direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Scharsterbrug - Hollandiastraat 1
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hollandiastraat 1 te Scharsterbrug ligt een agrarisch bedrijfsperceel. Op het perceel staat een bedrijfswoning met daarachter de bedrijfsgebouwen. Het bedrijf is nu nog actief, maar is voornemens om de bedrijfsactiviteiten te beëindigen.

Het voornemen is om de bedrijfsbebouwing te saneren en vervolgens het perceel te splitsen ten behoeve van een tweetal woonpercelen. De ontwikkeling behelst specifiek de sloop alle bedrijfsgebouwen inclusief het bestaande boerderijpand en met uitzondering van de kapschuur. Vervolgens worden hiervoor twee nieuwe vrijstaande woningen op het perceel gebouwd. Dit op basis van de zogenaamde ruimte-voor-ruimte regeling.

De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' niet zonder meer toegestaan (zie paragraaf 1.3). De gemeente is bereid medewerking te verlenen aan het voornemen. Binnen de huidige bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming gewijzigd kan worden naar 'Wonen', inclusief één extra bouwtitel voor een (vrijstaande) woning. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling en biedt een planologisch-juridisch toetsingskader voor de beoogde (her)ontwikkeling.

1.2 Locatie

Het perceel Hollandiastraat 1 te Scharsterbrug vormt het plangebied van dit wijzigingsplan. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. In figuur 1 is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0001.png"

Figuur 1.1. Begrenzing plangebied

1.3 Planologische regeling

De beoogde bouwkavel is planologisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 van de gemeente De Fryske Marren (vastgesteld op 28 juni 2017).

In dit bestemmingsplan is de kavel voorzien van de bestemming 'Agrarisch', met daarbij een bouwvlak waarbinnen gebouwen gerealiseerd mogen worden. Op basis van de geldende agrarische bestemming is in het plangebied een grondgebonden agrarisch bedrijf toegelaten. In het bouwvlak is in theorie 10.000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen mogelijk.

Per agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. Gebruik en bebouwing ten behoeve van regulier wonen is op basis van deze bestemming niet toegestaan. Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

In artikel 3.8.8 (Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing) van de bestemming Agrarisch is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na bedrijfsbeëindiging de bestemming te wijzigen naar wonen, inclusief de mogelijkheid voor de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen. Aan de voorwaarden die hiervoor gelden kan worden voldaan. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 3 wordt op de voorwaarden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0002.png"

Figuur 1.2. Fragment geldend bestemmingsplan

Paraplubestemmingsplan parkeernormen

Op 27 juni 2018 is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling conform de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren en is tevens van toepassing op het plangebied. Deze regeling is ook in dit wijzigingsplan opgenomen.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft het perceel Hollandiastraat 1 te Scharsterbrug. Op het perceel staat de bedrijfsbebouwing van een grondgebonden agrarische bedrijf, waarvan de bedrijfsvoering door de huidige eigenaren op korte termijn beëindigd gaat worden. Een situatietekening van de huidige situatie is weergeven in figuur 1.3. Een luchtfoto in figuur 1.4.

De locatie bevindt zich aan de rand van het dorp Scharsterbrug. Direct ten oosten van het perceel is een melkveehouderij gevestigd. Ten oosten van dit bedrijf bevindt zich een woonperceel. Het plangebied maakt derhalve deel uit van een cluster van drie erven. Het woonperceel betreft een voormalig agrarisch perceel. De percelen bevinden zich op enige afstand van het bebouwingslint van de Hollandiastraat. De omgeving heeft een gemengd karakter en bestaat afwisselend uit woonpercelen en (agrarische) bedrijfspercelen.

De (landschappelijke) omgeving van het gebied wordt gekenmerkt door een (onregelmatige) opstrekkende verkaveling met noord-zuidstructuur. Rondom de erven bevindt zich beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0003.png"

Figuur 1.3. Vooraanzicht van het plangebied vanaf de Hollandiastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0004.png"

Figuur 1.4. Overzicht bestaande situatie

2.2 Voorgenomen initiatief

In navolging op de toekomstige beëindiging van de agrarische activiteiten is het initiatief opgevat om binnen het plangebied alle bedrijfsbebouwing te verwijderen en één extra woning te bouwen, zodanig dat er een situatie ontstaat met twee woonpercelen elk met een woning. De bestaande woonboerderij wordt eveneens gesloopt. De bestaande boerderij heeft geen karakteristieke waarde en kan derhalve zonder aanvullende eisen gesloopt worden. Op diezelfde plek wordt een van de nieuwe woningen gebouwd. De nieuwe woning komt daarmee niet dichter bij het naastgelegen agrarisch bedrijf dan de huidige woonfunctie, die in de het bestaande boerderijpand is gevestigd.

De regeling Ruimte voor Ruimte van de provincie Fryslân, die als zodanig is opgenomen in de hier van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid, biedt de mogelijkheid om de gewenste inrichting van het plangebied mogelijk te maken. De beoogde inrichting van het plangebied is weergeven in figuur 1.6.

Op het perceel worden beeldverstorende bebouwing gesloopt. In tabel 1 is hiervan een overzicht opgenomen. De gezamenlijke oppervlakte daarvan bedraagt 3.115 m2. Tevens worden overbodig geraakte erfverhardingen en funderingen ook verwijderd. Op het perceel blijft alleen een kapschuur behouden. Deze wordt als bijbehorend bouwwerk bij één van de woningen aangemerkt.

De nieuwe woningen krijgen elk een eigen inrit. Qua bebouwing wordt uitgegaan van vrijstaande woningen, die passend zijn in een landelijke omgeving. Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling die binnen de bestaande landschappelijke contouren gaat plaatsvinden. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden met dit plan niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0005.png"

Figuur 1.5. Tekening nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0006.png"

Tabel 1

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Algemeen

Het lint waarin het plangebied is gelegen, is in de gemeentelijk beleidsregel 'bebouwde kommen De Fryske Marren' aangemerkt als buiten de bebouwde kom. De provincie beschouwt de locatie in de Verordening Romte (zie paragraaf 3.2) als landelijk gebied. Wanneer bouwmogelijkheden voor stedelijke functies worden toegelaten in het landelijk gebied, moet op basis van het provinciaal beleid aangegeven worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van de nieuwe functies en hoe het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankering van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Op basis van de uitgangspunten uit deze structuurvisie is de voorgenoemde ontwikkeling getoetst. Het is van belang dat de ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap.

Waardering landschap

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het gebied Gaasterlân. Kern kwaliteiten zijn:

  • Besloten kleinschalig, deels halfopen tot open landschap met plaatselijk grootschalige vergezichten op het IJsselmeer.
  • Afwisseling van reliëf en schaal, en verscheidenheid aan structurerende elementen als bos, beplantingen, aardkundige elementen (stuwwallen en klifkusten), wegen, paden, kanalen, vaarten en dijken.
  • Contrast tussen hoger gelegen beboste en de lager gelegen open delen (polders en IJsselmeer).
  • Aanwezige esstructuren.
  • Afwisseling van grasland, akkerbouw en plaatselijk tuinbouw.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient de landschappelijke structuur als onderlegger benut te worden bij nieuwe ontwikkelingen. Beplanting bevindt zich vooral langs wegen en houtwallen zijn aangeplant om als perceelsbegrenzing te dienen. Er is hierbij sprake van opstrekkende verkaveling. De maat en schaal is kleinschalig tot zeer kleinschalig.

Beoordeling beoogde situatie

Het erf van de aanwezige boerderij ligt op een uitloper van het bosrijke heuvelachtige Gaasterland. De kenmerken van het door de laatste 2 ijstijden ontstane stuwwallenlandschap van Gaasterland zijn de grote hoogteverschillen; zandgronden, bossen, beekjes, akkers en weilanden. Kortom veel afwisseling en een groot contrast met het open weidegebied van Friesland.

De boerderij staat in het midden van een waluitloper. Als de kavel opgesplitst gaat worden zal er aan de zuidzijde een uitbreiding van de hoge rug nodig zijn omdat anders de woning nr. 1 in een helling komt te staan. Om een mooie aansluiting te krijgen op het bestaande pad zal ook naar voren toe de wal uitgebreid moeten worden. Zo kan kavel 1 ook op een natuurlijke manier toegankelijk gemaakt worden. Zie ook bijgaande schets.

Het huidige erf bestaat uit een royale beplantingsstrook aan de noord en oostzijde met een hoogte van zo'n 10-15 m met een vrijstaande esdoorn van zo'n 12 m hoog. Soorten in deze wal: meidoorn, hulst, krent, esdoorn, vlier, es, lijsterbes, els.

Aan de zuidkant van de boerderij staan 7 oude essen en een els die zo'n 15 m hoog zijn. Voor de boerderij staat een bijzonder mooie perenboom met een kroon doorsnede van zo'n 12 m. Deze oude bomen zijn meer als de moeite waard om te behouden op 1 es en 1 els na. Deze staan in de lage rand van de wal waar de toegang van kavel 1 moet komen en zullen verwijderd moeten worden. De te behouden beplanting is op bijgaande tekening aangegeven. Om de kavels in te passen in het landschap is een aanvullend erfbeplantingsplan gemaakt. Met afwisselende struikenranden, hagen en bomen is de situatie op een natuurlijke manier aangepast in het aanwezige landschap en voor beide kavels een gunstige omgeving om te wonen.

Dit wijzigingsplan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het gebied Gaasterlân. De ontwikkeling is volledig perceelsgebonden en brengt geen veranderingen in de verkaveling in het gebied met zich mee. In de bestaande situatie is het plangebied reeds ingepast met hoogopgaande beplanting. Deze bestaande beplanting blijft gehandhaafd. De nieuwe woonpercelen worden door het aanplanten van gebiedseigen, opgaande beplanting van elkaar gescheiden en daarmee op een verantwoorde manier ingepast in het gebied. Door de sloop van beeldverstorende bebouwing blijft er minder bebouwing over. Met name het verwijderen van de hoge voedersilo is een verbetering voor het beeld. Vooral vanaf de Scharren verbetert het beeld. Dit komt de kleinschalige maat en schaal ten goede.

De sloop van beeldverstorende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van een nieuwe woonfunctie is in zijn totaliteit een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Vanuit stedenbouw is reeds een positief advies gegeven. Met het ontwerp is aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving, waarbij de rooilijn van de bebouwing van de naastgelegen percelen gevolgd wordt. Zie hiervoor paragraaf 2.2.

In de bijlage 1 zijn de soorten, aantallen en maten van de aanvullende beplanting aangegeven. De soorten passen in dit type landschap en vormen een geheel met de aanwezige beplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0008.png"

2.4 Planologische inpasbaarheid

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van artikellid 3.8.8 (Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing) van het bestemmingsplan. Hiermee kan de agrarische bestemming worden gewijzigd ten behoeve van de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderij'. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.

Bestaande karakteristieke bebouwing moet behouden blijven

De bestaande bebouwing, waaronder de te slopen stelpboerderij, is niet monumentaal of als karakteristiek bestempeld en kan daarom zonder aanvullende voorwaarden worden gesloopt.

Er dient minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gebouwd op een bestaand solitair bouwperceel

Zoals in paragraaf 2.2 benoemd wordt ruim 3.200 m² aan beeldverstorende bebouwing gesloopt. De nieuwe woningen worden binnen het bestaande bouwvlak binnen het bestaande perceel gebouwd.

Er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen

De gevraagde beeldkwaliteitsparagraaf is opgenomen in paragraaf 2.3.

de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;

Voor de ontwikkeling is een landschappelijke inpassing gemaakt. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3 en bijlage 1.

de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;

De nieuwe ontwikkeling past binnen het cluster waarin het gelegen is en is in lijn met het perceel Hollandiastraat 7 waar in het verleden eveneens een agrarisch bedrijf gevestigd is geweest. De gebruiksmogelijkheden van het agrarisch bedrijf op de aangrenzende gronden wordt niet aangetast. Dit wordt verder beschreven in paragraaf 4.3. Met het ontwerp is aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving, waarbij de rooilijn van de bebouwing van de naastgelegen percelen gevolg wordt. Zie hiervoor paragraaf 2.2.

Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsregels van respectievelijk Artikel 25 dan wel Artikel 26 van overeenkomstige toepassing zijn.

Na toepassing van wijzigingsbevoegdheid worden de regels van Artikel 25 (Wonen) van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit wijzigingsplan raakt geen van de 14 belangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit wijzigingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

In dit wijzigingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bouw van één extra woning is op basis van jurisprudentie (18 december 2013 201302867/1/R4) geen verstedelijking. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte 2014

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In de Verordening Romte Fryslân stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Het perceel betreft een agrarisch bedrijfsperceel, waarvan de functie wordt gewijzigd naar wonen. In het boerderijpand is in de bestaande situatie een bedrijfswoning aanwezig.

Bundeling stedelijke functies

In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied in principe geen bouwmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals het wonen, geboden mogen worden (artikel 1.1.1). Op grond van de kaarten bij de verordening ligt het plangebied in het landelijk gebied.

Het plan is in lijn met de in artikel 1.6 van de Verordening opgenomen ruimte-voor-ruimte regeling. Deze regelt dat in ruil voor de sloop van beeldverstorende bebouwing een nieuwe woning kan worden toegestaan op het bouwperceel of elders in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat minimaal 1.000 m2 wordt gesloopt. Aan de voorwaarde wordt voldaan. Er wordt namelijk meer dan 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing gesloopt. Verder dient in de plantoelichting te worden onderbouwd dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving. In paragraaf 2.3 is een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen en in paragraaf 4.3 staat beschreven dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

Tot slot mag de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedragen dan 300m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen. Aan de oppervlakte eis wordt met dit wijzigingsplan voldaan.

Wonen

In artikel 3.1.1 is bepaald dat in woningbouw kan worden voorzien indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierop wordt in paragraaf 3.3 ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.1.1 lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3 Ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten binnen het plangebied blijven behouden. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.8.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels van de Verordening Romte Fryslân.

Grutsk op é Romte

In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.

Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling die zich binnen de bestaande landschappelijke contouren afspeelt. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden (zoals ook in paragraaf 2.3 is aangegeven) met dit plan niet aangetast. De nieuwe woningen worden op een goede manier landschappelijke ingepast.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026

In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is sprake van het toevoegen van één extra woning. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma.

Duurzaamheidsvisie 2013-2030

Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.

Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat beide woningen niet aangesloten mogen worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. Bij de aanvraag wordt hiermee rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het wijzigingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit wijzigingsplan maakt slechts één extra woning mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van twee vrijstaande woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Met dit wijzigingsplan is sprake van een ruimtebeslag dat beperkter is dan de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte, net als in de huidige situatie, binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.

4.2 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt via de Hollandiastraat ontsloten. Er is sprake van een overzichtelijke verkeerssituatie. Op het perceel is voldoende ruimte om te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het wijzigingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden.

In het plangebied wordt met dit wijzigingsplan de planologische mogelijkheid gecreëerd om een nieuwe woning te realiseren. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoende moet zijn. In de omgeving van deze locatie is voornamelijk sprake van woningen en agrarische gronden. Met name dient aandacht besteed te worden aan het toekomstige woon- en leefklimaat van de woningen in relatie tot het naastgelegen melkveebedrijf, dat bovendien niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt. De woningen worden op voldoende afstand van het melkveebedrijf gesitueerd, zodanig dat een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden. Woning '2' wordt binnen de bouwcontouren van de bestaande boerderij gerealiseerd. De woning komt derhalve niet dichter bij het agrarisch bedrijf te staan dan de huidige agrarische bedrijfswoning. Het naastgelegen agrarisch bedrijf wordt daarom niet meer beperkt dan in de huidige situatie.

4.4 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op de Hollandiastraat geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. De nieuwe woning wordt zodoende gebouwd binnen de geluidszone van deze weg. Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen als bijlage 3. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting van het wettelijk gezoneerde Hollandiastraat voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden uit de Wet geluidhinder. Er hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd en met betrekking tot de geluidwering kan worden volstaan met de minimale vereisten uit het Bouwbesluit.

4.5 Water

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200626-2-23666). Zie bijlage 2. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de korte procedure worden gevolgd voor de watertoets.

Toename verharding

Met het project is geen sprake van een toename aan verharding. De ontwikkeling vindt plaats op volledig verharde gronden. Per saldo neemt het verhard oppervlakte af. Watercompensatie is dan ook niet nodig. In de nieuwe situatie wordt de afvoer van het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.

Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient in het kader van de keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is zal met bovengenoemde rekening gehouden worden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is dan, dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater.

4.6 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd. Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen, welke zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Het maaiveld en de opgeboorde grond is visueel geïnspecteerd op de mogelijke aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. Deze zijn eveneens niet waargenomen.

Er zijn verontreinigingen aangetooond. Deze geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten worden, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de voorgenomen nieuwbouw van beide woningen op de locatie.

4.7 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor de periode steentijd-bronstijd wordt geadviseerd om bij ingrepen groter dan 500 m² archeologisch onderzoek te verrichten.

Met dit plan worden geen bodemingrepen voorgesteld die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden (minder dan 500 m²). Er is derhalve geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek. Als er onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

4.8 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Om na te gaan of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Een fragment van deze kaart is weergegeven in figuur 4.1. Hieruit blijkt dat het bebouwingslint een rijke cultuurhistorie heeft. In het lint liggen diverse oude boerderijplaatsen (rood) en andere historische relevante terreinen. Verder is de grootschalige, regelmatige, opstrekkende verkaveling cultuurhistorisch waardevol. Het perceel Hollandiastraat 1 is zelf niet als cultuurhistorisch aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0009.png"

Figuur 4.1. Fragment CHK Fryslan.

Met de sloop van de bebouwing en de bouw van twee woningen binnen de bestaande structuren van het landschap en het lint wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Zoals blijkt uit paragraaf 2.3 worden de kwaliteiten en beleefbaarheid van het landschap niet aangetast. Het plan is goed in te passen bij de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeergebied bedraagt circa 5,8 kilometer (zie figuur 4.3). Ten westen van het plangebied ligt een gebied dat deel uit maakt van het NNN (zie figuur 4.2).

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Naar verwachting zullen er geen (negatieve) effecten op deze gebieden optreden.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor dit plan. Aangezien het gaat om het omzetten van agrarisch gebruik naar regulier woongebruik zijn significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie uitgesloten. Mede vanwege het feit dat de toekomstige gebouwen gasloos gebouwd gaan worden, vindt er een sterke verbetering plaats ten opzichte van de bestaande situatie. De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0010.png"

Figuur 4.2. Ligging t.o.v. Natuur Netwerk Nederland

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0011.png"

Figuur 4.3 Ligging t.o.v. Natura -2000 gebied

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen, vooral wat betreft de sloop van de bebouwing, effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Hiervoor is een quickscan flora & fauna uitgevoerd en als bijlage 5 toegevoegd. In de quickscan is geconcludeerd dat de aanwezigheid van de huismus, de gierzwaluw, de kerkuil, waterspitsmuis, grote modderkruiper en de vleermuis niet wordt uitgesloten en er derhalve nader onderzoek noodzakelijk is.

De Provincie Fryslân heeft vervolgens aangegeven dat het project in aanmerking komt om te worden behandeld onder de provinciale 'Werkwijze Kleine Initiatieven' waarmee de provincie onlangs is gestart. Deze werkwijze houdt in dat in sommige gevallen niet het volledige aanvullende onderzoek hoeft te worden doorlopen, maar dat in plaats daarvan een aanzienlijke hoeveelheid verblijfplaatsen voor beschermde soorten in de nieuwbouw/nieuwe situatie wordt opgenomen. Op deze manier wordt als het ware overgecompenseerd voor het verlies aan verblijfplaatsen en zal de sloop of renovatie nooit ten koste van de natuur gaan, maar zal de natuur er onder de streep zelfs wat aan overhouden.

Derhalve wordt voor het project een activiteitenplan opgesteld met daarin compensatiemaatregelen in het kader van de instandhouding van de eerdergenoemde beschermde soorten. Er wordt een plan opgesteld waarin wordt aangegeven hoe tijdens de werkzaamheden en wanneer de nieuwbouw gereed is, voldoende ruimte aanwezig blijft voor de (mogelijk) aanwezige soorten. Concreet betekent dit: nestplaatsen voor huismussen en gierzwaluwen, voldoende paarverblijfplaatsen (en indien mogelijk een kraamverblijf) voor vleermuizen en een nestplaats voor de kerkuil (indien er geen nestplaats aanwezig is). Dit plan wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de woningen bijgevoegd.

Met inachtneming van de te nemen maatregelen worden negatieve effecten op soorten uitgesloten.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Uit de professionele Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied twee hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen. De buisleidingen zijn weergeven in figuur 4.1.

Risicorelevante inrichtingen

in de omgeving is het bedrijf Phoenix gevestigd. De hoofdactiviteit van het bedrijf is 'Vervaardiging van zuivelprodukten'. Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat het bedrijf geen risicovolle inrichting conform de BEVI en de REVI is. Verder bevinden zich ook geen risicovolle inrichtingen in de omgeving.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op het A6 Knooppunt Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ruim 1 kilometer meter afstand vanaf deze weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.

Buisleidingen

De FUMO en brandweer heeft in dit kader een advies externe veiligheid afgegeven. Deze is als bijlage 6 en 7 toegevoegd en is in deze paragraaf overgenomen. In onderstaande uitsnede van de Signaleringskaart externe veiligheid (fig.4.4.) worden de contouren van omliggende risicobronnen paars weergegeven. Hieruit blijkt dat uitsluitend de contour van de meest nabije aardgasleiding, de N-501-41, relevant is. De overige getoonde contouren vallen niet over het plangebied.

Gezien de bebouwing binnen het plangebied niet in het invloedsgebied van de buisleidingen ligt hoeft op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geen verantwoording van het groepsrisico, inclusief groepsrisicoberekening, te worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0012.png"

Figuur 4.4. Risicocontouren nabij perceel (rode stip)

Uit een gedetailleerdere uitsnede van de Signaleringskaart externe veiligheid (fig. 4.5.) volgt dat de risicocontour, het invloedsgebied, van de N-501-41 voor een heel klein gedeelte over de perceelgrens valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0013.png"

Figuur 4.5. grens 1% letaalcontour (paarselijn) valt gedeeltelijk over perceelsgrens

Uit bijgevoegde situatie tekening (fig. 4.6.) blijkt dat de geplande woningen buiten de risicocontour (het invloedsgebied 1 % letaal) van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding N-501-41 vallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BWSSB20HOLLANDIAS1-VA01_0014.jpg"

Figuur 4.6. gewenste nieuwe situatie

(brandweer) Advies risico's en brandweerzorg

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een advies risico's en brandweerzorg te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden.

Opkomsttijden

Bij calamiteiten zal de brandweer binnen circa 12 minuten op locatie zijn bij het plangebied. Volgens Dekkingsplan 2.0 van Brandweer Fryslân valt het plangebied onder risicogebied 2 waarbij een norm van 12 minuten geldt als opkomsttijd. Hiermee valt de verwachte opkomsttijd binnen de norm in het Dekkingsplan 2.0. Als onder 'Buisleidingen' beschreven zal de brandweer bij het incidentscenario 'fakkelbrand' het plangebied niet kunnen bereiken.

Bluswatervoorzieningen

Wat betreft bluswatervoorzieningen is de brandweer in eerste instantie aangewezen op de circa 1.500 liter water in de tank van de tankautospuit. Wanneer dit onvoldoende is wordt normaliter in de praktijk vervolgens gebruik gemaakt van een primaire bluswatervoorziening (brandkraan). Vuistregel is dat de afstand van de toegang van een gebouw tot een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) circa 100 meter bedraagt. Ter hoogte van Hollandiastraat 3 is volgens de gegevens van Vitens een brandkraan aanwezig, de afstand tot deze kraan is echter te groot om als primaire bluswatervoorziening te kunnen functioneren.

In dit geval gaat het om een plangebied waarbij reeds bebouwing aanwezig was, maar waarbij een groot deel van de bestaande bebouwing wordt gesloopt en waarvoor in de plaats twee (nieuwe) woningen worden gerealiseerd. Het eisen van een extra brandkraan is dan wellicht een onevenredige eis. Wel merkt de brandweer hierbij op dat in de praktijk, wanneer meer bluswater nodig is, de brandweer door het ontbreken van een brandkraan binnen redelijk afstand, gebruik zal moeten maken van secundaire of tertiaire bronnen van bluswater uit sloten of vaarten. Het opbouwen en operationeel zijn van bluswater uit deze bronnen kost meer tijd. Dit betekent dan ook dat een brand mogelijk al in een vergevorderd stadium is alvorens de brandweer een bluspoging kan doen. Een secundaire bluswatervoorziening kan binnen een half uur worden opgebouwd, waarbij de te onttrekken bluswatercapaciteit 90 m3/uur bedraagt gedurende 4 uren. Hierbij is het wenselijk om maximaal 200 meter slang af te leggen vanaf open water naar de brandhaard. In de praktijk zal gekeken worden of de aanwezige sloten in de omgeving hiervoor kunnen worden ingezet.

Om één van deze sloten te kunnen gebruiken als secundaire bluswatervoorziening is belangrijk dat:

  • de brandweer met een tankautospuit vrijwel direct naast/ langs een sloot moet kunnen opstellen op verharde ondergrond (geschikt voor een aslast van 11,5 ton en een totaal gewicht van minimaal 15 ton);
  • de sloot in open verbinding staat met omliggend water (dit om te voorkomen dat het betreffende water 'leeg' wordt getrokken);
  • het water bij de opstelplaats voor een tankautospuit over een breedte van 5 meter langs de opstelplaats vrij is gehouden van riet;
  • de gegarandeerde waterdiepte idealiter een meter bedraagt.

Brandweer Fryslân adviseert om te controleren of binnen de gestelde afstand een sloot aanwezig is welke voldoet aan voornoemde randvoorwaarden.

 

Wanneer ten tijde van een brand blijkt dat de aanwezige sloten binnen de gestelde 200 meter niet geschikt zijn als secundaire bluswatervoorziening zal in de praktijk mogelijk een tertiaire bluswatervoorziening (deze kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn), zoals grootschalig watertransport, worden opgebouwd. Hierbij kan water over grotere afstanden worden gehaald. De te onttrekken bluswatercapaciteit hiervoor bedraagt minimaal 120 m3/uur en is onbeperkt leverbaar.

De initiatiefnemer heeft dit gecontroleerd en aangegeven dat er in de buurt sloten aanwezig zijn die aan de genoemde voorwaarden voldoen.

Bereikbaarheid

Naast de voorkeursroute moet een willekeurig adres vanaf een doorgaande verkeersader in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn. De maximale afstand van de toegang van een willekeurig adres tot de opstelplaats voor een brandweervoertuig moet vervolgens 40 meter bedragen.

Beide locaties zijn via een doodlopende (eigen) weg vanaf de openbare weg de Hollandiastraat bereikbaar. Om de bereikbaarheid voor hulpdiensten te garanderen adviseert de brandweer om te controleren of de doodlopende (eigen) weg voldoet aan onderstaande uitvoering:

  • de wegbreedte is minimaal 4,5 meter en er is een keermogelijkheid aanwezig, of
  • de wegbreedte is minimaal 5 meter zonder keermogelijkheid.

De initiatiefnemer heeft dit gecontroleerd en aangegeven dat de 4,5 meter wordt met een keerpunt bij de splitsing.

Als beschreven is van belang dat een brandweervoertuig een willekeurig adres tot op maximaal 40 meter van de toegang kan benaderen. Naast voornoemde uitvoering betreffende een doodlopende weg moet de weg tot op 40 meter van de toegang van een adres voldoen aan onderstaande eisen:

  • de weg is verhard over minimaal 3,25 meter breedte, met een minimale vrije ruimte met een breedte van 3,5 meter (wanneer definitief voor doodlopende routes wordt gekozen gelden bovengenoemde wegbreedtes);
  • de doorgangshoogte van de weg is minimaal 4,2 meter;
  • bochtstralen van de weg moeten berijdbaar zijn voor de brandweervoertuigen, dit betekent een straal van de binnenbocht van 5,5 meter en de buitenbocht 10 meter;
  • de richtlijn voor de asbelasting van de weg is 11,5 ton, met een totale gewichtsbelasting van 30 ton (als hier niet aan wordt voldaan zal het beheer aan de weg toenemen).

Brandweer Fryslân adviseert om te controleren of de (doodlopende) weg naar beide adressen voldoen aan alle voornoemde afmetingen en de uitvoering. Wanneer hieraan niet wordt voldaan adviseert Brandweer Fryslân om dit gedeelte van de route aan te passen zodat deze voldoet aan voornoemde punten.

De initiatiefnemer heeft dit gecontroleerd en aangegeven dat voldaan kan worden aan alle voornoemde punten.

Zelfredzaamheid 

Brandweer Fryslân adviseert om, gezien de opkomsttijd voor de brandweer van circa 12 minuten naar het plangebied en daarnaast de twee aanwezige buisleidingen, om een woonfunctie voor zorg, volgens de definitie in Bouwbesluit 2012 uit te sluiten voor het plangebied. Verder gaat de brandweer ervan uit dat in de woningen rookmelders conform NEN 2555, overeenkomstig Bouwbesluit 2012, worden aangebracht.

Conclusie

Externe veiligheid is niet relevant indien de woningen buiten de risicocontour van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding N-501-41 worden gerealiseerd. Door met dit bestemmingsplan de bouwvlakken buiten de risicocontour te positioneren wordt gewaarborgd dat de woningen niet gerealiseerd kunnen worden binnen het invloedsgebied. Tot slot wordt de brandweer betrokken bij de verdere invulling van het plangebied.

4.11 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.12 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben. Wel ligt het plangebied binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. Binnen gebieden gelegen binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' dient voorkomen te worden dat het huidige en/of toekomstige functioneren van de betreffende molens door windbelemmering ten gevolge van bebouwing en beplanting wordt beperkt. In een gebied met een straal van 100 m rond de molen is geen nieuwe bebouwing toegestaan. In het overige deel van de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is geen bebouwing toegestaan met een bouwhoogte groter dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de voet van de molen. Met dit wijzigingsplan worden geen hogere bouwwerken mogelijk gemaakt, anders dan op basis van het geldende bestemmingsplan als is toegestaan. De uitwerking van dit wijzigingsplan veroorzaakt derhalve geen windbelemmering voor het functioneren van de molen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Verbeelding

Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren.

Regels

Het wijzigingsplan bevat eigen regels die zijn gebaseerd op de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017 '. Per kavel geldt een maximum van 300 m2 aan gebouwen (woning + bijbehorende bouwwerken). Indien de bestaande oppervlakte meer is, dan is deze toegestaan.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.

Wonen

De nieuwe woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen'. Het plan biedt mogelijkheden voor het wonen, in combinatie met ondergeschikte functies, aan huis verbonden beroeps of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Aan het uitvoeren van deze activiteiten zijn voorwaarden verbonden die ervoor zorgen dat het wonen de hoofdfunctie blijft met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling.

Er zijn binnen de bestemming 'Wonen' bouwvlakken opgenomen voor de twee nieuwe woningen. Per kavel geldt een maximum van 300 m2 aan gebouwen (woning + bijbehorende bouwwerken).

Woningen moeten worden opgetrokken uit één bouwlaag met kap, binnen een goot- en bouwhoogte van 4,5 en 9 meter. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken moeten hieraan ondergeschikt zijn (3 en 6 meter).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het concept is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners.

Betrokkenheid omgeving

De initiatiefnemer heeft de directe omgeving bij de planvorming betrokken. De omgeving heeft aangegeven geen problemen tegenover de gewenste ontwikkeling te hebben.

Zienswijze

Vervolgens is het wijzigingsplan voor zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Beroep

Het wijzigingsplan is vervolgens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Uit de begroting blijkt dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een woongebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De ambtelijke kosten worden vergoed door de initiatiefnemer. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten.

De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente.