direct naar inhoud van Regels
Plan: Vegelinsoord - Meenscharweg 37
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BWVEG21MEENSCHAR37-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het wijzigingsplan Vegelinsoord - Meenscharweg 37 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BWVEG21MEENSCHAR37-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 moederplan

Het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 vastgesteld op 28 juni 2017 door de gemeenteraad van de gemeente De Fryske Marren.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 achtererf

erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het fokken of houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen en met uitzondering van gebruiksgerichte paardenhouderijen;

1.9 agrarisch bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van het bestemmingsplan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.10 agrarische hobbyactiviteiten

het houden van dieren op een kleinschalige niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activiteitenbesluit niet van toepassing is;

1.11 agrarisch hulpbedrijf/agrarische hulpactiviteit

een bedrijf dat c.q. een activiteit die goederen en/of diensten levert overwegend aan agrarische bedrijven en/of overwegend agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), grondverzetbedrijven, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, grootveeklinieken, Ki-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met uitzondering van landbouwmechanisatiebedrijven;

1.12 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.14 bebouwingslint

een lijnvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, langs een weg of vaart in het landelijk gebied met geringe afstanden tussen de bouwkavels;

1.15 bebouwingspercentage

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.16 bêd & brochje

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.17 bedrijf

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid, waaronder niet begrepen een horeca-inrichting of maatschappelijke voorziening;

1.18 bedrijfseigen

van bedrijfseigen activiteit in het kader van mestvergisting wordt gesproken indien het opgewekt vermogen en de inkomsten van energieopwekking de schaal en inkomsten van de agrarische bedrijfsactiviteiten niet overstijgen;

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.20 belemmeringenstrook

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van de leidingen;

1.21 beperkt kwetsbaar object

een object als bedoeld in artikel 1, lid 1b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.22 bestaand(e)

het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;

het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;

1.23 bestaande stikstofdepositie
  • 1. de bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf is de stikstofdepositie van dat bedrijf die op het moment van vaststellen van het plan kan worden afgeleid van:
    • a. een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
    • b. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een onherroepelijke omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
    • c. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
    • d. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
  • 2. het feitelijke en planologisch legale gebruik van een agrarisch bedrijf indien de onder 1 bedoelde vergunning, verklaring, melding of berekening ontbreekt.
1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 kap

een dak met een zekere helling;

1.27 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens

een grens van een bouwvlak

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij direct met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.34 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf

een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter, zoals een stacaravan, chalet of trekkershut;

1.35 chalet

een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte houten materialen;

1.36 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.37 cultuurhistorische waarden

het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen, waaruit de historie van een gebied te herleiden is;

1.38 daghoreca

een horecabedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het tegen vergoeding verstrekken van voedsel, met in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie gedurende de dag en het begin van de avond, zoals een snackbar, broodjeshuis of restaurant; uitgezonderd zijn nachtelijke uitgaansgelegenheden zoals café/bar, casino en discotheek;

1.39 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.40 dienstverlenend bedrijf

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische, zakelijke en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, kantoren en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van detailhandel als hoofdactiviteit, een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.41 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt;

1.42 extensieve dagrecreatie

vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of het natuurgebied waarbij het ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;

1.43 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 groepsaccommodatie

een verblijf of meerdere verblijven met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeermiddelen of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegronds-tuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijven;

1.46 grondgebonden veehouderij

een veehouderij is in ieder geval grondgebonden wanneer het minimaal voldoet aan één of meerdere van de volgende voorwaarden:

  • a. het voor het vee benodigde ruwvoer is voor tenminste de helft afkomstig van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond èn de dierlijke mest kan voor tenminste de helft op/voor bij het bedrijf behorende landbouwgrond worden afgezet/benut (zie voor en nadere toelichting Bijlage 1 Grondgebondenheid van veehouderijbedrijven);
  • b. het bedrijf heeft een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden (GVE) of minder per hectare gras en voedergewassen.
1.47 hogere waarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.48 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.49 horecabedrijf

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.50 houtteelt

bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend op grond van artikel 6, tweede lid, van de Boswet;

1.51 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.52 intensief veehouderijbedrijf (niet grondgebonden veehouderij)

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;

1.53 kampeermiddel

1.54 kampeerterrein

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals een tent, vouwwagen, caravan of camper;

1.55 kap

een dak met een zekere helling;

1.56 karakteristiek gebouw

een gebouw met zodanige kenmerken of een zodanige verschijningsvorm, dat het een positieve invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving, of typerend en gezichtsbepalend is voor een zekere historische tijdsperiode. Het betreft in ieder geval gebouwen die zijn opgenomen op de monumentenlijst van rijk of gemeente, en gebouwen die in een bestemmingsplan zijn opgenomen in een inventarisatie van aanwezige karakteristieke gebouwen.

1.57 karakteristiek van omgeving/kern/landschap/functioneel

elementen in of fysieke of functionele kenmerken van de omgeving van een functie of van een gebouw, die medebepalend zijn voor de fysieke, esthetische of functionele kwaliteit van het gebied;

1.58 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.59 kleine windturbine

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as.
1.60 kleinschalig kamperen

verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter op een agrarisch bouwperceel, bij een voormalig agrarisch bedrijf of binnen de bestemming 'Wonen' van ten minste 5.000 m2, in de vorm van een kampeerterrein voor maximaal 15 of - bij afwijken van de regels - maximaal 25 kampeermiddelen, niet zijnde bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;

1.61 kwetsbaar object

een object als bedoeld in artikel 1, lid 1l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.62 landschappelijk inpassingsplan

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder erfbeplanting en lichtuitstoot, met dien verstande dat

  • bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of een nieuw agrarisch bouwvlak het landschappelijk inpassingsplan moet worden opgesteld volgens de Nije Pleats methodiek;
  • voor erfbeplanting alleen het gebruik van inheemse soorten is toegestaan, met uitsluiting van coniferen en laurierkers;
1.63 landschappelijke waarden

aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.64 mantelzorg

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.65 mestbassin

een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede grondput, met of zonder omdijking;

1.66 mestsilo

een ander bouwwerk, in de vorm van een mestbassin, niet zijnde een foliebassin, mestzak of mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;

1.67 mestzak

een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

1.68 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.69 natuurlijke waarden

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.70 Nije Pleats methodiek

een methode van planvorming waarbij een team van deskundigen in een vroeg stadium integraal adviseert over alle aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf zoals afwijking van of uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of de verplaatsing van een agrarisch bedrijf;

1.71 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut;

1.72 ondergeschikte tak

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een intensieve tak veehouderij;

1.73 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.74 overkapping

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.75 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.76 peil
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;
1.77 plattelandswoning

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf;

1.78 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.79 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.80 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.81 recreatiewoning

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, stacaravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende beperkte niet aaneengesloten gedeelten van het jaar als recreatieverblijf te worden gebruikt;

1.82 recreatieappartement

een zelfstandige voorziening voor verblijfsrecreatie aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.83 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.84 schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegd gezag
  • 1. een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
  • 2. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
  • 3. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
  • 4. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
1.85 schuilgelegenheid

een gebouw of bouwwerk dat noodzakelijk is voor het schuilen van dieren in verband met het welzijn van de dieren;

1.86 serrestal

stal die bestaat uit tunnelframes die reeksen boogvormige daken vormen en die relatief makkelijk is uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen of door een nieuwe tunnel toe te voegen;

1.87 sleufsilo

een ander bouwwerk voor de opslag van mest of groenvoer;

1.88 standplaats

een al dan niet afgebakende plaats voor het plaatsen van bij elkaar behorende kampeermiddelen;

1.89 stedelijke functies

functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen (dorpen en steden), waaronder worden verstaan woningen, functioneel niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijven, zakelijke en commerciële dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen, met de bijbehorende infrastructuur, nutsvoorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen;

1.90 torensilo

een ander bouwwerk voor de opslag van (groen)voer;

1.91 trekkershut

een gebouw in de vorm van een lichte constructie voor recreatief verblijf, met een maximum oppervlakte van 40 m2 en een maximum hoogte van 3,80 m, met beperkt sanitaire voorzieningen;

1.92 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf, dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is;

1.93 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.94 voormalige boerderij

een voormalig agrarische bedrijfsbehuizing, bestaande uit een traditionele, streekeigen woning met inpandige bedrijfsruimte;

1.95 waterhuishoudkundige situatie

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.96 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten et cetera;

1.97 windturbine

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine;

1.98 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.99 woonplan

een door de gemeenteraad vastgesteld, gemeentelijk dan wel intergemeentelijk plan waarin de behoefte, fasering, aanleg, aantallen woningen en kwaliteit van woningen van woningbouwlocaties voor een bepaalde periode binnen de gemeente of meerdere gemeenten is aangegeven inclusief de relatie met herstructurering van de bestaande woningvoorraad, dat tot stand is gekomen in onderlinge afstemming met gemeenten in de woningbouwregio;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen:

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.7 lessenaarsdak

in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

2.8 masthoogte van een windturbine

de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen;
  • b. grondgebonden agrarische bedrijven, al dan niet met een ondergeschikte intensieve tak;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. productiegebonden detailhandel, met een maximum verkoopoppervlak van 120 m2;
  • d. paardrijbakken voor hobbymatig gebruik, uitsluitend binnen het bouwperceel;
  • e. vaarrecreatie;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. waterkering;wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
  • h. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
    • 2. mantelzorg;
  • i. het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • j. natuurontwikkeling en agrarisch natuur- en landschapsbeheer;

met de daarbij behorende:

  • k. gebouwen;
  • l. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, ontsluiting van woningen en gronden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken;
  • m. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal agrarische bedrijven per bouwvlak bedraagt niet meer dan één, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijven' aangegeven aantal.

3.2.2 Agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. alle gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de oppervlakte van agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 10.000 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, mag per bedrijf niet meer bedragen dan 2.000 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. alle gebouwen en overkappingen worden achter de naar de weg gekeerde gevel(s) gebouwd;
  • e. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 5 m en 14 m;
  • f. de dakhelling bedraagt tenminste 15°, uitgezonderd een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 die plat mag worden afgedekt;
  • g. het bouwen van kassen, nissenhutten, boog- en serrestallen is niet toegestaan.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per agrarisch bedrijf, dan wel niet meer dan het bestaande aantal indien dit meer bedraagt;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.

3.2.4 Sanitairgebouwen

Voor het bouwen van sanitairgebouwen bij kleinschalige kampeerterreinen gelden de volgende regels:

  • a. sanitairgebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van sanitairgebouwen bedraagt per bouwperceel niet meer dan 50 m2;
  • c. de goothoogte van sanitairgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m.

3.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de onder lid 3.2.5, sub b tot en met d genoemde andere bouwwerken worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. silo's:
    • 1. de oppervlakte en inhoud van mestsilo's bedragen niet meer dan respectievelijk 750 m2 en 2.500 m3 per bedrijf;
    • 2. de bouwhoogte van mestsilo's bedraagt maximaal 5 m (exclusief afdekking) en van sleufsilo's maximaal 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van torensilo's bedraagt niet meer dan 12 m dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. erf- en terreinafscheidingen:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
    • 2. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt;
  • d. masten:
    • 1. er zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. de hoogte van de gronddepots bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte;
  • f. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van het verkeer en voor waterhuishoudkundige voorzieningen bedraagt niet meer dan 6 m;
  • g. de bouwhoogte van andere bouwwerken voor zover hiervoor niet genoemd, bedraagt niet meer dan 3 m.

3.3 Nadere eisen

 Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwings- en landschapsbeeld nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen en bouwwerken, in die zin dat wordt aangesloten bij bestaande bebouwing;
  • b. de (transparante) vormgeving van andere bouwwerken, met name afrasteringen en omheiningen;
  • c. de plaats van lichtmasten, met het oog op het voorkomen van lichthinder.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bouwhoogte

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub e, voor een afwijking van de goothoogte van werktuigenbergingen tot 6,5 m mits goed landschappelijk ingepast en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
  • b. lid 3.2.5 sub b2, voor een afwijking van de bouwhoogte van mestsilo's tot niet meer dan 7 m, de bouwhoogte van een afdekking niet meegerekend;
  • c. lid 3.2.5 sub b3, voor een afwijking van de bouwhoogte van torensilo's tot niet meer dan 25 m, mits het aantal niet meer bedraagt dan drie per agrarisch bedrijf;
  • d. lid 3.2.5 sub d2, voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m.

3.4.2 Dakhellingen bedrijfsgebouwen

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub f, voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een platte afdekking, tot niet meer dan 30% van de totale bebouwde oppervlakte.

3.4.3 Boog- en serrestallen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub e en f voor het bouwen van boog- en/of serrestallen, mits:

  • a. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
  • b. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
  • c. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bebouwing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt;
  • f. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige lichthinder voor de omgeving.

3.4.4 Uitbreiding intensieve neventak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub c voor het vergroten van de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, tot niet meer dan 3.000 m2, dan wel met ten hoogste 15% van de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, mits:

  • a. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit het realiseren of behouden van een volwaardig bedrijf en deze noodzaak is aangetoond, dan wel voortvloeit uit gewijzigde wet- en regelgeving;
  • b. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie en de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • c. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt.

3.4.5 Tweede bedrijfswoning

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub b, voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning, mits:

  • a. is aangetoond dat de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  • b. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;
  • d. de geluidsbelasting van het geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • e. de bouwregels van lid 3.2.3 van toepassing zijn.

3.4.6 Uitbreiding agrarische bebouwing tot een oppervlakte van meer dan 10.000 m2

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a en b, voor het bouwen van gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken voor het agrarisch bedrijf binnen het bouwvlak en/of gedeeltelijk buiten het bouwvlak tot een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 en maximaal 15.000 m2, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bouwperceel als bedoeld in lid 3.2.2, sub a geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. bij overschrijding van het bouwvlak direct wordt aangesloten aan het aaneengesloten oppervlak van het bouwvlak van 15.000 m2 en deze overschrijding niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
  • c. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bebouwing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; en het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek is opgesteld;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.

3.4.7 Schuilstallen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  • d. er niet meer dan één schuilstal per (hobbymatige) dierhouder wordt gebouwd;
  • e. er niet meer dan één schuilstal per kavel en per 5.000 m2 kaveloppervlakte wordt gebouwd;
  • f. met de vormgeving van de bebouwing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  • g. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.

3.4.8 Trekkershutten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen maximaal tien trekkershutten binnen het bouwvlak en aansluitend op de bestaande bebouwing, mits:

  • a. de oppervlakte per trekkershut niet meer bedraagt dan 40 m2;
  • b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,80 m;
  • c. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven;
  • f. tevens kan worden afgeweken voor het verblijfsrecreatief gebruik, zoals bepaald in lid 3.6.7.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
  • 1. Aan huis verbonden beroep of bedrijf
    Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid is toegestaan, mits:
  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken;
      • 100 m2;
  • b. het uiterlijk van de bedrijfswoning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • c. er voldoende bergruimte in of bij de bedrijfswoning overblijft;
  • d. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • e. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de bedrijfswoning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • f. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • g. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • h. de parkeer- of verkeerdruk niet onevenredig toeneemt.

  • 2. Kleinschalig kamperen
    Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:
  • a. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • b. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het kampeerterrein binnen het bouwperceel op of aansluitend aan het erf wordt aangelegd;
  • d. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2;
  • e. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • f. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

  • 3. Bêd & Brochje
    Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:
  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • c. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf indien dit leidt tot een toename van de bestaande stikstofdepositie van dat agrarisch bedrijf op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden;
  • b. het gebruiken van gronden buiten het bouwperceel voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten, met uitzondering van de bestaande opslagen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan voor kleinschalig kamperen en bêd & brochje;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • f. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen;
  • g. tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform bijlage 5 van deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform bijlage 5 van deze regels opgenomen landschappelijk inpassingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

met dien verstande dat:

    • 1. het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming;
    • 2. het bepaalde in sub a eveneens niet geldt voor het gebruik waarbij de bestaande stikstofdepositie toeneemt en deze toename niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze de waarde zoals vastgesteld in artikel 2.7, lid 1, onder b van de Regeling natuurbescherming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Opstelling voor zonne-energie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 6 Algemene gebruiksregels, voor het gebruik van gronden gelegen binnen een bouwperceel ten behoeve van het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie, mits het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat bouwperceel en met dien verstande dat de bouwregels voor andere bouwwerken in 3.2.5 onder h van overeenkomstige toepassing zijn.

3.6.2 Stikstofdepositie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.2, sub a, voor een toename van de bestaande stikstofdepositie, mits:

  • a. vooraf een schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegd gezag ter zake van de speciale bescherming van het te betrekken Natura 2000-gebied is afgegeven, waaruit blijkt dat uit oogpunt van deze bescherming, tegen de betreffende toename van de bestaande stikstofdepositie geen bedenkingen zijn. Bij ontbreken van deze verklaring blijft deze afwijkingsbevoegdheid buiten toepassing en wordt een aanvraag buiten behandeling gelaten c.q. wordt deze geweigerd;
  • b. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven

3.6.3 Opslag buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub c voor het verwerken, bewerken of vergisten van mest en of de verbranding, vergisting of vergassing van biomassa, of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten buiten het bouwvlak, mits:

  • a. wordt aangetoond dat opslag binnen het bouwvlak op grond van bedrijfseconomische redenen/efficiëntie of gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is;
  • b. de opslag van mest in mestzakken buiten het bouwvlak een oppervlakte heeft van niet meer dan 3.000 m2;
  • c. de totale oppervlakte van het bouwvlak, inclusief de permanente opslag van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten gelegen buiten het bouwvlak, van een grondgebonden agrarisch bedrijf niet meer dan 30.000 m2 bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte van het bouwvlak, inclusief de permanente opslag van mest in mestzakken, kuilvoer of agrarische producten gelegen buiten het bouwvlak, van een intensief veehouderijbedrijf niet meer dan 15.000 m2 bedraagt, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt;
  • e. de opslag zoveel mogelijk aansluit op bestaande bebouwing en/of opgaande beplanting;
  • f. solitaire opslag zo veel mogelijk wordt voorkomen door aansluiting te zoeken bij reeds bestaande opslag in de omgeving;
  • g. het verzoek om afwijking van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de opslagvoorzieningen ter versterking van het landschappelijk karakter, het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de opslagvoorzieningen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; en het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek is opgesteld;
  • h. voldoende bodem beschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistof kerende vloer met opstaande randen;
  • i. aan- en afvoerroutes voldoende capaciteit hebben en opstelplaatsen voor laad- en losgelegenheid op de agrarische gronden zijn gesitueerd;
  • j. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.6.4 Mestvergisting

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub c voor het verwerken, bewerken of vergisten van mest en of de verbranding, vergisting of vergassing van biomassa, of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. deze ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten;
  • b. ten hoogste één vergistings-, vergassings- of verbrandingsinstallatie per agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • c. deze activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de installatie; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de installatie uit oogpunt van milieubelasting, infrastructuur en verkeersbelasting ter plaatse aanvaardbaar wordt geacht.

3.6.5 Niet agrarische nevenactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van de volgende niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

  • a. zorg, met dien verstande dat woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in het hoofdgebouw en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
  • b. detailhandel in streekeigen producten, tot een maximum oppervlakte van 120 m2;
  • c. natuur- en landschapsbeheer;
  • d. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
  • e. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
  • f. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie;
  • g. bedrijfsmatige stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • h. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • i. de activiteiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • j. het parkeren op eigen erf dient plaatsvindt;
  • k. er geen opslag en/of de stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen;
  • l. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de landschappelijke waarden, het ruimtelijk beeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

3.6.6 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub b, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen met deze omvang in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt; mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de perceelsgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de betreffende gronden op of aansluitend aan het erf van de aanvrager zijn gelegen;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het kampeerterrein; het gebruik van het kampeerterrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.

3.6.7 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub d, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

3.6.8 Trekkershutten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.2, sub d, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van maximaal tien trekkershutten, mits tevens kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.4.8.

3.6.9 Paardrijbak buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak, voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op het bouwperceel of aangrenzend aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming;
  • b. is aangetoond dat binnen het bouwperceel dan wel bestemmingsvlak bij een woonbestemming geen ruimte meer is voor een paardrijbak;
  • c. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • d. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
  • e. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • f. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • g. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de paardrijbak; het gebruik van de paardrijbak is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;

is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en de archeologische waarden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van verhardingen buiten het bouwvlak voor zover breder dan 4 m;
  • b. het dempen van sloten;
  • c. het aanleggen van nieuwe parkeervoorzieningen, nieuwe wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, nieuw water en nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.

3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden en de cultuurhistorische waarden en de gezamenlijke oppervlakte van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 onder c niet meer dan 5.000 m2 bedragen

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van een vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf, zonder dat de totale oppervlakte van het bestaande bouwvlak wordt vergroot, mits:

  • a. de bedrijfstechnische noodzaak is aangetoond;
  • b. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • e. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.8.2 Uitbreiding grote grondgebonden agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf dat is opgenomen in Bijlage 3 Lijst grote agrarische bouwvlakken tot een totale oppervlakte van ten hoogste 30.000 m2, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • c. er een goede ontsluiting kan worden gerealiseerd;
  • d. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter dat via de Nije Pleats methodiek tot stand is gekomen; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • h. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.8.3 Grondgebonden agrarische bedrijven toevoegen aan Bijlage 3

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat een grondgebonden agrarisch bedrijf dat niet is opgenomen in de Bijlage 3 Lijst grote agrarische bouwvlakken alsnog op deze lijst wordt geplaatst zodat dit bedrijf de mogelijkheid krijgt om het bouwvlak vergroten tot een totale oppervlakte van ten hoogste 30.000 m2, mits:

  • a. het bedrijf kan aantonen dat het de veestapel zodanig wil uitbreiden dat dit een groter bouwvlak rechtvaardigt;
  • b. wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.8.2.

3.8.4 Uitbreiding intensieve veehouderijbedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een intensief veehouderijbedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 10% van het bestaande bouwvlak, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. de nieuwe situatie een maatschappelijk voordeel oplevert voor een of meer van de volgende aspecten:
    • 1. verbetering van dierenwelzijn;
    • 2. vermindering van milieubelasting en van uitstoot van milieubelastende stoffen;
    • 3. een innovatieve bedrijfsvoering die bijdraagt aan duurzaamheid en daardoor een voorbeeldfunctie heeft;
    • 4. aanmerkelijke landschappelijke verbetering, waaronder het elders slopen van minimaal een gelijke oppervlakte aan bebouwing;
  • c. geen sprake is van een toename van het aantal dieren indien het bestaande bouwvlak reeds een gezamenlijke oppervlakte heeft van 15.000 m2 of meer;
  • d. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; indien sprake is van uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 moet het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek worden opgesteld;
  • e. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • g. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • h. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.8.5 Mestvergisting intensieve veehouderij

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van een intensief veehouderijbedrijf met maximaal 5.000 m2 voor de bouw van een mestvergistingsinstallatie, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de mestvergistingsinstallatie;
  • b. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: sloop van oude bebouwing, lichtuitstoot, verkeersbewegingen en het betrekken van omwonenden; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan; indien sprake is van uitbreiding naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 moet het landschappelijk inpassingsplan volgens de Nije Pleats methodiek worden opgesteld;
  • c. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • e. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • f. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.8.6 Uitbreiding agrarische bedrijven die zich buiten het plangebied bevinden

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing voor agrarische bedrijven, aansluitend op agrarische bouwpercelen gelegen binnen de diverse aangrenzende bestemmingsplannen, en behorend tot agrarische bedrijven binnen een kom, mits:

  • a. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bouwvlak en het bestaande bouwvlak in het aangrenzende bestemmingsplan na de uitbreiding niet meer bedraagt dan 15.000 m2;
  • c. het wijzigingsvoorstel gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de bestaande stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet toeneemt, tenzij kan worden voldaan aan het bepaalde in lid 3.5.2 onder 1 of 2 of het bepaalde in lid 3.6.2;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;

3.8.7 Bedrijfsverplaatsing

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de verplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf naar een nieuw aan te brengen bouwvlak van ten hoogste 30.000 m2, mits:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak hiertoe aannemelijk is gemaakt dan wel dit noodzakelijk is in verband met het realiseren van een maatschappelijk gewenst doel;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat hervestiging op een bestaande agrarische bedrijfslocatie niet tot de mogelijkheden behoort;
  • c. het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing ter versterking van het landschappelijk karakter, dat via de Nije Pleats methodiek tot stand is gekomen en waarbij omwonenden zijn betrokken; bij de landschappelijke inpassing dienen de volgende aspecten expliciet te worden meegenomen: ligging en vormgeving van het bouwvlak, lichtuitstoot, verkeersbewegingen; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • d. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. is voorzien in de noodzakelijke weidevogelcompensatie, zoals bedoeld in artikel 7.2.4 van de Verordening Romte;
  • f. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
  • g. het bouwvlak op de locatie van het vrijkomende perceel wordt verwijderd;
  • h. voor het overige de regels van artikel 3 van toepassing zijn;
  • i. deze wijziging niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde - Grasland.

3.8.8 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft;
  • b. er minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel;
  • c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • f. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 dan wel Artikel 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.8.9 Hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie, Recreatie - Verblijfsrecreatie, Wonen of Wonen - Voormalig boerderij en de volgende functies toestaan:

  • a. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    • 1. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    • 2. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
  • b. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;
  • c. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;
  • d. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;

mits:

  • e. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  • f. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd ten behoeve van de nieuw functie;
  • g. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  • h. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • i. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • j. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • k. de nieuwe functie zoveel mogelijk binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  • l. de wijziging naar een recreatieve functie beperkt blijft tot maximaal 15 appartementen binnen bestaande hoofdgebouwen of binnen bestaande karakteristieke bebouwing, groepsaccommodatie en bêd & brochje;
  • m. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • n. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • o. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • p. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13 14, 18, 20, 25 of 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.8.10 Wijziging in bestemming Bedrijf-Paardenhouderij

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming in de bestemming Bedrijf - Paardenhouderij, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft en overtollige en leeg blijvende schuren worden gesloopt;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd ten behoeve van de nieuw functie;
  • c. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
  • d. de afstand tot de dichtstbijzijnde woonbestemming ten minste 50 m bedraagt;
  • e. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • f. de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft;
  • g. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • h. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • i. de activiteiten zoveel mogelijk binnen de gebouwen plaatsvinden;
  • j. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • k. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van Artikel 8 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.8.11 Wijziging in bestemming Sport-Manege

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming in de bestemming in de bestemming Sport - Manege, mits:

  • a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft en overtollige en leeg blijvende schuren worden gesloopt;
  • b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak mag worden teruggebouwd ten behoeve van de nieuw functie;
  • c. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
  • d. de afstand van de manege tot de dorpsrand niet meer dan 2,5 km bedraagt;
  • e. parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • f. de manegefunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft;
  • g. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het
  • h. plan;
  • i. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  • j. de activiteiten zoveel mogelijk binnen de gebouwen plaatsvinden;
  • k. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • l. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van Artikel 22 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.8.12 Wijziging in plattelandswoning

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen voor wonen in de bedrijfswoning, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, mits:

  • a. het aantal woningen binnen het bouwperceel niet toeneemt;
  • b. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • c. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na wijziging wordt de betreffende woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en zijn de bouwregels van lid 3.2.3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende bouwwerken, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Afstand tot wegen

Bij het bouwen van (bedrijfs)woningen moet de volgende afstand tot wegen worden aangehouden:

  • a. 20 m tot de as van de overige met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' aangegeven wegen;
  • b. 10 m tot de as van de niet met een afzonderlijke bestemming aangegeven wegen.

5.2 Afstand tot de kant van het water

Voor het bouwen van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet voor de te onderscheiden categorieën van vaarwegen een bepaalde afstand tot de kant van het water worden aangehouden.Voor de aan te houden afstanden wordt verwezen naar de Vaarwegenverordening Friesland.

5.3 Wateradvies

Voorafgaand aan het realiseren van bebouwing of verharding met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.500 m2 moet in verband met de waterhuishoudkundige situatie advies worden gevraagd van de waterbeheerder.Het gebruik van de nieuw te realiseren bebouwing of de verharding is uitsluitend toegestaan indien de eventuele watercompensatieverplichtingen zijn uitgevoerd en in stand gehouden conform het wateradvies.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  • f. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.6.1.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
7.1.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt voor het bouwen van andere bouwwerken dat ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' tevens ten behoeve van:

  • a. de drinkwaterwinning;
  • b. de drinkwaterproductie;
  • c. de drinkwaterdistributie;
  • d. de bescherming van de grondwaterkwaliteit;

mag worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2 m mag bedragen.

7.1.2 Afstemming

Voor deze gebieden is de provinciale milieuverordening van toepassing. De verordening bevat regels ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in bij de verordening aangewezen gebieden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:de in gegeven maten,
  • 1. afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • 2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
  • 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot ten hoogste 50 m2;
  • 6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits:
  • de bruto vloeroppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
  • het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
  • de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
  • 7. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, mits:
  • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
  • de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;
  • 8. voor de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, mits sprake is van een innovatieve pilot en dit middels en rapportage aannemelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat:
  • de diameter van de molen niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
  • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar moet zijn;
  • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
  • de windturbine landschappelijk wordt ingepast;
  • de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6 m;
  • bij het plaatsen van kleine windturbines onder hoogspanningslijnen de leidingbeheerder om advies wordt gevraagd.
  • b. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • 2. het ruimtelijke beeld;
  • 3. een goede windtoetreding naar molens;
  • 4. de natuurlijke waarden;
  • 5. de milieuhygiënische situatie;
  • 6. de verkeersveiligheid;
  • 7. de parkeersituatie.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of aan de meest recente beleidsregel indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid a. met maximaal 10%;
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan “Vegelinsoord - Meenscharweg 37”