1.1 Plan:
het bestemmingsplan Leuth, Duffeltdijk 1 van de Gemeente Berg en Dal;
1.2 Bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1945.BpDuffeltdijk1Leu-VSG1 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 Agrarisch bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 Archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 Monumentenwet 1988 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;
1.7 Archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
1.8 Archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
1.9 Bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 Bed & breakfast:
het verlenen van logies en ontbijt in een woning, inclusief bijbehorende bijgebouwen;
1.11 Begane grond:
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het peil danwel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1 m boven peil is gelegen;
1.12 Bestaand:
- bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
- bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand gekomen;
1.13 Bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 Bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 Bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.16 Bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak;
1.17 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 Bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 Bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen binnen de hoofdbouw (kelder e.d.) niet meegerekend;
1.20 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 Bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 Bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.23 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 Dagrecreatie:
recreatief verblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;
1.25 Extensief recreatief medegebruik:
die vormen van natuurvriendelijke dagrecreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving die verder geen op de activiteit gerichte inrichting of organisatie vergen, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, zwemmen, vissen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;
1.26 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 Gebruiken:
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;
1.28 Gemeenschappelijke ruimte:
ruimte ten behoeve van het gemeenschappelijk gebruik door de bewoners van de woningen in het woongebouw waarvan de gemeenschappelijke ruimte deel uit maakt;
1.29 Hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 Inwoning:
het gemeenschappelijk gebruiken van een woning door één of meerdere personen die met de hoofdbewoner(s) van het pand één gemeenschappelijke huishouding voert;
1.31 Landschapswaarden:
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;
1.32 Landschapsplan:
een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke inpassing ten behoeve van landschappelijke kwaliteiten wordt beschreven;
1.33 Natuurwaarden:
de in een gebied aanwezige en aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;
1.34 Niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek verkeersaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daar bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.35 Normaal onderhoud, gebruik en beheer:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;
1.36 Omgevingsvergunning:
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.37 Ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten;
1.38 Ondergronds:
onder peil;
1.39 Overkapping/carport:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand;
1.40 Paardenbak:
een niet-overdekte piste met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en pony's evenals het berijden ervan;
1.41 Peil:
- voor gebouwen: de hoogte van het bestaande afgewerkte terrein (maaiveld) ter plaatse van de hoofdingang van het gebouw;
- voor bouwwerken anders dan onder a bedoeld: de hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte terrein;
- voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
1.42 Recreatieve voorzieningen:
faciliteiten ten behoeve van recreatief gebruik;
1.43 Teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorziening in, op of boven de grond die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij en wordt gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden; te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
- laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, acryldoek, lage tunnels;
- laag/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
- hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen en schaduwhallen;
- hoog/ permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,5 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen);
- overige teeltondersteunende voorzieningen: tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen anders dan de bovenstaande teeltondersteunende voorzieningen, zolang de teelt het vereist met een maximum van 3 maanden, waarbij de constructiepalen permanent aanwezig mogen zijn, bijvoorbeeld stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit, boomteelthekken, hagelnetten en vraatnetten;
1.44 Verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een verkeersaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksgericht zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;
1.45 Vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een bijbehorend bouwwerk, dat fysiek geheel los staat van enig ander gebouw, dan wel slechts met een ander gebouw verbonden is door een bouwwerk geen gebouw zijnde zonder dak, zoals een pergola;
1.46 Waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;
1.47 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van dit plan;
1.48 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.49 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, (Stb. 2006, nr. 566), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.50 Wonen en zorg:
het opnemen van (extra) bebouwings- en/of gebruiksmogelijkheden in bestemmingsplannen voor wonen en zorg, zodat iemand die zorg nodig heeft langer en beter in de eigen omgeving kan blijven wonen;
1.51 Woning:
een complex van ruimten, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.52 Woningsplitsing:
het verbouwen van een woning naar twee afzonderlijke woondelen, die elk apart, zelfstandig bewoond kunnen worden;
1.53 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991, (Stb. 1991, nr. 439), tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
1.54 Woongebouw
een gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van het wonen;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens
de afstand van een gebouw tot de bouwperceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de bouwperceelsgrens;
2.2 Bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 Overschrijding bouwgrenzen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.
2.9 Relatie
Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap 2
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor Agrarisch met waarden - Landschap 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch gebruik;
- medegebruik van de gronden als parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- het behoud, herstel en/of ontwikkeling en de bescherming van de landschapswaarden van het oeverwalgebied;
- extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen;
- het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de directe omgeving;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boomgaard' een boomgaard;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - zonneveld' een zonneveld met een maximum oppervlakte van 350 m²;
- ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' het behoud en de bescherming van het ganzen- en weidevogelgebied;
- landschappelijke inpassing;
- water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
- de bestaande nutsvoorzieningen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven en overeenkomstig de in 4.1.2. opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in
artikel 3.1.1:
a Agrarisch bouwvlak
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' uitsluitend het bestaande monumentale kippenhok is toegestaan en ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.
b Landschapswaarden
De landschapswaarden worden gevormd door:
- herkenbaarheid van het rivierenlandschap en met name de oeverwal.
c Extensief recreatief medegebruik
De gronden gelegen binnen deze bestemming mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.
3.2.2 Bouwvlak
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur' een veldschuur mag worden gehandhaafd en ter plaatse herbouwd, waarbij de bestaande bouwhoogte en de bestaande inhoud als maximum gelden.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' geldt het volgende:
- oppervlakte bedraagt maximaal het bestaande oppervlakte;
- goothoogte bedraagt maximaal de bestaande goothoogte;
- bouwhoogte bedraagt maximaal de bestaande bouwhoogte.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:
buiten de aanduiding bouwvlak:
- de bouwhoogte bedraagt maximaal 1 m, waarbij erf- en terreinafscheidingen een open karakter dienen te hebben;
- sleufsilo's en mestsilo's niet zijn toegestaan;
- lichtmasten niet zijn toegestaan;
- paardenbakken niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning paardenbak
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3.2.4 sub a teneinde een paardenbak met bijbehorende voorzieningen voor hobbymatig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de paardenbak en de bijbehorende voorzieningen zijn niet toegestaan vóór de voorgevel of het verlengde daarvan;
- er is blijkens een landschapsplan sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als beschreven in artikel 3.1;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.2 Omgevingsvergunning schuilstal
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 3.2.2 teneinde een schuilstal buiten de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de schuilstal dient voor het hobbymatig houden van dieren bij een agrarisch bedrijf dan wel ten behoeve van de bestemming Wonen;
- de schuilstal dient aantoonbaar noodzakelijk en doelmatig te zijn in het kader van dierenwelzijn;
- de bebouwde oppervlakte van de schuilstal bedraagt niet meer dan 30 m²;
- de schuilstal moet zo veel mogelijk direct aansluitend aan de aanduiding 'bouwvlak' respectievelijk het bestemmingsvlak Wonen worden gesitueerd;
- direct aansluitend aan de aanduiding 'bouwvlak' respectievelijk het bestemmingsvlak Wonen moet een weiland aanwezig zijn waarin de dieren gehouden worden;
- de schuilstal moet landschappelijk worden ingepast, en de schuilstal wordt bij voorkeur aan de hoek en/of randen van een perceel of aansluitend bij bestaande opstanden gesitueerd;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden als beschreven in artikel 3.1;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' vindt er geen onevenredige afname plaats van geschikt ganzen- en/of weidevogelgebied.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:
- vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- woondoeleinden, met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
- het bewonen van bedrijfsruimte;
- de huisvesting van tijdelijke werknemers;
- de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan, die een 10-6 contour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
- de uitoefening van vollegrondsfruit- en boomteelt zonder kas is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid;
- boomteelt en fruitteelt (hoogstam en laagstam) ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder
artikel 3.5.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder
artikel 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
- welke plaatshebben ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend;
- welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
- welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
- welke het vellen of rooien van houtgewas betreffen waarvan de aanplant in het kader van vrij groen of met subsidie groenblauwe diensten heeft plaatsgevonden.
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in
artikel 3.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in
artikel 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder
artikel 3.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.
3.5.4 Schema omgevingsvergunningen
In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven welke de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning zijn. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming.
Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden | Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning |
het aanbrengen van oppervlakte verhardingen | - het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
- ter plaatse van de aanduiding 'natuur' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in 4.1.2 onder n sub 1 omschreven waarden;
|
het vellen of rooien van houtgewas | - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschaps- en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning beplantingselement' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in 4.1.2 onder m tot gevolg hebben;
- ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning landschapselement' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de in 4.1.2 onder m tot gevolg hebben;
|
het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is | - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;
|
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging Toeristische Overstap Punten
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen in de bestemming Verkeer teneinde toeristische overstappunten (TOP's) mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- ligging aan of nabij een voor gemotoriseerd verkeer geschikte weg;
- in de directe omgeving liggen meerdere doorgaande wandel- en fietsroutes;
- er is ruimte voor het parkeren van minimaal 20 en maximaal 50 personenauto's;
- er is ruimte voor kleine voorzieningen als een herkenningspunt, een informatiebord, fietsklemmen, enkele picknickbanken en wegwijzers. Het herkenningspunt is maximaal 4 meter hoog. De overige bouwwerken zijn maximaal 2 meter hoog. Gebouwen zijn niet toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' vindt er geen onevenredige afname plaats van geschikt ganzen- en/of weidevogelgebied;
- er vindt geen onevenredige aantasting van de openheid plaats;
- er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande opgaande elementen (bomen, hagen, gebouwen);
- een goede landschappelijke inpassing is vereist;
- de geparkeerde auto's worden in ieder geval door streekeigen beplanting aan het zich onttrokken;
- er mogen geen knelpunten in de verkeersafwikkeling ontstaan.
3.6.2 Wijziging naar Natuur
Burgemeester en wethouder kunnen de bestemming van de gronden wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'natuur' in de bestemming Artikel 13 Natuur mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de bestaande cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast;
- de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnwetgeving;
- het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
- de regels van Artikel 13 Natuur worden van overeenkomstige toepassing verklaard.
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- wonen en zorg;
- activiteiten, uitsluitend voorzover toegestaan in artikel 4.1.2;
- een paardenbak uitsluitend voor hobbymatig gebruik en uitsluitend na verlening van omgevingsvergunning als opgenomen in artikel 4.3.5;
- het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de directe omgeving;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschappelijke ruimte' een ruimte ten behoeve van gemeenschappelijk gebruik;
- water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven en groenvoorzieningen, een en ander met de bijbehorende voorzieningen, zoals tuinen en erven en overeenkomstig de in
artikel 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in
artikel 4.1.1:
a Aantal wooneenheden
Per bestemmingsvlak zijn maximaal vijf wooneenheden toegestaan, met dien verstande dat:
- ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' wonen niet is toegestaan;
b Niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een niet-verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ten behoeve van de benodigde ruimte voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit niet meer mag bedragen dan 40%;
- het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
- de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening;
- activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer of krachtens het Activiteitenbesluit als type B of C inrichting worden aangemerkt, zijn niet toegestaan;
- er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
- het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor de activiteiten, buitenopslag is niet toegestaan;
- er worden maximaal 2 parkeerplaatsen in het openbaar gebied gebruikt;
- in afwijking van het in de aanzet van dit artikel bepaalde, geldt voor een bed & breakfast dat deze niet mag plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
c Verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Het gebruik van een deel van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is uitsluitend toegestaan na verlening van de omgevingsvergunning bedoeld in
artikel 4.5.1.
e Wonen en zorg
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen en zorg toegestaan. Hierbij moet worden voldaan aan het gestelde in
artikel 4.2,
artikel 4.3.6 en/of
artikel 4.5.2.
f Gemeenschappelijke ruimte
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschappelijke ruimte' is een ruimte ten behoeve van het gemeenschappelijk gebruik door de bewoners van de binnen het erf aanwezige wooneenheden toegestaan, waarbij tevens gastenverblijven met bijbehorende sanitaire voorzieningen voor gasten van eerder genoemde bewoners zijn toegestaan.
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijbehorende bouwwerken en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bouwvlak
Indien en voorzover in een bestemmingsvlak een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, dan zijn gebouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van die aanduiding 'bouwvlak'.
4.2.3 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
- de goothoogte bedraagt niet meer dan de bestaande goothoogte;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bestaande bouwhoogte;
- de inhoud van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken
Aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken voldoen aan de volgende kenmerken:
- gebouwd op de gronden gelegen achter de achtergevel en tussen de zijgevels van het hoofdgebouw;
- gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m², waarbij de gronden gelegen achter de achtergevel en tussen de zijgevels van het hoofdgebouw met niet meer dan 50% mogen worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het aangeduide maximum bebouwingspercentage als maximum bebouwde oppervlakte geldt;
- goothoogte maximaal 3 m;
- bouwhoogte maximaal 5 m;
4.2.5 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
- ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bestaande gebouwen die zijn gebouwd overeenkomstig een verleende bouw- of omgevingsvergunning dan wel vergunningvrij zijn;
- ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
- erf- en terreinafscheidingen 1 m;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m;
- een paardenbak is niet toegestaan.
4.2.7 Herbouw woning
Herbouw van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie binnen het bestemmingsvlak met inachtneming van het bepaalde in
artikel 4.2.3.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Verplaatsing van de woning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.7 ten behoeve van het verplaatsen van de woning, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- de nieuwe locatie is in ruimtelijk, stedenbouwkundig, milieuhygiënisch en/of verkeerstechnisch opzicht aanvaardbaar;
- er wordt een reële zekerheid verschaft dat de oude woning wordt afgebroken;
- er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.3.2 Vergroten inhoud woning
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.4 sub d teneinde een grotere inhoud van de woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- de vergroting bedraagt niet meer dan 10% ten opzichte van de bestaande inhoud, met een maximum van 100 m³;
- het aantal woningen mag niet toenemen;
- de vergroting is in ruimtelijk, stedenbouwkundig, milieuhygiënisch en/of verkeerstechnisch opzicht aanvaardbaar;
- er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.3.3 Woningsplitsing
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.1.2 onder a teneinde het splitsen van woningen in twee woningen mogelijk te maken, mits:
- de te splitsen woning, met eventueel bestaande voormalige inpandige bedrijfsruimten, een inhoud heeft van minimaal 1.000 m³;
- de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m³;
- de bouwmassa niet wordt vergroot;
- de kenmerkende vorm van het gebouw blijft gehandhaafd;
- de woningsplitsing past binnen het provinciaal meerjarenprogramma voor woningbouw;
- er wordt voldaan aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
- voor de nieuwe woning een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gerealiseerd.
4.3.4 Omgevingsvergunning situering bijbehorende bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.4 sub a teneinde bijbehorende bouwwerken achter het verlengde van de voorgevel van een hoofdgebouw toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- de situering van het bijbehorende bouwwerk leidt niet tot een onevenredige aantasting van landschapswaarden.
4.3.5 Omgevingsvergunning paardenbak
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.6 sub c teneinde een paardenbak met bijbehorende voorzieningen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de paardenbak en de bijbehorende voorzieningen zijn niet toegestaan vóór de voorgevel of het verlengde daarvan;
- er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.2.6;
- er is blijkens een landschapsplan sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de in de omgeving aanwezige waarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.3.6 Omgevingsvergunning Wonen en zorg (semi-permanent: bebouwing verwijderen na verval indicatie)
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.2.4 sub b, uitsluitend om ten behoeve van wonen en zorg een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toe te staan, met dien verstande dat:
- ten behoeve van de plaatsing van een mobiele zorgwoning de omgevingsvergunning maximaal betrekking mag hebben op 80 m²;
- ten behoeve van de plaatsing van een flexibele (mobiele) zorgkamer de omgevingsvergunning maximaal betrekking mag hebben op 40 m²;
- de omgevingsvergunning mag niet tot gevolg hebben dat het achtererfgebied voor meer dan 50% bebouwd is. Indien blijkt dat dit percentage onvoldoende is voor het uitvoeren van wonen en zorg, kan het bevoegd gezag hiervan afwijken tot een maximum van 75%. Er dient in een dergelijke situatie vast te staan dat het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
- indien de plaatsing van de onder a en b bedoelde bijbehorende bouwwerken redelijkerwijs niet in het achtererfgebied kan plaatsvinden, kan het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning bepalen dat in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.4 plaatsing in de zijtuin is toegestaan;
- er een aantoonbare noodzaak voor de (te verlenen) zorg dient te zijn. Dit dient te blijken uit een door het bevoegd orgaan afgegeven indicatie. In dit kader wordt in de omgevingsvergunning een voorschrift opgenomen dat de oppervlakte zoals bedoeld onder a en b moet worden verwijderd indien de indicatiestelling is komen te vervallen;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
- er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen, het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
- vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- een verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten'.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Omgevingsvergunning verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken als bedoeld in
artikel 4.1.2 onder c, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een verkeersaantrekkende aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria te worden voldaan:
- maximaal 50 m² van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;
- het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of het daarbij behorende bijbehorend bouwwerk zal uitvoeren, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
- de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening;
- het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving. Dit betekent bijvoorbeeld dat activiteiten die vergunningplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer of krachtens het Activiteitenbesluit als type B of C inrichting worden aangemerkt, niet zijn toegestaan;
- er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit;
- buitenopslag is niet toegestaan;
- het gebruik mag geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
het onbebouwde deel van het bouwperceel mag uitsluitend onder de volgende voorwaarden worden gebruikt:
- maximaal 100 m² van het onbebouwde erf mag worden gebruikt;
- het gebruik moet deel uitmaken van een bedrijfsactiviteit die zich richt op wandelaars en fietsers;
- het gebruik is niet tijdens de nachtelijke uren toegestaan;
- het erf is landschappelijk goed ingepast.
4.5.2 Omgevingsvergunning Wonen en zorg (semi-permanent; bebouwing verwijderen na verval indicatie)
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4.4.1 sub a, teneinde gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten behoeve van 'wonen en zorg' toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
- er is een aantoonbare noodzaak voor de (te verlenen) zorg, blijkend uit een door het bevoegd orgaan afgegeven indicatie;
- het gebruik ten behoeve van 'wonen en zorg' is uitsluitend toegestaan tot het moment waarop de indicatiestelling is komen te vervallen;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
- er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.
5.2.1 Archeologisch rapport
Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 100 m² en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in
artikel 5.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
5.2.2 Koppelen voorwaarden
Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Berekening gezamenlijke oppervlakte
Voor de berekening van de oppervlakte zoals bedoeld in
artikel 5.2.1 wordt de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken betrokken die een zodanige samenhang vertonen dat deze redelijkerwijs moeten worden beschouwd als zijnde één bouwwerk.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in
artikel 5.1 over een oppervlakte groter dan 100 m² de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodem verlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die in bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het slopen van bouwwerken.
5.3.2 Uitzonderingen
Het in
artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning danwel omgevingsvergunning is verleend;
- waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
- die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
5.3.3 Toepassingsvoorwaarden
De in
artikel 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
5.3.4 Koppelen voorwaarden
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende lage archeologische verwachtingswaarden.
6.2.1 Archeologisch rapport
Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in
artikel 6.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
6.2.2 Koppelen voorwaarden
Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.2.3 Berekening gezamenlijk oppervlakte
Voor de berekening van de oppervlakte zoals bedoeld in
artikel 6.2.1 wordt de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken betrokken die een zodanige samenhang vertonen dat deze redelijkerwijs moeten worden beschouwd als zijnde één bouwwerk.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in
artikel 6.1 over een oppervlakte groter dan 1.000 m² de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het bodem verlagen of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die in bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
- het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het slopen van bouwwerken.
6.3.2 Uitzonderingen
Het in
artikel 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud;
- in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
- die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning danwel omgevingsvergunning is verleend;
- waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
- die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
6.3.3 Toepassingsvoorwaarden
De in
artikel 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
6.3.4 Koppelen voorwaarden
Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- behoud, bescherming en het vervullen van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam;
- instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken, alsmede werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
7.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in
artikel 7.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat bestaande gebouwen en andere bouwwerken mogen blijven bestaan.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7.2 voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), alsmede voor hogere bouwwerken dan toegestaan in
artikel 7.2 mits het belang van de rivierdijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Bestaande maximale maten
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht danwel de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in
hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
9.2 Bestaande minimale maten
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht danwel de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in
hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen, het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor:
- het (proef)boren naar gas (waaronder schaliegas).
10.2 Voorwaardelijke verplichting landschapsplan
- Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- in afwijking van het bepaalde onder a, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
10.3 Voorwaardelijke verplichting aanvullend ecologisch onderzoek
- Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen zonder dat door middel van een aanvullend ecologisch onderzoek is aangetoond dat het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen geen schade oplevert aan het leefgebied van eventueel in het plangebied voorkomende vleermuissoorten en huismussen.
10.4 Voorwaardelijke verplichting akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
- Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen zonder dat door middel van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is aangetoond dat er ten behoeve van het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
10.5 Voorwaardelijke verplichting verkennend bodemonderzoek
- Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen zonder dat door middel van een verkennend bodemonderzoek is aangetoond dat er ten behoeve van het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 en artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijvingen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Gebiedsaanduidingen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding:
- 'wro-zone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied';
aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.
11.2 Vrijwaringszone - dijk
11.2.1 Algemeen
De voor 'vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de beschermingszone van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2.2 Bouwregels
a Maatvoering
Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m.
11.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 11.2.2 onder a voor het bouwen overeenkomstig deze dubbelbestemming en de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de beschermingszone van de waterkering.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in
artikel 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 35.1.1 met maximaal 10 %.
12.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in
artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Leuth, Duffeltdijk 1.
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
12.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in
artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Leuth, Duffeltdijk 1'.