direct naar inhoud van Regels
Plan: Het Spiegel-Graaf Florislaan 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1942.BP2015B002009-va04

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Het Spiegel-Graaf Florislaan 2 met identificatienummer NL.IMRO.1942.BP2015B002009-va04 van de gemeente Gooise Meren.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

1.6 ander bouwwerk

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 beschermd dorpsgezicht

het gebied dat door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij besluit van 30 juni 2007 is aangewezen tot beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 35 van de monumentenwet 1988.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.18 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zoals ingesteld bij raadsbesluit van 9 december 1993.

1.19 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.20 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in beide dakvlakken van het dak zijn geplaatst.

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.23 kap

een constructie van dakvlakken waarbij sprake is van ten minste twee hellende dakvlakken met een helling van minimaal 35 en maximaal 65 graden.

1.24 maaiveld

hoogte van het aansluitende terrein gemeten ter plaatse van de toegang van het gebouw.

1.25 naschoolse opvang

de georganiseerde opvang van kinderen na de officiële lesuren en tijdens schoolvakanties.

1.26 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.27 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.28 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.29 perceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 tussenschoolse opvang

de georganiseerde opvang van kinderen tussen de middag.

1.31 voorschoolse opvang

de georganiseerde opvang van kinderen voor de officiële lesuren.

1.32 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn tussen de voorgevel- en de achtergevellijn van het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte en lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.2 de oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de

scheidsmuren.

2.3 de inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart

van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.4 de goot(- of boeibord)hoogte van een gebouw

de hoogte gemeten vanaf het peil tot de hoogst gelegen horizontale snijlijn van het gevelvlak en het dakvlak; indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot- of boeibord van de dakkapel of dakopbouw als hoogte aangemerkt.

2.5 de bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, kleine liftkokers, schoorstenen

en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.

2.6 de bouwhoogte van een ander bouwwerk

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in

verticale stand meegerekend.

2.7 de bouwhoogte van een antenne-installatie

de hoogte tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie;

indien de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen

het punt waarop de antenne, met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de

antenne-installatie.

2.8 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen

worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.9 bouwlaag

tussen de bovenzijde van de vloer van de bouwlaag en onderzijde van het daarboven gelegen

plafond.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de kaart aangewezen voor 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs': uitsluitend onderwijsvoorzieningen en een buitenschoolse opvang;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens een geluidwerende voorziening;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, een speelplaats, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overkappingen
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat overkappingen ten behoeve van fietsenstallingen ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • e. hoofdgebouwen dienen voorzien te worden van een kap waarbij de dakhelling minimaal 35º en maximaal 65º dient te bedragen.

3.2.3 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen ten behoeve van fietsenstallingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op het achtererf bedraagt ten hoogste 2 m;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op het zijerf op een afstand van 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel en 0,6 m van de weg of openbaar groen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • f. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen elders op het perceel bedraagt ten hoogste 1 m;
  • g. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • h. de bouwhoogte van overig straatmeubilair bedraagt ten hoogste 6 m;
  • i. de bouwhoogte van een geluidwerende voorziening ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' bedraagt 2 m;
  • j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder 'f' ten behoeve van erfafscheidingen hoger dan 1 m, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van de erfafscheidingen niet hoger mag zijn dan 2 m;
  • b. ontheffing niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

Bedrijfswoningen

  • a. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

Geluidmaatregelen

  • b. buitenspelen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – schoolplein 1' en 'specifieke vorm van maatschappelijk – schoolplein 2';
  • c. voorschoolse opvang is niet toegestaan;
  • d. gedurende de schooltijd en tussenschoolse opvang is gebruik van het schoolplein voor buitenspelen uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. leerlingen van de groepen 1, 2 en 3 spelen uitsluitend buiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – schoolplein 1';
    • 2. leerlingen van de groepen 1, 2 en 3 spelen uitsluitend buiten in de perioden van 9:30 tot 9:45 uur, van 10:15 tot 10:30 uur, van 11:30 tot 12:00 uur en van 13:45 tot 14:00 uur en met ten hoogste 140 leerlingen gelijktijdig op het schoolplein;
    • 3. leerlingen van de groepen 4, 5, 6, 7 en 8 spelen uitsluitend buiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – schoolplein 2';
    • 4. leerlingen van de groepen 4, 5, 6, 7 en 8 spelen uitsluitend buiten in de perioden van 9:45 tot 10:15 uur en van 12:00 tot 13:00 uur met ten hoogste 140 leerlingen en van 14:00 tot 14:15 uur met ten hoogste 56 leerlingen gelijktijdig op het schoolplein;
    • 5. buiten de perioden zoals genoemd onder sub d2 en sub d4 wordt het schoolplein niet gebruikt voor buitenspelen, met uitzondering van de naschoolse opvang;
  • e. het gestelde onder sub d is niet van toepassing gedurende maximaal 6 bijzondere lesdagen per kalenderjaar, zoals bijvoorbeeld de viering van het sinterklaasfeest, koningsspelen of sport en speldagen;
  • f. naschoolse opvang is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de naschoolse opvang mag ten hoogste 60 leerlingen per dag huisvesten;
    • 2. naschoolse opvang na 18:30 uur is niet toegestaan;
    • 3. er mogen ten hoogste 30 leerlingen gelijktijdig spelen op het schoolplein (ook tijdens schoolvakanties);
    • 4. spelen op het schoolplein is uitsluitend toegestaan tussen 8:45 en 18:30 uur;
  • g. het gebruik zoals bedoeld in lid 3.1 is uitsluitend toegestaan onder voorwaarde dat voor de ingebruikneming ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een aaneengesloten geluidwerende voorziening is gerealiseerd en in stand wordt gehouden met een hoogte van 2 m, een lengte van 19 m en met een minimale massa per eenheid van oppervlakte van 10 kg/m²;
  • h. parkeren is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein'.

Artikel 4 Waarde - Cultuurhistorie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht van Het Spiegel.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen en vrijstaande bijgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
  • b. bestaande kapvormen en dakhellingen mogen niet worden veranderd.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen, teneinde:

  • a. de kapvorm en dakhellingen van gebouwen af te stemmen op omliggende panden dan wel op de karakteristiek van de omgeving;
  • b. de ingevolge de overige regels toegestane goot- en bouwhoogte te verlagen teneinde de goot- en bouwhoogte af te stemmen op omliggende panden dan wel op de karakteristiek van de omgeving, met dien verstande dat de ingevolge de overige regels toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 1 m mag worden verlaagd;
  • c. de oppervlakte en situering van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen af te stemmen op het karakteristieke beeld van het betreffende pand en/of de karakteristiek van de omgeving alsmede teneinde aantasting van de groene waarden en/of waardevolle bomen te voorkomen, met dien verstande dat het stellen van nadere eisen niet mag leiden tot vermindering van de maximale toegestane oppervlakte van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen van meer dan 10 m².
4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 4.7 in acht genomen, voor zover van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het bepaalde in artikel 4.2 met dien verstande dat de waarden die samenhangen met het beschermde dorpsgezicht hierdoor niet mogen worden aangetast.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van Burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem met meer dan 60 cm;
    • 2. het aanleggen, herprofileren, verleggen en verbreden van wegen en paden;
    • 3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, anders dan onder sub 2 bedoeld, indien de totale oppervlakte meer dan 5% van de oppervlakte van het perceel bedraagt;
    • 4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het aantasten/veranderen van houtwallen;
    • 6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 7. het rooien of beschadigen van houtgewassen of andere opgaande beplantingen met een hoogte van meer dan 2 m.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op oppervlakteverhardingen zoals bedoeld in lid a sub 3, met een oppervlakte van 30 m² of minder;
    • 2. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
    • 5. voor zover ze betrekking hebben op het slopen van gebouwen: ze dienen ter uitvoering van een bouwplan waarvoor bouwvergunning is verleend.
  • c. Het bepaalde in 4.7 is van toepassing op het verlenen van omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen;
  • b. Het verbod als bedoeld onder 'a' is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. Artikel 4.7 is van toepassing op het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
4.7 Adviesprocedure

Een besluit tot afwijken bij een omgevingsvergunning of een besluit tot wijziging, kan uitsluitend worden verleend of toegepast, na advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de groendeskundige over de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden. De waarden die samenhangen met het beschermde dorpsgezicht en die bij het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de groendeskundige worden betrokken zijn:  

  • a. de stedenbouwkundig-historische en landschappelijke waarde van het aaneengesloten villagebied, dat in eerste aanleg eind 19e eeuw is opgebouwd uit verschillende, door particulieren ontwikkelde villagebiedjes;
  • b. de parkachtige hoofdstructuur die bestaat uit een stratenpatroon van ring- en radiaalwegen, doorsneden door kronkelige wegen, deels landschappelijk aangelegd, deels organisch ontstaan in combinatie met aanleg van particuliere tuinen;
  • c. de overwegend vrijstaande villabebouwing met architectuurhistorische waarde, een staalkaart van de Nederlandse architectuur uit de 19e en 20e eeuw;
  • d. het afwisselende straatbeeld dat is gecreëerd door het bijzondere samenspel van het kronkelige stratenpatroon, de beplanting, de situering van de bebouwing en de verhouding bebouwd-onbebouwd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m2;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.2 Hoogteaanduidingen
6.2.1 Algemene hoogteaanduidingen
  • a. voor de ten hoogste toelaatbare goot- en bouwhoogten van gebouwen dienen de op de kaart aangegeven hoogten in acht genomen te worden;
  • b. de in lid a bedoelde hoogten mogen worden overschreden door schoorstenen, luchtbehandelingsinstallaties, liftkokers, zonnepanelen, trappenhuizen en andere ondergeschikte bouwdelen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald, met dien verstande dat als op de kaart de goot- of boeibordhoogte is aangegeven deze tevens mag worden overschreden door kappen, topgevels en dakkapellen.

6.2.2 Afwijken van de algemene hoogteaanduidingen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het bepaalde in 6.2.1 onder 'a' teneinde een hogere goot- en bouwhoogte toe te staan dan op de kaart is aangegeven, met dien verstande dat:
    • 1. de goot- en bouwhoogte zoals aangeduid op de kaart met niet meer dan 1 m mag worden verhoogd;
    • 2. in afwijking van sub 1 voor ten hoogste voor een lengte van 40% van de omtrek van het gebouw een hogere goothoogte van ten hoogste 2 m is toegestaan;
    • 3. de hogere goot- en bouwhoogte uitsluitend is toegestaan indien dit noodzakelijk is voor de afstemming van een bouwplan op de karakteristiek van gebouwen in de omgeving van het bouwplan;
    • 4. ontheffing niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen;
    • 5. het bepaalde in artikel 4.7 in acht wordt genomen.
6.3 Ondergronds bouwen
6.3.1 Algemene regels voor ondergronds bouwen

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan geheel onder een gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimten dient ten dienste van de bovenliggende bestemming te zijn;
  • c. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag;
  • d. de toegangen zijn gesitueerd in de achtergevel van het gebouw;
  • e. het bepaalde onder a is niet van toepassing op ondergrondse gebouwen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet tot stand zijn gekomen of zullen komen.

6.3.2 Afwijken van algemene regels voor ondergronds bouwen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het bepaalde in 6.3.1 onder 'c' met dien verstande dat:
    • 1. de bouwlagen ten dienste van de bovenliggende bestemming dienen te zijn;
    • 2. een ondergrondse parkeergarage uit ten hoogste twee bouwlagen mag bestaan;
    • 3. een ondergrondse parkeergarage niet hoger dan de hoogte van de direct aangrenzende weg mag worden gebouwd;
    • 4. het bepaalde in artikel 4.7 in acht wordt genomen.
  • b. het bepaalde in 6.3.1 onder 'd' met dien verstande dat
    • 1. dat geen onevenredige aantasting van de ruimtelijke karakteristiek mag plaatsvinden;
    • 2. het bepaalde in artikel 4.7 in acht wordt genomen.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijken van de bouwgrenzen

7.1.1 Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

7.1.2 Een omgevingsvergunning voor het afwijken zoals bedoeld in lid 7.1.1 wordt uitsluitend verleend indien het bepaalde in artikel 4.7 in acht wordt genomen. De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Het Spiegel-Graaf Florislaan 2'.