Plan: | Dries 25 - 35 Groesbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1945.BPDries2535-VSG1 |
De komende jaren gaat woningcorporatie Stichting Oosterpoort Wonen (hierna: Oosterpoort) meerdere bestaande woningbouwcomplexen in haar bezit vervangen voor nieuwbouw. Eén van de complexen waar herstructurering plaats gaat vinden is de locatie Dries 25 - 35 in Groesbeek. Ter plaatse worden 6 verouderde grondgebonden sociale huurwoningen gesloopt en vervangen door 18 kleinere levensloopgeschikte en duurzame sociale huurappartementen zonder gasaansluiting. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling in juridisch-planologische zin mogelijk.
Het plangebied is gelegen aan de Dries 25 - 35 in Groesbeek en staat kadastraal bekend als gemeente Groesbeek, nr's 5.406 (deels), 5.407, 5.408, 6.032, 6.033 en 6.034 sectie L en heeft een totale oppervlakte van circa 2.090 m². Het plangebied wordt begrensd door:
Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en begrenzing van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Globale ligging plangebied (rode druppel, bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Stekkenberg/ Schrouwenberg', zoals de gemeenteraad van de voormalige gemeente Groesbeek dat heeft vastgesteld op 6 juni 2007. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 3 april 2007 goedkeuring aan het bestemmingsplan verleend.
Ter plaatse van het plangebied geldt voor het grootste deel de bestemming 'Woondoeleinden (artikel 5)' en mogen maximaal 6 woningen gerealiseerd worden in de vorm van gekoppelde bebouwing (= twee-aaneengebouwde woningen) binnen de bebouwingszone (=bouwvlak). De woningen vallen in woningklasse 4: dit betekent dat de maximum goot- en bouwhoogte ter plaatse 6,0 m respectievelijk 10,0 m bedragen. De minimum en maximum dakhelling bedragen 15 graden respectievelijk 60 graden.
Het deel van het plangebied ter plaatse van de nutsvoorziening heeft de bestemming 'Doeleinden openbaar nut (artikel 13)' met daarin een klein bouwvlak. Hierbinnen mogen nutsvoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximum bouwhoogte van 4,0 m.
Uitsnede geldende bestemmingsplannen met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)
Omdat de beoogde 18 sociale huurappartementen niet passend zijn binnen de geldende woonbestemming, het bouwvlak, de bouwwijze en de toegestane goothoogte, wordt de bestemming van de gronden in het plangebied herzien.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleiding en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Uit historisch kaartmateriaal omstreeks 1900 blijkt, dat het plangebied in gebruik was als weiland. Het gebied werd destijds aan de oost- en zuidzijde begrensd door een verharde weg (huidige Margrietstraat en de Dries). In 1937 is ter plaatse van het plangebied diverse bebouwing gerealiseerd. Dit gebruik is tot op heden niet veranderd. Belangrijk gegeven in het plangebied is het hoogteverschil van enkele meters, aflopend van noord naar zuid en west naar oost.
In het plangebied bevinden zich 6 grondgebonden sociale huurwoningen in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen. Op navolgende afbeelding een impressie van deze woningen:
Impressie bestaande woningen in plangebied vanaf kruising Dries - Margrietstraat in noordelijke
richting. Duidelijk zichtbaar is dat het plangebied in hoogte afloopt van noord naar zuid
Aan de zijde van de Margrietstraat bevindt zich een nutsvoorziening in de vorm van een elektriciteitshuisje. De nutsvoorziening valt overigens buiten het plangebied:
Impressie achterzijde bestaande woningen in plangebied vanaf Margrietstraat in oostelijke richting.
Duidelijk zichtbaar is dat het plangebied ook in hoogte afloopt van west naar oost.
Er is een stedenbouwkundige verkenning (buro Ontwerp & Omgeving, d.d. 28 januari 2021) uitgevoerd voor het plangebied. De belangrijkste uitgangspunten voor de herstructurering in het plangebied zijn:
Op basis van de stedenbouwkundige uitgangspunten is een gebouw uitgewerkt met 18 kleinere levensloopgeschikte en duurzame sociale huurappartementen zonder gasaansluiting verdeeld over 3 bouwlagen, waarbij de 3e bouwlaag aan de straatzijde in de kap is verwerkt:
Situatietekening stedenbouwkundige opzet (Bron: B2 Architecten, d.d. 11 mei 2022)
Het gebouw bestaat uit twee bouwdelen die met elkaar verbonden zijn via een lift. De appartementen op de hogere etages worden ontsloten via een galerij aan de achterzijde van het gebouw. In het kleinere bouwdeel, op de hoek van de Margrietstraat en de Dries, komen 8 kleinere appartementen van circa 60 m². In het grotere bouwdeel langs de Dries komen 10 appartementen van 70 à 80 m². Per saldo komen er daarmee 7 appartementen op de begane grond, 7 appartementen op de 1e verdieping en 4 appartementen op de 2e verdieping (in de kap).
Aan de achterzijde van het plangebied (= westzijde) komen 18 bergingen (1 bouwlaag) die samen het hoogteverschil met de achterzijde van de woonpercelen aan de Papaverstraat opvangen.
In overleg met netbeheerder Liander is er ook voor gekozen om het bestaande elektriciteitshuisje in het plangebied te verplaatsen richting de weg, waarbij dezelfde functionaliteit in een kleiner en lager (circa 5,25 m² oppervlak en circa 1,5 m hoog) gebouw terug komt. Hierdoor komt er tegelijkertijd meer ruimte beschikbaar op het achterterrein van het nieuwe woongebouw voor o.a. parkeren.
Voor de gekozen parkeeroplossing wordt verwezen naar subparagraaf 4.1.2.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI. De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het beleid, zoals beschreven in de voorganger van de NOVI, oftewel de SVIR. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, vervalt het Barro. De regels van het Barro worden dan vervangen door het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). Het BKL wordt de uitwerking, in regelgeving, van het beleid dat in de NOVI staat. Zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, is het Barro nog van toepassing.
In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Planspecifiek
Voor onderhavig plangebied zijn verder geen specifieke doelstellingen geformuleerd. Het Barro is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.
Planspecifiek
Kwantitatieve behoefte
Voor de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen is sinds 15 december 2020 de nieuwe gezamenlijk regionale 'Woonagenda Nijmegen e.o. 2020-2030' van kracht. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 20.500 woningen worden gebouwd. Voor Berg en Dal komt dit neer op circa 1.455 woningen. In de provinciale 'Woningmarktmonitor' is voor de gemeente Berg en Dal een netto plancapaciteit van 588 woningen opgenomen (harde en zachte plannen), waardoor er nog ruimte is voor het toevoegen van nieuwe woningen.
Uit het recente Actieplan wonen van de gemeente Berg en Dal (zie subparagraaf 3.3.2) blijkt dat er behoefte is aan 1.200 woningen tot 2030, met de nadruk op kernen dichtbij Nijmegen zoals Groesbeek. Omdat de behoefte aan woningen tot 2030 vooralsnog groter is dan het beoogde aanbod 'netto plancapaciteit', is de kwantitatieve behoefte voldoende aangetoond.
Kwalitatieve behoefte
In de bestaande situatie staan er 6 grondgebonden sociale huurwoningen in het plangebied. In de toekomstige situatie bevinden er zich 18 levensloopgeschikte en betaalbare huurappartementen in het plangebied. De beoogde woningbouwontwikkeling voorziet daarmee specifiek in extra (sociale) huurappartementen, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de groeiende vraag naar kleine(re) en levensloopgeschikte betaalbare woningen.
Ligging binnen bestaand stedelijk gebied
Tot slot dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Onder bestaand stedelijk gebied wordt verstaan een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (artikel 1.1.1 onder h Bro). Gelet op de ligging van het plangebied nabij het centrum van Groesbeek en het feit dat het plangebied voorheen al bebouwd was (er is sprake van herstructurering), is het plangebied aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' vastgesteld. De bijbehorende geactualiseerde 'Omgevingsverordening Gelderland (december 2021)' hebben Provinciale Staten op 15 december 2021 vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren.
De Omgevingsvisie en -verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast.
De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. We moeten samen keuzes maken over de voorliggende vraagstukken en de betekenis daarvan voor de inrichting van Gelderland. In onderling overleg zoeken naar synergie, samenhang en uitruilmogelijkheden. Daarom zet de provincie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen worden uitgebreid.
De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.
Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het vertrekpunt dat zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied gebouwd wordt. Bovendien betreft het levensloopbestendige woningen, die onder andere geschikt zijn voor ouderen om langer zelfstandig te wonen. Hiermee wordt bijgedragen aan de provinciale ambitie om voor een ieder een passende woning te hebben. Daarnaast wordt ook een bijdrage geleverd aan de provinciale duurzaamheidambities door de nieuwe woningen zonder aardgasaansluitingen te realiseren.
De Omgevingsvisie doet verder geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor de voorliggende ontwikkeling. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.
De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.
Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van 12 wooneenheden (18 nieuwbouw minus 6 sloop) passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.1.3), is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de Omgevingsverordening.
Voor het onderhavige plangebied zijn geen andere specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de nieuw te bouwen woningen.
In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.
Een structuurvisie is een document waarin het ruimtelijk beleid van de gemeente in grote lijnen vastgelegd is. De gemeente is wettelijk verplicht om voor al het grondgebied in de gemeente één of meerdere structuurvisies vast te stellen. De structuurvisie geeft geen eindbeeld, maar schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente voor de komende jaren. In Berg en Dal zijn er drie structuurvisies. Voor dit bestemmingsplan is uitsluitend de Structuurvisie Groesbeek van belang.
In Groesbeek wordt hoofdzakelijk voor eigen behoefte gebouwd. De gemeente Berg en Dal wenst duurzaam met de ruimte om te gaan door middel van efficiënt ruimtegebruik, wat inhoudt dat de gemeente zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied wil bouwen en niet meer op uitbreidingslocaties. Derhalve wordt ingezet op de herontwikkeling c.q. transformatie van reeds bebouwde locaties en niet zozeer op het volbouwen van bestaande open plekken (al dan niet buiten bestaand stedelijk gebied).
In de Structuurvisie Groesbeek is daarnaast beschreven dat "er voor de uitwerking van nieuwe woonmilieus binnen bestaande projecten weinig ruimte meer is, omdat voor alle locaties de plannen reeds zijn uitgewerkt." Een groot deel van deze projecten is inmiddels gerealiseerd. Voor nieuwe (herstructurerings)locaties is het dan ook noodzakelijk woonmilieus te ontwikkelen die aansluiten bij de behoefte vanuit de markt en bijdragen aan een gevarieerd woningaanbod in Groesbeek.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de herstructurering van een woningbouwcomplex met 6 verouderde grondgebonden sociale huurwoningen die vervangen worden door 18 kleinere levensloopgeschikte en duurzame sociale huurappartementen zonder gasaansluiting. Zoals blijkt uit subparagraaf 3.3.2 sluit het beoogde woningbouwprogramma en woonmilieu aan bij de behoefte vanuit de markt. Gelet hierop is de voorliggende ontwikkeling passend binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad het Actieplan wonen vastgesteld.
Sinds de vorige woonagenda is de druk op de woningmarkt toegenomen Het is lastiger geworden om een betaalbare woning te vinden in Berg en Dal. Zeker in de kernen nabij Nijmegen zorgt de instroom vanuit deze stad voor meer schaarste van beschikbare woningen. Om hier een antwoord op te hebben en het woningaanbod toe te laten nemen is het zorg voor de gemeente om in de ruimtelijke ordening stimulerend en faciliterend op te treden. De druk op de woningmarkt maakt dat er minder betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarnaast is het lastiger geworden voor corporaties en ontwikkelaars om goedkope woningen te realiseren. Dit zorgt dat de gemeente werk moeten maken om beschikbaar goedkoop aanbod te realiseren.
De voor het plangebied relevante punten zijn hieronder weergegeven:
Ontwikkeling voorraad
Betaalbaarheid
Duurzaamheid
Leefbaarheid
In het actieplan komen verschillende ambities bijeen, zoals 1.200 woningen realiseren voor 2030, vergroening van de wijken, aanbod goedkope woningen vergroten, toegankelijke hofjeswoningen, etc.. Het liefst wil de gemeente alle ambities voor de volle 100 % realiseren, maar zij weet ook dat dit niet altijd (financieel) haalbaar is. Bij plannen zullen concessies gedaan moeten worden.
Om realistisch om te gaan met dit spanningsveld werkt de gemeente met het ambitiekader woningbouw. Hiermee daagt de gemeente ontwikkelaars uit om aan zo veel mogelijk ambities te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders houdt regie op het totale programma, zodat alle ambities in vergelijkbare mate aandacht krijgen.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een herstructureringslocatie in Groesbeek waar 6 grondgebonden sociale huurwoningen worden vervangen door 18 sociale en levensloopgeschikte huurappartementen. Er is grote behoefte aan meer levensloopgeschikte en betaalbare huurwoningen binnen de gemeente.
Alle nieuwe woningen zijn gasloos en voldoen aan de Bijna Energieneutraal Gebouwen (BENG)-norm. De beoogde ontwikkeling draagt daarmee zeker ook bij aan het aspect 'duurzaamheid' (klimaatneutraliteit) binnen het ambitiekader woningbouw.
In het plangebied zijn geen gemeentelijke belangen in het geding.
Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig met het beleid van de verschillende overheden.
Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Voor het berekenen van de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van een gemiddelde weekdag.
Om de voertuigaantrekkende werking van de nieuwe woningen te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Berg en Dal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom', waardoor de verkeersgeneratie (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedtes) uitkomt op:
Uitgaande van de beoogde 18 appartementen betekent dit dat er: 18 x 4,1 = 73,8 voertuigbewegingen per etmaal plaatsvinden. In de bestaande situatie bevinden er zich 6 grondgebonden sociale huurwoningen in het plangebied met 6 x 5,6 = 33,6 voertuigbewegingen per etmaal. Per saldo neemt de voertuiggeneratie daarmee toe met 73,8 - 33,6 = 40,2 voertuigbewegingen per etmaal.
De bestaande wegen (Dries en Margrietstraat) rondom het plangebied kunnen de extra 40,2 voertuigbewegingen per etmaal prima verwerken.
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Om inzicht te bieden in de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt gefaciliteerd, is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Hierbij is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Berg en Dal is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de 'rest bebouwde kom'. Daardoor komt de parkeernorm (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) voor de woningcategorie 'huur, etage midden/goedkoop' uit op:
Navolgend is de parkeerbalans voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied weergegeven:
Uitgaande van de parkeerbehoefte zonder dubbelgebruik, zouden 25,2 afgerond 26,0 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Op basis van navolgende aanwezigheidspercentages uit CROW-publicatie 381 is de behoefte echter nog maar 22,1 parkeerplaatsen op de maatgevende 'werkdag - avond':
De berekende parkeerbehoefte op basis van de gemiddelde CROW-normen is alleen erg hoog voor de beoogde doelgroep. Het betreft namelijk 18 sociale huurappartementen specifiek voor kleine 1 of 2-persoons huishoudens:
Om deze lagere parkeerbehoefte te kunnen waarborgen, labelt Oosterpoort de nieuwe sociale huurwoningen in het plangebied voor de langere termijn voor deze kleinere 1 of 2-persoonshuishoudens. Grotere huishoudens kunnen daarmee niet op deze woningen reageren. Dit drukt het totale autobezit binnen het plangebied. De kleinere huishoudens die in deze woningen komen te wonen hebben bovendien in de meeste gevallen een lager inkomen en zodoende niet in alle gevallen de beschikking over een auto. In overleg met de gemeente is daarom bepaald dat volstaan kan worden met een iets lagere parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning, waarvan 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. Dat biedt ruimte voor zorgvuldig ruimtegebruik met minder verharding en dientengevolge minder benodigde waterberging. Dit is beter vanuit het oogpunt van klimaatadaptie, er is meer ruimte voor groene functies en het is kostenbesparend.
Aan de achterzijde van het gebouw worden 12 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd, die via een inrit vanaf de Dries te bereiken zijn. Aanvullend kan gebruik gemaakt worden van 6 bestaande parkeerplaatsen aan de oostzijde van de Dries en 4 bestaande parkeerplaatsen aan de Margrietstraat. In totaal zijn er zodoende 12 + 6 + 4 = 22 parkeerplaatsen aanwezig.
Mocht in de toekomst alsnog blijken dat er extra parkeerplaatsen nodig zijn, dan kunnen er extra parkeerplaatsen worden aangelegd aan de westzijde van de Dries. Hiervoor wordt een ruimtereservering opgenomen in het ontwerp van de buitenruimte van het plangebied. Vooralsnog wordt deze ruimte echter benut als tuin bij het wooncomplex en krijgt dit deel van het plangebied een groene invulling.
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.
De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is zwak tot matig grindig. De bovengrond is bovendien zwak tot matig humeus. Boring 09 die gepland was als peilbuis is op 4,0 m -mv gestaakt in verband met een grind laag. Aangezien het grondwater wordt verwacht op een diepte van 15 m -mv is er niet machinaal doorgeboord tot 5 m -mv. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen puin(resten) of andere asbestverdachte materialen aangetroffen.
De bovengrond is licht verontreinigd met lood, zink, PCB en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als 'onverdacht, niet lijnvormig' kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.
De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:
Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.
Wegverkeerslawaai
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.
Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)
De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.
Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
De geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen in de geluidszone van de Nieuweweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Dries, Bremstraat, Margrietstraat, Mozartstraat en Papaverstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemming inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader.
Voor het plangebied is reeds een tekening opgesteld met de projectie het bouwvlak. Voor elke zijde van het bouwvlak zijn toetspunten ten behoeve van maximaal 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2020.2.
Alleen ten gevolge van de Dries treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. Voor de Dries is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.
Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Voor de Dries kan vanwege het ontbreken van een zone formeel geen hogere waarde worden vastgesteld. Echter dient in het kader van goede ruimtelijke ordening het akoestisch klimaat in de woningen (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Standaard wordt al jaren uitgegaan van 20 dB gevelwering. Maar tegenwoordig is als gevolg van de benodigde thermische isolatie een grotere gevelwering ook al standaard. In dit geval is de gevelbelasting van De Dries 54 dB. Dit betekent dat de gevel dus minimaal 54 - 33 = 21 dB moet filteren om aan de binnenwaarde van 33 dB te voldoen. Dat is naar het oordeel van de gemeente geen probleem.
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.
Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.
Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.
Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'
Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.
In de directe omgeving van het plangebied komen geen niet-woonfuncties voor met een richtafstand die overlapt met het plangebied. De meest nabijgelegen niet-woonfunctie betreft de voorzieningenstrip aan de Margrietstraat 1-9, die in het geldende bestemmingsplan 'Stekkenberg/ Schrouwenberg' de bestemming 'Centrumdoeleinden (artikel 12)' heeft. Ter plaatse mogen horeca, detailhandel, dienstverlening en kantoren gevestigd worden. Deze functies hebben een richtafstand van 10 m. Het plangebied is buiten deze contour gelegen. Bovendien zijn er bestaande woningen gelegen tussen de voorzieningenstrip en het plangebied en heeft het plangebied ook in de bestaande situatie al een woonfunctie.
Nutsfuncties zoals elektriciteitshuisjes kunnen, mits bouwkundig afgescheiden, gewoon direct naast een woonperceel plaats vinden. Dit is in de bestaande situatie ook al het geval.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 12 extra woningen (18 nieuw minus 6 sloop) mogelijk. Dit betekent dat er sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool, GCN en GDN)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste toegangswegen van Groesbeek de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk 11,0 µg/m³, 15,7 µg/m³ en 8,7 µg/m³ bedragen. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m³ (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m³ (voor PM2,5) niet overschreden.
Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.
Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden vooral bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.
Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).
Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering, Bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de provinciale risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting. De meest nabij gelegen inrichting betreft het lpg-tankstation aan de Nieuweweg 5 op een afstand van meer dan 300 m ten oosten van het plangebied. Dit betreft de afleverinstallatie met een plaatsgebonden risicocontour van 15 m. Het LPG-reservoir (25 m contour) en het LPG-vulpunt (= de maatgevende risicobron: 35 m contour), liggen nog ruim 100 m verder langs de Zevenheuvelenweg. Daarmee wordt aan de benodigde richtafstanden voor zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico (= 150 m) voldaan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen (vaarweg, weg of spoorlijn).
Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen via een buisleiding.
Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.
Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren naar het freatisch grondwater, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem te worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen dienen te worden vermeden om watervervuiling te voorkomen.
Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:
Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:
Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur te bedragen.
Volgens de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland geldt vanaf nieuw verhard oppervlak een vrijstelling van de compensatieplicht voor toename tot 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m2 voor het buitengebied. Als peildatum voor het eenmalig gebruik is 1 januari 2010 aangehouden, Dit betekent dat alleen aanspraak gemaakt kan worden op de vrijstelling als hier in het verleden (na 1 januari 2010) nog geen gebruik van is gemaakt.
Er is een uitgebreide watertoets uitgevoerd voor het plangebied. Deze is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Hemelwater(afvoer)systeem
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat worden verwerkt. Daarbij vormt bij de planuitwerking het klimaatbestendig of water robuust inrichten van de buitenruimte (bergen, vasthouden en afvoeren van regenwater) het uitgangspunt.
Binnen de planlocatie is weinig ruimte beschikbaar om hemelwater bovengronds te bergen. Hierdoor zal gezocht moeten worden naar een ondergrondse voorziening. Afhankelijk van het type voorziening en de belastbaarheid hebben ondergrondse systemen een bepaalde gronddekking nodig. De GHG en de benodigde gronddekking zijn bepalend of een ondergrondse bergingsvoorziening zonder verlies van berging kan worden aangelegd.
Om inzicht te krijgen in het ruimtebeslag die bij een (potentiële) voorziening hoort, is een alternatief uitgewerkt waarbij het hemelwater wordt geborgen middels infiltratiekratten. Bij de berekening is uitgegaan van de inhoud van de Q-Bic+ Infiltratie unit van Wavin (430 l). Er is gekozen voor de toepassing van de Q-Bic+ infiltratiekrat omdat deze inspecteerbaar en reinigbaar is. Het gebruik van andere systemen is uiteraard ook mogelijk.
Het Q-Bic+ infiltratiekrat van Wavin heeft de volgende kengetallen:
Om de wateropgave van 105 m³ met kratten te kunnen bergen zijn in totaal 245 kratten benodigd. Wanneer de kratten niet worden gestapeld, is een minimaal oppervlak benodigd van circa 175 m² (1,6 m x 0,6 m x 245 st). Binnen het planvoornemen is voldoende ruimte aanwezig om deze kratten te kunnen realiseren.
Kwaliteit
Algemeen
Uitgangspunt bij elke ruimtelijke ontwikkeling is, dat de kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie. Waar mogelijk wordt een verbetering nagestreefd. De waterkwaliteit wordt beïnvloed door het (veranderende) ruimtegebruik en het gebruik van bouwmaterialen.
Bouwmaterialen
De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) en is ook van toepassing op onderhavige planlocatie. De emissies vanuit bouwmaterialen richting het oppervlaktewater dienen in verband met de waterkwaliteit zoveel mogelijk te worden beperkt door bij voorkeur gebruik te maken van producten die voorzien zijn van een keurmerk.
Onkruidwerende middelen
Voor het gebruik van onkruidwerende middelen in groen en op verharding dient het landelijke beleid gevolgd te worden. Onkruidwerende middelen worden niet meer gebruikt in het openbaar groen. Voor bestrijding op verhardingen vindt gebruik, voor zover toegestaan, plaats via de DOB-systematiek en dient gezocht te worden naar alternatieven zoals branden, heet water en/of borstelen.
Keur
Voor alle handelingen aan of in de nabijheid van een watergang zoals: dempen, graven, bouwen, onttrekken, lozen etc. is in het kader van de keur een vergunning van het waterschap benodigd en zal in overleg aangevraagd moeten worden.
Ten aanzien van het beoogde planvoornemen zal zeer waarschijnlijk voor de toename van het verhard oppervlak een watervergunning dienen te worden aangevraagd of geldt tenminste een meldingsplicht.
Riolering
Ten aanzien van de toekomstige situatie zal de ontwikkeling zorgen voor een verandering in het aanbod van vuilwater op het riool.
Voor de berekening van het toekomstige aanbod en eventuele toename hierin, is voor de berekening uitgegaan van een gemiddeld verbruik van 120 liter per dag geproduceerd per IE. Per appartement wordt uitgegaan van een gemiddelde woningbezetting van 2,5 bewoners. Dit betekent dat er dus 2,5 x 120 l = 300 l per dag per appartement wordt geloosd. Conform het planontwerp zullen er in totaal 18 appartementen worden gerealiseerd. Dit komt overeen met een aanbod van circa 5,4 m³/dag. De berekening is gebaseerd op basis van aannames en betreft derhalve een indicatie van hoeveelheden. Dit is een toename van 3,6 m³/dag (12 woningen: 18 nieuw minus 6 sloop).
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken moeten worden. Tevens zal voor de aansluiting een vergunning aangevraagd moeten worden.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:
De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.
Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming
De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:
In de Wet natuurbescherming zijn de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Er is een quickscan en een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Uit de quickscan kwam naar voren dat er aanvullend onderzoek moest worden uitgevoerd. Het aanvullende onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Soortenbescherming
Uit de quickscan en het aanvullend onderzoek naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen, is gebleken dat één van de te slopen woningen op de onderzoekslocatie in gebruik is als verblijfplaats van gewone dwergvleermuizen. Nestlocaties van de huismus en gierzwaluw zijn tijdens het onderzoek niet aangetroffen in de te slopen woningen op de onderzoekslocatie.
Bij de voorgenomen ingreep wordt, zonder het nemen van maatregelen, in totaal één zomer- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis weggenomen en/of verstoord die mogelijk ook in gebruik is als milde winterverblijfplaats. Er zal sprake zijn van overtreding van de Wet natuurbescherming artikel 3.5 lid 2 en lid 4. Voor deze artikelen wordt ontheffing aangevraagd. Om deze negatieve gevolgen te voorkomen worden mitigerende maatregelen uitgevoerd die onder ander bestaan uit het realiseren van tijdelijke- en permanente vervangende verblijfplaatsen voor de gewone dwergvleermuis. De ontheffingsaanvraag is in het eerste kwartaal van 2021 ingediend en op 25 augustus 2021 verleend.
Voor algemene broedvogels kunnen overtredingen van de Wet natuurbescherming voorkomen worden door sloop en groenverwijdering buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden. Indien de woningen tijdens het broedseizoen gesloopt worden, geldt dat de woningen voor aanvang van het broedseizoen (voor begin maart) ongeschikt gemaakt dienen te worden voor broedvogels om verstoring van broedende vogels te voorkomen. Verder geldt dat te allen tijde de algemene zorgplicht van toepassing is.
Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen of direct aangrenzend aan een beschermd natuurgebied. Wel ligt het plangebied in de nabijheid van enkele Natura 2000-gebieden, waaronder het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'De Bruuk'. Er is daarom een onderzoek verricht naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase van het plan kunnen negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de sloop en constructie. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2020).
Het projecteffect op de Nederlandse Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/j. Bij een dergelijke projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Het projecteffect van de aanleg- en de gebruiksfase op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden in Duitsland is 0,00 mol/ha/j. Dit is ruim lager dan de drempelwaarde van 7,14 mol/ha/j voor het meest stikstofgevoelige habitat. Het beoogde plan zal volgens de Duitse wet- en regelgeving niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Het aspect 'ecologie' vormt, na verlening van de ontheffing voor de gewone dwergvleermuis, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wetswijziging wordt de huidige Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast worden de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.
Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet staat gepland voor 2022. Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.
Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.
Archeologie
Er is een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
Op basis van de gegevens in het bureauonderzoek geldt een hoge verwachting voor de jagers en verzamelaars tijdens het Paleolithicum en Mesolithicum. In de omgeving zijn meerdere vondsten bekend vanaf het Neolithicum, zoals aardewerkfragmenten uit de IJzertijd die behoren tot een mogelijke nederzetting. Er geldt een hoge verwachting voor de landbouwers in het Neolithicum tot en met de Vroege-Middeleeuwen. Voor de Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd geldt op basis van het ontbreken van bebouwing op historische kaarten een lage verwachting voor het aantreffen van resten van historische bebouwing en een hoge verwachting voor sporen en vondsten gerelateerd aan het agrarisch gebruik.
In de boorprofielen is een (deels) verstoord profiel aangetroffen. De verstoring bevindt zich op een variërende diepte van 0,3 tot 1,1 m. In drie boringen bevindt zich nog een restant van de B-horizont van een holtpodzol onder de verstoorde laag. Het boorprofiel in boring 4 is de enige boring waar de B-horizont zich hoog in het profiel bevindt. In de overige twee boringen (1 en 2) bevindt deze horizont zich op een diepte van 0,7 tot 1,1 m onder het maaiveld. Bij boring 3 en 5 is een verstoorde laag direct op de C-horizont waargenomen.
In de aangetroffen bodemopbouw is tot 0,7 - 1,1 m -mv een verstoorde laag aangetroffen. Hieronder bevindt zich nog een restant van de B-horizont. Alleen in boring 3 bevindt de B-horizont zich relatief dicht aan het oppervlakte, op een diepte van 0,3 m onder het maaiveld. Bij de boringen waarbij de B-horizont aanwezig is, zal ook de top van de oorspronkelijke afzettingen zijn verstoord. Op basis van de boorprofielen wordt verwacht dat de archeologische resten grotendeels zijn vestoord.
Advies
De oppervlaktes waarbij een deels intact profiel is aangetroffen zijn klein en liggen verspreid in het hele plangebied. Grote delen van het plangebied zijn verstoord. Dit zijn de locaties van de bebouwing, kabels, leidingen en riolering en opvallend ook het grasveldje in het zuidelijke deel van het plangebied. Vanwege de kleine oppervlaktes wordt een archeologisch vervolgonderzoek niet zinvol geacht.
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert het onderzoeksburo om het plangebied vrij te geven. De gemeente neemt dit advies over.
Cultuurhistorie
Raadpleging van de cultuurhistorische waardenkaart van de voormalige gemeente Groesbeek leert, dat in het plangebied of de directe omgeving ervan geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn:
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omkadering)
Het plangebied valt in zijn geheel binnen de 'droge kampontginning (kd1)'. De Margrietstraat is aangeduid als 'weg, 1832-1900' en de Dries is aangeduid als 'weg, voor 1832'. Aan het stratenpatroon verandert echter niks. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande woonperceel. Beide wegen blijven op de huidige locatie gehandhaafd.
De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is een controle verzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven in het plangebied. De belangrijkste conclusie is hieronder overgenomen, de volledige rapportage is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.
Advies
Binnen het plangebied is sprake van een Ontplofbare Oorlogsresten (hierna: OO) verdacht gebied. Vanuit OO-oogpunt kunnen de voorgenomen werkzaamheden niet zonder aanvullende maatregelen worden uitgevoerd. Afhankelijk van de werkzaamheden adviseert BeoBOM om voor het plangebied een risicoanalyse uit te laten voeren. Sinds 1945 zijn er binnen het plangebied veel bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. Afhankelijk van de werkzaamheden kan desgewenst ook direct een opsporingsproces worden uitgevoerd. Middels een opsporingsproces wordt de bodem waarin zal worden gewerkt, ingemeten/gedetecteerd op de aanwezigheid van OO. In geval verdachte verstoringen worden waargenomen, dan zullen deze benaderd en indien nodig worden verwijderd.
In het kader van de uitvoeringswerkzaamheden worden deze aanbevelingen overgenomen. De bevindingen staan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Het voorkomen van aantasting van het milieu is van groot maatschappelijk belang. Het is daarom zaak om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. Om hier in de praktijk vorm aan te geven is het instrument milieueffectrapportage of te wel m.e.r. ontwikkeld. De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan maakt het toevoegen van maximaal 12 nieuwe woningen mogelijk (18 nieuw minus 6 sloop), waarvan twee binnen een bestaand gebouw. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (categorie D.11.2). Het toevoegen van maximaal 12 woningen in het voorliggende plangebied blijft echter ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Het opstellen van een milieueffectrapportage is derhalve niet noodzakelijk. Wel dient een vormvrije mer-beoordeling te worden opgesteld.
Natuurlijke hulpbronnen
In de woningbouw wordt op beperkte schaal gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Nieuwe woningen moeten immers gasloos gebouwd worden. Het gaat daarom alleen nog om fossiele brandstoffen voor transport en het ruimtebeslag door het bouwen van de woningen.
Standaard wordt in milieuregelgeving al aandacht besteed aan een zuinig gebruik van grondstoffen, water en energie. Het project moet hieraan voldoen. Dit betreft onder andere de per 1 januari 2021 in werking getreden BENG-normen. Voor dit project zijn er geen bijzondere omstandigheden die het noodzakelijk maken dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en alternatieven daarvoor, via een milieueffectrapportage nader worden onderzocht.
Daarnaast zijn in de directe omgeving zijn geen belangrijke natuurlijke hulpbronnen aanwezig, zoals bijvoorbeeld een waterwingebied.
Afvalstoffen
Het afvalwater van huishoudelijke aard wordt geloosd op het openbare riool. Er wordt geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater.
Verontreiniging en hinder
Er is geen sprake van verontreiniging en milieuhinder vanuit de nieuwe woningen naar omliggende woningen.
Voor de beoordeling van de aspecten milieuzonering, geluidhinder en de emissie van fijn stof wordt verwezen naar de paragrafen 4.4 Milieuzonering, 4.3 Geluid respectievelijk 4.5 Luchtkwaliteit. De geluidbelasting op de gevels van het nieuw te realiseren appartementencomplex bedraagt maximaal 54 dB ten gevolge van de Dries. Omdat de Dries een snelheidsregime van 30 km/u kent, hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.
Qua stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden wordt verwezen naar paragraaf 4.8 Ecologie. Het beoogde plan zorgt niet voor een significante toename in stikstofdepositie en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Er hoeft op het gebied van stikstof geen vergunningsaanvraag ingediend te worden in het kader van de Wet natuurbescherming.
Bij de voorgenomen ingreep wordt, zonder het nemen van maatregelen, in totaal één zomer- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis weggenomen en/of verstoord die mogelijk ook in gebruik is als milde winterverblijfplaats (zie paragraaf 4.8). Er zal sprake zijn van overtreding van de Wet natuurbescherming artikel 3.5 lid 2 en lid 4. Voor deze artikelen moet ontheffing worden aangevraagd. Om deze negatieve gevolgen te voorkomen worden mitigerende maatregelen uitgevoerd die onder ander bestaan uit het realiseren van tijdelijke- en permanente vervangende verblijfplaatsen voor de gewone dwergvleermuis. De ontheffingsaanvraag is in het eerste kwartaal van 2021 ingediend.
Ongevallenrisico
Woningen vormen geen bijzonder risico voor externe veiligheid. Incidenten als brand en explosie hebben doorgaans alleen gevolgen voor mensen, dieren en zaken op het bedrijf zelf. Aan de omgevingsvergunning worden standaard voorschriften verbonden om de risico's op ongevallen te verkleinen en de gevolgen van bijvoorbeeld brand te beperken.
Het plangebied ligt in het kader van externe veiligheid binnen de effectafstanden van het relevante incidentscenario toxische wolk. Het plan leidt tot een beperkte toename in het aantal aanwezigen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezige personen zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits geïnformeerd en tijdig gewaarschuwd.
Om de risico's met betrekking op Conventionele Explosieven in het plangebied te minimaliseren wordt voorafgaande aan de voorgenomen bodemroerende werkzaamheden een opsporingsproces uitgevoerd in het kader van het bouwrijp maken van het plangebied.
Cultuurhistorische, archeologische en/of landschappelijke waarden
Het plangebied kent geen hoge archeologische, cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Zie verder paragraaf 4.9 Archeologie & cultuurhistorie.
Uit voorgaande analyse volgt dat de gevolgen voor de milieuaspecten goed in beeld zijn gebracht en dat de gevolgen voor deze aspecten in relatie tot de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt nihil zijn, danwel gemitigeerd kunnen worden. Bijzondere omstandigheden waarvoor deze wetten of regelingen geen kader vormen doen zich bij dit bestemmingsplan niet voor. Een verdere m.e.r.-beoordeling wordt zodoende niet noodzakelijk geacht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Afwijken van de bouwregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.
Afwijken van de gebruiksregels
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming ziet op de openbare nutsvoorziening in het plangebied.
Artikel 4 Wonen - 1
Deze bestemming heeft betrekking op nieuw te bouwen woningen. Omdat de regulering van nieuw te bouwen woningen een ontwikkelingsgericht karakter heeft, is bijvoorbeeld ook het woningtype (gestapeld) en het maximum aantal wooneenheden (18) voorgeschreven.
De woningen en bijgebouwen moeten worden gerealiseerd binnen het aangeduide bouwvlak. Binnen dit bouwvlak wordt via verschillende aanduidingen de bouwmogelijkheden verder gereguleerd. Tevens zijn in de regels enkele nadere voorwaarden opgenomen.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.
Alle kosten die gemaakt moet worden het opstellen van het bestemmingplan zijn voor rekening van Oosterpoort. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
Er zijn brieven aan omwonenden verstuurd en er hebben persoonlijke gesprekken met de bewoners plaatsgevonden. Enkele bewoners zijn inmiddels verhuisd. Op woensdag 13 april 2022 heeft er een inloopavond plaatsgevonden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf dinsdag 5 juli 2022 tot en met maandag 15 augustus 2022 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Er zijn tijdens deze periode geen zienswijzen ingediend.