Plan: | Botsestraat 22 Kekerdom |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1945.WPBOTSESTRAAT22-VSG1 |
Aan de Botsestraat 22 in Kekerdom, gemeente Berg en Dal, is een agrarisch bedrijf gelegen. De bij dit agrarisch bedrijf behorende bedrijfswoning zal worden afgesplitst. De woning krijgt hierbij de aanduiding "plattelandswoning", wat betekent dat de woning van een extra aanduiding op de verbeelding is voorzien die is gekoppeld aan de regels van het wijzigingsplan waarmee een plattelandswoning is toegestaan. Een plattelandswoning is een voormalige bedrijfswoning op een bestaand agrarisch bedrijf, maar die niet door de bedrijfsvoerder van het agrarisch bedrijf wordt bewoond, maar door een ander huishouden.
Om het voorgaande mogelijk te maken, is dit wijzigingsplan opgesteld. Om een bedrijfswoning om te zetten in een plattelandswoning met een wijzigingsplan, moet aan een aantal voorwaarden voldaan worden, welke zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Voorliggende toelichting bevat de motivatie dat er wordt voldaan aan deze voorwaarden en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Botsestraat 22 in Kekerdom, gemeente Berg en Dal. Onderstaande afbeelding geeft de globale locatie weer van het plangebied.
Afbeelding: globale ligging plangebied (rode cirkel)
Het plangebied bestaat uit (een gedeelte van) het kadastrale perceel Gemeente Leuth, sectie D, perceel 157 en 159. In de planbeschrijving in hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de precieze begrenzing van het plangebied.
De locatie is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2013" van de voormalige gemeente Ubbergen. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2013" gemeente Ubbergen
De locatie heeft de enkelbestemming "Agrarisch met waarden - Landschap 2" met een bouwvlak. Daarnaast geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Ook is de planlocatie gelegen binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop".
Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap 2" is het niet toegestaan te wonen, tenzij dit een bedrijfswoning betreft. Derhalve past het voornemen om de bestaande bedrijfswoning om te zetten in een plattelandswoning niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
In artikel 4.7.4 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. Van deze mogelijkheid wordt met voorliggend wijzigingsplan gebruik gemaakt. De toetsing van het initiatief aan de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden vindt plaats in hoofdstuk 4.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
In de huidige situatie is de planlocatie bebouwd met diverse agrarische gebouwen. Aan de straatzijde is het woonhuis gesitueerd, met daarachter (aan de zuidzijde) twee bedrijfsgebouwen.
Op basis van de BAG is het bouwjaar van de boerderij 1913. Het betreft een gemeentelijk monument met de naam Grote Both. De volgende afbeelding geeft de boerderij weer, gezien vanaf de oostzijde.
Afbeelding: oostzijde boerderij met naam
Aan de oostkant van het perceel is nog een schuur aanwezig. Deze is aan één zijde open en wordt met name gebruikt voor het stallen en opslaan van landbouwbenodigheden van het akkerbouwbedrijf en seizoensopslag.
Afbeelding: Obliek van de planlocatie (bron: Slagboom&Peeters)
Doordat het perceel grotendeels bebouwd is, is er weinig ruimte voor groen. Het plangebied maakt dan ook geen deel uit van een grotere groenstructuur. Aan de zijde van de Botsestraat wordt het perceel van de weg afgescheiden middels een hoge haag. Verder zijn er in de tuin (zuidwest zijde) en aan de oostzijde diverse bomen gesitueerd. Voor het overige bestaat het perceel uit verharding of gras.
Het perceel heeft twee hoofdontsluitingen. Aan de westzijde van het perceel is een oprit gelegen, die het woonhuis verbindt met de Botsestraat.
Aan de noordoostzijde is ook een ontsluiting gesitueerd. Deze is middels een groot hek afgesloten van de Botsestraat. Deze ontsluiting is wordt gebruikt ten diensten van de agrarische functie van het perceel.
Aan de achterzijde van de bebouwing is een pad aangelegd van betonplaten. Dit pad is privé en wordt gebruikt voor het ontsluiten van de agrarische percelen achter de boerderij.
De locatie werd in het verleden gebruikt voor een gemengd agrarisch bedrijf. Op de locatie werd zowel akkerbouw als een veehouderij bedrijfsmatig geëxploiteerd. De veehouderijtak is inmiddels beëindigd en een gedeelte van deze bebouwing wordt bij de woning gebruikt.
De overige gebouwen zijn nog in gebruik voor de grondgebonden akkerbouwtak, welke ook in de huidige situatie gehandhaafd blijft.
De aanleiding voor de afsplitsing is gelegen in de familiaire sfeer. Het akkerbouwbedrijf wordt gerund door de vader van degene die in de plattelandswoning woont. Degene die in de woning woont heeft geen functionele binding met het bedrijf. Het bedrijf zet de bedrijfsvoering door op de locatie, onder leiding van de vader van de bewoner van de plattelandswoning en een compagnon. Hierdoor is er feitelijk geen sprake meer van bewoning van de woning door de bedrijfsvoerder, maar door een derde. Vandaar de noodzaak om de bedrijfswoning tot plattelandswoning om te vormen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is door het Rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Verduurzaming is het meest urgent in de meest milieubelaste en kwetsbare gebieden, zoals nabij waardevolle natuurgebieden (bijv. met een grote culturele waarde) en grondwaterbeschermings-gebieden, bij gebieden waar de concentratie van bedrijven groot is of waar bedrijven dicht op bewoond gebied zijn gesitueerd.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
De ontwikkeling is gelegen binnen een erfgoed van uizonderlijke universele waarde, te weten de Romeinse Limes. Voor ieder erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven in een bijlage bij het Barro. Verdere regels ten aanzien van het versterken en instand houden van de kernkwaliteiten, zijn opgenomen in de Provinciale verordening. Deze is verder toegelicht in paragraaf 3.2.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per juli 2017 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.
Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, de zogeheten Laddertoets.
Voor woningbouwplannen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd indien deze stedelijke ontwikkeling ook 'nieuw' is. Het planvoornemen betreft het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Hierdoor is de planontwikkeling niet Ladderplichtig volgens de ladder duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurplan van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland: Woon- en leefomgeving
Op basis van de kaarten behorende tot de Omgevingsvisie, geldt voor het plandgebied dat windenergie is uitgesloten, net als grote zonneparken. Beide zijn niet voorzien in voorliggend plan en vormen dus geen belemmering voor het planvoornemen.
Een andere aanduiding waar het plangebied binnen ligt, is "rustgebied winterganzen". Aangezien er geen toename plaatsvindt in bebouwing, wordt het gebied niet minder geschikt voor ganzen. Hiermee vormt deze aanduiding geen belemmering voor het planvoornemen.
De planlocatie is ook gelegen binnen de groene ontwikkelingszone. Gezien het feit dat er alleen een functiewijziging plaatsvindt en geen bouwactiviteiten, heeft het plan geen invloed op de groene ontwikkelingszone.
De Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014 en in werking getreden op 18 oktober 2014. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd in januari 2023. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.
De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.
De voorliggende ontwikkeling ligt binnen de Romeinse Limes en de Groene Ontwikkelingszone. De locatie maakt ook deel uit van een ganzenfoerageergebied en een molenbiotoop. Deze onderdelen worden hieronder kort toegelicht.
Romeinse Limes
De regels ten aanzien van de Romeinse Limes zijn opgenomen in de artikelen 2.59 en 2.60 van de verordening. Hieronder zijn beide kort toegelicht.
Artikel 2.59 (beschrijving van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes)
De kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn forten (castella), burgerlijke nederzettingen, kampdorpen (vici) grafvelden, de militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens en scheepswrakken.
Voorliggend plan voorziet enkel in een functieverandering van bestaande bebouwing. De aanwezige kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn niet in het geding met de uitvoering van voorliggend plan.
Artikel 2.60 (instructieregel bestemmingsplan bescherming Romeinse Limes)
Voorliggend plan voorziet enkel in een functieverandering van bestaande bebouwing. De aanwezige cultuurhistorische waarden en kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zijn niet in het geding met de uitvoering van voorliggend plan. De cultuurhistorische waarden die aanwezig zijn in het plangebied zijn nader toegelicht in 5.4.1.
Groene Ontwikkelingszone
De bescherming van de Groene Ontwikkelingszone is opgenomen in de artikelen 2.52 tot en met 2.54. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Artikel 2.52
Artikel 2.52 heeft betrekking op het beschermen van de Groene ontwikkelingszone. In dit artikel zijn de volgende regels opgenomen:
Voorliggend project voorziet enkel in een functiewijziging van bestaande bebouwing. De ontwikkeling heeft geen invloed op de Groene ontwikkelingszone.
Artikel 2.53
Artikel 2.53 (uitbreiding grondgebonden veehouderij, landgoederen en extensieve openluchtrecreatie)
In afwijking van artikel 2.52 kan een bestemmingsplan de volgende activiteiten of ontwikkelingen toelaten als de activiteit of ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast zodat de kernkwaliteiten niet significant worden aangetast:
Voorliggend plan voorziet enkel in een functiewijziging van bestaande bebouwing. Er is geen sprake van de uitbreiding van een grondgebonden veehouderij, landgoed of extensieve openluchtrecreatie.
Artikel 2.54
Dit artikel heeft betrekking op het vellen van houtopstanden binnen de Groene Ontwikkelingszone. In voorliggend geval is er geen sprake van het vellen van houtopstanden.
Rustgebied winterganzen
De bescherming van de ganzenrustgebieden is opgenomen in artikel 2.51b van de verordening. In deze gebieden laat een bestemmingsplan alleen een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als:
In voorliggend geval is er enkel sprake van een functiewijziging van bestaande bebouwing. Derhalve heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor het ganzenrustgebied.
Molenbiotoop
De bescherming van molenbiotopen is opgenomen in artikel 2.64 van de verordening. Hier gelden de volgende regels:
In voorliggend wijzigingsplan wordt de aanduiding voor de molenbiotoop overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast maakt het plan geen nieuwe bebouwing mogelijk. Derhalve heeft voorliggend plan geen invloed op de windvang van de molen.
Met de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020, vastgesteld op 6 oktober 2011, geeft de voormalige gemeente Ubbergen haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de gemeente Ubbergen rondom functies als wonen, welzijn, zorg, mobiliteit, natuur en water, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente Ubbergen aan derden.
Uitsnede kaart Structuurvisie Buitgewoon Ubbergen 2020 met ligging planlocatie (rode cirkel)
Op basis van de kaart die tot de Structuurvisie behoort, zijn de volgende onderdelen relevant voor het voorliggende plan:
Deze worden hieronder kort en puntsgewijs toegelicht.
Benutten / behouden cultuurhistorische objecten
Voorliggend plan voorziet in het veranderen van functie van een voormalige boerderij naar een plattelandswoning. Hiermee wordt het cultuurhistorische object (gemeentelijk monument) behouden en benut. Hiermee wordt aangesloten op het beleid in de Structuurvisie.
Fruitboomgaard
Om en nabij de planlocatie zijn diverse fruitboomgaarden gesitueerd. Aangezien het plan voorziet in een functieverandering van bestaande bebouwing, wordt er geen negatieve invloed verwacht op de fruitboomgaarden.
Behoud oeverwal
De planlocatie is gelegen binnen een gebied waar het beleid onder andere is gericht op het behouden van het oeverwallenlandschap. Aangezien het plan voorziet in een functieverandering van bestaande bebouwing, wordt er geen negatieve invloed verwacht op het landschap.
Ommetjes versterken + groene leefruimte (laag)
De planlocatie is gelegen aan een route waar de gemeente de mogelijkheden voor het lopen van een ommetje wil verbeteren. Ook maakt het deel uit van de groene leefruimte rondom de kernen. Aangezien het plan voorziet in een functieverandering van bestaande bebouwing, wordt er geen negatieve invloed verwacht op de aanwezige groene leefruimte en de mogelijkheden voor het maken van een ommetje.
Het plan bestaat uit een functieverandering van bestaande bebouwing. Er vinden geen verdere bouwactiviteiten plaats. De woning blijft als woning in gebruik, maar dan niet als zijnde een bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf, maar een plattelandswoning die wordt bewoond door de eigenaren die niet de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf beoefenen.
Doordat het plan bestaat uit de functieverandering van bestaande bebouwing, zal de verkeerssituatie plaatselijk niet veel veranderen. Doordat de woning niet meer gebruikt zal worden voor de agrarische functie, zal het aantal verkeersbewegingen aan de zijde van de woning afnemen. Ook zal er hier minder behoefte zijn aan parkeerplaatsen. Al het landbouwverkeer en ander bedrijfsverkeer wordt afgewikkeld via de ontsluiting aan de bedrijfszijde.
De aanwezige infrastructuur kan de verkeersbewegingen prima accommoderen. Hetzelfde geldt voor de parkeervoorzieningen.
In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt om de agrarische bedrijfswoning om te zetten in een plattelandswoning. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden gekoppeld. In deze paragraaf wordt nader toegelicht hoe er aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 4.7.4 bevat de wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van een voormalige agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De woning ligt binnen het agrarisch bouwvlak.
De voormalige agrarische bedrijfswoning ligt binnen het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt aan deze voorwaarde voldaan. Op de nieuwe verbeelding zal het agrarisch bouwvlak een aanduiding plattelandswoning krijgen.
Het agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwvlak is in werking.
Er vinden geen wijzigingen plaats in de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf. Deze blijft gevestigd op de huidige locatie en blijft de akkerbouwactiviteiten uitvoeren. De bewoner van de woning heeft geen functionele band met het bedrijf.
De plattelandswoning belemmert geen andere activiteiten in de omgeving.
Op circa 250 meter van de planlocatie is een bedrijf gelegen. Dit is de dichtsbijzijnde functie ten opzichte van het plangebied. Gezien deze afstand is het onrealistisch om te verwachten dat de activiteiten van dit bedrijf worden belemmerd.
De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' wordt opgenomen op de betreffende plattelandswoning.
Deze aanduiding wordt opgenomen op de verbeelding.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Voorliggend plan bestaat uit het functioneel omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Beide functies hebben dezelfde gevoeligheid voor bodemverontreiniging. Derhalve is het niet benodigd een bodemonderzoek uit te voeren.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidsgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.
Voor het aspect geluid gelden de regels van de Wet plattelandswoningen. In deze wet is opgenomen dat een plattelandswoning geen geluidsgevoelig object is in het kader van de WABO en het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat een nader onderzoek naar de akoestische situatie ter plaatse niet benodigd is.
In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mens te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Wanneer een project aangeduid kan worden als 'Niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging (NIBM), vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer een activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1500 woningen bij één ontsluitingsweg niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.
Voorliggend project betreft één plattelandswoning. Hierdoor blijft het voornemen ruimschoots onder de grens van 1500 woningen bij 1 ontsluitingsweg, waardoor het planvoornemen aangemerkt kan worden als NIBM. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
Onderhavige planontwikkeling is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente en het feit dat de ontwikkeling niet is gelegen bij knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit, kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wmb. De Wmb staat derhalve de omzetting van bedrijfswoning naar plattelandswoning niet in de weg.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheidbuisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
Het voornemen bestaat uit het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Daarmee wordt een beperkt kwetsbaar object omgezet in een ander beperkt kwetsbaar object. In het kader van externe veiligheid moet worden beoordeeld of het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.
Middels een korte Quickscan is beoordeeld of de genoemde risicobronnen mogelijk een belemmering vormen voor de invulling van het plangebied. Uit deze Quickscan blijkt het volgende (zie ook onderstaande kaartuitsnede):
Transport over het water: Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Transport over de weg: Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour of PAG van wegen in de omgeving. Op basis van de afstand is het niet noodzakelijk de hoogte van het groepsrisico kwantitatief vast te stellen.
Transport over het spoor: Het plangebied bevindt zich niet binnen een risicocontour of PAG. Op basis van de afstand is het niet noodzakelijk de hoogte van het groepsrisico kwantitatief vast te stellen.
Buisleidingen: Het plangebied bevindt zich niet binnen een 1% letaliteitsafstand of invloedsgebied van een buisleiding waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Inrichtingen: Het plangebied ligt niet binnen een veiligheidsafstand of invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving van het plangebied. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Conclusie: Er is op basis van het voorgaande geen aanvullend onderzoek benodigd voor het aspect Externe Veiligheid en er bestaan geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Uitsnede Atlas Leefomgeving, aspecten externe veiligheid.
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient er voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Voorgaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Voor het toetsen van deze ruimtelijke scheiding is de VNG-publicatie 'Handreiking Bedrijven- en milieuzonering' leidend. In deze publicatie zijn voor verschillende soorten bedrijven richtafstanden opgenomen betreffende geluid, geur, gevaar en stof.
Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning, maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Wel dient bekeken te worden of er andere bedrijven in de omgeving zijn gelegen die mogelijke beperkingen kunnen opleveren.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan ligt het meest nabijgelegen bedrijf op 250 meter van de planlocatie. Het betreft een antiekhandel op het adres Botsestraat 23-25. Voor dit type bedrijf geldt op basis van de 'Handreiking bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. Gezien de afstand tussen de planlocatie en het bedrijf, vormt het aspect Milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderij in de gehele gemeente. Voor niet vergunningverplichte veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbeluit het toetsingskader.
De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.
Indien een voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als plattelandswoning, maakt deze in planologisch opzicht nog steeds deel uit van de inrichting en wordt deze niet beschermd tegen de milieuemissie van deze inrichting. De inrichting wordt op deze manier niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Wel dient bekeken te worden of er andere bedrijven in de omgeving zijn gelegen die mogelijke beperkingen kunnen opleveren op basis van de geur die zij produceren.
Om vast te stellen of er ter plaatse van het plangebied sprake is van geurhinder, is door PouderoyenTonnaer een doorrekening gemaakt van de geurbelasting in de omgeving. Hiervoor is een kaart opgesteld. Hieronder is deze kaart opgenomen. De kaart is ook als bijlage 1 bijgevoegd aan deze toelichting.
Uitsnede kaart indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder en risicocontouren endotoxine
Zoals uit de kaart blijkt, is het leefklimaat ter plaatse te beoordelen als zeer goed. Dit betekent dat het aspect 'Geur' geen belemmeringen oplevert voor de realisatie van het plan.
Om te bepalen of er ter plaatse sprake is van een gezonde leefomgeving, zijn de risicocontouren voor endotoxinen van omliggende veehouderijen in kaart gebracht (zie kaart voorgaande paragraaf en bijlage 1).
Endotoxinen zijn celwandresten van bepaalde bacteriën en kunnen tot luchtwegirritatie en ontstekingsreacties leiden. Endotoxinen zijn dus geen levende micro-organismen, ze kunnen daarom geen infectieziekten overbrengen.
Endotoxinen maken onderdeel uit van fijnstof (PM10), maar zitten ook in het grovere stof (PM10 tot PM100). Ze lijken een relevante marker voor vee-gerelateerde blootstelling, voorspellend voor gezondheidseffecten.
Het is al langer bekend dat mensen die op korte afstand wonen van met name pluimveebedrijven, een relatief verhoogde blootstelling kunnen hebben, waarbij effecten te verwachten zijn. Het gaat dan vooral om de pieken in de blootstelling (over een periode van 4 tot 8 uur). Het gaat daarbij dus niet zozeer over de jaargemiddelde blootstelling.
Op basis van de kaart in de voorgaande paragraaf kan gesteld worden dat de planlocatie geen sprake is van gezondsheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen.
Het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van De Duffelt. Molen de Duffelt is een rijksmonument. De molenbiotoop is planologisch vastgelegd in het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' door middel van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop'.
Ter plaatse van deze vrijwaringszone geldt, aanvullend op de voor de gronden aangegeven bestemmingen, nadere regels voor het beschermen van de functie van de molen als werktuig en van de waarde als landschapsbepalend element. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met de biotoop van de molen.
Voorliggend plan voorziet niet in wijzigingen in de toegestane bebouwing en bebouwingshoogte binnen het plangebied. Dit betekent dat het plan geen invloed heeft op de bestaande molenbiotoop. Derhalve vormt dit aspect geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Op basis van de wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht bij o.a. bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en omgevingsvergunningen afwijking bestemmingsplan. Voor overige plannen, zoals een structuurvisie, dient een watertoets te worden uitgevoerd op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het Bro regelt de verplichte waterparagraaf in de plantoelichting (art 3.1.6 Bro) en het vooroverleg met de waterbeheerder (art 3.1.1 Bro).
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
Bodemopbouw en grondwater
Ter plekke van het plangebied is er sprake van kalkhoudende poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei (profielverloop Rn95a). Ook is er sprake van grondwatertrap Vlo (GHG 60cm beneden maaiveld, GLG 130cm beneden maaiveld).
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van de planlocatie is een C-watergang gelegen (sloot). Ten westen, aan de overzijde van de Botsestraat, is een waterplas gelegen (genaamd De Zeelt). Dit water is ook aangemerkt als categorie C.
Uitsnede legger Waterschap Rivierenland met ligging planlocatie
Hemelwater
Momenteel kan hemelwater voor het grootste gedeelte van het plangebied vrij infiltreren in de grond, met uitzondering van de oostzijde van het bebouwd perceel (erf) en de oprit. Hier is sprake van verharding.
Natuurwaarden
Het plangebied is niet gelegen binnen hydrologische beschermingszones of binnen gebieden met andere natuurwaarden.
Met het planvoornemen wordt de agrarische bedrijfswoning omgezet in een plattelandswoning. Er vinden geen bouw- of sloopactiviteiten plaats. De situatie ten aanzien van de waterhuishouding zal ter plaatse niet veranderen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027: Met ingang van 22 december 2021 is het Waterbeheerprogramma 2022-2027 bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Zo is het van belang dat er bij nieuwe ruimtelijke plannen voldoende waterberging wordt gecreëerd om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging.
Gemeentelijk rioleringsplan Berg en Dal 2021-2025: De gemeente heeft de taak om voor de riolering te zorgen: de gemeente heeft de zorgplicht voor stedelijk afvalwater, voor afvloeiend hemelwater en voor grondwatermaatregelen. Het GRP, dat wettelijk verplicht is, geeft aan hoe de gemeente Berg en Dal haar gemeentelijke watertaken wil uitvoeren.
De gemeente heeft de volgende doelen onderscheiden voor de planperiode:
Bij de aanleg van nieuwe riolering wordt huishoudelijk afvalwater en hemelwater gescheiden. Waar mogelijk wordt het hemelwater geïnfiltreerd, dat helpt verdroging tegen te gaan en het hoeft niet te worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinrichting.
Keur waterkeringen en wateren: In de Keur waterkeringen en wateren (Waterschap Rivierenland) staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. Werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Wateroverlast: Inrichting en beheer van het waterhuishoudkundig systeem op de locatie dient te zijn gericht op het voorkomen van wateroverlast voor wegen en bebouwing en het voorkomen van schade aan de volksgezondheid door bijvoorbeeld vochtige kruipruimten, stilstaand water en onveilige oevers. Zo nodig dient de drooglegging of ontwatering te worden verbeterd (bijvoorbeeld bij lage ligging plangebied of hoge grondwaterstanden). Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt.
Oppervlaktewater: Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig zoals vastgesteld in de Legger wateren van het Waterschap Rivierenland. Ook wordt er met het planvoornemen geen nieuw oppervlaktewater binnen de locaties mogelijk gemaakt.
Hemelwater: In het plangebied is sprake van functieverandering. De oppervlakte verharding blijft gelijk. Het hemelwater zal op eigen terrein worden verwerkt door dit te laten infiltreren. De waterafvoer van bestaande bebouwing en verharding blijft ongewijzigd.
Vuilwater: Het afvalwater wordt op doelmatige wijze afgevoerd via de bestaande riolering.
De watertoets is bedoeld om ruimtelijke plannen en besluiten meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. In het ruimtelijk plan moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishouding en -voorzieningen.
Voor dit wijzigingsplan is een digitale watertoets uitgevoerd, die bijgevoegd is als bijlage 2 bij deze toelichting. Uit deze toets blijkt dat het Waterschap Rivierenland geen belang heeft bij dit plan, omdat het enkel een inpandige functieverandering betreft.
Realisatie van onderhavig plan leidt niet tot negatieve effecten op de aspecten met betrekking tot de waterhuishouding. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het provinciaal natuurnetwerk (Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone).
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op circa 1,2 kilometer afstand ten noordwesten van de onderzoekslocatie. Effecten van de functiewijziging van de woning op het Natura 2000 gebied zijn derhalve uit te sluiten.
Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied
Er zijn geen indicaties voor de aanwezigheid van beschermde soorten. Omdat er geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaatsvinden is er geen onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van (beschermde) flora en fauna.
Wel geldt altijd het algemene zorgplichtartikel. Dat wil zeggen dat bij nieuwbouw altijd zorgvuldig gehandeld moet worden, er bij de bouw geen wezenlijke invloed is op beschermde diersoorten en dat schade aan soorten zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het verrichten van een specifiek onderzoek naar de flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat sinds 2012 de wettelijke verplichting dat bij wijzigingen cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening moet worden meegewogen. De gemeente Berg en Dal heeft geen eigen cultuurhistorische waardenkaart opgesteld, maar hanteert de oude kaarten van de voormalige gemeenten Groesbeek en Ubbergen. Het plangebied is gelegen binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Ubbergen, die in 2010 een waardenkaart heeft opgesteld. Hieronder is een uitsnede van deze kaart opgenomen voor de omgeving van het plangebied.
Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart voormalige gemeente Ubbergen (2010); planlocatie betreft het donkerbruine vlak met aanduidingen voor historische bebouwing (rood)
Op de kaart zijn de volgende cultuurhistorische waarden aangeduid op en nabij de planlocatie:
Voorliggend plan heeft enkel betrekking op een functionele omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Er zijn geen bouwwerkzaamheden voorzien. Dit betekent dat de aanwezige cultuurhistorische waarden niet in het geding zijn. De woning waar de functieverandering betrekking op heeft, blijft een gemeentelijk monument. In paragraaf 5.1.8 Molenbiotoop is reeds beschreven hoe de molenbiotoop in dit plangebied van toepassing zal blijven.
Als wettelijk toetsingskader in Europees verband is het 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk in situ te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.
Gemeenten zijn met de inwerkingtreding van de Wamz in grote mate verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. Het college van de gemeente Berg en Dal heeft in 2022 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Deze kaart vormt de onderlegger voor het gemeentelijke archeologiebeleid en is het toetsingsinstrument voor archeologie bij ruimtelijke ontwikkelingen, bouwplannen en andere bodemverstoringen.
Op de archeologische beleidskaart (RAAP-rapport 5371, kaartbijlage 2; 2022) is aangegeven op welke gronden archeologische resten zijn te verwachten. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de archeologische beleidskaart.
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart 2, gemeente Berg en Dal
Op en nabij de planlocatie zijn veel aanduidingen opgenomen op de kaart. Het betreft:
Ten aanzien van de nederzetting uit de Romeinse tijd, is het volgende opgenomen op de AMK (Archeologische monumentenkaart):
"Terrein met sporen van bewoning uit de Romeinse tijd. De vindplaats is niet goed overdekt waardoor de bewoningslaag grotendeels in de bouwvoor is opgenomen. De grondsporen zullen waarschijnlijk wel goed bewaard zijn gebleven. Momenteel is de gaafheid nog goed. De vindplaats is wel kwetsbaar. "
Voorliggend plan heeft enkel betrekking op een functionele omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Er zijn geen bouwwerkzaamheden voorzien. Dit betekent dat de grond niet wordt geroerd en dat mogelijk aanwezige waarden 'in situ' worden behouden. Zie ook de beschermingsvoorwaarden uit artikel 5.10 Erfgoedwet.
Daarnaast worden de aanwezige archeologische waarden beschermd middels de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld. Gevolg hiervan is dat, bij concrete bouwplannen, moet worden aangetoond dat de archeologische waarden niet in het geding zijn.
In het plangebied zijn geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone gelegen, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding met het plangebied.
Het voorliggende wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die gemaakt zijn.
Het plan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hiermee is het plan digitaal uitwisselbaar conform de laatste standaarden.
In dit wijzigingsplan is één bestemming opgenomen, te weten de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap 2". De voor "Agrarisch met waarden - Landschap 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven en overeenkomstig de in 4.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Op de locatie is een bouwvlak opgenomen en de aanduiding "specifiek vorm van wonen - plattelandswoning".
Naast de enkelbestemming "Agrarisch met waarden - Landschap 2" geldt voor de locatie de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Binnen deze bestemming geldt dat er, bij het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken met een graafdiepte van 30cm beneden maaiveld of meer, een verplichting bestaat ten aanzien van archeologisch onderzoek. Er moet een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Ook geldt er binnen deze dubbelbestemming een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
De locatie is gelegen binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop". Deze gebiedsaanduiding dient ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen. Kort samengevat bestaan er regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte in relatie tot de afstand tot de molen.
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Wel sluit de gemeente een planschadeovereenkomst met initiatiefnemers.
Gelet op de geringe grootte van het plangebied en omdat gebruik is gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid die al beoordeeld is en akkoord bevonden in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan heeft de gemeente afgezien van vooroverleg met de provincie en het waterschap.
Het wijzigingsplan is op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd. Er zijngeen zienswijzen ingediend en het ontwerpplan is ongewijzigd vastgesteld.