direct naar inhoud van Regels
Plan: Herinrichting Ooijse Graaf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1945.BPOOIJSEGRAAF-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Herinrichting Ooijse Graaf met identificatienummer NL.IMRO.1945.BPOOIJSEGRAAF-VSG1 van de gemeente Berg en Dal;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 de verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aardkundige waarde

de aan het gebied toegekende waarde in verband met de gaafheid en zeldzaamheid van de daar voorkomende geomorfologische verschijnselen en samenhangende bodemkundige verschijnselen;

1.7 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch natuurbeheer

agrarisch gebruik van gronden dat tevens is gericht op behoud of verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap;

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling beschikkend over een certificaat conform de Erfgoedwet;

1.11 archeologische verwachting

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;

1.12 archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijfsactiviteiten

handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  • d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  • e. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder d, vallen;
  • h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object, onder c, vallen;
  • i. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.18 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak;

1.23 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.24 bos

elk terrein waarop al dan niet bedrijfsmatig activiteiten worden uitgevoerd gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en extensieve recreatie;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.26 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd. Bij de bepaling van het aantal bouwlagen worden de ruimten in de kap (zolder) en de bouwlagen die onder de begane grond zijn gelegen binnen de hoofdbouw (kelder e.d.) niet meegerekend;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 cultuurhistorische waarden

kenmerkende historische elementen, zoals wielen, kazematten en dergelijke;

1.32 ecologische verbindingszone

zone die dienstdoet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;

1.33 extensief recreatief medegebruik

die vormen van natuurvriendelijke recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving die verder geen op de activiteit gerichte inrichting of organisatie vergen, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, zwemmen, vissen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.34 extensieve recreatie

recreatief medegebruik van gronden dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.37 Gelders Natuurnetwerk

een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang;

1.38 geomorfologisch

de vorm van het landschap, ontstaan door geologische processen en beïnvloed door menselijk handelen;

1.39 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf;

1.40 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 kwetsbaar object
  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in het begrip beperkt kwetsbaar object, onder 1.17 a;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.42 landschappelijke waarden / landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.43 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.44 natuurwaarden

aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.45 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.46 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.47 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.48 ondergronds

onder peil;

1.49 ontgronding

alle werkzaamheden die iets aan of in de hoogteligging van een terrein veranderen, of waarbij de bodem van een water wordt verlaagd;

1.50 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.51 peil

    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg, pad of stoep grenst (dat wil zeggen dat er geen ruimte zit tussen de hoofdtoegang en de weg, het pad of de stoep):
      • de hoogte van die weg, dat pad of die stoep ter plaatse van de hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg, pad of stoep grenst:
      • de hoogte van het afgewerkte maaiveld ter hoogte van de hoofdtoegang na voltooiing van de bouw. Bij aan- en uitbouwen geldt de hoofdtoegang van het hoofdgebouw;
    • 3. voor een bouwwerk waarbij geen sprake is van een toegang:
      • 15 m + NAP;
    • 4. indien in of op het water wordt gebouwd in het buitendijkse gebied:
      • 15 m + NAP;
1.52 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.55 vrij groen

alle landschapselementen die na 17 april 2000 op vrijwillige basis zijn aangelegd en die overeenkomstig het Convenant Landschapselementen buitengebied zijn geregistreerd;

1.56 waterhuishoudingsvoorziening

voorziening die nodig is ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.57 waterhuishoudkundige doeleinden

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang e.d.;

1.58 watergang

een voor de oppervlaktewaterkwantiteit van overwegend belang zijnde watergang;

1.59 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.60 zandklasseerinstallatie

bouwwerk waarmee het uit de bodem opgezogen zand naar korrelgrootte gescheiden en ontwatert wordt;

1.61 zandwinningsfase

een periode van maximaal 6 aaneengesloten jaren welke van start gaat 6 maanden na het moment van het verkrijgen van een onherroepelijke ontgrondingsvergunning en omgevingsvergunning of zoveel eerder als de daadwerkelijke werkzaamheden in het veld zijn gestart, welke betrekking hebben op activiteiten ten behoeve van zandwinning, zoals het ontgronden met behulp van een zandzuiger, het instaleren, gebruiken en verwijderen van bouwwerken zoals een zandklasseerinstallatie, een zandtransportband en zandtransportleiding.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, indien de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap 2

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. het behoud, herstel en/of ontwikkeling en de bescherming van de landschapswaarden van het gebied;
  • c. extensief recreatief medegebruik met bijbehorende voorzieningen;
  • d. ontgrondingen met behulp van een zandzuiger enkel tijdens de zandwinningsfase ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ontgronding';
  • e. een zandklasseerinstallatie met hierbij behorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandklasseerinstallatie', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • f. een zandtransportband met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' het behoud en de bescherming van het ganzen- en weidevogelgebied;
  • h. landschappelijke inpassing;
  • i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • j. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 3.1.1:

  • a. Landschapswaarden
    De landschapswaarden worden gevormd door:
    • 1. herkenbaarheid van het rivierenlandschap.
  • b. Zandklasseerinstallatie
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandklasseerinstallatie toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de zandklasseerinstallatie is alleen toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandklasseerinstallatie';
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 22 m bedragen.
  • c. Zandtransportband
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportband toegestaan, waarbij de volgende voorwaarde geldt:
    • 1. de bouwhoogte moet minimaal 5 m bedragen indien er sprake is van doorrijhoogte.
  • d. Extensief recreatief medegebruik
    De gronden gelegen binnen deze bestemming mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik zijn beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de zandklasseerinstallatie voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
    • 2. de totale oppervlakte bedraagt niet meer dan 150 m2;
  • b. in afwijking van a1 geldt voor overige bedrijfsgebouwen de maatvoeringen zoals aangegeven in bijlage 2 bij deze regels.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte van een zandklasseerinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandklasseerinstallatie' maximaal 22 m;
  • b. een zandtransportband uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat de doorrijhoogte indien van toepassing minimaal 5 m bedraagt;
  • c. in afwijking van artikel 3.2.2a1 en 3.2.2a2 geldt voor specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de maatvoeringen zoals aangegeven in bijlage 2 bij deze regels;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. boomteelt en fruitteelt (hoogstam en laagstam) ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied';
  • c. de uitoefening van vollegrondsfruit- en boomteelt zonder kas is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid;
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder artikel 3.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

3.4.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder artikel 3.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het inrichtingsplan van de Ooijse Graaf zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoerig waren;

waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend.

3.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in artikel 3.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 3.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

3.4.4 Schema omgevingsvergunningen

In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven welke de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning zijn. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming.

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden    Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning   
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2    - het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, het recreatief medegebruik of voor het tijdelijk uitvoeren van werkzaamheden;  
het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven;    - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur;  

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden;
  • b. ontgrondingen met behulp van een zandzuiger enkel tijdens de zandwinningsfase ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ontgronding';
  • c. een zandklasseerinstallatie met hierbij behorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandklasseerinstallatie', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • d. een zandtransportleiding met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportleiding', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • e. een zandtransportband met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • f. een drijvend zonnepark met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark', met dien verstande dat het drijvend zonnepark alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning aardkundige waarden' het behoud en de bescherming van aardkundige waarden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning ganzen- en weidevogelgebied' het behoud en de bescherming van het ganzen- en weidevogelgebied;
  • i. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • j. een vogelkijkhut;
  • k. een artistiek kunstwerk;
  • l. extensieve dagrecreatie;
  • m. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, paden en parkeervoorzieningen, hekken en rasters.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 4.1.1:

  • a. Aardkundige waarden
    Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning aardkundige waarden' is het beleid mede gericht op het behoud en bescherming van aardkundige waarden. Het betreft de Meander van Erlecom, welke een provinciaal belang heeft. Het gebied bestaat uit een oude Meander van de Waal, welke is afgesneden van de rivier.
  • b. Bescherming van landschappelijke en natuurwaarden
    Binnen de bestemming 'Natuur' is het beleid primair gericht op het beschermen en ontwikkelen van de landschappelijke en natuurwaarden, bestaande uit ecologisch waardevol grasland, natuurlijke bos, dynamisch moeras en waterpartijen.
  • c. Zandklasseerinstallatie
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandklasseerinstallatie toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de zandklasseerinstallatie is alleen toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandklasseerinstallatie';
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 22 m bedragen.
  • d. Zandtransportband
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportband toegestaan, waarbij de volgende voorwaarde geldt:
    • 1. de bouwhoogte moet minimaal 5 m bedragen indien er sprake is van doorrijhoogte.
  • e. Zandtransportleiding
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportleiding toegestaan.
  • f. Zonnepark
    Binnen deze bestemming zijn enkel tijdens de zandwinningsfase drijvende zonnepanelen toegestaan, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de oppervlakte van de drijvende zonnepanelen mag maximaal 23.000 m2 bedragen;
    • 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 100 m2 bedragen;
  • g. Extensief recreatief medegebruik
    Het gehele gebied gelegen binnen deze bestemming mag worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied zoals paden, banken, picknicktafels, bewegwijzering, e.d.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen gebouwen ten behoeve van de drijvende zonnepanelen en een vogelkijkhut binnen deze bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Een bedrijfsgebouw ten dienste van het drijvende zonnepark voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m2.
4.2.3 Gebouwen

Een vogelkijkhut voldoet aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
  • b. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 60 m2.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte van een zandklasseerinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandklasseerinstallatie' maximaal 22 m;
  • b. een zandtransportband uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat de doorrijhoogte indien van toepassing minimaal 5 m bedraagt;
  • c. de oppervlakte van drijvende zonnepanelen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark' maximaal 23.000 m2;
  • d. de bouwhoogte van een bouwwerk ten dienste van het drijvend zonnepark maximaal 2 m met een oppervlakte van maximaal 15 m2;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bruggen maximaal 5 m mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

In aanvulling op het bepaalde van artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt onder gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval begrepen gebruik van gronden en/of opstallen voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. lawaaisporten.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting 

Het gebruik als bedoeld in lid 4.1.1 onder b, c, d, e en f is uitsluitend toegestaan, indien de nieuwe natuur, zoals aangegeven op Bijlage 1 en 3 bij de regels, voor het einde van de zandwinningsfase is aangelegd en in stand wordt gehouden. Daarbij geldt dat de aanleg én instandhouding geschiedt conform eisen zoals opgenomen in de paragrafen 2.2, 2.3, 3.2, 4.2 en 5.2 van het als Bijlage 3 aan de planregels gevoegde “Beheerplan herinrichting Ooijse Graaf”. 

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de in het schema onder artikel 4.4.4 opgenomen omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden uit te voeren.

4.4.2 Uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder artikel 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van de inrichting van de Ooijse Graaf zoals opgenomen in bijlage 1;
  • b. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  • c. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan legaal in uitvoerig waren;

waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning is verleend.

4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden

De in artikel 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in artikel 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder artikel 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.

4.4.4 Schema omgevingsvergunningen

In onderstaand schema zijn de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden opgenomen en is per werk/werkzaamheid aangegeven welke de criteria voor verlening van de omgevingsvergunning zijn. Voor alle onderstaande werken en werkzaamheden geldt dat het werk of de werkzaamheid noodzakelijk dient te zijn in het kader van het gebruik conform de bestemming of tijdelijke uitvoering van het werk.

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden    Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning   
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen   - het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de bestemming;
- er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de hydrologische waarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschaps- en natuurwaarden;  
Aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen   - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschaps- en natuurwaarden;  
Afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van de bodem (>50 cm)   - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschaps- en natuurwaarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning aardkundige waarden' mogen de werkzaamheden geen onevenredige aantasting tot gevolg hebben van de aardkundige waarden, zoals opgenomen in onder 4.1.2a;  
Dempen van poelen, sloten en greppels   - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van grondwaterafhankelijke natuurwaarden;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de waterberging;  
Het vellen of rooien van houtgewas   - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de landschaps- en natuurwaarden;  
Het wijzigen van de perceelsindeling, zoals door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven   - er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke historische verkavelingsstructuur.  

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten in de vorm van een erftoegangsweg, wandel- en fietspaden met een functiegericht op verblijf, waarbij het bestaande aantal rijstroken niet wordt vermeerderd;
  • b. een zandtransportband met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • c. een zandtransportleiding met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportleiding', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • d. parkeervoorzieningen en bermen;
  • e. groen- en speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 5.1.1:

  • a. Zandtransportband 
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportband toegestaan, waarbij de volgende voorwaarde geldt: 
    • 1. de bouwhoogte moet minimaal 5 m bedragen indien sprake is van doorrijhoogte. 
  • b. Zandtransportleiding 
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportleiding toegestaan. 
  • c. Laadvoorziening 
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een laadvoorziening met bijbehorende voorzieningen toegestaan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de bestemming.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, bedraagt maximaal 10 m;
  • b. Een zandtransportband uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat de doorrijhoogte indien van toepassing minimaal 5 m bedraagt.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een zandtransportband met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • b. een zandtransportleiding met bijbehorende voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportleiding', met dien verstande dat het verwerken van zand alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • c. een laadvoorziening met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - laadvoorziening', met dien verstande dat de laadvoorziening met bijbehorende voorzieningen alleen is toegestaan tijdens de zandwinningsfase;
  • d. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • f. waterberging en waterlopen;
  • g. paden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. recreatief medegebruik;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder aanlegsteigers, bruggen, dammen en/of duikers.

6.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in artikel 6.1.1:

  • a. Zandtransportband 
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportband toegestaan, waarbij de volgende voorwaarde geldt: 
    • 1. de bouwhoogte moet minimaal 5 m bedragen indien sprake is van doorrijhoogte.
  • b. Zandtransportleiding 
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een zandtransportleiding toegestaan. 
  • c. Laadvoorziening 
    Binnen deze bestemming is enkel tijdens de zandwinningsfase een laadvoorziening met bijbehorende voorzieningen toegestaan.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.2.2 Bedrijfsgebouwen

Een bedrijfsgebouw zoals aangegeven in bijlage 2 bij deze regels.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, bedraagt maximaal:
    • 1. rivierbakens 6 m;
    • 2. afmeerpalen 1,5 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 15 m.
  • b. Een zandtransportband uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zandtransportband', met dien verstande dat de doorrijhoogte indien van toepassing minimaal 5 m bedraagt.
  • c. In afwijking van artikel 6.2.3 onderdeel a, geldt voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde de maatvoeringen zoals aangegeven in bijlage 2 bij deze regels.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

7.2 Voorrangsbepaling

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

7.3 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in artikel 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6.1

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
7.6.2

Het verbod als bedoeld in artikel 7.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.6.3

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

7.6.4

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 7.6.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende bekende archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 8.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

8.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 8.1 de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die een bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het slopen van bouwwerken.
8.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
8.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

8.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 100 m2 en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 9.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

9.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.2.3 Berekening gezamenlijke oppervlakte

Voor de berekening van de oppervlakte zoals bedoeld in artikel 9.2.1 wordt de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken betrokken die een zodanige samenhang vertonen dat deze redelijkerwijs moeten worden beschouwd als zijnde één bouwwerk.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 9.1 over een oppervlakte groter dan 100 m2 de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die in bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het slopen van bouwwerken.
9.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 9.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
9.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

9.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
9.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende lage archeologische verwachtingswaarden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Archeologisch rapport

Het bevoegde gezag kan in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 1000 m2 en waarbij benodigde graafwerkzaamheden dieper zijn dan 0,3 m onder maaiveld die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 10.1, verlangen dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

10.2.2 Koppelen voorwaarden

Indien uit het in het vorige lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegde gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.2.3 Berekening gezamenlijke oppervlakte

Voor de berekening van de oppervlakte zoals bedoeld in artikel 10.2.1 wordt de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken betrokken die een zodanige samenhang vertonen dat deze redelijkerwijs moeten worden beschouwd als zijnde één bouwwerk.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op en in de gronden als bedoeld in artikel 10.1 over een oppervlakte groter dan 1000 m2 de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden;
  • c. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen dieper dan 0,30 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, die in bodemingreep dieper dan 0,3 m tot gevolg hebben;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het slopen van bouwwerken.
10.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 10.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • c. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  • d. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning is verleend;
  • e. waarmee legaal is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
  • f. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning, aanlegvergunning of ontgrondingvergunning.
10.3.3 Toepassingsvoorwaarden

De in artikel 10.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

10.3.4 Koppelen voorwaarden

Indien blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
10.4.1 Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen in die zin dat deze bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden al dan niet behoudenswaardig zijn of al dan niet langer aanwezig zijn.

Artikel 11 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit.

11.2 Bouwregels

Op de in artikel 11.1 bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
  • b. de gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
  • c. gebouwen en bouwwerken waarvoor op grond van artikel 6.12 lid 2 van het Waterbesluit geen watervergunning is vereist.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits de afvoercapaciteit van de rivier in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam gehoord.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het treffen van voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • b. behoud, bescherming en het vervullen van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam;
  • c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivierdijken, alsmede werkzaamheden in het kader van de verbetering van de aangrenzende (hoofd)waterkering.
12.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in artikel 12.1 zijn uitsluitend toegestaan gebouwen en andere bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat bestaande gebouwen en andere bouwwerken mogen blijven bestaan.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2 voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), alsmede voor hogere bouwwerken dan toegestaan in artikel 12.2 mits het belang van de rivierdijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Maatvoering

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die krachtens het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  • a. de voor het perceel geldende regels met betrekking tot de maximale oppervlakte, de maatvoering en de situering van de bebouwing ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk 2 blijven van kracht;
  • b. het (proef)boren naar gas waaronder schaliegas;
  • c. het gebruik van verlichting ten behoeve van de zandwinning tijdens de zandwinningsfase buiten werktijden van 7:00 tot 19.00 op werkdagen en gericht op de omgeving in plaats van op de werkzaamheden; 
  • d. de afvoer van zand anders dan per schip tijdens de zandwinningsfase, met uitzondering van de toplaag welke lokaal afgevoerd wordt.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 Vrijwaringszone - dijk - 1
16.1.1 Algemeen

De voor 'vrijwaringszone - dijk - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

16.1.2 Bouwregels

Het bouwen van bouwwerken is niet toegestaan.

16.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.1.2 voor het bouwen overeenkomstig deze dubbelbestemming en de andere bestemmingen, mits het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is verkregen van de betreffende waterbeheerder.

16.2 Vrijwaringszone - dijk - 2
16.2.1 Algemeen

De voor 'vrijwaringszone - dijk - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire van de waterkering.

16.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop
16.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden ter bescherming en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend landschapselement en ter behoud, beheer en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de molen de hiernavolgende bepalingen:

16.3.2 Bouwregels

Voor de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:

  • a. binnen een straal van 100 m vanuit het middelpunt van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de belthoogte, zoals opgenomen in onderstaande tabel;
  • b. vanaf een afstand van 100 m vanuit het middelpunt van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop', geldt de volgende formule:

    h=x/n+c*z

    h = maximum bouwhoogte
    x = afstand gebouw of bouwwerk tot molen
    n = waardering voor de omgeving van de molen in verband met het functioneren van de molen (op basis van 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied)
    c = constante = 0,2
    z = askophoogte (helft van lengte gevlucht+hoogte belt)

Aanduiding    Naam    Straat    Nummer    Plaats    Belthoogte    Askophoogte (z)    n   
vrijwaringszone - molenbiotoop   De Duffelt   Botsestraat   23   Kekerdom   2,60 m   12,1 m + 2,60 m   75  

16.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.3.2 en een hogere bouwhoogte toestaan, mits hierdoor hetzij direct, hetzij indirect het huidige en het toekomstige functioneren van de molen door windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde, niet onevenredig aangetast worden. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een terzake deskundige.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit plan ten behoeve van:

  • a. het geheel of gedeeltelijk herbouwen van een gebouw op, dan wel het geheel of gedeeltelijk verplaatsen van een gebouw naar een andere dan de bestaande locatie, met inachtneming van de voorwaarde, dat de herbouw respectievelijk verplaatsing naar de andere locatie niet leidt tot een verslechtering van:
    • 1. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
    • 2. de waterhuishouding;
    • 3. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
    • 4. de milieuhygiënische, akoestische en/of verkeerstechnische situatie;
  • b. het vervangen van meerdere gebouwen door één nieuw gebouw, dan wel door een kleiner aantal gebouwen, met inachtneming van de voorwaarde dat de vervanging niet leidt tot een verslechtering van:
    • 1. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
    • 2. de waterhuishouding;
    • 3. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
    • 4. de milieuhygiënische, akoestische en/of verkeerstechnische situatie;
  • c. alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17 onder a en b dient advies te worden gevraagd aan de rivierbeheerder.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het veranderen van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap 2', 'Natuur' en 'Water' in de bestemmingen 'Natuur' en 'Water' met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. voor het overige de bepalingen van de desbetreffende bestemming van toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, indien deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, indien de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
19.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 19.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 19.1.1 met maximaal 10 %.

19.1.3 Uitzondering

Artikel 19.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik
19.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 19.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 19.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.2.4 Uitzondering

Artikel 19.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Herinrichting Ooijse Graaf'.