buitengebied. Ook aan de zuidzijde, tussen het bedrijfserf en de Cranenburgsestraat, ligt een onbebouwd agrarisch perceel.
In het plangebied staat momenteel één woning (nr. 45 met een aantal bijgebouwen bij de woning. Daarbij inbegrepen een bijgebouw aan de westzijde, waarin boerenkamers zijn ondergebracht, bedoeld voor recreatief gebruik.
Aan de oostzijde van de woning staan eveneens enkele kleinere bijgebouwen en is voor het tuinbouwbedrijf een groot gietwaterbassin aangelegd. Op het achterste deel van het erf staan de kassen, uitgebouwd in noordelijke richting, over vrijwel de volledige breedte van het perceel.
Bij de woning staat aan de westzijde een grotere boom, die in het kader van onderhavige plannen behouden zal blijven als markante boom. De overige beplanting op het erf is kleiner en heeft minder landschappelijke waarde (aangelegd als onderdeel van de siertuin bij de bedrijfswoning).
Plangebied bouwvlak (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plan voorziet in een functieverandering waarbij de aardbeienkwekerij wordt beëindigd en gesaneerd en in plaats daarvan aan de planlocatie een woonbestemming wordt toegekend waarbij in totaal drie burgerwoningen zijn toegestaan. Dit betreft 2 nieuwe woontitels in ruil voor sloop en de omzetting van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning.Dit plan is als Bijlage 1 Landschappelijke inpassing aan deze toelichting toegevoegd.
Zoals in de inleiding aangegeven, zal de bestaande bedrijfswoning vooralsnog behouden blijven. De toe te voegen nieuwe woningen worden tussen de bestaande bedrijfswoning en de de groenwal op de oostelijke perceelsrand voorzien.
Het plan is zo opgezet dat dit gefaseerd kan worden uitgevoerd. In de eerste fase is het wenselijk om een nieuwe woning te bouwen, meest oostelijk op het perceel. Voorafgaand zullen daarbij de kassen worden gesloopt en het waterbassin. De positionering van de eerste te realiseren woning houdt rekening met de sloop van het bassin.
Zodra het wenselijk is de tweede woning te bouwen, zal ook de bedrijfsloods achter de bestaande woning dienen te worden gesloopt.
De bestaande bedrijfswoning wordt momenteel bewoond door de 'rustende boer' die voorheen de bedrijfsvoering van het aardbeienbedrijf verzorgde. Deze blijft hier vooralsnog wonen. Het wijzigingsplan maakt het wel mogelijk om in de toekomst deze woning, samen met het bijgebouw westelijk daarvan te vervangen door een nieuwe woning.
In het wijzigingsplan is deze beoogde fasering vastgelegd, door iedere fase te vertalen in een voorwaardelijke verplichting. Daarbij is de realisatie van nieuwe woningen gekoppeld aan de sloopverplichting van glas, bassin en overige bedrijfsgebouwen.
Het plan is zodanig opgezet, dat in iedere fase een ruimtelijk afgerond geheel ontstaat. Het al dan niet uitoefenen van de mogelijkheid om op termijn de bestaande bedrijfswoning te vervangen door nieuwbouw is daarmee ruimtelijk aanvaardbaar maar niet noodzakelijk voor een goede ruimtelijke samenhang binnen het te creëren ensemble van woningen.
De woningen vormen samen een nieuw erf, dat aan de voorzijde een passende afstand blijft houden tot de Cranenburgsestraat. De woningen worden gericht naar de straat en naar de gezamenlijke bestaande erftoegang. Aan de noordzijde worden de achtertuinen naar het landschap gericht. De samenhang tussen de 3 woonpercelen binnen één erf wordt geborgd door de realisatie van een aaneengesloten haag aan de buitenzijde van het erf.
Bijgebouwen bij de woningen dienen achter de denkbeeldig verlengde voorgevelrooilijn van de woningen gerealiseerd te worden, dus naast of achter de woning, maar tevens voor de achterste tuinbegrenzing. Daarmee wordt aan de voorzijde een voldoende open voortuininrichting geborgd en vormen de woningen de meest naar voor geschoven gebouwen op het erf. Aan de achterzijde wordt zo een ruimtelijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd, waarbij de bebouwingsdiepte die nu nog in het landschap insteekt, sterk wordt beperkt. De achterzijde van het erf is iets minder diep dan de belendende erven, waardoor de bestaande omliggende erven een belangrijk deel van het zicht naar dit nieuw te realiseren erf zullen wegnemen, bezien vanuit het noordelijke open glooiende landschap.
De landschappelijke inpassing aan de achterzijde wordt versterkt door op de noordzuid-gerichte perceelsranden lage hagen aan te planten, die de historische verkavelingsstructuur accentueren.
Door het nieuwe erf met 3 woningen iets meer richting de Cranenburgsestraat op te schuiven, wordt aan de straatzijde nog altijd een landschappelijk en stedenbouwkundig goede inpassing bereikt, waarbij een open agrarisch perceel aan de straatzijde beeldbepalend zal blijven. Tegelijkertijd ontstaat aan de noordelijke achterzijde een optimale landschappelijke versterking doordat het nieuwe erf slechts zeer ondiep wordt en de landschappelijke waarden (gemeentelijk, maar ook provinciaal en het Nationaal landschap) substantieel versterkt.
In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor de planlocatie. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 4 Milieu- en Omgevingsaspecten nader aan bod.
Overigens betreft dit plan een wijzigingsplan op het moederplan, het geldende bestemmingsplan Buitengebied Groesbeek. Daarin zijn de beleidskaders afgewogen. De toe te passen wijzigingsbevoegdheid is in overeenstemming met deze beleidskaders.
De EU Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn uit 2000. De richtlijn heeft tot doel om op Europese schaal water en de daarvan afhankelijke ecosystemen te beschermen tegen verontreiniging, duurzaam gebruik van water te bevorderen, de toestand van het aquatisch milieu te verbeteren en de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte te verminderen. De richtlijn stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater en grondwater. De uitvoering van de Richtlijn ligt in handen van de regionale waterbeheerders.
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een functieverandering van bedrijfsmatige activiteiten naar wonen. Het voornemen heeft een neutraal effect op oppervlaktewater en positief effect op grondwater, omdat het verhardingsoppervlak sterk zal afnemen. Er wordt uitgegaan van duurzaam waterbeheer. Afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de riolering. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld en in de bodem geïnfiltreerd. Het voornemen leidt daarmee niet tot strijdigheid met de EU kaderrichtlijn Water. |
De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in twee richtlijnen van de Europese Unie: de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992), gezamenlijk aangeduid als de Vogel- en Habitatrichtlijn. Lidstaten van de Europese Unie hebben zich verplicht alle nodige maatregelen te nemen om voorkomende populaties op een ecologisch verantwoord peil te houden. In Nederland wordt deze taakstelling verder uitgewerkt in de begrenzing van Natura 2000-gebieden met bijbehorende beheersplannen.
Het voornemen heeft betrekking op een functieverandering van bedrijfsmatige activiteiten naar wonen. De planlocatie is niet gelegen in een Natura-2000 gebied. Het meest nabij gelegen Natura-2000 gebied (de Bruuk) bevindt zich op ca. 1,7 km afstand. Gelet op de aard en omvang van het voornemen zijn derhalve geen significant negatieve effecten op het Natura-2000 gebied te verwachten. De bedrijfsbeëindiging en sanering van de stookinstallaties heeft een aanmerkelijk positief effect door de afname van stikstofuitstoot, daar waar de nieuwe woningen geen gasaansluiting meer zullen hebben. |
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van het Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.
Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan. |
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Onderhavig plan is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het Rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen. |
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Gezien de kleinschalige aard van de ontwikkeling is er in onderhavig geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Bovendien wordt een aanzienlijk groter bouwvolume gesloopt dan er terug komt aan nieuwbouw. Leegstand en verpaupering wordt hiermee voorkomen. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde. |
De Wet natuurbescherming beschermt een groot aantal soorten (waaronder vrijwel alle gewervelde dieren en een aantal planten). Deze mogen onder meer niet gedood, verjaagd, gevangen of verontrust worden. De uitvoering van werkzaamheden kan leiden tot handelingen die in strijd zijn met deze verbodsbepalingen. De werkzaamheden kunnen immers leiden tot het verstoren of doden van dieren en het vernietigen van groeiplaatsen of beschermde planten. In veel gevallen kan het plan overigens zo uitgevoerd worden dat overtreding van de genoemde verbodsbepalingen niet aan de orde is. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn en de wet geen mogelijkheden biedt voor een vrijstelling, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Om aan te tonen dat het voornemen niet leidt tot negatieve effecten op beschermde soorten is een flora- en fauna-onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in hoofdstuk 4 van deze onderbouwing. Het onderzoek zelf is als Bijlage 5 Quickscan Flora en fauna aan de onderbouwing toegevoegd. |
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':
Ruimtelijk beleid
Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.
De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau.
Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.
Wegens de kleinschalige omvang en de aard en effecten van onderhavig planvoornemen, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. van provinciaal belang. Met het plan wordt invulling gegeven aan beleidsdoelen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid. Invulling van de kaders voor woningbouw wordt verderop in deze toelichting uitgewerkt. |
|
Landschap en natuur
De planlocatie is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk, de Groene ontwikkelingszone, rustgebied voor winterganzen of weidevogelgebied. Ook is de planlocatie niet gelegen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Romeinse Limes en het Waardevol open gebied. Wel is de planlocatie gelegen binnen het Nationale landschap, al betreft dit uitsluitend de plandelen aan de achterzijde waar glasopstanden worden gesaneerd en open landbouwgrond met gebiedseigen hagen terug zal komen. De begrenzing van de achterste perceelsbestemming is mede afgestemd op de begrenzing uit de verordening, zodat de woningen buiten de begrenzing van het Nationaal landschap zijn voorzien.
Het betreft op deze locatie het Nationaal landschap de Gelderse Poort, specifiek deelgebied 'Stuwwal Nijmegen/bekken Groesbeek'. Wat betreft Nationale Landschappen geldt dat het gebieden zijn met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel van de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Binnen een dergelijk gebied geldt voor nieuwe ontwikkelingen een 'ja-mits' benadering. Ontwikkelingen kunnen worden toegestaan, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Hiertoe is een beschermingsregime opgenomen in de Omgevingsverordening.
Uitsnede landschapskaart in en nabij planlocatie (bron: Omgevingsverordening Gelderland)
Het planvoornemen draagt bij aan het ontwikkelen van de kernkwaliteiten van het gebied door overtollige bebouwing (met name veel glasopstanden) te slopen en nieuwbouw landschappelijk in te passen binnen de bestaande concentratie van bebouwing buiten het Nationale landschap. Hiertoe is een landschapsplan opgesteld welke uitgaat van het behoud, van reeds aanwezige erfbeplanting en van toevoeging van erfbeplanting in de vorm van hagen en fruitbomen. Hiermee wordt aangesloten bij de gebiedseigen beplanting rondom de planlocatie. |
Wonen in het buitengebied
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering in het buitengebied dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Bijvoorbeeld bij functieverandering of nieuwe landgoederen.
De provincie voert een beperkte regie op wonen en werken in het buitengebied, namelijk door kwalitatieve proceskaders aan te geven om te komen tot locatiekeuzes en ondersteuning te bieden in de vorm van kennis, begeleiding en inspiratie. Daarbij geldt voor een initiatief in het buitengebied dat het 'nieuwe rood' in het buitengebied een kwaliteitsverbetering moet zijn in het gebied. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur.
Het planvoornemen leidt tot een kwaliteitsverbetering doordat een intensieve kwekerij wordt beëindigd en veel bebouwing (kassen en overige bebouwing) wordt gesloopt. En de locatie wordt in zijn geheel goed landschappelijk ingepast waarbij de kernkwaliteiten van het gebied als uitgangspunt hebben gefungeerd. |
De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in december 2018. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
Nationaal landschap
Op basis van artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap) dient een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk te maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten. In afwijking hiervan zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
Onderhavige locatie is gelegen binnen Nationaal landschap de Gelderse Poort, specifiek in het deelgebied 'Stuwwal Nijmegen/bekken Groesbeek'. Kernkwaliteiten van dit landschap zijn:
De betreffende kernkwaliteiten zijn met een passende regeling doorvertaald in het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Groesbeek”. Hierbij is aan de planlocatie de gebiedsaanduiding 'Noordelijk deel lage middengebied' toegekend. Ter plaatse van de aanduiding 'noordelijk deel lage middengebied' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud en de versterking van de halfbeslotenheid van het landschap. Hiertoe is een landschapsplan opgesteld, welke als Bijlage 1 Landschappelijke inpassing aan de toelichting is toegevoegd.
Door het saneren van de voormalige bedrijfsgebouwen en het landschappelijk inpassen van het perceel en de toe te voegen woning is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit ter plaatse. |
Wonen
Op basis van artikel 2.2.1. geldt dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Het vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de regio waarin de planlocatie is gelegen betreft de Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027. In paragraaf 3.3.1 hierna is toegelicht hoe het voornemen binnen deze woonagenda past. |
De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben gezamenlijk een woonagenda opgesteld. Hierin is opgenomen dat binnen de regio tot 2027 in totaal 16.500 woningen bijgebouwd moeten worden. Uitgangspunt zijn niet alleen de aantallen, maar ook de behoefte en kwaliteit van de woningbouwopgaven.
Ten behoeve van kleinschalige particuliere initiatieven die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteitsverbetering is in de gemeentelijke woningbouwplanning (die voortvloeit uit de regionale woningbouwafspraken) beperkte ruimte om woningen aan de voorraad toe te voegen.
Het voornemen bestaat per saldo uit de toevoeging van twee woningen. Door sloop van overtollige bebouwing en een gedegen landschappelijke inpassing vindt een kwaliteitsverbetering plaats. Dit past binnen de Woonagenda Regio Nijmegen 2018-2027. |
Op 21 juni 2012 is de strategische visie Groesbeek 2025 vastgesteld. De Strategische Visie Groesbeek 2025 vormt een integraal kader voor toekomstige beleidsopgaven en besluiten gemeentebreed. De Strategische Visie is geen blauwdruk. De koers ligt er, de weg er naar toe kan op verschillende wijzen worden ingevuld. De koers is te onderscheiden in drie ontwikkelingslijnen:
De derde ontwikkelingslijn bestaat uit de volgende ambities:
Het voorliggende planvoornemen is passend binnen de koers en ambities van de Strategische Visie Groesbeek 2025. |
De ruimtelijke vertaling van de Strategische Visie vindt plaats in de Structuurvisie Groesbeek 2025. Een structuurvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied, alsmede de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid. De Structuurvisie Groesbeek 2025 is op 27 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van Groesbeek. De structuurvisie heeft betrekking op het grondgebied van de vroegere gemeente Groesbeek en geeft richting aan de ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Het geeft geen eindbeeld, maar een afwegings- en sturingskader - in feite het decor - voor gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gedeelte van het grondgebied van de nieuwe gemeente Berg en Dal. Het in de structuurvisie vervatte kader volgt de pijlers en ontwikkelingslijnen van de Strategische Visie.
Eén van deze pijlers is de pijler woonkwaliteit. Deze is opgebouwd rondom een viertal ambities:
Het voorliggende planvoornemen heeft een ruimtelijke meerwaarde. Het heeft betrekking op het slopen van een bestaand te beëindigen kwekerij met bijgebouwen om in ruil daarvoor twee woningen toe te voegen op een perceel waar al een woning aanwezig is. Verder wordt met sloop en een uit te voeren landschapsplan bijgedragen aan de kernkwaliteiten van het gebied. |
De gemeente wil nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied goed begeleiden om ervoor te zorgen dat de gewenste landschapskwaliteiten geborgd worden. Daartoe heeft de gemeente een landschapsontwikkelingsplan opgesteld (LOP). In het LOP 2015-2025 staan duidelijke uitspraken over de gewenste landschapskwaliteiten per deelgebied beschreven.
De planlocatie is gelegen in deelgebied 13 'Bewoonde lintenkring (Lage middengebied)'. De Bewoonde lintenkring bestaat uit dorpen en lintbebouwing daartussen op de lagere delen van de U-vormige stuwwalhellingen en enkele dekzandruggen die het lage midden doorkruisen en zo de verbinding vormen. Groesbeek zelf is natuurlijk de grootste plaats, en verder zijn Breedeweg en De Horst bewoningskernen. De Plak en de Hogewaldseweg zijn relatief het minst bebouwd. Het terrein ligt overwegend enkele meters hoger dan het Lage Midden en is daarmee goed bewoonbaar. De verkaveling is veel kleinschaliger dan in het Lage Midden en de beplanting van erven en kavelgrenzen zorgt ervoor dat het overwegend een veel groener aanzien heeft, met name in het buitengebied.
In het gebied is er in de eerste plaats de dynamiek vanuit de woon- en bedrijfsfuncties, de stedelijke dynamiek. Die is niet alleen aanwezig in de dorpen, maar tot op zekere hoogte ook in de linten daartussen. Dat uit zich in individuele bouwactiviteiten en (wellicht) beperkte uitbreidingswijkjes of bedrijventerreinen. Het uit zich ook in de behoefte om te recreëren in de onmiddellijke (groene) omgeving. Een mooi voorbeeld van combinatie van functies vanuit die stedelijke dynamiek is de manier waarop de Groesbeek de afgelopen jaren is opgewaardeerd. Verder is met name in die omgeving meer behoefte aan meerdere functies in het landschap en zien we “verbredings” initiatieven. De wijnbouw is daarvan een voorbeeld, die overigens niet alleen in dit deelgebied voorkomt.
Ontwikkelingsdoelen voor het gebied zijn:
Het bestaande bedrijf vormt een dissonant in de landschappelijke waarden ter plaatse. Dit komt doordat het bedrijf van aanzienlijke omvang in het open landschap ruimtelijk zeer dominant is en zich niet voegt naar de landschappelijke waarden zoals die in het beleid zijn vastgelegd. Sloop van het bedrijf zal op zich reeds een sterke meerwaarde geven aan de landschappelijke kwaliteiten. Het landschapsplan voorziet in een gedegen landschappelijke inpassing, onder andere door het behouden en toevoegen van hagen en overige beplanting. Verder is in paragraaf 4.6 beschreven hoe het plan leidt tot positieve effecten voor de waterhuishouding. Het plan draagt bij aan de genoemde ontwikkelingsdoelen en past binnen het LOP. |
Voor het wijzigen van functies van gebouwen in het buitengebied hanteert de gemeente Berg en Dal het functieveranderingsbeleid. Op basis van het functieveranderingsbeleid geldt dat de voorgestane ontwikkeling enkel mogelijk is als:
In totaal wordt er ca. 2 hectare aan overtollige kassen, bedrijfsbebouwing en bijgebouwen gesloopt. Dit is voldoende om twee extra burgerwoningen op de locatie te mogen bouwen. Het parkeren vindt voor alle woningen plaats op eigen terrein. Verder is er sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd erfbeplantingsplan (zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing). Het gebruik als burgerwoningen leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven. Het plan past binnen het door de gemeente gehanteerde functieveranderingsbeleid. |
De woonagenda dient een overzicht te geven van de woningmarktopgaven voor de gemeente Berg en Dal voor de komende jaren. Hierin legt de gemeente vast wat haar visie is en op welke manier zij richting geeft aan de verschillende opgaven op het gebied van het wonen. Het is daarnaast ook een uitnodiging aan inwoners, zorgpartijen, projectontwikkelaars en corporaties om een bijdrage te leveren aan het prettig wonen in de gemeente Berg en Dal. Per thema zijn de uitgangspunten weergegeven; woningvoorraad, betaalbaarheid en bereikbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid, leefbaarheid en tot slot wonen en zorg.
De gemeente vindt het onwenselijk om de kernen 'op slot te gooien' en staat daarom kleinschalige woningbouw toe, indien daar aantoonbare vraag naar is. Om in te spelen op de verwachte vraagontwikkeling geeft de gemeente per dorpskern richting aan de woningbouwopgave. In de kern Groesbeek zal, gelet op de behoefte in ieder scenario, minimaal twee derde deel van het woningbouwprogramma gerealiseerd moeten worden.
Actualisatie woonagenda
Op dit moment wordt de woonagenda geactualiseerd. Uit een gehouden woningmarktonderzoek van 17 september 2019, kan worden afgeleid dat de woningbehoefte en aanzienlijke bandbreedte kent. Als we kijken naar de afzonderlijke kernen zien we dat in Groesbeek er in ieder scenario vraag is naar extra woningen. In de koopsector zien we dat er nog een behoorlijke behoefte aan luxere woningen is. Dit betreft doorstromers die hun woning verkopen en een volgende stap willen zetten.
Voorliggend plan behelst de toevoeging van twee woningen. Door de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en de bouw van de woningen verbetert de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving aanzienlijk. De bouw van de woningen sluit aan bij de lokale vraag en bij het streven om vooral bij de kern Groesbeek te bouwen. De toevoeging van de woningen past in het beleid. |
In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Voldaan moet worden aan de wijzigingscriteria conform artikel 3.8.5 Bp Buitengebied Groesbeek. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het criterium van 'een goede ruimtelijke ordening'.
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
In de huidige situatie is op de locatie sprake van een aardbeienkwekerij en een bedrijfswoning. In de toekomstige situatie wordt de kwekerij verwijderd en worden twee woningen op het perceel toegevoegd en wordt de bedrijfswoning een burgerwoning. Woningen kennen zelf geen milieuzonering, omdat de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft. Voor de toe te voegen woningen geldt dat deze niet leiden tot extra beperkingen voor omliggende (bedrijfsmatige) functies.
Voor het ten westen van deze planlocatie gelegen agrarische bedrijf is de bestaande bedrijfswoning in onderhavig plangebied reeds bepalend voor de milieuruimte aan deze zijde. De bedrijfsvoering wordt door dit initiatief daarom niet meer belemmerd dan in de huidige planologische situatie. Andersom zal binnen het plangebied het effect van geur vanuit deze veehouderij aanvaardbaar zijn (zie paragraaf over geur hierna).Indien het eerder door de agrariër aangegeven voornemen om de varkenstak te beëindigen wordt doorgezet, en er dan vee (koeien) voor terugkomen, geldt een afstand van 25 meter vanaf de stal. Hieraan kan worden voldaan.
Bij het bedrijf aan de oostzijde wordt een deel ingevuld met druiventeelt. Hierbij geldt een spuitzone, maar de druivengaard staat aanzienlijk verder naar achter op het perceel, op voldoende afstand (meer dan 50 meter) van de met dit wijzigingsplan te realiseren woningen en woonbestemming.
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij vergunningverlening voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen. Indirect heeft de Wgv consequenties voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de omgekeerde werking genoemd. Voor het beoordelen van ruimtelijke plannen moet een toets op de 'omgekeerde werking' van de Wgv worden uitgevoerd.
Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan gaat het er om voor geurhinder van veehouderijen de volgende vragen te beantwoorden:
Belangen veehouderij en derden
De Cranenburgsestraat 39 te Groesbeek betreft een voormalige veehouderij. Uit het gemeentelijk milieudossier blijkt dat op 19 september 2000 door de gemeente Groesbeek een besluit is genomen waarmee de oprichtingsvergunning d.d. 27 oktober 1977 en de wijzigingsvergunning d.d. 6 augustus 1982 zijn ingetrokken. In geval van een voormalige veehouderij kan uitgegaan worden van een vaste afstand van 50 meter waaraan ruimschoots wordt voldaan.
Voor de locatie Cranenburgsestraat 43 zijn geurberekeningen uitgevoerd. De situatie en de berekende geurhindercontouren zijn weergegeven op onderstaand kaartje (tevens als Bijlage 2 Geurberekeningen toegevoegd). De vigerende geurnorm ter hoogte van het plangebied Cranenburgsestraat 45 bedraagt 11 Ou. Daarnaast is de vaste afstand (bedoeld voor dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld) gehalveerd tot 25 meter. E.e.a. op basis van de vastgestelde geurverordening uit 2016. De geurhindercontour 11 ou is klein en overschrijdt de grens van het bouwblok nauwelijks (en heeft geen overlap met nr 45). De geurbelasting op Cranenburgsestraat 45 is maximaal 4,6 Ou (ter hoogte van de noordwesthoek van de bestaande woning).
I.v.m. de omgekeerde werking (de veehouder is, onder voorwaarden, gerechtigd emissiepunten naar de rand van het bouwblok te verplaatsen) is de geurhinder contour 11 Ou tevens berekend rondom het agrarisch bouwblok van Cranenburgsestraat 43. De bestaande woning ligt binnen de 11 ou geurhindercontour indien deze geprojecteerd wordt rondom het bouwblok. Dat betekent dat de veehouderij in mogelijkheden (om emissiepunten te verplaatsen) reeds beperkt wordt door de bestaande woning. Nieuwe woningen zijn voorzien aan de oostzijde van de bestaande woning. Dat betekent dat de bestaande woning te allen tijde meer beperkend is voor de veehouderij aan de Cranenburgsestraat 43 dan de nieuwe woningen. De veehouderij aan de Cranenburgsestraat 43 wordt dus niet beperkt (in bestaand recht) door de nieuw te ontwikkelen woningen.
Vanuit het oogpunt van geurhinder zijn er geen bezwaren tegen de geplande ontwikkelingen aan de Cranenburgsestraat 45, zolang de nieuwe woningen of mogelijk te verplaatsen woning niet dichterbij nr 43 komt.
Kaart berekende geurcontouren.
Uitsnede kaart achtergrondbelasting met planlocatie bij rode contour (bron: gemeente Berg en Dal)
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. |
Door BOOT is onderzoek naar de bodemkwaliteit verricht (Groesbeek, Cranenburgsestraat 45 dd 27 november 2020), zie Bijlage 3 Bodemonderzoek bij de toelichting). Dit rapport beschrijft een verkennend bodemonderzoek (chemisch) en verkennend bodemonderzoek asbest die zijn uitgevoerd in opdracht van Pouderoyen B.V. aan de Cranenburgsestraat 45 te Groesbeek. Doel is het vaststellen van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie.
Conclusie
De in de bovengrond gemeten licht verhoogde concentraties (aldrin/dieldrin/endrin, lood, PAK en/of PCB) geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen.
De te realiseren woonlocaties zijn bodemkundig geschikt bevonden voor de woonfunctie. |
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Uitsnede risicokaart (bron: )
In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten, aanwezig. Ook zijn er geen gevaarlijke transportroutes of buisleidingen nabij het plangebied gelegen. Het onderhavige plan voorziet zelf niet in het oprichten van een risicovol bedrijf. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan. |
Door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de toekomstige situatie aan de Cranenburgsestraat 45 te Groesbeek (zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai ). Op deze locatie wenst opdrachtgever twee burgerwoningen op te richten en wellicht een bestaande woning te herbouwen op een nabije locatie.
Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Op de planlocatie wordt ten gevolge van het wegverkeer op de gezoneerde wegen Cranenburgsestraat, Dennenkamp en Koningin Wilhelminaweg de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB niet overschreden.
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde omdat er geen zoneplichtige weg is die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt.
Goede ruimtelijke ordening en karakteristieke geluidwering van de gevel
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Cranenburgsestraat is . 53 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'redelijk'f tot 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De cumulatieve geluidbelasting is 53 dB. Derhalve is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidswering van de gevels niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. |
Spoorweglawaal
Krachtens een bij het Besluit Geluidhinder behorende kaart worden aan weerszijden van een spoorweg zones aangegeven (art 1.4 Bgh). Binnen deze zones worden eisen gesteld aan de geluidbelasting. Buiten de zones worden geen eisen gesteld. Een spoorweg is niet zoneplichtig indien de spoorweg niet aangegeven is op eerder genoemde kaart behorende bij Besluit Geluidhinder.
Het plangebied is gelegen binnen de zone van het spoortraject 750. Het spoortraject 750 heeft een zone van 100 meter. Het traject is momenteel niet in gebruik. Prorail heeft aangegeven dat de spoorlijn In onbruik is geraakt. Er zijn op dit moment geen concrete plannen om de lijn weer in gebruik te nemen en daarmee is zeker geen uitspraak te doen over treinaantallen en -types. Het is niet aan te geven waar rekening mee gehouden dient te worden. De gegevens die nodig zijn voor de akoestische berekeningen naar de geluidbelasting door spoorwegverkeer, zijn niet leverbaar, omdat er van een reële verwachting moet worden uitgegaan en die is voor dit traject voorlopig 0. Een akoestisch onderzoek naar spoorwegverkeerlawaai is dan ook niet uitgevoerd.
Er dient wel rekening gehouden te worden met een eventuele toekomstige reactivering. Bij plannen tot reactivering moet bezien worden welke maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen of het nemen van een besluit om hogere grenswaarden) eventueel noodzakelijk zijn. Er is in ieder geval ruimte aanwezig om geluidswerende voorzieningen te kunnen treffen, indien dit noodzakelijk mocht blijken te zijn.
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en opgenomen in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Onderhavig plan betreft de sloop van een glastuinbouwbedrijf en de bouw van twee woningen en bijgebouwen. Gezien de kleinschaligheid en de aard van het project is er geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling. |
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient er te worden onderzocht of er leidingen onder het perceel doorlopen, om te voorkomen dat de leiding bij werkzaamheden wordt beschadigd. Daarnaast kan er een omgevingsvergunning benodigd zijn om bepaalde werkzaamheden uit te voeren.
Gebleken is dat binnen het plangebied geen leidingen voorkomen met een planologische bescherming en dat aanwezige leidingen slechts van betekenis zijn voor levering aan de planlocatie.
Het voorgenomen plan leidt niet tot fysieke bodemingrepen ter plaatse van beschermde leidingen. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan. |
Ten behoeven van de planologische procedures is het noodzakelijk te onderzoeken welke natuurwaarden actueel in het gebied aanwezig zijn en of de werkzaamheden hierop effect hebben. Dit om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving gehandeld zal worden. Daartoe heeft Staro b.v. een quickscan flora- en fauna uitgevoerd (Quickscan flora en fauna Cranenburgsestraat 45 te Groesbeek, rapportnummer 19-0243, juli 2019, zie Bijlage 5 Quickscan Flora en fauna ). In onderstaande zijn de conclusies van het onderzoek weergegeven.
Natura 2000
Uit de kaarten van de gebiedendatabase op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, De Bruuk, op circa 1,7 kilometer afstand van het plangebied ligt, zie onderstaand figuur.
Ligging dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Bruuk (bron: synbiosis.alterra.nl/natura2000; Staro B.V.)
Doordat het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand (1,7 km) tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en de kleinschalige, lokale aard van de voorgenomen plannen is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebied als gevolg van de voorgenomen plannen. Als gevolg van de beëindiging van het gasgestookte glastuinbouwbedrijf zal er een aanzienlijke afname van stikstofuitstoot gepaard gaan met de uitvoering van dit plan.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; in provincie Gelderland bestaande uit Gelders Natuurnetwerk; GNN, en de Groene ontwikkelingszone; GO) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland.
Uit de kaart Kernkwaliteiten GNN en GO op de website van provincie Gelderland, blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het GNN of GO. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het GNN ligt op circa 610 meter afstand ten oosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het GO ligt op circa 1,0 kilometer ten oosten van het plangebied.
Ligging GNN en de GO (bron: Omgevingsverordening Gelderland; Staro b.v.)
Het plangebied behoort niet tot het GNN of GO. Gezien de relatief grote afstand tussen het plangebied en het GNN en de GO, en de kleinschalige, lokale aard van de voorgenomen plannen is het uit te sluiten dat de voorgenomen plannen een (significant) negatief effect hebben op de kernkwaliteiten van het GNN of GO.
Gezien de relatief grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (1,7 kilometer) is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen. De voorgenomen plannen hebben door de relatief grote afstand en de kleinschalige aard van de werkzaamheden geen (significant) negatief effect op de kernkwaliteiten van het GNN of GO. |
In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, vissen en reptielen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de Algemene zorgplicht, zie §1.3 van dit rapport. De verwijzingen naar gebouwnummers in de paragraaf hierna verwijzen naar de gebouwen zoals in de volgende afbeelding weergegeven.
Gebouwen waar waarnemingen zijn gedaan (bron: Staro b.v.)
Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vogels; de werkzaamheden hebben hierop geen negatieve effecten doordat in de omgeving voldoende geschikt foerageergebied aanwezig is. Het eventueel kappen en snoeien van bomen en struiken dient plaats te vinden na het broedseizoen van vogels en wanneer geen broedgeval aanwezig is. Gebouw 1 is door boerenzwaluwen in gebruik als nestgelegenheid. De sloop van dit gebouw kan pas plaatsvinden na het broedseizoen en wanneer het laatste jong is uitgevlogen. In de planfasering wordt er evenwel van uit gegaan dat dit gebouw vooralsnog behouden blijft en eventueel pas gesloopt wordt indien de bestaande woning in de toekomst vervangen zou worden. Bij het ontwerp van de nieuwe woningen en bijgebouwen kunnen nestgelegenheden voor boerenzwaluw worden toegevoegd. Voorafgaand aan de sloop van gebouw 4 dient nader onderzoek te worden gedaan naar het gebruik van het gebouw als nestgelegenheid door huismus. Ook dit gebouw zal vooralsnog behouden kunnen worden en kan als bijgebouw dienen bij de te realiseren woningen. Indien in de toekomst toch sloop wordt overwogen, dient nader onderzoek naar huismussen plaats te vinden tussen 1 april en 20 juni.
Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming
De werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op het gebruik van het plangebied als foerageergebied door vleermuizen en de lijnvormige elementen die grenzen aan het plangebied. Gebouw 1 en 4 zijn mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Voorafgaand aan de eventuele sloop van gebouw 1 en 4 dient nader onderzoek te worden gedaan naar het gebruik van deze gebouwen door vleermuizen. Nader onderzoek naar vleermuizen vindt plaats tussen 15 mei tot 30 september.
Soorten van paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming
Het plangebied kan door Alpenwatersalamander, bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander worden gebruikt als land- en overwinteringshabitat. Algemene (spits)muizen en egel kunnen verblijfplaatsen hebben in het plangebied. Alle bovengenoemde soorten kunnen verblijven tussen de vegetatie en opgeslagen materialen en ingegraven in de grond. Voor bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, algemene (spits)muizen en egel geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor Alpenwatersalamander moeten graafwerkzaamheden worden uitgevoerd in de periode half april tot half oktober.
Advies en aanbevelingen
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits:
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits het verwijderen van bomen en graafwerk wordt uitgevoerd conform bovenstaande aanbevelingen. Wanner gebouw 4 wordt gesloopt en of en wanneer gebouw 1 wordt gesloopt, staat nog niet vast. Voorafgaand daaraan dient bij voorgenomen sloop eerst het nader onderzoek plaats te vinden zoals beschreven in het natuuronderzoek. Aangezien dit twee ondergeschikte bijgebouwen betreft, zal dit hoe dan ook de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan niet belemmeren. |
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
N.a.v. een bestemmingsplanwijziging heeft Bureau voor Archeologie een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd om de archeologische waarden in het plangebied in kaart te brengen (zie Bijlage 6 Archeologisch onderzoek bij de toelichting). Uit de beoordeling van dit rapport door de regioarcheoloog kwamen een aantal opties naar voren, hoe om te gaan met de geconstateerde verwachtingswaarden. In het Selectiebesluit dat daarop volgde (zie Bijlage 7 Selectiebesluit archeologie bij de toelichting) is, rekening houdend met de gefaseerde uitvoeringsaanpak zoals dit wijzigingsplan voorziet, een maatwerkbesluit genomen m.b.t. archeologie.
Aanbevolen wordt om voorafgaand aan het uitvoeren van het civiele werk een onderzoek uit te laten voeren om nader te bepalen of archeologische resten aanwezig zijn in die zones waarin graafwerkzaamheden voor de weg en de nieuwe woningen voorzien zijn. Het doel van dit onderzoek is het bepalen van de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische resten, alsmede hun aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit.
Normaal gesproken is de betere optie om in één keer een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren voor het gehele gebied, conform het advies in het beoordeelde rapport. Hoogstwaarschijnlijk is dit aanzienlijk goedkoper en worden de archeologische waarden in het plangebied nog beter in kaart gebracht. Een mogelijk nadeel is dat gehele terrein beschikbaar moet zijn voor het onderzoek. Dit is in de huidige planvorming niet mogelijk.
Omdat mogelijk ook zeer kleine archeologische resten aanwezig kunnen zijn (veldgraven) adviseert de regioarcheoloog de civiele graafwerkzaamheden tijdens de uitvoering van het project archeologisch te laten begeleiden (variant IVO-P). Dit is ter beoordeling van de archeologisch deskundige van de gemeente. Het voorstel is om één plan van eisen te laten opstellen voor de drie deelprojecten. Die deelprojecten kunnen dan gefaseerd worden uitgevoerd, na goedkeuring van het programma van eisen door het bevoegd gezag van de gemeente Berg en Dal.
De regioarcheoloog besluit het moderne erf (in het noordwesten) en het vlak met het grote waterbassin (in het noordoosten) vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Zie ook onderstaande figuur uit het beoordeelde rapport:
Advieskaart archeologisch onderzoek
Op basis daarvan zijn de grijs aangegeven gebieden archeologisch vrijgesteld en is in het wijzigingsplan voor de overige gebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Het is echter nooit uit te sluiten dat bij de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet worden verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met artikel 5.10 (meldingsplicht bij toevalsvondsten) uit de Erfgoedwet uit 2016. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Berg en Dal en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
In het wijzigingsplan is voor de niet vrijgegeven gebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee geborgd wordt dat bij bodemingrepen zo nodig voorafgaand archeologisch vervolgonderzoek plaats zal vinden. |
Op 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg hiervan is het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) gewijzigd. Kort gezegd geldt voor cultuurhistorie, wat als sinds 2007 voor archeologie geldt. Ook voor cultuurhistorie moet in elk bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het gaat daarbij niet alleen om cultuurhistorische objecten, ook historische geografie hoort hierbij.
Om te bepalen of binnen het plangebied sprake is van cultuurhistorische waarden waarmee rekening dient te worden gehouden is de cultuurhistorische beleidskaart van de voormalige gemeente Groesbeek geraadpleegd. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de voormalige gemeente Groesbeek is te zien dat de planlocatie is gelegen in het cultuurlandschap 'nat-droge kampontginning' (lichtbruine zon).'
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Groesbeek 2013
Met roze lijnen zijn kavelgrenzen van voor 1832 aangegeven. Met name aan de zijkanten van het erf zijn die nog herkenbaar over grotere lengte. Het rode boerderijsymbool betekent dat de locatie een oudere bewoningsplaats betreft. De rode stippellijn geeft een niet meer herkenbaar voormalig wegtracé weer. Dit verklaart mede waarom de bestaande bebouwing op enige afstand van de huidige weg is gelegen.
Voor de cultuurhistorisch waardevolle landschappen geldt dat deze via de gebiedsaanduidingen en de daaraan gekoppelde regelingen zijn verankerd in het bestemmingsplan en afdoende in bescherming zijn genomen.
Voor de planlocatie geldt dat een gebiedsaanduiding 'Noordelijk deel lage middengebied' is toegekend. Ter plaatse van deze aanduiding zijn gronden mede bestemd voor behoud en versterking van halfbeslotenheid van het landschap. Dit is voor wat betreft het planvoornemen middels het landschapsplan geborgd. De perceelsbelendingen, die deels door oudere kavelgrenzen worden gevormd, blijven behouden en worden met landschapseigen hagen zichtbaar gemaakt. Het voormalige wegtracé, inmiddels onherkenbaar, blijft met dit planinitiatief wel onbebouwd en vormt de voorste begrenzing van het nieuwe cluster met 3 woningen. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het plan en cultuurhistorisch waardevolle relicten worden behouden en versterkt in het plan. |
De bestaande en de nieuwe woningen zullen gezamenlijk via de bestaande oprit ontsloten worden op de Cranenburgsestraat. Iedere woning beschikt over minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij de bestaande woning zal de westelijke ontsluiting die langs de woning op loopt, behouden blijven. Deze ontsluit blijvend de bestaande woning en ontsluit tevens de weide die ontstaat na sloop van de kassen. Bij de nieuwe woningen wordt aan de voorzijde een gezamenlijke ontsluiting aangelegd, die aan de rand van het nieuwe erf aansluit op de bestaande oprit. Er komen daardoor geen nieuwe uitritten erbij aan de Cranenburgsestraat.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het plan. |
Op grond van het Besluit Ruimtelijke Ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Indien aan de orde, is tevens het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.
Onderhavig wijzigingsplan richt zich op een functiewijziging naar een woonbestemming door nieuwbouw in combinatie met sloop van een aanzienlijk groter oppervlak aan glas en gebouwen. Het voornemen leidt tot een netto afname van bebouwing binnen het plangebied. Het plan is derhalve, conform het beleid van het waterschap niet compensatieplichtig in het kader van waterberging (geldt uitsluitend voor plannen met een verhardingstoename van meer dan 1.500 m2). Bovendien zal het hemelwater worden afgekoppeld en rechtstreeks in de bodem infiltreren.
De vuilwaterstroom van de voormalige bedrijfswoning zal ongewijzigd via de bestaande aansluiting op het openbare drukriolering geloosd worden, evenals de te realiseren aansluiting van de nieuwe woningen. Dit overeenkomstig het gemeentelijk beleid, zoals dat is vastgelegd in het “Gemeentelijk Rioleringsplan Berg en Dal 2016 t/m 2020”. Nieuwe woningen dienen conform het beleid te worden aangesloten op het ter plaatse aanwezige riool, waarbij hemelwater niet wordt aangekoppeld. Hemelwater zal ter plekke geïnfiltreerd worden.
Uitsnede Legger WSRL
Direct ten zuiden van de locatie Cranenburgsestraat 45 zijn C-watergangen gelegen, zowel langs de Cranenburgsestraat als het voormalige spoor. Met onderhavig plan vindt geen aanpassing van de bestaande watergangen plaats. Ter plaatse van de bestaande inrit zal de overkluizing worden gehandhaafd.
Digitale watertoets
De watertoets voor dit plan heeft plaatsgevonden via de Digitale Watertoets van waterschap Rivierenland. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Op basis van de toets volgt een advies voor het volgen van de normale watertoetsprocedure. Dit is evenwel automatisch gegenereerd vanwege alleen het oppervlak van het plangebied. In deze notitie worden geen aandachtspunten aangereikt die planologische doorwerking vragen. In dat geval is overleg met de accountmanager niet nodig. Het waterschap adviseert positief over het plan onder de voorwaarde dat er rekening wordt gehouden met de in de watertoets genoemde aandachtspunten. Het ruimtelijk plan hoeft in het kader van de watertoets niet meer toegestuurd te worden aan Waterschap Rivierenland. Het digitale toetsadvies is als Bijlage 8 Watertoets bij deze toelichting opgenomen.
Vorenstaande houdt in dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor realisering van het initiatief.
De toetsing aan de wijzigingscriteria (art. 3.8.5) uit het vigerende bestemmingsplan is met voorgaande ingevuld. Hieronder een reumé van de conclusies bij de relevante criteria. De betreffende tekst uit het artikel is hierna weergegeven, waarbij de toets/beoordeling in cursief is aangegeven.
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde bij de beëindiging van een agrarisch bedrijf, dit bedrijf om te zetten ten behoeve van burgerbewoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
a. Wijziging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het bouwvlak.
b. Het bouwvlak wordt verwijderd en het bestemmingsvlak ‘Wonen’ bestaat uit de voormalige agrarische bedrijfswoning met bijhorende tuinen, erven en verhardingen.
De woonbestemming voor de drie woningen ligt geheel binnen een deel van het wegbestemde bouwvlak.
c. De agrarische bedrijvigheid dient te zijn beëindigd.
De bedrijfsactiviteiten zijn door familieomstandigheden reeds beëindigd.
d. Het aantal burgerwoningen mag niet meer bedragen dan één.
e. In afwijking van het bepaalde onder d dient de voormalige bedrijfsbebouwing te worden gesloopt, waarbij geldt dat:
1. in geval van sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken is 1 nieuwe vrijstaande woning toegestaan;
2. in aanvulling op sub 1 geldt in geval van sloop van minimaal 1500 m² aan bedrijfsbebouwing en/of bijbehorende bouwwerken dat 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan;
f. In afwijking van het bepaalde onder lid d geldt bij sloop van alle kassen en bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve kwekerij’ dat:
1. Bij sloop van 0 m² - 1.000 m²: geen mogelijkheden voor bouw woning.
2. Bij sloop van 1.000 m² - 2.500 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
3. Bij sloop van 2.500 m² - 8.000 m²: maximaal 1 nieuwe vrijstaande woning is toegestaan.
4. Bij sloop van > 8.000 m²: maximaal 2 nieuwe vrijstaande woningen zijn toegestaan.
Er wordt voldoende gesloopt om naast de te behouden woning 2 woningen toe te voegen.
g. In afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in lid d, e en f dient karakteristieke en/of monumentale bebouwing gehandhaafd te blijven. Karakteristieke en/of monumentale bebouwing mag worden hergebruikt voor wonen, waarbij geldt dat naast de bestaande (bedrijfs)woning:
1.de extra woonfunctie uitsluitend mag plaatsvinden in de karakteristieke en/of monumentale bebouwing;
2. het gehele gebouw mag worden gebruikt voor de woonfunctie;
3. de bestaande inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
4. de toevoeging van de extra woonfunctie noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen cultuurhistorische en/of monumentale waarden;
5. de nieuwe woningen na splitsing en/of toevoeging ieder een inhoud dienen te hebben van minimaal 300 m³.
Sub g. is niet van toepassing.
h. De woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
E.e.a. is toegelicht in de verschillende paragrafen van dit hoofdstuk.
i. Het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende agrarische bedrijven voortvloeiende uit de milieuwetgeving.
E.e.a. is toegelicht in de verschillende paragrafen van dit hoofdstuk.
j. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, binnen het bestemmingsvlak.
Daartoe zijn op eigen terrein bij iedere woning voldoende mogelijkheden.
k. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd erfbeplantingsplan, waarbij de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in artikel 26.5 in acht worden genomen en waarbij gebruik wordt gemaakt van inheemse soorten.
Dit goedgekeurde plan is met een voorwaardelijke verplichting geborgd in de planregels van dit wijzigingsplan.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.
De systematiek van het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Groesbeek' geldt hierbij als uitgangspunt. De hierin opgenomen juridische regeling is ook van toepassing op onderhavige situatie, maar nader toegespitst en vereenvoudigd conform de toekomstig gewenste situatie.
Hieronder worden de specifiek aan de gronden in het plan toegekende bestemmingen artikelsgewijs behandeld. Met voorliggend wijzigingsplan wordt de bestemming 'Wonen' aan de locatie toegevoegd alsmede de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden' en 'Groen - Landelijk groen'. De vigerende bestemming 'Waarde – Archeologische verwachtingswaarden' is tevens opgenomen, daar waar de gronden nog niet vrijgegeven zijn op basis van het Selectiebeslkuit archeologie. Hierna wordt kort aangegeven wat de inhoud van de regels voor deze bestemming is.
Groen - Landelijk groen
De bestemming Groen - Landelijk groen is gesitueerd achter de woonbestemming als buffer voor eventuele drift bij het gebruik van gewasbeschermingmiddelen op de aangrenzende gronden.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan waarmee ook specifiek langdurig verblijf kan worden uitgesloten.
Wonen
Deze bestemming betreft zowel de voormalige bedrijfswoning als de toe te voegen woningen. Binnen de woonbestemmingen is voor de nieuw te realiseren woningen een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de hoofdbebouwing (de woning) gesitueerd moet zijn. Verplaatsing van deze panden (bestaande en nieuwe woning) naar een locatie buiten een bouwvlak is in dit wijzigingsplan niet toegestaan. Herbouw van de bedrijfswoning op een plek dichter bij de weg is wel mogelijk, zolang ook deze maar binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan. In de regels zijn de verdere maatvoeringsbepalingen en bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.
In de regels is een stelsel van voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, welk regelt dat de bouw van de toe te voegen woningen is toegestaan indien naar rato kassen, waterbassin en overige bijgebouwen, danwel de bestaande bedrijfswoning worden gesloopt. Daarnaast is de borging van de vereiste landschappelijke inpassing ook aan de voorwaardelijke verplichting gekoppeld. Ter plaatse van de planlocatie dient binnen 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de toe te voegen woning de aanplant van de hagen en bomen te zijn gerealiseerd.
Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden
De overige gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschap' toegekend. Er is hierbij geen agrarisch bouwvlak opgenomen en ook geen aanduiding voor teeltondersteunende voorzieningen. De de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - tijdelijke overkappingen’ wordt opgeheven. De gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik en bescherming, behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden.
Waarde – Archeologische verwachtingswaarden
De bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden (lage indicatie) is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen. Een dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming.
Het voornemen van de gemeente Berg en Dal om medewerking te verlenen aan het wijzigingsplan zal worden gepubliceerd en gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Hiertegen kan men eventueel een zienswijze indienen, die zal worden meegewogen in het kader van de definitieve besluitvorming omtrent het vaststellen van het plan.
Overleg in het kader van 3.1.1. Bro is niet nodig omdat het plan past binnen de kaders van deze diverse overlegpartners. Er is verder geen provinciaal belang of rijksbelang aanwezig.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Het wijzigingsplan heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De gemeentelijk kosten zijn berekend overeenkomstig de Legesverordening van de gemeente. Met initiatiefnemer is wel een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.. Gelet hierop is het plan financieel uitvoerbaar. De gemeente Berg en Dal vervult voorts enkel een kaderstellende en toetsende rol.