direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Nieuwe Raadhuis Bussum
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Projectontwikkelaar FH Raedthuys B.V. heeft het voornemen om op de hoek van de Landstraat en De Genestetlaan in Bussum woningbouw te realiseren. Het huidige café wordt verwijderd en maakt plaats voor 14 appartementen.

In overleg met de gemeente Gooise Meren is bepaald dat het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk is voor het mogelijk maken van dit planvoornemen.

Een nieuw bestemmingsplan dient te worden voorzien van een toelichting waarin wordt beschreven dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit document bevat deze toelichting.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit de gronden ter plaatse van de Landstraat 78 in Bussum (gemeente Gooise Meren) in de provincie Noord-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Google Maps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Oudere Dorp', vastgesteld op 18 maart 2010, de bestemming 'Gemengd - 2'. Tevens zijn de functieaanduidingen 'specifieke vorm van gemengd - 5' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1' van toepassing op het plangebied. Tevens geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Gooise Meren het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren' zoals vastgesteld op 3 april 2019. Hierin zijn de parkeernormen van de gemeente vastgelegd. Hiernaast geldt het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie Gooise Meren', zoals vastgesteld op 16 september 2021, waarin de archeologische waardes zijn vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Planvorm

Het plan voorziet in een gedetailleerde regeling, waarin de ruimtelijke randvoorwaarden zijn vastgelegd. De regeling biedt zo voldoende zekerheid om de beoogde ontwikkeling te kunnen realiseren. Enige flexibiliteit is mogelijk zodat er ruimte is voor de architectonische uitwerking van het plan.

1.5 Leeswijzer

De voorliggende toelichting beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder zijn in deze toelichting de planregels en de verbeelding uitgelegd. In hoofdstuk 2 komt het beleidskader aanbod. Dit kader beschrijft het relevante beleid. Het daarop volgende hoofdstuk bevat de planbeschrijving, waarin de huidige en de beoogde toekomstige situatie worden beschreven. De sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft de juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid. Ten eerste wordt het rijksbeleid getoetst met daarbij de ladder voor duurzame verstedelijking. Vervolgens wordt ingegaan op het provinciale en gemeentelijke beleid. In paragraaf 2.5 worden conclusies getrokken ten aanzien van het bestaande ruimtelijke beleid ter plaatse.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijven. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

De NOVI is van een dusdanig abstractieniveau dat gesteld kan worden dat dit de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg staat.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De omgevingsvisie is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor bijvoorbeeld rijksvaarwegen, het kustfundament, project Mainportontwikkeling Rotterdam en grote rivieren.

Toetsing

Het Barro is van een dusdanig abstractieniveau dat gesteld kan worden dat dit de beoogde woningbouwontwikkeling niet in de weg staat.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.

Toetsing

Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van minimaal 12 woningen wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling betreft in totaal 14 appartementen. Daarom wordt de ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, meer specifiek een woningbouwlocatie.

Aangetoond moet worden dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte binnen het markt- of verzorgingsgebied. Bij het bepalen van de behoefte is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte van belang.

Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040

De vraag naar woningen wordt in belangrijke mate bepaald door de demografische ontwikkelingen. Voor de kwantitatieve woningbehoefte geldt dat het sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van het aantal huishoudens.

Uit de provinciale studie ‘Prognose 2019-2040: Concentratie in Steden. Bevolking, huishouden en woningbehoefte’ blijkt dat het aantal huishoudens in de gemeente Gooise Meren van 26.000 in 2019 toeneemt naar 28.500 huishoudens in 2040. Voor de andere gemeenten binnen Gooi en Vechtstreek geldt tevens een positieve huishoudensontwikkeling in de periode 2017-2040. De prognose voor de huishoudensontwikkeling in de regio Gooi en Vechtstreek ziet er als volgt uit:

Tabel 2.1 Prognose huishoudensontwikkeling naar gemeenten 2019-2040

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0003.png"

Indicatieve woningbehoefte

In de provinciale studie ‘Bevolkingsprognose Noord-Holland 2019-2040. Bevolking, huishoudens en woningbehoefte’ wordt een indicatieve woningbehoefte per gemeente voor de periode 2019-2030 getoond. Hieruit blijkt dat de woningbehoefte in de gemeente Gooise Meren van 25.950 woningen in 2019 toeneemt naar 27.650 woningen in 2030. Ook voor de andere gemeenten binnen de regio Gooi en Vechtstreek geld een positieve ontwikkeling in de vraag naar woningen in de periode 2019-2030. De prognose voor de woningbehoefte in de regio Gooi en Vechtstreek ziet er als volgt uit:

Tabel 2.2 Ontwikkeling indicatieve woningbehoefte per gemeente 2019-2030 (aantal woningen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0004.png"

Kwalitatieve huishoudensontwikkeling

Naast de kwantitatieve behoefte, bepaalt ook de kwalitatieve behoefte de woningvraag. De kwalitatieve behoefte richt zich op doelgroepen, woningtypen, prijsklassen en dergelijke. Deze behoefte is sterk afhankelijk van de huishoudenssopbouw qua leeftijd. De regio Gooi en Vechtstreek krijgt de komende jaren te maken met vergrijzing wat is af te leiden aan een grote groei aan huishoudens met een leeftijd van 65+. Daarnaast is sprake van een groei van jongeren en jongvolwassenen (<40). De leeftijdsgroep 40- 65 zal de komende jaren in de regio af gaan nemen (bron: Demografische ontwikkeling in Noord-Holland. Een verkenning ten behoeve van een mogelijke beleidsvisie).

Conclusie

De beoogde ontwikkeling van het plangebied ten behoeve van 14 appartementen voorziet in een behoefte van de regio. De ontwikkeling sluit aan op de kwantitatieve woonbehoefte in de regio en gemeente en anticipeert op de demografische ontwikkelingen binnen de regio Gooi en Vechtstreek door in te zetten op onder meer betaalbare woningen voor kleinere huishoudensgroepen. Er worden 10 sociale huurwoningen gerealiseerd en 4 dure appartementen.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)

De Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 (november 2018) zet nadrukkelijk in op de woningbouwbehoefte. De behoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten.

Conclusie

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 14 appartementen. In paragraaf 2.2.3 is het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat het plan voorziet in zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het beleid uit de Omgevingsvisie voor woonlocaties.

2.3.2 Omgevingsverordening NH2020 (2023)

Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels voor de fysieke leefomgeving samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water.

De provincie Noord-Holland wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Hierbij wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De ambities voor Noord-Holland, zoals die zijn Omgevingsvisie NH2050, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening NH2020.

In de Omgevingsverordening zijn de 32 meest waardevolle en kwetsbare landschappen in de provincie aangewezen als 'Bijzonder Provinciaal Landschap'. Deze gebieden hebben bijzondere waarde voor mens en dier. Per gebied is aangegeven welke bijzondere kernkwaliteiten aanwezig zijn. Dat kunnen ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden zijn.

Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is in de Omgevingsverordening bepaald dat een bestemmingsplan alleen kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Toetsing

De beoogde bouw van 14 appartementen in het bestaande stedelijke gebied van de kern Bussum is in overeenstemming met het provinciale beleid en de daarmee samenhangende regionale afspraken. Deze afspraken voor het onderdeel woningbouw zijn vastgelegd in de zogenaamde “Omgevingsverordening NH2020”. Als algemene regel geldt verder dat wordt ingestemd met binnenstedelijke woningbouwlocaties die in de Omgevingsverordening NH2020 zijn opgenomen dan wel geen evidente afbreuk doen aan de doelstellingen van het de Omgevingsverordening NH2020 en de Regionale Woonvisie. Met de realisatie van 14 appartementen wordt daaraan voldaan.

2.3.3 Regionaal beleid

Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020

Op 13 augustus 2017 is het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 - 2020 vastgesteld

De conclusies en aanbevelingen uit dit rapport komen overeen met de bevindingen in de Woonvisie Gooi en Vechtstreek

Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030

De Regio Gooi en Vechtstreek heeft een traditie van samenwerking op het gebied van wonen. De afgelopen jaren volgden de ontwikkelingen op het beleidsveld wonen elkaar in snel tempo op. Niet alleen was er sprake van een diepe en lange crisis op de woningmarkt. Ook heeft een reeks van overheidsmaatregelen de woningmarkt en de rol en positie van de belangrijkste spelers veranderd. Deze ontwikkelingen zijn aanleiding voor de zeven regiogemeenten om de visie op het wonen in de Gooi en Vechtstreek te herijken en de gezamenlijke ambities en doelstellingen te actualiseren. Vertrekpunt hierbij is het wensbeeld 2020 uit de Regionale Woonvisie 2008: “Gooi en Vechtstreek is een economische en sociaal vitale, ongedeelde regio.”

De meest recente huishoudensprognose van de provincie Noord-Holland laat zien dat er tussen 2015 en 2030 nog circa 11.000 huishoudens bij komen in de regio. Dit betekent dat uitbreiding van de woningvoorraad nodig blijft. De komende jaren vindt de woningbouw in de regio voor een groot deel plaats op een beperkt aantal grote nieuwbouwlocaties. De geplande woningbouwproductie tot 2030 kan gerealiseerd worden binnen de nu al bekende planvoorraad. Voor de lange termijn zal de regio de mogelijkheden en wenselijkheid van verdere grootschalige nieuwbouw onderzoeken.

In totaal zijn in de regionale woonvisie 21 acties/afspraken geformuleerd, verdeeld over vijf inhoudelijke thema's. Deze acties vormen samen het actieprogramma 2016-2030 voor het regionale woonbeleid van Gooi en Vechtstreek.

Regiokaart 2025 Gooi en Vecht

De brochure 'Regiokaart 2025 Gooi en Vecht' geeft een overzicht van het door de gemeenten van Gooi en Vecht vastgesteld gemeenschappelijk ruimtelijk beleid, uitgesplitst voor de sectoren landschap, recreatie, wonen, werken en verkeer.

Over de functie wonen, kan vastgesteld worden dat de regio een grote variëteit aan woningbouwmogelijkheden heeft, zowel qua spreiding over de regio als in de tijd.

Omdat de regionale woningmarkt zeer gespannen blijft met relatief veel vraag en hoge woonlasten, kan gesproken worden van een structurele schaarste. Of de woningbouwplannen voldoende zijn voor de kwantitatieve woningbehoefte vanuit de bevolking en arbeidsmarkt of kwalitatieve eisen qua woonvorm, betaalbaarheid en toegankelijkheid is een ander vraagstuk.

Het is goed om de woningmarkt ook in het grotere geheel van de MRA (Metropoolregio Amsterdam) te bezien. Vooral Amsterdam en Almere vormen de belangrijkste woningbouwlocaties, waar tot 2025 veel woningbouw is gepland. Of deze woningen ook aansluiten op de woonwensen van de regio en daarmee een deel van de behoefte van Gooi en Vechtstreek verlichten, is niet concreet vast te stellen.

Toetsing en conclusie

Er is een grote woningbehoefte. De ontwikkeling draagt bij aan het woningaanbod in de gemeente en sluit hierbij aan bij de regiokaart.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Woonvisie Gooise Meren 2017-2025

Deze woonvisie is vastgesteld op 12 juli 2017 en is de meest recente en gerichte visie. De inwoners van Gooise Meren en hun specifieke woonwensen staan in de woonvisie centraal. De kernen van de gemeente hebben elk hun eigen karakter en woningaanbod. Samen bieden ze een breed palet aan woonmilieus en woningtypen. Wonen in Gooise Meren betekent wonen in de nabijheid van groene en blauwe natuur, met een centrale ligging in het hart van Nederland en goede voorzieningen. De missie is om dit ook voor toekomstige generaties te houden. Om dit te realiseren is een sociaal en- economische evenwichtige bevolking noodzakelijk. In de woonvisie zijn de keuzes, prioriteiten en bijbehorende instrumenten beschreven.

  • Iedereen in Gooise Meren moet kunnen wonen op een manier die zo veel mogelijk aansluit bij zijn of haar woonbehoefte en financiële mogelijkheden. Het streven is naar voldoende woningen én een goede balans in alle segmenten (woonmilieus) van de woningvoorraad.
  • Stimuleren van de doorstroming. Beweging op de woningmarkt is belangrijk, want hoe meer verhuisbewegingen er zijn hoe meer mogelijkheden er ontstaan voor huishoudens om vervolgstappen te zetten in hun wooncarrière. De starters op de woningmarkt profiteren hiervan, doordat passende (betaalbare) woningen in de bestaande voorraad vrij komen.
  • Levensloop bestendige woningen. Steeds vaker zullen mensen die voorheen in instellingen woonden zelfstandig (blijven) wonen. Het gaat om kwetsbare groepen bewoners met verschillende achtergronden die zonder ondersteuning maatschappelijk uitvallen of dreigen uit te vallen. Nadenken over het aanpassen van woningen kan ongelukken in huis voorkomen. Het vinden van geschikte huisvesting voor deze kwetsbare groep vraagt maatwerk die de gemeente willen bieden op basis van een inventarisatie van het aanbod en de behoefte aan plekken voor begeleid zelfstandig wonen. Gooise Meren helpt mensen hierbij, onder andere door voorlichting en het beschikbaar stellen van een lening waarmee mensen hun woning kunnen aanpassen.
  • Het verder verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en de nog te bouwen woningen is duurzaamheid geen optie, maar een uitgangspunt. Niet alleen om de impact van de bebouwde omgeving op onze leefomgeving te verkleinen, maar ook om het wooncomfort te verhogen en woonlasten in de toekomst beheersbaar te houden. Bij nieuwbouwprojecten gaat de gemeente proactief aan de slag met het onderwerp energietransitie. Zo wil de gemeente onderzoeken of toekomstige nieuwbouwwijken gasloos ontwikkeld kunnen worden.
  • Sociale woningbouw. Wanneer het realiseren van sociale (huur)woningen op een bepaalde locatie niet haalbaar blijkt, kan met de initiatiefnemer van het plan een compensatie worden afgesproken. In eerste instantie gaat het om een fysieke compensatie. De sociale (huur) woningen die niet in het betreffende project gerealiseerd worden, kunnen dan aan een project worden toegevoegd. Wanneer ook fysieke compensatie niet mogelijk is, zal de initiatiefnemer een financiële bijdrage moeten leveren aan een compensatiefonds. Met de middelen uit dit fonds kan sociale woningbouw op andere locaties financieel worden ondersteund.

Toetsing

Er worden extra sociale huurwoningen gerealiseerd waarbij een uitkering uit het compensatiefonds wordt ingezet. De ontwikkeling draagt bij aan het streven voor voldoende woningen en verscheidenheid aan aanbod in de gemeente.

2.4.2 Woonakkoord Regio Gooi- en Vechtstreek 2021

In het woonakkoord staan de gedeelde ambities van de portefeuillehouders wonen van de regio Gooi en Vechtstreek, de woningcorporaties in deze regio en de provincie Noord-Holland. Het woonakkoord vormt een richtsnoer én inspiratie voor verdere uitwerking in lokaal beleid.

Kwantitatief gezien is de afspraak om tot 2040 11.500 woningen aan de woningvoorraad toe te voegen, in lijn met de provinciale bevolkingsprognose. In het woonakkoord wordt geconstateerd dat de woningbehoefte nog harder groeide dan de productie. Het bouwen van meer woningen is dan ook een ambitie. De behoefte is het grootste in de periode tot 2030 en is daarom afgesproken om tot 2030 elk jaar ongeveer 950 woningen te bouwen.

Tabel 2.3 Woonbehoefte (bevolkingsprognose provincie Noord-Holland, 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0005.png"

Toetsing

Het toevoegen van woningen draagt bij aan de afspraken die staan in het woonakkoord van de regio.

2.4.3 Visie buitenruimte

De visie buitenruimte gaat over mensen en over de buitenruimte en gebouwen waar zij elkaar ontmoeten, praten, sporten, ontspannen, of zich simpelweg doorheen bewegen. Het geeft een beeld van de gewenste toekomst. Het streefbeeld van de gemeente is een buitenruimte met prettige, toegankelijke en veilige plekken, die met aandacht zijn ingericht en worden onderhouden en beheerd. Om dat te bereiken heeft de gemeente uitgangspunten geformuleerd voor de inrichting en kwaliteit van de buitenruimte en de gebouwen. Je kunt het zien als spelregels die aansluiten bij de vraag van bewoners, ondernemers, bezoekers en recreanten, nu én in de toekomst. Aan de visie is een uitvoeringsplan voor de korte termijn gekoppeld. Op deze manier wordt aan gegeven hoe de komende jaren in de vier kernen inclusief de buitenwijken en de buitengebieden samen (verder) aan de slag gaan.

Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan betreft voornamelijk privéterrein. De huidige laad- en losruimte wordt gewijzigd naar parkeerplaatsen. Omdat deze locatie in de huidige situatie reeds verhard is, heeft de omzetting naar parkeerplaats een gering effect op de omgeving.

2.4.4 Welstandsnota Gooise Meren (2019)

In de Welstandsnota heeft de gemeente Gooise Meren doelstellingen geformuleerd waaraan het welstandsbeleid moet voldoen. De nota onderstreept de doelstellingen van de wet om de welstandstoets objectiever te maken voor gebruikers. Doelstelling is om de ruimtelijke kwaliteit te bewaren. In de welstandsnota worden criteria aangegeven die worden gebruikt om te beoordelen of het bouwwerk past in zijn omgeving. Deze criteria zijn per deelgebied anders.

Het onderhavige plangebied ligt binnen Dorpsgebied Oudere Dorp Bussum (gebied 5). Hier geldt een gewoon welstandsniveau. Het beleid is gericht op het respecteren van het afwisselende dorpse karakter met zijn kleinschalige karakter. Bij wijzigingen aan panden dienen de massa en vormgeving te worden afgestemd op het oorspronkelijke hoofdgebouw. Daarnaast is bij rijen samenhang en herhaling belangrijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0006.png"

Figuur 2.1 Welstandsgebieden - plangebied rood omcirkeld

Toetsing en conclusie

Het bouwplan wordt aangesloten aan op de bestaande woningen in de omgeving. De gevels worden zorgvuldig gedetailleerd, zodat de bebouwing een representatieve uitstraling krijgt in het centrum. De gevelopeningen zijn staand en grote raampartijen zijn onderverdeeld. Dit sluit aan bij de karakteristiek van het Oudere Dorp en centrum.

Voor de bebouwing wordt gestreefd naar een samenstelling van verschillende volumes en kaprichtingen en bouwhoogtes. Hiervoor wordt een terughoudende materialisering en kleurgebruik toegepast, zodat de bebouwing onderdeel wordt van de omgeving. De nadere uitwerking van de ontwikkeling volgt in een latere fase van het plan. Waarbij uiteindelijk voor deze uitwerking een vergunning zal worden verkregen, waarbij een akkoord van welstand onderdeel is en waarmee het dus voldoet aan het welstandsbeleid.

2.5 Conclusie

De bouw van 14 appartementen op deze locatie is passend binnen het Rijks- provinciaal- als gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Landstraat 78 in Bussum. Dit is op de hoek van de Landstraat en de Genestetlaan. In de huidige situatie bevindt zich een café met een woning op het perceel. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen gemeente Bussum sectie B 4579 en 6472.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0007.png"

Figuur 3.1 Luchtfoto plangebied

3.2 Toekomstige situatie

De huidig aanwezige bebouwing wordt verwijderd. Op deze locatie wordt een appartementengebouw gerealiseerd voor 14 appartementen. Het gebouw bestaat uit maximaal 5 bouwlagen. Door het toevoegen van grote raampartijen wordt de gevel aangesloten op de omliggende appartementengebouwen. Daarbij is het ook als bijzonder object ontworpen door de ligging van een markante plek in Bussum.

De ontwikkeling wordt vanwege de ligging ook wel Het Nieuwe Raadhuis genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0008.png"

Figuur 3.2: Impressie beoogde ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0009.png"

Figuur 3.3: Impressie beoogde ontwikkeling

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er, onder meer bij het opstellen van bestemmingsplannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om

cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd stads- en/of dorpsgezicht. Ook zijn in het plangebied geen monumenten of andere objecten of structuren aanwezig met een belangrijke cultuurhistorische waarde. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

Het plan voorziet verder in de invulling van 14 appartementen op een wijze die zich naar aard en schaal voegt in de omgeving.

Conclusie

Het plan wordt ingepast in de karakteristiek van het gebied. Cultuurhistorische waarden zijn niet in het geding.

4.2 Archeologie

Als gevolg van het Verdrag van Malta (Valetta) zijn overheden verplicht om in het ruimtelijke beleid zorgvuldig om te gaan met het archeologische erfgoed. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient, voordat er bodemingrepen plaatsvinden, een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot voor kort vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007.

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 ten aanzien van het archeologisch erfgoed is vervangen. Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek (‘de verstoorder betaalt’), blijven echter onverminderd van kracht.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Conclusie

In de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (provincie Noord-Holland) is het plangebied niet aangeduid. Hiernaast heeft het plangebied in het Paraplubestemmingsplan Archeologie Gooise Meren geen dubbelbestemming gekregen en heeft hiermee geen archeologische waardes. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

De gemeente Gooise Meren heeft haar parkeernormen geregeld in de Uitgangspunten en werkwijze parkeereis Gooise Meren 2023. Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). De gemeente heeft een sterk stedelijk karakter. Het plangebied ligt in het centrum. Binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt het gemiddelde gehanteerd op basis van het gemiddelde autobezit van de gemeente ten opzichte van het landelijk gemiddelde.

Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt aan de Landstraat en de Genestetlaan. Via de Nieuwe Raadhuisstraat, Brinklaan en Brediusweg wordt de A1 bereikt. De wegen bij het plangebied zijn ingericht als erftoegangswegen en hebben een maximum toegestane snelheid van 30 km/u. De Nieuwe Raadhuisstraat is een gebiedsontsluitingsweg met een maximum toegestane snelheid van 50 km/u.

Openbaar vervoer

Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. Binnen loopafstand (750 meter) ligt het treinstation Naarden Bussum. Hier halteert de sprinter tussen Utrecht Centraal, Amsterdam Centraal, Amersfoort Vathorst en Hoofddorp.

Langzaam verkeer

Op de omliggende erftoegangswegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers.

Parkeren

De parkeernormen van de gemeente Gooise Meren zijn gebaseerd op de gemiddelde parkeerkencijfers van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381). Deze zijn vertaald in de Uitgangspunten en werkwijze parkeereis Gooise Meren 2023, hierbij is de ligging in 'centrum Bussum' gehanteerd. In onderstaande tabellen is de huidige en toekomstige parkeerbehoefte weergegeven.

Tabel 4.1 Huidige parkeerbehoefte

  Functie benaming   Hoeveelheid   Parkeerkencijfer   Parkeerbehoefte  
Appartement   Koop, etage, midden   1   1,4 per woning   1,4 pp  
Café   Café, bar, cafetaria
Restaurant (gemiddelde norm gehanteerd)  
100 m2   7 per 100 m2   7 pp  
Totaal         8,4 pp  

Tabel 4.2 Toekomstige parkeerbehoefte

  Functie benaming   Hoeveelheid   Parkeerkencijfer   Parkeerbehoefte  
Appartementen   Appartementen sociale huur   10   0,7 per woning   7 pp  
  Koop, etage, duur   4   1,6 per woning   6,4 pp  
Totaal         13,4 pp  

Tabel 4.2.1: Parkeerbalans

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0010.png"

Op basis van de parkeerbalans is er een parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen. In de huidige situatie is de parkeerbehoefte 9 parkeerplaatsen.

Uit de parkeerbalans van het Project volgt dat drie parkeerplaatsen in de openbare ruimte moeten worden gevonden omdat deze niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Uit parkeerdrukonderzoek blijkt dat in de openbare ruimte binnen een straal van 300 meter voldoende vrije parkeergelegenheid beschikbaar is en conform Richtlijnen voor Parkeernormen Gooise Meren voor het Project mag worden ingezet, zodat aankoop van gemeentegrond voor het oplossen van de parkeerbehoefte van het Project niet noodzakelijk is.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend op basis van de voorgenomen ontwikkelingen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie zijn berekeningen uitgevoerd op basis van de gemiddelde kengetallen van het CROW (Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381), hierbij zijn de kenmerken 'sterk stedelijk' en 'centrum' gehanteerd. De verkeersgeneratie is opgenomen in tabel 4.3.

In de huidige situatie genereert het plangebied ook verkeer. Op het drukste tijdstip zal er een cursus van circa 30 mensen zijn in het gebouw van de Kunst en Cultuur Academie. Het uitgangspunt is dat er circa 8 auto's in het drukste uur van of naar het plangebied komen.

Tabel 4.3 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal

  Functie benaming CROW   Hoeveelheid   Mvt/hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Appartementen   Sociale huur appartementen   10   12,2 per woning   22 mvt/etmaal  
  Koop, appartement, duur   4   5,8 per woning   23,2 mvt/etmaal  
Toename         45,2 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt 46 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Het aanwezigheidspercentage bedraagt op het maatgevende moment 100%. Voor woningen ligt het maatgevende moment op werkdagavonden en -nachten. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. In het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 5 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename is derhalve gering dat deze verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor zowel gemotoriseerd verkeer, fietsverkeer en per openbaar vervoer. De parkeerbehoefte kan worden voorzien binnen het plangebied. De verkeerstoename is derhalve gering en zal zodoende niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 14 appartementen. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit 2022. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Nieuwe Raadhuisstraat. Uit het CIMLK blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021; 17,2 µg/m³ voor NO2, 17,0 µg/m³ voor PM10 en 9,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen.

Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusies

In de beoogde situatie worden 14 appartementen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied zijn er voornamelijk woonbestemmingen, waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'rustige woonwijk'.

Ten westen van het plangebied is de locatie bestemd als Maatschappelijk. Dit betreft het kantoor van de gemeente Gooise Meren. Een kantoor heeft volgens de VNG-brochure een richtafstand van 10 meter. Dit kantoorgebouw ligt op een afstand van circa 50 meter vanaf het plangebied en daarmee buiten de richtafstand. Hiernaast zijn er geen bedrijven in de nabije omgeving.

Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Brinklaan, de Landstraat, de Nieuwe Raadhuisstraat en de Rijksspoorweg. Deze (spoor)wegen zijn geluidbronnen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. Naast de gezoneerde bronnen speelt eveneens de geluidemissie vanwege wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur een rol. Daarom is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • Ten gevolge van de gezoneerde Brinklaan en de Rijksspoorweg voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde;
  • Ten gevolge van de gezoneerde wegen Nieuwe Raadhuisstraat en Landstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar de maximale ontheffingswaarde niet;
  • Ten gevolge van de niet gezoneerde Landstraat en De Genestetlaan de richtwaarde wordt overschreden maar de maximaal aanvaardbare waarde niet;
  • Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren om redenen van financiële, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard niet mogelijk zijn;
  • Het laten vaststellen van hogere waarden nodig is voor 11 appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0011.png"

Tabel 4.5: Benodigde hogere waarden per geluidbron Nieuwe Raadhuisstraat en Landstraat

Conclusie

Ten gevolge van wegverkeerslawaai dienen hogere waarden te worden vastgesteld. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen en dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt via buisleidingen en via het water dat van invloed is op de risicosituatie in het plangebied.

Op een afstand van circa 1,3 kilometer bevindt zich de A1. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door stofcategorie LT2 en bedraagt 880 meter. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van de A1.

Ten westen bevindt zich het spoortraject Diemen – Amersfoort Oost op een afstand van circa 410 meter waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De woning is niet gelegen binnen de PR10-6 risicocontour of plasbrandaandachtsgebied van beide spoortrajecten.

In het bestemmingsplan ‘Centrum’ waarin de spoorlijn zich bevind, wordt informatie gegeven over dit spoortraject. (Zie bijlage 5: AVIV Externe veiligheidsonderzoek bestemmingsplan Bussum Centrum) Daarin wordt genoemd dat de PR 10-6 risicocontour van het spoortraject 7 meter is en het plasbrandaandachtsgebied 40 meter is. Het plangebied ligt op meer dan 40 meter afstand van het spoor, waardoor het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.

Het invloedsgebied van het spoortraject wordt bepaald door stofcategorie D4 en bedraagt meer dan 4 kilometer. Omdat de afstand meer dan 200 meter bedraagt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van het spoortraject dient in een beknopte verantwoording te worden ingegaan op de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg is voor de verantwoording advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Landstraat en de Nieuwe Raadhuisstraat. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Bussum. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie worden 14 appartementen gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

Conclusie

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor. De locatie ligt op meer dan 200 meter, waardoor een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Om te bepalen wat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse is, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4. Hieruit blijkt dat op de locatie aangetroffen maximaal licht verhoogde gehaltes geen aanleiding geven om aanvullend onderzoek uit te voeren. Ten tijde van het onderzoek was het niet gewenst om inpandig te boren, derhalve is er enkel uitpandig onderzoek uitgevoerd. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan het aanvragen van een omgevingsvergunning in overleg te gaan met het bevoegd gezag. Gezien het gebruik van de locatie wordt niet verwacht dat de bodemkwaliteit onder de bebouwing zal afwijken van de bodemkwaliteit rondom het café.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Omgevingsvisie
  • Omgevingsverordening

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een café en bijgebouwen. De locatie is geheel verhard.

Bodem en grondwater

Bussum maakt waterhuishoudkundig deel uit van het deelgebied het Gooi. De kern ligt op de rand

van de hogere zandgronden, de bodem bestaat uit fijn zand. De maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse

circa NAP +2,5 m. Hydrologisch gezien ligt het plangebied op de overgang van infiltratie- naar

kwelgebied.

Volgens de Bodemkaart van Nederland is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand hiervan nature tussen 0,8 m en 1,4 m beneden het maaiveld ligt, terwijl de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt. Het plangebied maakt onderdeel uit van het hogere boezemgebied en is vrijgesteld van peilbesluiten. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een watergang. Deze watergang wordt aangemerkt als een waterlichaam volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) en behoort tot het boezemwater. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied is voorzien van een gemengd rioolstelsel, afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer.

Waterkwantiteit

Conform de Legger van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht ligt het plangebied niet binnen een waterkering of beschermingszone.

Waterkwaliteit en ecologie

Op een afstand van circa 130 meter ten noord van het plangebied is een primaire watergang aanwezig.

Er bevinden zich geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Er zijn geen waterkeringen in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig.

Afvalwaterketen en riolering

De huidige bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De werkzaamheden bestaan uit het verwijderen van de huidige bebouwing en de realisatie van het appartementengebouw voor 14 eenheden.

Waterkwantiteit

Conform de Keur van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, artikel 4.20, dient bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m2 (in stedelijk gebied) een watervergunning te worden aangevraagd en zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. Het plangebied is in de huidige situatie reeds volledig verhard. Er wordt dan ook niet meer verhard oppervlak toegevoegd dan 1.000 m2.

Waterveiligheid

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Daarom wordt bij de uitvoering van het plan duurzame en niet-uitloogbare materialen gebruikt.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het regenwater van daken wordt rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater. Dit gebeurt door aanleg van een regenwaterrioolstelsel. Het huishoudelijk afvalwater binnen het plangebied wordt via een vuilwaterriool ingezameld en getransporteerd naar een rioolgemaal.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem.

4.11 Ecologie

Beleid en normstelling

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en Habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijke ontwikkeling die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en Habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

 

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Holland

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Ingevolge de Wet natuurbescherming dient onderzocht te worden of deze wetten de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Met het oog hierop gaan wij in op enerzijds beschermde soorten en anderzijds beschermde gebieden.

Soortenbescherming

Om te bepalen wat de effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn op beschermde soorten, is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat mogelijk verblijfsplaatsen van vleermuizen, broedlocaties van huismussen en verblijfsplaatsen van gierzwaluwen aanwezig kunnen zijn. Nader onderzoek naar deze soorten is noodzakelijk.

Dit nader onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat ter plaatse geen beschermde soorten aanwezig zijn.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Naardermeer ligt op circa 1,5 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op enkele honderden meters afstand (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1942.raadhuis-ON01_0012.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Aerius calculator)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De memo van het onderzoek van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is opgenomen in bijlage 6.

Uit de berekening met AERIUS Calculator (2023) zoals opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr. Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de aanleg- en gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot significante effecten op beschermde natuurgebieden en er zijn geen beschermde diersoorten aanwezig. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Duurzaamheid

Beleid en normstelling

Landelijke ambitie

Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasvrij maatschappij.

Door de toenemende onzekerheid over het aardgas, de effecten van aardgaswinning in Groningen, de toenemende afhankelijkheid van geïmporteerd aardgas en de klimaatdiscussie kiezen projectontwikkelaars, overheden en netbeheerders vaker voor wijken zonder gasleidingen.

Nederland wil in 2050 volledig duurzaam zijn en heeft ook de klimaatakkoorden (Parijs) getekend. Een van de maatregelen om volledig duurzaam te worden en te stoppen met aardgas. Alternatieven kunnen zijn: volledig elektrisch met een warmtepomp, blokverwarming of wijkverwarming uit duurzame bronnen.

Op basis van de Wet Voortgang Energietransitie mogen geen vergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die wordt aangesloten op een gasnet, tenzij de gemeente hiervoor om zwaar wegende redenen ontheffing verleent.

Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren

De gemeente Gooise Meren streeft naar een toekomstbestendige en duurzame gemeente. De basis voor het bereiken van een toekomstbestendig Gooise Meren is samenwerken. Daarom heeft de gemeente op 31 mei en 1 juni 2017 het werkatelier Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren georganiseerd. In twee dagen tijd is met inwoners, ondernemers, verenigingen, maatschappelijke organisaties, politici en ambtenaren de basis gelegd voor het actieplan Samen Sneller Duurzaam Gooise Meren. Het actieplan laat de uitdagingen zien: het creëren van een breed duurzaam bewustzijn bij iedereen die in Gooise Meren woont of werkt. Hierin zijn acht duurzaamheidsopgaven uitgewerkt:

  • 1. Alle gebouwen en woningen aangesloten op niet-fossiele energie
  • 2. Slimmere en groenere mobiliteit
  • 3. Een afvalloze samenleving
  • 4. Gezond lokaal voedsel
  • 5. Biodiversiteit als maat der dingen
  • 6. Een waarderende economie
  • 7. Duurzaam onderwijs
  • 8. Samen duurzaam voor(t)leven

Beoordeling

Duurzaamheid is een belangrijk vertrekpunt bij de ontwikkeling. De gebouwen worden geïsoleerd, zodat deze voldoen aan de standaarden die momenteel gelden voor nieuwbouwwoningen. Concreet betekent dit dat gevels een isolatiewaarde van 4,5 RC krijgen en het dak een isolatiewaarde van 6 RC. De woningen worden gasloos. De bouw zal verder geschieden met duurzame materialen.

Conclusie

Door de toe te passen duurzame maatregelen sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de landelijke en gemeentelijke duurzaamheidambities.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli j.l. is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. De ontwikkeling blijft ruim onder deze grenswaardes. Dit betekent dat volstaan wordt met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

In bijlage 1 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt de juridische planbeschrijving aan bod. Alvorens per bestemming in te gaan op de opgenomen regelingen en bepalingen wordt de algemene wijze van bestemmen beschreven.

5.1 Wijze van bestemmen

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

Voor de bestemmingsregeling in het plangebied is aangesloten op de bestemmingsplan 'Oudere Dorp'. Deze bestemmingsregeling geeft enerzijds flexibiliteit voor de inrichting en biedt tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 1 juli 2008) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, 1 oktober 2010). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan gaat uit van de bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en de Werkafspraak SVBP begrippen versus Wabo.

5.2 Juridische vormgeving

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Voor sommige begrippen worden in de SVBP2012 omschrijvingen gegeven. Deze worden overgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP2012 richtlijnen gegeven.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

Op deze gronden zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Voor de hoofdgebouwen is een bouwvlak opgenomen en er geldt een maximale goot- en bouwhoogte.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw.

Artikel 5 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

De mogelijkheid voor Burgemeester en wethouders om een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen toe te staan indien dit technisch noodzakelijk is.

Artikel 8 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregel

Artikel 9 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

Artikel 10 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Volgens artikel 3.1.1.

Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt het bestemmingsplan in een vroeg stadium toegezonden aan een aantal overlegpartijen.

In bijlage 7 is het participatieverslag toegevoegd. In november 2023 zijn twee bijeenkomsten georganiseerd voor omwonenden.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken zal gedurende een periode van 6 weken ter inzage liggen in het gemeentehuis van Gooise Meren. Gedurende deze periode is het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat de kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst.

Voor de ontwikkeling zal de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst sluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Op grond van artikel 6.24 Wro wordt binnen 2 weken na het sluiten van de anterieure overeenkomst de zakelijke inhoud van deze overeenkomst na publicatie ter inzage gelegd.

Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd is.