direct naar inhoud van Regels
Plan: Botsestraat 22 Kekerdom
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.WPBOTSESTRAAT22-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Botsestraat 22 Kekerdom' met identificatienummer NL.IMRO.1945.WPBOTSESTRAAT22-VSG1 van de gemeente Berg en Dal.

1.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2013

het (gewijzigde) bestemmingsplan Buitengebied 2013, vastgesteld op 25 juni 2015 door de gemeenteraad van de gemeente Groesbeek onder planidentificatie NL.IMRO.0282.BpBu2013-GVS2.

1.3 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aardkundige waarden;

die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Deze onderdelen kunnen worden verdeeld in 4 subgroepen:

  • 1. Geologie: Opbouw van de aarde onder het aardoppervlak.
  • 2. Geomorfologie: Vormen van het aardoppervlak
  • 3. Hydrologie: Gedrag en eigenschappen van water in en op het aardoppervlak.
  • 4. Bodemkunde: Verschillende grondsoorten en hun ontstaanswijze.
1.7 achtergevel:

de gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die (bij benadering) evenwijdig loopt aan de voorgevel en die niet als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 afhankelijke woonruimte:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een gedeelte van een huishouden uit een oogpunt van 'wonen en zorg';

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.11 agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, paardenpensionstallingen, rietdekkers, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs en proefbedrijven;

1.12 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.13 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.14 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.15 bouwwerken geen gebouwen zijnde:

bouwwerken geen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijnde;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.17 bedrijf:

een commerciële onderneming gericht op het aanbieden van diensten of het produceren, verhandelen, bewerken of repareren van producten;

1.18 bed & breakfast:

Een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit bestaande uit het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met ontbijt in een (bedrijfs)woning.

1.19 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;

1.20 bestaand:

bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.23 bijbehorende bouwwerken:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde met een dak;

1.24 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen binnen de hoofdbouw (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen;

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.33 Erfgoedwet

Wet van 9 december 2015 (Stb. 511), houdende regels inzake cultureel erfgoed, museale collecties, het vervreemden van cultuurgoederen in bezit van overheden en kwaliteitsborging archeologie.

1.34 erfafscheiding:

een bouwwerk dat dient ter gehele of gedeeltelijke omheining van een bouwperceel, bouwvlak of ander stuk grond;

1.35 extensief agrarisch gebruik

de vorm van agrarisch gebruik die niet bedrijfsmatig en/of productiegericht is;

1.36 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving die verder geen op de activiteit gerichte inrichting of organisatie vergen, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, zwemmen, vissen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf;

1.39 hoofdgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.40 intensieve veehouderij

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of pluimvee de hoofdzaak is. Onder intensieve veehouderijen worden tevens pelsdierhouderijen verstaan;

1.41 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet geen bouwvergunning vereist is;
  • één en ander voor zover de hiervoor bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 karakteristiek

gebouwen met een voor Ubbergen typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die na advies van de erfgoedcommissie als zodanig kan worden aangemerkt;

1.43 kas:

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals een schuurkas en een permanente boog-/tunnelkas;

1.44 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven peil;

1.45 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk opzicht;

1.46 mobiele zorgwoning:

een compleet verplaatsbare woning waarin wonen en zorg plaatsvindt;

1.47 natuurwaarden:

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.48 niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daar bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.49 nutsvoorzieningen:

gebouwde voorzieningen van openbaar nut ten behoeve van water, elektriciteit, gas e.d.;

1.50 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.51 ondergeschikte bouwdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals, trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, technische installaties en andere ondergeschikte (dak)opbouwen;

1.52 overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf niet zijnde een intensieve veehouderij of glastuinbouwbedrijf;

1.53 ondergronds:

onder peil;

1.54 overkapping:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;

1.55 paardenbak:

een niet-overdekte piste met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en pony's evenals het berijden ervan;

1.56 paardenhouderij:

hierbij wordt een onderscheid gemaakt in:

  • a. productiegericht:

een grondgebonden agrarisch bedrijf dat zich richt op het produceren van paarden die geschikt zijn voor een bepaalde taak zoals hengstenstations, opfokbedrijven, paarden- en ponyfokbedrijven, handelsstallen en africhtings- en traningsstallen, africhtingsbedrijven e.d.;

  • b. gebruiksgericht:
    • 1. een agrarisch verwant bedrijf in de vorm van pensionstalling;
    • 2. een sportbedrijf in de vorm van een wedstrijdstal, verhuurbedrijven, maneges, stallen en/of oefenaccommodaties;
1.57 plattelandswoning:

een bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.58 pleisterplaats:

een kleinschalige horecavoorziening en/of een bezoekerscentrum en/of museum/galerie en/of verblijfsaccommodatie, die/dat zich in hoofdzaak richt(en) op recreanten die het buitengebied bezoeken vanwege de kwaliteiten daarvan;

1.59 recreatieve voorzieningen:

faciliteiten ten behoeve van recreatief gebruik;

1.60 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.61 streekgebonden producten:

producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van deze regio worden geproduceerd;

1.62 teeltondersteunende voorziening:

ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:

  • a. laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
  • b. laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  • c. hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen en schaduwhallen;
  • d. hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen);
  • e. overige teeltondersteunende voorzieningen: tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen, zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn, bijvoorbeeld stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit, boomteelthekken, hagelnetten en vraatnetten;
1.63 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:

het huisvesten van tijdelijke werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.64 verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.65 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.66 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;

1.67 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.68 woning:

een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Hieronder worden geen wooneenheden verstaan;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens:

de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de bouwperceelsgrens;

2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 overschrijding bouwgrenzen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.9 relatie:

Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap 2

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Landschap 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. agrarisch gebruik;
  • c. bedrijfswoning en zorg;
  • d. nevenactiviteiten, uitsluitend voorzover toegestaan in 3.1.2 danwel na verlening van omgevingsvergunning;
  • e. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • f. het behoud, herstel en/of ontwikkeling en de bescherming van de landschapswaarden van het oeverwalgebied;
  • g. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen;
  • h. het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de directe omgeving, als opgenomen in bijlage 1;
  • i. landschappelijke inpassing;
  • j. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • k. de bestaande nutsvoorzieningen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' tevens voor een plattelandswoning.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Agrarisch bouwvlak

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan.

b Type agrarisch bedrijf en omschakeling

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mag een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend.

c Aantal bedrijfswoningen

Per bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan en maximaal één per bouwvlak, met dien verstande dat geen bedrijfswoning is toegestaan binnen een bouwvlak met de aanduiding 'plattelandswoning'.

d Mestverwerking en biomassavergisting

Onder gebruik overeenkomstig de bestemming wordt in ieder geval verstaan mestverwerking en/of het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting bij een agrarisch bedrijf. De mest die hierbij wordt verwerkt, dient afkomstig te zijn uit het eigen bedrijf.

e Caravanstalling

Binnen deze bestemming is caravanstalling toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • 1. De stalling dient plaatst te vinden in bestaande bebouwing, buitenstalling is niet toegestaan.
  • 2. De oppervlakte ten behoeve van de stalling mag niet meer bedragen dan 350 m².

f Ondergeschikte detailhandel

Voor ondergeschikte detailhandel gelden de volgende bepalingen:

  • 1. Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte detailhandel toegestaan als nevenactiviteit.
  • 2. Het mag enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.
  • 3. Maximaal mag 100 m2 verkoopvloeroppervlak voor deze detailhandelsactiviteit worden aangewend.
  • 4. De activiteit vindt uitsluitend plaats in de aanwezige gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van de functie is niet toegestaan.

g Teeltondersteunende voorzieningen

Voor teeltondersteunende voorzieningen geldt het volgende:

  • 1. permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • 2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede werken en werkzaamheden) zijn zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' als daarbuiten toegestaan;
  • 3. hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  • 4. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.

h Niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ten behoeve van de benodigde ruimte voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit niet meer mag bedragen dan 40%;
  • 2. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
  • 3. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening;
  • 4. activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer of krachtens het Activiteitenbesluit als type B of C inrichting worden aangemerkt, zijn niet toegestaan;
  • 5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
  • 6. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor de activiteiten, buitenopslag is niet toegestaan;
  • 7. er maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied worden gebruikt;
  • 8. in afwijking van het in de aanzet van dit artikel bepaalde, geldt voor een bed & breakfast dat deze niet mag plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken.

i Verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het gebruik van een deel van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is uitsluitend toegestaan na verlening van de omgevingsvergunning bedoeld in 3.5.2.

j Paardenbak

Voor paardenbakken geldt het volgende:

  • a. paardenbakken voor hobbymatig gebruik zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, en uitsluitend na het verlenen van omgevingsvergunning als opgenomen in 3.5.2.

k Wonen en zorg

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen en zorg toegestaan. Hierbij moet worden voldaan aan het gestelde in 3.2, 3.3.5 en/of 3.5.3.

l Landschapswaarden

De landschapswaarden worden gevormd door:

  • 1. herkenbaarheid van het rivierenlandschap en met name de oeverwal;

m Extensief recreatief medegebruik

De gronden gelegen binnen deze bestemming mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

n Tuin

Het inrichten en gebruiken van gronden als tuin is toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak, alsmede tussen de aanduiding 'bouwvlak' en de weg ten behoeve van het agrarisch bouwvlak.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

3.2.2 Bouwvlak

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.

3.2.3 Bedrijfsgebouwen

De bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 10 m.

3.2.4 Bedrijfswoning

Voor bedrijfswoningen geldt het volgende:

  • a. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 7 m;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief de aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 750 m3, met dien verstande dat:
    • 1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;
    • 2. de deel bij de bedrijfswoning mag worden getrokken, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 750 m3.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • b. gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2;
  • c. goothoogte maximaal 3 m;
  • d. bouwhoogte maximaal 5 m.
3.2.6 Herbouw bedrijfswoning

Herbouw van een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie binnen het bestemmingsvlak met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.4.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt de bouwhoogte maximaal 3 m, met dien verstande dat:
    • 1. paardenbakken uitsluitend zijn toegestaan voor bedrijfsmatig gebruik bij een paardenhouderij;
    • 2. de bouwhoogte van een voedersilo niet meer bedraagt dan 10 m;
  • b. paardenbakken niet zijn toegestaan;
  • c. uitsluitend de onderstaande teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan:
    • 1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 m;
    • 2. permanente teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend in de vorm van boompalen en uitsluitend buiten de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' en met een maximale bouwhoogte van 2,5 m, alsmede de bestaande boompalen;
    • 3. overige teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning grotere bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 teneinde een grotere bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de grotere hoogte van het bedrijfsgebouw is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de boouwhoogte bedraagt niet mee dan 12,5 m;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als beschreven in 3.1;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.2 Omgevingsvergunning paardenbak

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.7 onder b teneinde een paardenbak met bijbehorende voorzieningen voor hobbymatig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de paardenbak en de bijbehorende voorzieningen zijn niet toegestaan vóór de voorgevel of het verlengde daarvan;
  • b. er is blijkens een landschapsplan sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als beschreven in 3.1;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.3 Omgevingsvergunning grotere bouwhoogte voedersilo en hooiberg

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.7 onder a teneinde een hooiberg of een grotere bouwhoogte voor voedersilo's ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de (hoogte van de) hooiberg of voedersilo is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als beschreven in 3.1;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.4 Omgevingsvergunning verplaatsing van de bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6 ten behoeve van het verplaatsen van de woning, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. de nieuwe locatie is in ruimtelijk, stedenbouwkundig, milieuhygiënisch en/of verkeerstechnisch opzicht aanvaardbaar;
  • b. er wordt een reële zekerheid verschaft dat de oude woning wordt afgebroken;
  • c. er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.5 Omgevingsvergunning Wonen en zorg (semi-permanent; bebouwing verwijderen na verval indicatie)

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.5 onder b, uitsluitend om ten behoeve van wonen en zorg een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de plaatsing van een mobiele zorgwoning de omgevingsvergunning maximaal betrekking mag hebben op 80 m2;
  • b. ten behoeve van de plaatsing van een flexibele (mobiele) zorgkamer de omgevingsvergunning maximaal betrekking mag hebben op 40 m2;
  • c. de omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat het achtererfgebied voor meer dan 50% bebouwd is. Indien blijkt dat dit percentage onvoldoende is voor het uitvoeren van wonen en zorg, kan het bevoegd gezag hiervan afwijken tot een maximum van 75%. Er dient in een dergelijke situatie vast te staan dat het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. er een aantoonbare noodzaak voor de (te verlenen) zorg dient te zijn. Dit dient te blijken uit een door het bevoegd orgaan afgegeven indicatie. In dit kader wordt in de omgevingsvergunning een voorschrift opgenomen dat de oppervlakte zoals bedoeld onder a en b moet worden verwijderd indien de indicatiestelling is komen te vervallen;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • f. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten gevolge van hinder van omliggende bedrijven.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  • c. het bewonen van bedrijfsruimte;
  • d. de husvesting van tijdelijke werknemers;
  • e. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 contour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
  • f. de uitoefening van vollegrondsfruit- en boomteelt zonder kas is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.2 onder b teneinde nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de nevenactiviteit betreft een activiteit die:
    • 1. een directe relatie heeft met het agrarisch bedrijf; en/of
    • 2. de beleving van het buitengebied (verbrede landbouwactiviteiten); en/of
    • 3. ten dienste van het agrarisch bedrijf staat, waaronder agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, verkoop van streekeigen producten, kleinschalige recreatieactiviteiten en agrarisch verwante functies;
  • b. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen de aanwezige gebouwen; in afwijking hiervan is nieuwbouw toegestaan, uitsluitend indien dit gepaard gaat met de sloop van overtollige bebouwing; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • c. de nevenactiviteit(en) is/zijn in ruimtelijk opzicht ondergeschikt aan de agrarische functie;
  • d. ten hoogste 25% van de bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, tot een maximum van 350 m2;
  • e. de nevenactiviteiten vinden plaats binnen de bestaande bedrijfsgebouwen, met uitzondering van activiteiten die naar hun aard niet inpandig kunnen plaats vinden. Opslag en stalling vinden in alle gevallen inpandig plaats;
  • f. er mogen geen knelpunten in de verkeersafwikkeling ontstaan;
  • g. voor kampeerterreinen gelden de volgende aanvullende bepalingen:
    • 1. een kampeerterrein mag ruimte bieden aan maximaal 25 kampeermiddelen en moet op of direct aansluitend aan het agrarisch bouwvlak worden gesitueerd;
    • 2. er mogen geen stacaravans worden geplaatst;
    • 3. sanitaire voorzieningen moeten binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd;
    • 4. een kampeerterrein wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' vindt er geen onevenredige afname plaats van geschikt ganzen- en/of weidevogelgebied;
  • h. voor pleisterplaatsen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien deze zijn gelegen aan recreatieve wandel- en fietsroutes;
  • i. detailhandel anders dan verkoop van streekgebonden en agrarisch gerelateerde producten is niet toegestaan;
  • j. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • k. het betreft een duurzame ontwikkeling die landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, alsmede omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig beperkt of aantast;
  • l. er is blijkens een landschapsplan sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • m. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.5.2 Omgevingsvergunning verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in 3.1.2 onder j, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:

  • a. maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;
  • c. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
  • d. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening;
  • e. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving. Dit betekent bijvoorbeeld dat activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer of krachtens het Activiteitenbesluit als type B of C inrichting worden aangemerkt, niet zijn toegestaan;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
  • g. buitenopslag is niet toegestaan;
  • h. het gebruik mag geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  • i. het onbebouwde deel van het bouwperceel mag uitsluitend onder de volgende voorwaarden worden gebruikt:
    • 1. maximaal 100 m2 van het onbebouwde erf mag worden gebruikt;
    • 2. het gebruik moet deel uitmaken van een bedrijfsactiviteit die zich richt op wandelaars en fietsers;
    • 3. het gebruik is niet tijdens de nachtelijke uren toegestaan;
    • 4. het erf is landschappelijk goed ingepast.
3.5.3 Omgevingsvergunning Wonen en zorg (semi-permanent; bebouwing verwijderen na verval indicatie)

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder a, teneinde gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van 'wonen en zorg' toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. er is een aantoonbare noodzaak voor de (te verlenen) zorg, blijkend uit een door het bevoegd orgaan afgegeven indicatie;
  • b. het gebruik ten behoeve van 'wonen en zorg' is uitsluitend toegestaan tot het moment waarop de indicatiestelling is komen te vervallen;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • d. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging t.b.v. omschakeling naar overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming op onderdelen wijzigen teneinde omschakeling toe te staan van een agrarische bedrijfsvorm, niet zijnde een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, naar een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, door middel van het aanduiden van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden' mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van de aanduiding 'bouwvlak' mag niet meer bedragen dan 1,5 ha en, indien dit noodzakelijk blijkt voor de bedrijfsvoering, worden vergroot naar maximaal deze maat;
  • b. het dient om een concreet plan te gaan, waarbij onder andere milieutechnische gegevens worden overgelegd;
  • c. bebouwing die niet noodzakelijk is voor de nieuwe bestemming (overtollige bebouwing) dient te worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is; er blijft een compact bouwvlak bestaan; er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • d. het betreft een duurzame ontwikkeling die landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, alsmede omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig beperkt of aantast;
  • e. er is blijkens een landschapsplan sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; Hiertoe kan de bestemming Groen - Landschappelijke inpassing worden opgenomen;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als omschreven in 3.1;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.6.2 Omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen teneinde de bedrijfswoning(en) van een agrarisch bedrijf te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. het agrarisch bedrijf ter plaatse is geheel beëindigd;
  • b. het aantal woningen wordt niet vergroot;
  • c. bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 100 m2 per woning; de overige bebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt;
  • d. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. de inhoud van de woning bedraagt niet meer dan 600 m3, met dien verstande dat:
    • 1. een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;
    • 2. de deel bij de bedrijfswoning mag worden getrokken, ook als dit leidt tot een grotere inhoudsmaat dan 600 m3;
  • f. in de nabijheid gelegen functies en waarden worden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • g. de in de nabijheid aanwezige landschaps- of natuurwaarden worden niet aangetast;
  • h. de bebouwing en het erf worden op goede wijze landschappelijk ingepast;
  • i. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • j. de aanduiding 'bouwvlak' wordt geheel verwijderd.
3.6.3 Wijziging Toeristische Overstap Punten

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Verkeer teneinde toeristische overstappunten (TOP's) mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  • a. ligging aan of nabij een voor gemotoriseerd verkeer geschikte weg;
  • b. in de directe omgeving liggen meerdere doorgaande wandel- en fietsroutes;
  • c. er is ruimte voor het parkeren van minimaal 20 en maximaal 50 personenauto's;
  • d. er is ruimte voor kleine voorzieningen als een herkenningspunt, een informatiebord, fietsklemmen, enkele picknickbanken en wegwijzers. Het herkenningspunt is maximaal 4 meter hoog. De overige bouwwerken zijn maximaal 2 meter hoog. Gebouwen zijn niet toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' vindt er geen onevenredige afname plaats van geschikt ganzen- en/of weidevogelgebied;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting van de openheid plaats;
  • g. er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande opgaande elementen (bomen, hagen, gebouwen);
  • h. een goede landschappelijke inpassing is vereist;
  • i. de geparkeerde auto's worden in ieder geval door streekeigen beplanting aan het zich onttrokken;
  • j. er mogen geen knelpunten in de verkeersafwikkeling ontstaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende bekende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 4.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

4.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 4.1 de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die een bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het slopen van bouwwerken.
4.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning danwel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
4.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

4.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 100 m2 en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 5.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

5.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 5.1 over een oppervlakte groter dan 100 m² de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die in bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het slopen van bouwwerken.
5.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning danwel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
5.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

5.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande maximale maten

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht danwel de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

7.2 Bestaande minimale maten

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht danwel de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen, het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
9.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen de hierna volgende bepalingen:

9.1.2 Bouwregels

Voor de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:

  • a. binnen een straal van 100 meter vanuit het middelpunt van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de belthoogte, zoals opgenomen in onderstaande tabel;
  • b. vanaf een afstand van 100 m vanuit het middelpunt van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop', geldt de volgende formule:

h=x/n+c*z

h = maximum bouwhoogte

x = afstand gebouw of bouwwerk tot molen

n = waardering voor de omgeving van de molen in verband met het functioneren van de molen (op basis van 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied)

c = constante = 0,2

z = askophoogte (helft van lengte gevlucht+hoogte belt)

Aanduiding   Naam   Straat   Nummer   Plaats   Belthoogte   Askophoogte (z)   n  
vrijwaringszone - molenbiotoop   De Duffelt   Botsestraat   23   Kekerdom   2,60 m   12,1 m + 2,60 m   75  
9.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.1.2 en een hogere bouwhoogte toestaan, mits hierdoor hetzij direct, hetzij indirect het huidige en het toekomstige functioneren van de molen door windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde, niet onevenredig aangetast worden. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een terzake deskundige.

9.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten voeren:

het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;

het ophogen van gronden;

het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.

b Uitzonderingen

Het onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • 1. werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel
  • 2. van ondergeschikte betekenis zijn en/of
  • 3. voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • 4. welke ten tijde van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering waren.

c Verlening

De onder a bedoelde werken of werkzaamheden zijn toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde, niet onevenredig aangetast worden. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een terzake deskundige.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1.1 met maximaal 10 %.

10.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan 'Botsestraat 22 Kekerdom'.

Bijlagen bij de regels