Plan: | Persingensestraat 6a |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1945.Persingensestr6a-VSG1 |
Aan de Persingensestraat 6a ligt een voormalig agrarisch bedrijf. In het nu geldende bestemmingsplan is deze locatie voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Op het perceel zijn enkele schuren gelegen. De schuren worden deels verhuurd aan een hovenier, andere schuren staan leeg of worden gebruikt voor opslag.
De initiatiefnemer is voornemens gebruik te maken van de regeling functieverandering van de gemeente. In dit kader zullen de nu aanwezige bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en zullen de schuren en verharding gesaneerd worden, met uitzondering van één karakteristieke schuur. Voorts krijgt het voormalige erf een landschappelijke herinrichting en wordt hier één woning voor teruggebouwd. De gemeente heeft aangegeven in principe bereid te zijn mee te werken aan het voornemen
(documentnummer: UIT-18-66612 / zaaknummer: Z-18-65266). Ook vanuit de Welstand is er een positief uitgebracht (gemeentenummer/WABO: W.Z18.104889.01).
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de woningbouw planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Berg en Dal, ten oosten van de kern Persingen. Het plangebied grenst aan de westzijde aan een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ooij, Sectie F, het noordelijk deel van perceel 572. In de navolgende figuren wordt het plangebied aangegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadaster)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. De raad van de gemeente Groesbeek heeft op 21 november 2013 dit bestemmingsplan vastgesteld. Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming 'Bedrijf – Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Voorts rusten op het plangebied de volgende functie- en gebiedsaanduidingen:
Uitnsede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Enkel bestemming 'Bedrijf – Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' met functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -11' en aanduiding 'bouwvlak'
De voor 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen deze bestemming geldt de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf – 11. Hier is uitsluitend een hoveniersbedrijf toegestaan. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', alsmede direct aansluitend aan de aanduiding 'bouwvlak' als de aanduiding 'bouwvlak' geen ruimte meer biedt.
Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden over een oppervlakte groter dan 100 m² de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
Dit vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
De genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Gebiedsaanduidingen
Art. 34.1 bepaalt dat ter plaatse van de gebiedsaanduidingen “wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied” en “wro-zone - omgevingsvergunning aardkundige waarden” specifieke regels gelden. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt. In artikel 6 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' zijn hiervoor geen nadere regels opgenomen.
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning landschappelijke en cultuurhistorische samenhang' is de bestemming mede gericht op de bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden en de daarop aanwezige bouwwerken in onderlinge samenhang. Op deze gronden mag alleen ten behoeve van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' worden gebouwd na afwijking van het bestemmingsplan. Voorwaarde voor deze omgevingsvergunning is dat dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van de gronden en de daarop aanwezige bouwwerken in onderlinge samenhang.
Daarnaast geldt het vereiste van een omgevingsvergunning voor:
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de gemeentelijke erfgoedcommissie of een andere vergelijkbare commissie.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied 2013', omdat de wens bestaat ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' een woning te realiseren. De bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' staat de bouw van een woning niet toe.
Het bestemmingsplan 'Persingensestraat 6a' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Het plangebied
Het plangebied heeft een oppervlakte van 6.780 m2. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap 1' en zal deze bestemming ook blijven behouden. Hierop is geen bebouwing aanwezig. Dit gedeelte is dan ook niet meegenomen als onderdeel van de bestemmingswijziging. Op het noordelijk gedeelte van het plangebied dat de bestemming 'Bedrijf – Agrarisch verwant en technisch hulpbedrijf' heeft (ca. 3.000 m2), is ca. 770 m2 aan bebouwing aanwezig. De totale oppervlakte aan verhardingen bedraagt 1.704 m2.
De schuren worden momenteel deels gehuurd door een hovenier en gebruikt voor opslag. Enkele schuren staan ook leeg. Er is geen woning bij de schuren aanwezig.
Huidige situatie met rechts de markante oude schuur (bron: maps.google)
In het 'Erfadvies Persingensestraat 6a Persingen' (Bijlage 1) zijn de karakteristieken van de huidige inrichting van het plangebied als volgt omschreven: “Het erf maakt een rommelige indruk. Diverse schuren zijn oud, in slechte staat en staan deels dicht op elkaar. Ook vindt er opslag plaats. Op het erf staat weinig erfbeplanting.” De karakteristiek is als volgt verbeeld en verwoord:
Karakteristiek plangebied (bron: Erfadvies Gelders Genootschap, Bijlage 1)
De directe omgeving
Het plangebied ligt in een bijzonder gebied, het is gelegen op een rivierduin. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan agrarisch gebied, dat afloopt naar Het Meertje. Deze gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden – landschap – 1'. Op enige afstand ten zuiden van het plangebied ligt de beboste stuwwal waarop Berg en Dal is gelegen. Onderaan de stuwwal, tussen Berg en Dal en het plangebied, ligt in oost- westelijke richting de N325. Op een kleine 300 meter ten oosten van het plangebied ligt de N840.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt op een afstand van enkele honderden meters het dorpje Persingen. Het dorpje omvat niet meer dan enkele huizen en een zeer karakteristieke kerk, gelegen in een bocht van de Persingensestraat. Het dorpje ligt op dezelfde rivierduin als het plangebied.
Aan de westzijde grenst het plangebied aan gronden met een woonbestemming. Aan de oostzijde is het naastgelegen perceel geheel landschappelijk ingericht met hagen en hoogstam fruitbomen.
Initiatiefnemer is voornemens de schuren en verharding te saneren en hier één woning terug te bouwen. Dit zal gepaard gaan met een landschappelijke herinrichting van het voormalige bedrijfserf. Onderdeel hiervan is een Hoogstam boomgaard die op het noordelijk deel van het perceel gerealiseerd zal worden. Zo ontstaat een groen beeld en ligt de nieuwe woning achter de bomen, uit het zicht. De weide aan de zuidkant van het plangebied blijft de agrarische bestemming behouden en blijft open. De herinrichting van het erf is conform het functieveranderingsbeleid van de gemeente Berg en Dal.
De gemeente heeft aangegeven dat de oude schuur waardevol is. De oude schuur zal daarom behouden blijven en onderdeel worden van het plan. In het erfadvies, opgesteld door Gelders Genootschap (Bijlage 1) wordt de kwaliteitsslag die voorliggend plan tot gevolg heeft uitvoerig beschreven en is er aandacht voor uitgangspunten en randvoorwaarden waar in de uitwerking van het plan rekening mee zal worden gehouden.
De boomgaard aan de noordkant van het perceel krijgt een oppervlakte van ca. 1.550 m2. De erfafscheiding aan de openbare weg zal een heg zijn. De karakteristieke schuur wordt behouden en gerestaureerd. De nokrichting van de nieuw te bouwen woning is evenwijdig aan de nokrichting van de schuur. De westelijke oprit wordt verwijderd; de oostelijke oprit ontsluit zowel de nieuw te bouwen woning als de schuur. Schetsen van de gewenste situatie zijn toegevoegd als bijlage (Bijlage 2). Enkele beelden uit Bijlage 2 zijn navolgend weergegeven.
Bovenaanzicht gewenste situatie (bron: SW architecten, Bijlage 2)
Aanzicht gewenste situatie vanaf de Persingensestraat (bron: SW architecten, Bijlage 2)
Voor de inrichting van de beplanting is een inrichtingsplan opgesteld (Bijlage 3) dat een uitwerking van het Erfadvies (Bijlage 1) is. Met de uitwerking is rekening gehouden met het landschap waarin de ontwikkeling plaatsvindt (het Kommenlandschap) en de bijbehorende cultuurhistorische principes. Door de woning te realiseren met natuurlijke materialen en gedempte kleuren ontstaat er in samenhang met de karakteristieke schuur een schuurensemble.
Inrichtingsschets (bron: Landschapsbeheer Gelderland, zie ook Bijlage 3)
Omdat de grond sterk afloopt vanaf de Persingensestraat gezien, zal de grond ter plekke van de woning opgehoogd worden. Er wordt een Hectarfundering geplaatst van ca. 40 cm, die 10 cm diep wordt ingegraven. De grond wordt dus met 30 cm opgehoogd. Om het plangebied één geheel te laten worden, zullen er ook andere delen van het plangebied enigszins opgehoogd worden.
De gewenste woning krijgt een goothoogte van ca. 3,4 meter en een bouwhoogte van ca. 6,9 meter. Omdat het begrip 'peil' in de regels gedefinieerd wordt als het bestaande afgewerkte terrein op het moment van de terinzage van dit plan, en omdat de grond opgehoogd zal worden, zal in de regels de goot- en bouwhoogte ruim worden aangehouden, respectievelijk 4 meter en 7,5 meter.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de SVIR. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
De omzetting van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming in het plangebied valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
Per 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden. De wet voorziet in hoofdzaak in een aantal wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet teneinde de transitie naar een duurzame energievoorziening verder te faciliteren. Het inhoudelijke doel van de wet is het afschaffen van de gasaansluitplicht door middel van een 'nee, tenzij' beleid.
De nieuw te bouwen woning in het plangebied wordt niet op het gasnetwerk aangesloten en voldoet dan ook aan de uitgangspunten van de Wet Voortgang Energietransitie. De woning wordt gerealiseerd conform de BENG eisen (Bijna Energieneutrale Gebouwen) en wordt gasloos opgeleverd.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Wet Voortgang Energietransitie.
In deze geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie (moederplan vastgesteld door PS op 9 juli 2014) zijn de wijzigingen van een aantal besluiten verwerkt. Dit is nu de meest actuele versie van de Omgevingsvisie Gelderland. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsvisie heeft een aantrekkelijke leefomgeving tot doel. Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. Voorts is voor het plangebied relevant dat in de Omgevingsvisie is aangegeven dat de provincie en haar partners samen streven naar een vitaal buitengebied met behoud van levendigheid en met een verbetering van de kwaliteit van wonen, werken en vrijetijdsbesteding.
De provincie ziet regiospecifieke cultuurhistorische identiteiten als een belangrijke basis voor de vrijetijdseconomie. Ook wil de provincie de cultuurhistorie behouden en versterken. Het 'historische landschap' is gedefinieerd als een 'parel'. De provincie zal initiatieven die deze identiteiten versterken en ondersteunen.
Voorliggend plan voorziet in het behoud en de restauratie van een cultuurhistorisch waardevolle schuur en het herontwikkelen van een locatie door de storende bedrijfsgebouwen te amoveren. Hierdoor wordt er een bijdrage geleverd aan het behoud en de versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve kwaliteiten. Gelet daarop draagt het plan bij aan de realisatie van het beleid zoals dat geformuleerd is in de omgevingsvisie.
Naast het algemene beleid, is het plangebied gelegen in een aantal specifieke zones, die navolgend aan bod komen. Hierbij is tevens, indien van belang, aandacht voor de specifieke regels uit de Omgevingsverordening.
Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied is gelegen in de 'Groene Ontwikkelingszone' (GO). De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageer-gebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
Met voorliggend plan worden de kernkwaliteiten van natuur en landschap versterkt door de karakteristieke schuur te behouden en het landschap in te richten met onder andere een boomgaard. De weide aan de zuidzijde van het plangebied blijft behouden en zal extensief beheerd worden.
Rustgebieden voor winterganzen
De rustgebieden voor winterganzen zijn een bijzonder onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone. De provincie vindt het van belang dat de rustgebieden voor winterganzen geschikt blijven voor ganzen. De provincie stuurt daarom op het behoud van de openheid en de rust in deze gebieden. Met voorliggend plan wordt bedrijfsbebouwing geamoveerd en verdwijnt de bedrijfsbestemming. Verwacht wordt dat dit een positief effect heeft op de rust en openheid in het gebied.
Nationaal Landschap en Romeinse Limes
Het plangebied maakt deel uit van Nationaal Landschap Gelderse Poort. Paragraaf 3.2.2 Notitie Kernkwaliteiten Gelderse landschappen gaat hier nader op in. De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.
Een van de onderdelen van de Nationale Landschappen zijn de Romeinse Limes. Hier zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernwaarden niet worden aangetast. De Limes ligt naast de toenmalige Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Christus, bestaande uit:
Met onderhavig initiatief worden deze kernkwaliteiten niet aangetast, omdat er bovengronds geen resten van de Limes aanwezig zijn. Met het voornemen vinden geen grondwerkzaamheden plaats dieper dan 0,3 m, waardoor ook ondergronds eventuele resten niet zullen worden aangetast. Dat het plangebied gelegen is in de Romeinse Limes is dan ook geen belemmering voor het voornemen.
Waardevol open gebied
De provincie en haar partners streven er samen naar de openheid van karakteristieke open landschapseenheden (waardevolle open gebieden) als kernkwaliteit te behouden. Dat zijn de grootste open gebieden in Gelderland of gebieden waar bebouwing ontbreekt en gaafheid en herkenbaarheid kenmerkend zijn. Openheid en ook het ontbreken van bebouwing is een kwetsbare kernkwaliteit, want ook kleine ingrepen kunnen de openheid al aantasten. In Bijlage 1 is een uitwerking van het nieuwe erf beschreven, hierbij rekening houdend met ruimtelijke kwaliteit en de omgeving. Het weiland ten zuiden van het plangebied blijft open.
Uitsnede Omgevingsvisie met aanduiding plangebied (bron: Omgevingsvisie Gelderland)
Conclusie
Met het voornemen om de bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de karakteristieke schuur) te amoveren en te vervangen door een vrijstaande woning, is rekening gehouden met ruimtelijke kwaliteit en het cultuurhistorische landschap. Daarnaast worden kernkwaliteiten van het landschap en de Romeinse Limes niet aangetast. Het voornemen is in lijn met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
Deze notitie is vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 9 juli 2014. Het plangebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap De Gelderse Poort, deelgebied Ooijpolder en Rijkstrangen. Over dit deelgebied is – voor zover relevant – het volgende geschreven.
In het plangebied is sprake van gave gradiënten van kom-oeverwal-uiterwaard-rivier en dynamiek van de rivieren. Het gebied maakt deel uit van een stroomvlakte tussen de stuwwalrestanten van Montferland/Elten en Nijmegen-Kleef. De grootste open kom ligt in zeldzaam fraai contrast tegen de stuwwal bij Nijmegen-Ubbergen-Beek. De oeverwallen zijn relatief smal en klein, samenhangend met de zeer vele tracéwisselingen die de rivier hier heeft gekend.
Er is sprake van een overwegend open landschap met in de kom afwisseling van weidebouw, oude strangen en kleiputten met ooibos; oeverwal afwisselend open en kleinschalig met afwisseling van bouwland, grasland en boomgaard.
De cultuurhistorische kwaliteiten van Ooijpolder en Rijnstrangen zijn verweven in het landschap, zoals talrijke historische boerderijen die plaatselijk op de terpen zijn gelegen.
De bebouwing is geconcentreerd in dorpen en (dijk)linten. De strijd tegen en het leven met het rivierwater heeft zeer hoge cultuurhistorische kwaliteiten opgeleverd: dijken met wielen, kaden, binnendijkse afwateringsstelsels en bebouwing op hogere plaatsen. Bewoning is van oudsher gebonden aan hogere, voor het rivierwater relatief veilige plaatsen. Dorpen en gehuchten bevinden zich op oeverwallen en op pleistocene zandopduikingen. De Donk van Persingen wordt hier specifiek genoemd. De overige open gebieden zijn een sterk contrast met de besloten stuwwal. Het gebied is 'een oase van rust', ruimte en donkerte te midden van een steeds verder verstedelijkende omgeving.
Conclusie
Het plan voorziet in de omzetting van de bestemming Bedrijf naar Wonen, in de sloop van overtollige bebouwing en in een verbetering van de erfinrichting. Gelet daarop draagt dit plan bij aan de uitgangspunten zoals verwoord in bovengenoemde notitie.
Op 1 januari 2015 ging de gemeente Ubbergen samen met Millingen aan de Rijn op in de fusiegemeente Berg en Dal, tot 1 januari 2016 onder de naam Groesbeek. Tot 2014 was Persingen gelegen in de gemeente Ubbergen. Deze gemeente heeft destijds een structuurvisie opgesteld die is vastgesteld in 2011. Hierin is aangegeven dat ingestoken wordt op behoud en versterking van het natuurschoon en versterking van de recreatieve functie. Aangegeven is dat Persingen 'als eenheid ontwikkeld moet worden'. De landschappelijke en de ecologische structuur dienen versterkt te worden.
De gebouwen van de agrarische bedrijven die gestopt zijn, en waarvoor geen andere agrarische bedrijven belangstelling hebben getoond, dienen in 2020 een nieuwe functie te hebben gekregen. De kleinere boerderijen worden hergebruikt als een burgerwoning. Waar veel gebouwen gesloopt worden, kan een tweede burgerwoning worden gerealiseerd. In alle gevallen dienen karakteristieke gebouwen gehandhaafd te worden en is er sprake van landschappelijke inpassing. Maatwerk staat hierbij voorop en ruimtelijke kwaliteit is daarbij uitgangspunt. Maatwerk is belangrijk en is nodig wanneer zich in de toekomst nieuwe initiatieven voordoen.
Over het gebied rond Persingen is het volgende aangegeven. 'Het gebied direct rondom Persingen en het buurtschap zelf vormen een geheel eigen omgeving in het open komgebied. De kenmerkende verhoogde ligging (op een rivierduin) is nog duidelijk waarneembaar. Het beleid richt zich dan ook op behoud van het aanwezige landschapsbeeld met een afwisseling van kenmerkende bebouwing, het kerkje en de verhoogde ligging. In vroegere tijden waren de kavels van Persingen waarschijnlijk ook omzoomd met heggen. Nieuwe hagen als landschapselement rondom Persingen kunnen een nieuwe landschappelijke functie krijgen als geleidend element langs wegen en wandelroutes. Een heg is duidelijk aanwezig, belemmert het uitzicht niet en verhindert ongewenste betreding. Verder is het van belang om het kerkje van Persingen als vergezicht en oriëntatiepunt te handhaven. De recreatieve mogelijkheden kunnen worden afgestemd op de cultuurhistorische waarden. Uitsluitend extensieve recreatie, naast verbreding van agrarische bedrijvigheid is hier mogelijk.'
Conclusie
Het plan voorziet in de sloop van veel gebouwen en het karakteristieke gebouw is gehandhaafd. De landschappelijke inpassing bestaat deels uit het herstel van een oude boomgaard en het planten van een gebiedseigen heg. De uitvoering van het plan tast de zichtlijnen naar het kerkje niet aan. Gelet hierop past het plan in het bepaalde in de structuurvisie.
Groesbeek, tot 2016 de gemeentenaam waaronder Persingen viel, heeft op 22 oktober 2015 een landschapsontwikkelingsplan vastgesteld. Het plangebied valt in deelgebied 2: de Oude Rivierdijkzone en Persingen. Persingen ligt op een rivierduin, hoger in het landschap. De historische bebouwing concentreert zich rond het kerkje. Het Meertje is een oude rivierarm. Het landschap en de verschillende tijdslagen zijn hier nog goed afleesbaar.
Behoud en ontwikkeling van het oude cultuurlandschap en de voormalige dynamiek van het rivierenlandschap zijn belangrijk. In het erfadvies (Bijlage 1) dat leidend zal zijn bij de uitwerking van de plannen is aansluiting gezocht bij hetgeen is vermeld in het Landschapsontwikkelingsplan.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is in lijn met het Landschapsontwikkelingsplan gemeente Groesbeek.
Op 28 april 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerp van de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Groesbeek/Berg en Dal' vastgesteld. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit gaat over het welstandsbeleid voor de nieuwe gemeente Groesbeek/Berg en Dal. De nota beoogt goed beheer en een goede ontwikkeling van de gebouwde ruimte van de gemeente.
De locatie ligt in het deelgebied 'polderlint'. De linten vormen waardevolle elementen in het huidige beeld van de gemeente. Zij zijn de historische context van veel objecten. Het schaalniveau van open tot besloten wordt gewaardeerd. Het beleidsniveau is 'respect' wat wil zeggen dat bouwplannen passen bij de kernkwaliteiten van het gebied. In de nota zijn richtlijnen opgenomen voor ontwikkelingen van erven zodat ze bijdragen aan het landschap en de ruimtelijke kwaliteit. Deze richtlijnen dienen als uitgangspunt voor de inrichting van het erf (Bijlage 1).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Groesbeek/Berg en Dal'.
Op 22 juni 2017 is de Woonagenda van de gemeente Berg en Dal definitief gemaakt. In de jaren voorafgaand aan het vaststellen van de Woonagenda, heeft de gemeente een woningmarktonderzoek uitgevoerd. Om hier concreet invulling aan te geven, is deze Woonagenda vastgesteld. Het doel hiervan is een overzicht te geven van de woningmarktopgaven voor de gemeente Berg en Dal.
In het beginsel gaat de gemeente tot 2024 uit van maximaal 668 extra woningen (netto toevoeging). Omdat er al de nodige plannen liggen, is er in beginsel weinig ruimte voor nieuwe initiatieven. Om toch flexibel in te kunnen spelen op veranderingen wil de gemeente ruimte blijven bieden aan nieuwe initiatieven die inspelen op de veranderende vraag.
De gemeente vindt het onwenselijk om de kernen 'op slot te gooien' en staat daarom kleinschalige woningbouw toe, indien daar aantoonbare vraag naar is. Om in te spelen op de verwachte vraagontwikkeling geeft de gemeente per dorpskern richting aan de woningbouwopgave.
In Beek- Ubbergen – waar Persingen ook onder valt – is er in alle scenario's behoefte aan woningbouw. Er zijn hier echter weinig locaties voorhanden. In Ooij is er sprake van een dalende behoefte en staat de gemeente in principe geen extra toevoegingen toe. Indien er in Beek geen ruimte is voor woningbouw, kan Ooij dienen als buffer om de vraag op te vangen, omdat daar de ruimte wel aanwezig is.
Voorts is een van de uitgangspunten bij de woningbouwprogrammering dat inbreidingsplannen voorkeur krijgen boven uitbreidingsplannen.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één vrijstaande woning in de regio Ubbergen. Ten behoeve van de bouw van de woning wordt de voormalige bebouwing gesloopt met uitzondering van de karakteristieke schuur. Met het voornemen wordt het perceel geherstructureerd en heringericht. Het betreft reeds bestaand stedelijk gebied, omdat het een bedrijfsbestemming heeft. Door het te wijzigen naar een woonbestemming krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls en wordt bestaand stedelijk gebied ingezet voor de realisatie van een woning.
Conclusie
Het voornemen is in lijn met de Woonagenda van de gemeente Berg en Dal.
Op 21 november 2013 is de beleidsnotitie functieverandering vastgesteld door de gemeente Ubbergen. Dit beleid is een uitwerking van het beleid van de provincie, de stadsregio en van de structuurvisie Buitengewoon Ubbergen. Doel van het functieveranderingsbeleid is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Onder ruimtelijke kwaliteit wordt hier verstaan: het behoud en de versterking van de in natuurlijk, landschappelijk en cultuurhistorisch opzicht waardevolle kwaliteiten, maar ook de kwaliteit van de bebouwde omgeving.
In de notitie zijn criteria en randvoorwaarden opgenomen voor functieverandering. Navolgend worden de relevante criteria en randvoorwaarden genoemd en wordt in cursief aangegeven of er aan wordt voldaan.
Algemene criteria
De gemeente verleent alleen medewerking aan een functieverandering als die aan een aantal criteria voldoet. De navolgende criteria gelden voor alle functieveranderingen.
Ruimtelijke kwaliteit
Aandachtspunten voor de ruimtelijke kwaliteit:
Specifieke criteria functieverandering naar wonen
De gemeente verleent alleen medewerking aan een functieverandering als die aan een aantal criteria voldoet. De navolgende criteria gelden specifiek voor functieverandering naar wonen, in aanvulling op de algemene criteria.
Randvoorwaarden
Vervolgens dient de initiatiefnemer te voldoen aan de volgende randvoorwaarden.
Conclusie
Met voorliggend plan verbetert de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving – het belangrijkste uitgangspunt van het functieveranderingsbeleid.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Onderhavig initiatief voorziet in het omzetten van een bedrijfs- naar een woonbestemming aan de Persingensestraat 6a te Persingen. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal de huidige bebouwing deels geamoveerd worden. Om de effecten hiervan op de flora en fauna in beeld te brengen, zal een Quickscan flora en fauna worden uitgevoerd (Bijlage 4). Navolgend zullen de belangrijkste conclusies worden weergegeven.
Quickscan flora en fauna
Uit de resultaten van de quickscan (Bijlage 4) blijkt dat overtreding van de Wet natuurbescherming niet kan worden uitgesloten. Er zal nader onderzoek uitgevoerd worden naar de functie van het plangebied als zomerverblijfplaats en paarverblijfplaats voor vleermuizen. Ook is nader onderzoek benodigd om de functie van het plangebied voor huismussen nader te onderzoeken. Beide onderzoeken worden uitgevoerd.
Vervolgonderzoek vleermuizen
In september zijn er twee veldbezoeken geweest om na te gaan welke beschermde functies van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied, of de voorgenomen ingreep leidt tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming en welke maatregel genomen kan worden om eventuele overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Het rapport van het onderzoek is onderdeel van dit bestemmingsplan (Bijlage 5). Uit het onderzoek is gebleken dat de voorgenomen ingreep geen negatieve invloed heeft op beschermde functies van vleermuizen. Een overtreding van de Wet natuurbescherming, met betrekking tot vleermuizen, kan worden uitgesloten.
Vervolgonderzoek huismussen
Naast onderzoek naar vleermuizen is ook onderzoek naar huismussen noodzakelijk. Middels één onderzoek in de daarvoor geschikte periode (1 april – 15 mei) kan worden vastgesteld of er verblijfplaatsen van huismussen te verwachten zijn in de te slopen bebouwing. Als er een vermoeden is van de aanwezigheid van verblijfplaatsen, dan kan middels een extra veldonderzoek (in de geschikte periode) het daadwerkelijke aantal verblijfplaatsen worden achterhaald. Met deze gegevens kan vervolgens, wanneer noodzakelijk, een ontheffing worden aangevraagd.
Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat er aanvullend onderzoek nodig is naar vleermuizen en huismussen. Uit het vervolgonderzoek naar vleermuizen is gebleken dat de voorgenomen ingreep geen negatieve invloed op beschermde functies van vleermuizen heeft en dat de Wet natuurbescherming wat vleermuizen betreft niet wordt overtreden. In de periode 1 april – 15 mei wordt nader onderzoek gedaan naar huismussen. Als er verblijfplaatsen van huismussen worden waargenomen, zal een ontheffing worden aangevraagd.
Bij de ontwikkeling van functies dient rekening gehouden te worden met de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden. In paragraaf 3.2.1 Geconsolideerde Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland (2018) is onder andere op de cultuurhistorische waarden ingegaan. In het Erfadvies van Gelders Genootschap (Bijlage 1) wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden.
De gemeente Berg en Dal beschikt over verschillende cultuurhistorische waardenkaarten (van de voorgaande gemeenten). In 2010 is het Raap-Rapport 2140 voor het grondgebied van de toenmalige gemeente Ubbergen opgesteld. Navolgend is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart weergegeven.
Uitsnede cultuurhistoriekaart met plangebied rood omlijnd (bron: RAAP 2010)
Uit de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat het plangebied is gelegen aan een weg die is aangelegd voor 1832. Voorts wordt het cultuurlandschap gekenmerkt als droge kampontginningen.
De gebieden die gekenmerkt zijn als droge kampontginningen. Dit zijn gebieden die liggen op de stuwwal en zowel in de 19e eeuw als in het heden als akkerland in gebruik zijn en door bos omsloten. Hoewel het oorspronkelijke landgebruik van akkerland grotendeels plaats heeft gemaakt voor grasland, heeft dat weinig afgedaan aan de landschappelijke kwaliteit en de uitzichten op de Ooijpolder en het dorp Persingen.
Met onderhavig initiatief wordt geen schade toegebracht aan cultuurhistorische panden of structuren.
Wettelijk kader
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de vorige regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Onderzoek / beoordeling
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling, zijn volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Aangetoond dient te worden dat één of meer waarden of functies in het kader van archeologie, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast indien er werkzaamheden plaatsvinden over een groter oppervlakte dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Ook uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Ubbergen blijkt dat er een hoge verwachting is gelegen op het plangebied, zoals blijkt uit de navolgende uitsnede van deze kaart.
Uitsnede archeologische beleidskaart met plangebied roodomlijnd (bron: RAAP 2005)
Omdat de grond sterk afloopt vanaf de Persingensestraat gezien, zal de grond ter plekke van de woning opgehoogd worden. Er wordt een Hectarfundering geplaatst van ca. 40 cm, die 10 cm diep wordt ingegraven. De grond wordt dus met 30 cm opgehoogd. Om het plangebied één geheel te laten worden, zullen er ook andere delen van het plangebied enigszins opgehoogd worden. De werkzaamheden zullen dan ook niet dieper reiken dan 30 cm, waardoor archeologisch onderzoek niet benodigd is. Daarnaast komt de woning op de plek van 2 voormalige schuren te staan. Bij 1 van deze schuren is een gierkelder aanwezig. Bij de bouw is de grond dan ook op grotere diepte afgegraven of omgezet. Deze gierkelder heeft een oppervlakte van ca. 75 m2 en bestaat uit keerwanden. Deze keerwanden worden naar binnen geduwd en omhoog getakeld. Bij het weghalen hiervan wordt de grond dus slechts zeer beperkt geroerd.
Omdat er geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm, is nader archeologisch onderzoek niet benodigd. Er is voldoende reden om aan te nemen dat de archeologische waarden niet onevenredig zullen worden aangetast door de voorgenomen werkzaamheden.
Vanuit archeologisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Met de gewenste ontwikkeling wordt geen schade toegebracht aan cultuurhistorische waarden in de omgeving. Daarnaast worden ook de archeologische waarden niet geschaad, omdat de grond opgehoogd zal worden.
Het plangebied wordt ontsloten via de Persingensestraat. Deze 30 km/h weg is richting het westen ontsloten met de kern van Persingen. Naar het oosten toe komt de straat na ruim 200 meter uit op de Sint Hubertusweg die al snel overgaat in de N840. Het plangebied is dan ook goed ontsloten.
De verwachte verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. In de gewenste situatie verdwijnt de bedrijfsbebouwing en wordt er één vrijstaande woning gerealiseerd. Uitgaand van het buitengebied in niet stedelijk gebied, is de verwachte verkeersgeneratie bij één vrijstaande woning 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal. In de huidige situatie staan er enkele schuren die verhuurd worden aan onder andere een hovenier, waardoor er al af en aan wordt gereden. Hoewel de publicatie 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geen specifieke getallen heeft voor een hoveniersbedrijf, kan aangenomen worden dat dit minimaal 7,8 tot 8,6 mvt/etmaal zijn, waardoor de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie nagenoeg gelijk blijft of afneemt.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen kan eveneens berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Een vrijstaande woning in het buitengebied van niet stedelijk gebied dient te beschikken over 2 tot 2,8 parkeerplaatsen per woning. Met voorliggend plan kunnen er minimaal 3 auto's op eigen erf geparkeerd worden, en is er dus ruim voldoende parkeergelegenheid op eigen erf.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Met voorliggend initiatief zal de bestemming van de gronden gewijzigd worden naar een gevoeligere functie. Bodemonderzoek is daarom uitgevoerd om de kwaliteit van de bodem in beeld te brengen (Bijlage 6). Er is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd evenals een onderzoek naar asbest in de bodem conform NEN 5707.
NEN 5740
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat er in de bodem verhogingen van cadmium, koper, kwik, lood, zink, PAK's, PCB's en minerale olie ten opzichte van de achtergrondwaarde wordt aangetroffen. De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd. De resultaten van het bodemonderzoek geven echter geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren. In het grondwater worden geen verhogen ten opzichte van de streefwaarde aangetroffen.
Conform de NEN 5740 is het perceel voldoende onderzocht en worden de humane risico's uitgesloten., waardoor de locatie geschikt is voor een woonbestemming.
NEN 5707
Ter plaatse van de afwateringszone van de stallen zonder dakgoot is een monster genomen van de toplaag. Op basis van de analyse blijkt dat er ter plaatse van deze laag een concentratie van asbest van 13 mg/kg aanwezig is. Bij een gering gehalte aan hechtgebonden asbest (< 100 mg/kg) zijn er geen bezwaren voor de geplande werkzaamheden op de locatie. Deze concentratie asbest is (ruimschoots) kleiner dan 100 mg/kg.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Om de eventuele geluidhinder van de omliggende wegen in kaart te brengen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar nabij gelegen drukke wegen (Bijlage 7). Doel van dit onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting binnen het plangebied voor zover deze wordt veroorzaakt door het relevante wegverkeer.
De nieuwe woning ligt buiten de bebouwde kom, in de geluidzones van de Persingensestraat, de Sint Hubertusweg en de N840. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de onderzochte wegen (Persingensestraat, Sint Hubertusweg en N840) maximaal 43 dB bedraagt. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde. De geluidbelastingen ten gevolge van de onderzochte wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 46 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen (= de ondergrens). Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale ventilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'. De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig buitengebied, gelet op de locatie aan een 30 km/h weg in het buitengebied tussen de woningen en weilanden.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De woningen zelf worden niet geplaatst binnen een milieucategorie en kennen derhalve geen hinderafstanden voor omliggende gevoelige functies.
Een woning wordt gezien als een milieugevoelige functie, waardoor gekeken wordt naar de functies in de nabije omgeving. Ten westen en ten noordwesten van het plangebied zijn reeds twee woonerven gevestigd. Op ca. 60 meter ten oosten van het plangebied is een transformatiehuisje gelegen. Een transformatiehuisje met transformatievermogen < 10 MVA valt in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand geldt van 30 meter. De gewenste woning ligt op ca. 60 meter van het transformatiehuisje, waardoor er ruim voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden.
De overige gronden in de omgeving van het plangebied hebben een agrarische bestemming. In de directe omgeving (binnen de richtafstanden voor een agrarisch bedrijf) is geen bouwvlak voor een agrarisch bedrijf gevestigd. Tevens zijn er al woningen gevestigd om het plangebied heen. Er kan dan ook aangenomen worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat aan de Persingensestraat 6a.
De dichtstbijzijnde bedrijven liggen op voldoende afstand van de gewenste woningen, waardoor er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmering is voor de realisatie van het initiatief. Andersom gezien beperkt de gewenste woning bedrijven niet in eventuele gewenste uitbreiding, omdat er reeds woningen gevestigd zijn in de omgeving.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Op ruim 300 meter ten zuiden van het plangebied is een buisleiding gelegen. De PR 10-6 contour hiervan is nihil. De buisleiding heeft wel een invloedsgebied van 140 meter. Het plangebied valt hierbuiten, waardoor er dan ook geen belemmeringen zijn vanuit deze gasleiding.
Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd.
Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van één vrijstaande woning aan de Persingensestraat 6a in Persingen.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 8). Op basis van de watertoets adviseert Waterschap Rivierenland positief over het plan, onder de voorwaarde dat er voldoende rekening gehouden wordt met waterberging en de natuurdoelen in het gebied.
Waterberging
Omdat de verharding in de nieuwe situatie afneemt ten opzichte van de huidige situatie, is er geen watercompensatie benodigd. De bergingscapaciteit zal verbeteren door de afname van verharding.
Natuurdoelen
Het plangebied ligt in een gebied met ecologische doelstellingen. Vanuit het waterschap wordt gevraagd om aan deze ecologische waarde te toetsen. Als algemeen criterium geldt in deze gebieden het stand-stillbeginsel. Dit beginsel houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot achteruitgang van de huidige situatie, tenzij de negatieve effecten volledig worden gecompenseerd.
In het bestemmingsplan worden de waarden beschermd door een passende regeling: de gebiedsaanduiding omgevingsvergunning aardkundige waarden en de gebiedsaanduiding omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied. Voor beide gebiedsaanduidingen zijn geen nadere regels opgenomen in de huidige bedrijfsbestemming en ook niet in de woonbestemmingen in de omgeving. Deze gebiedsaanduidingen zijn dan ook niet van toepassing op het plangebied.
Wel kan gesteld worden dat met onderhavig initiatief de ontwikkelingen leiden tot vooruitgang. De verharding neemt af en er wordt onder andere ruimte gemaakt voor een Hoogstam boomgaard.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
De Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in het Besluit m.e.r. maar die beneden de drempelwaarden van onderdeel D valt, moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor deze activiteiten dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' uit Onderdeel D. De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Het plan voorziet in de realisatie van één woning. De omvang van het plan ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2 van onderdeel D (2.000 woningen). De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen, bedrijven en agrarisch land. Als gevolg van de paragrafen hiervoor, kan de volgende beoordeling gemaakt worden.
Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woning onaanvaardbare cumulatieve effecten zullen optreden. Er worden bij de aanleg van de woning geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De ontwikkeling heeft geen toename van geluidbelasting tot gevolg. De bijdrage aan de luchtverontreiniging kan gekenmerkt worden als 'niet in betekende mate'. Voor de woning kan worden voldaan aan een acceptabele binnenwaarde. Het plangebied heeft geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden. Er vindt geen verstoring plaats van beschermde dieren- en plantensoorten. De ontwikkeling van de woning leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken van een m.e.r-beoordelingsprocedure te volgen.
De bouw van de woning is vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
Het bestemmingsplan 'Persingensestraat 6a' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Persingensestraat 6a' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Groen – Landschappelijke inpassing
De gronden met de bestemming Groen – Landschappelijke inpassing zijn bestemd voor het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verharding. De gronden zijn tevens bestemd voor water en voorzieningen voor de waterhuishouding, een en ander met bijbehorende voorzieningen. Bouwwerken zijn uitsluitend in de vorm van erfafscheiding toegestaan.
Wonen
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wonen en zorg. Gebouwen zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan. De maximale oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt 220 m2. Omdat de grond met ca. 30 cm opgehoogd zal worden, is de maatvoering voor de goot- en bouwhoogte ruim aangehouden.
Waarde – Archeologie 3
Gronden met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 hebben een middelhoge of hoge archeologische waarde. Grondwerkzaamheden met een groter oppervlakte dan 100 m2 en die dieper gaan dan 30 cm zijn vergunningplichtig. Uitgangspunt is dat archeologisch waardevolle terreinen worden behouden voor de toekomst.
Gebiedsaanduiding wetgevingzone – omgevingsvergunning landschappelijke en cultuurhistorische samenhang
Het plangebied is onderdeel van een gebied met een bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische samenhang, deelgebied Persingen. Deze gronden zijn mede gericht op de bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de daarop aanwezige bouwwerken in onderlinge samenhang.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade.
Een gemeente is conform de grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd "bouwplan" (zoals aangeduid in art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een "ruimtelijk besluit" (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro).
Een anterieure overeenkomst kan worden gesloten omdat:
Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Door de initiatiefnemer zijn de directe omwonenden op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen. Zij hebben de mogelijkheid gekregen hierop te reageren.
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 9 november 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden in die periode zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.