Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Kadijk 11 Rotsterhaule
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1940.BWRSH20KADIJK11-ON01

Regels

1.1 plan:
het wijzigingsplan Kadijk 11 Rotsterhaule met identificatienummer
NL.IMRO.1940.BWRSH20Kadijk11-VO01 van de gemeente De Fryske Marren;
 
1.2 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende
bijlagen;
 
1.3 moederplan
het bestemmingsplan Buitengebied Noord – 2017 met identificatienummer
NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 vastgesteld op 28 juni 2017 door de gemeenteraad
van de Fryske Marren;
 
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft
die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.6 aan huis verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend door
middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die
in overeenstemming is met de woonfunctie;
 
1.7 achtererf:
erf aan de achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen
en/of door middel van het fokken of houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte
paardenhouderijen en met uitzondering van gebruiksgerichte paardenhouderijen;
 
1.9 agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van het bestemmingsplan,
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten
behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;
 
1.10 agrarische hobbyactiviteiten:
het houden van dieren op een kleinschalige niet-bedrijfsmatige wijze, waarop het Activiteitenbesluit
niet van toepassing is;
 
1.11 agrarisch hulpbedrijf/agrarische hulpactiviteit:
een bedrijf dat c.q. een activiteit die goederen en/of diensten levert overwegend aan agrarische
bedrijven en/of overwegend agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals
loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), grondverzetbedrijven,
het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en
mesthandelsbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met uitzondering van
landbouwmechanisatiebedrijven;
 
1.12 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
 
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
1.14 bebouwingslint:
een lijnvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, langs een
weg of vaart in het landelijk gebied met geringe afstanden tussen de bouwkavels;
 
1.15 bebouwingspercentage:
een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
1.16 bêd & brochje
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief
nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.17 bedrijf:
inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid,
waaronder niet begrepen een horeca-inrichting of maatschappelijke voorziening;
 
1.18 bedrijfseigen:
van bedrijfseigen activiteit in het kader van mestvergisting wordt gesproken indien het opgewekt
vermogen en de inkomsten van energieopwekking de schaal en inkomsten van de agrarische
bedrijfsactiviteiten niet overstijgen;
 
1.19 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein,
noodzakelijk is;
 
1.20 bedrijventerrein:
een perceel of een cluster van aaneengesloten percelen ten behoeve van een of meer bedrijven
en dienstverlenende functies en de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.21 belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de
veiligheid van de leidingen;
 
1.22 beperkt kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, lid 1b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.23 bestaand(e):
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;
 
1.24 bestaande stikstofdepositie:
  1. de bestaande stikstofdepositie van een agrarisch bedrijf is de stikstofdepositie van dat bedrijf die op het moment van vaststellen van het plan kan worden afgeleid van:
    1. een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
    2. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een onherroepelijke omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
    3. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
    4. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
  2. het feitelijke en planologisch legale gebruik van een agrarisch bedrijf indien de onder 1 bedoelde vergunning, verklaring, melding of berekening ontbreekt.
 
1.25 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.26 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.27 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met
een dak;
 
1.28 binnenrijbaan:
overdekte piste voorzien van een doorgaans bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en
africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in
diverse disciplines kan plaatsvinden;
 
1.29 boogstal:
stal die bestaat uit een kolomloze boogvormige overspanning van 25-50 meter breed en een
hoogte van 6-12 meter;
 
1.30 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk;
 
1.31 bouwgrens:
een grens van een bouwvlak;
 
1.32 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
 
1.33 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.34 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
 
1.35 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij direct met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.36 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, met een met de
grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter, zoals een
stacaravan, chalet of trekkershut;
 
1.37 botenhuis:
over het water gebouwde loods, voor de berging van pleziervaartuigen;
 
1.38 chalet:
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte houten
materialen;
 
1.39 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
 
1.40 cultuurhistorische waarden:
het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren,
cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen, waaruit
de historie van een gebied te herleiden is;
 
1.41 daghoreca:
een horecabedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het tegen vergoeding verstrekken van voedsel,
met in het algemeen een hoge bezoekersfrequentie gedurende de dag en het begin van de avond,
zoals een snackbar, broodjeshuis of restaurant; uitgezonderd zijn nachtelijke
uitgaansgelegenheden zoals café/bar, casino en discotheek;
 
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen
en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of
aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.43 dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve,
boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische, zakelijke en/of maatschappelijke diensten aan
derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, kantoren en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van
detailhandel als hoofdactiviteit, een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
1.44 e-commerce:
het verhandelen van goederen aan particulieren, waarbij het contact met die particulieren
uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet, waardoor geen handelswaren op het
bedrijf worden aangeprezen en uitgestald ten verkoop en waarbij het (bedrijfs)pand de ruimtelijke
uitstraling heeft die in overeenstemming is met de binnen de bestemming toegelaten bedrijvigheid,
met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;
 
1.45 ecologische hoofdstructuur (EHS):
een samenhangend stelsel van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang dat strekt
tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten;
 
1.46 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw
en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het
bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt;
 
1.47 extensieve dagrecreatie:
vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of het natuurgebied waarbij het
ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;
 
1.48 gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
 
1.49 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een
productiegerichte paardenhouderij, en waar het houden en berijden van paarden primair gericht is
op de recreatieve/sportieve beleving en waar het geven van instructie in ondergeschikte mate
plaatsvindt;
 
1.50 geluidsgevoelige objecten:
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder;
 
1.51 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
 
1.52 glastuinbouwbedrijf:
een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen,
waarbij de productie in kassen plaatsvindt;
 
1.53 groepsaccommodatie:
een verblijf of meerdere verblijven met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele
kampeermiddelen of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor
vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;
 
1.54 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf
noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, in de vorm van akkerbouw, vollegrondstuinbouw, fruitteelt en boomteelt, grondgebonden veehouderij, en naar de aard daarmee
vergelijkbare bedrijven;
 
1.55 grondgebonden veehouderij:
een veehouderij is in ieder geval grondgebonden wanneer het minimaal voldoet aan één of
meerdere van de volgende voorwaarden:
  1. het voor het vee benodigde ruwvoer is voor tenminste de helft afkomstig van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond èn de dierlijke mest kan voor tenminste de helft op/voor bij het bedrijf behorende landbouwgrond worden afgezet/benut (zie voor een nadere toelichting Bijlage 1 Grondgebondenheid van veehouderijbedrijven);
  2. het bedrijf heeft een veebezetting van ca. 3 grootvee-eenheden (GVE) of minder per hectare gras en voedergewassen
1.56 hogere waarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die
in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit
grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs
wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
 
1.57 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig
zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.58 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse
worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
1.59 houtteelt:
bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de
houtproductie op gronden die hier in principe tijdelijk voor worden gebruikt en waarvoor ontheffing
is verleend op grond van artikel 6, tweede lid, van de Boswet;
 
1.60 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten
minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
 
1.61 intensief veehouderijbedrijf (niet grondgebonden veehouderij):
een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen
plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals varkens-, pluimvee-, pelsdier-, of
vleeskalverhouderij, rundveemesterij, niet grondgebonden geiten-, schapenhouderij, of een
combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden veehouderijen;
 
1.62 jachthaven:
haven die naar zijn aard en inrichting bedoeld en geschikt is voor het in hoofdzaak aanleggen of
aangelegd houden van pleziervaartuigen, met bijbehorende voorzieningen;
 
1.63 kampeerboerderij:
een boerderij die geheel of gedeeltelijk is ingericht met een of meer verblijven met slaapplaatsen,
in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve
doeleinden;
 
1.64 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf, maar zonder een
met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals een tent,
vouwwagen, caravan of camper;
 
1.65 kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en – blijkens die inrichting - bestemd om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten
behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
1.66 kantoor:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële,
organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel – al dan niet met een
(publiekgerichte) baliefunctie;
 
1.67 kap:
een dak met een zekere helling;
 
1.68 karakteristiek gebouw:
een gebouw met zodanige kenmerken of een zodanige verschijningsvorm, dat het een positieve
invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving, of typerend en gezichtsbepalend is
voor een zekere historische tijdsperiode. Het betreft in ieder geval gebouwen die zijn opgenomen
op de monumentenlijst van rijk of gemeente, en gebouwen die in een bestemmingsplan zijn
opgenomen in een inventarisatie van aanwezige karakteristieke gebouwen.
 
1.69 karakteristiek van omgeving/kern/landschap/functioneel:
elementen in of fysieke of functionele kenmerken van de omgeving van een functie of van een
gebouw, die medebepalend zijn voor de fysieke, esthetische of functionele kwaliteit van het
gebied;
 
1.70 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander
lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor het kweken van vruchten, bloemen of planten;
 
1.71 kleine windturbine:
een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:
  • met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);
  • met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
  • met een verticale as.
 
1.72 kleinschalig kamperen:
verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter op een agrarisch bouwperceel, bij een voormalig
agrarisch bedrijf of binnen de bestemming Wonen van ten minste 5.000 m2, in de vorm van een
kampeerterrein voor maximaal 15 of - bij afwijken van de regels - maximaal 25 kampeermiddelen,
niet zijnde bouwwerken voor recreatief nachtverblijf;
 
1.73 kwekerij:
een agrarisch bedrijf, anders dan een glastuinbouwbedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van
producten door middel van het telen van gewassen en waarvan de productie niet overwegend
afhankelijk is van de onbebouwde/open grond in de directe omgeving van het bedrijf;
 
1.74 kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, lid 1l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.75 landschappelijk inpassingsplan
plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling
plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel,
waaronder erfbeplanting en lichtuitstoot, met dien verstande dat:
  • bij de uitbreiding van een agrarisch bedrijf naar een bouwvlak groter dan 15.000 m2 of een nieuw agrarisch bouwvlak het landschappelijk inpassingsplan moet worden opgesteld volgens de Nije Pleats methodiek;
  • voor erfbeplanting alleen het gebruik van inheemse soorten is toegestaan, met uitsluiting van coniferen en laurierkers;
 
1.76 landschappelijke waarden:
aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat
gebied;
 
1.77 lessenaarsdak:
een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele
lengte in één gevel is gelegen;
 
1.78 ligplaats:
een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;
 
1.79 loonbedrijf:
een bedrijf dat landbouwwerktuigen en vakmensen aan voornamelijk agrarische bedrijven
verhuurt, inclusief het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of
soortgelijke dienstverlening;
 
1.80 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en
voorzieningen ten behoeve van overheidsdienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en
ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
1.81 manegebedrijf:
gebruiksgerichte paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijdmogelijkheden
(inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van
derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en
etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;
 
1.82 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks
voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van
huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts,
wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan
worden aangetoond;
 
1.83 mestbassin:
een mestbassin, uitgevoerd als een met folie beklede grondput, met of zonder omdijking;
 
1.84 mestsilo:
een ander bouwwerk, in de vorm van een mestbassin, niet zijnde een foliebassin, mestzak of
mestkelder en geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein;
 
1.85 mestzak:
een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk
opgebouwd uit kunststoffolies, waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;
 
1.86 milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieu-hygiënische zin door de mate van scheiding tussen
milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan
wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;
 
1.87 nachtelijke uitgaansgelegenheid:
een inrichting die gericht is op het verstrekken van (sterke) dranken, het ten gehore brengen van
muziek, het gelegenheid geven tot dansen en het verhuren van zalen aan (besloten)
gezelschappen, zoals café, bar, casino en discotheek;
 
1.88 natuurlijke waarden:
biotische en abiotische waarden van een gebied;
 
1.89 Nije Pleats methodiek:
een methode van planvorming waarbij een team van deskundigen in een vroeg stadium integraal
adviseert over alle aspecten die relevant zijn voor een zorgvuldige ruimtelijke en landschappelijke
inpassing van de uitbreiding van een agrarisch bedrijf zoals afwijking van of uitbreiding naar een
bouwvlak groter dan 15.000 m2 of de verplaatsing van een agrarisch bedrijf;
 
1.90 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie,
alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut;
 
1.91 oeverrecreatie:
recreatie die zich langs het water afspeelt, waaronder hengelen, spelevaren, schilderen;
 
1.92 ondergeschikte tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een
intensieve tak veehouderij;
 
1.93 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen,
parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen
toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen
door langzaam verkeer;
 
1.94 overkapping:
elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
 
1.95 paardrijbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet
voorzien van een omheining;
 
1.96 peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd het NAP -0,52 m;
 
1.97 pensionstal:
een bedrijf kan als pensionstal worden beschouwd indien de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak
bestaan uit het houden van paarden van derden. Hieronder wordt verstaan de verhuur van stalling
met accommodatie en/of weiland en het verzorgen van de paarden;
 
1.98 perifere detailhandel:
detailhandel die qua volumineuze aard van de goederen, gevaar en hinder of dagelijkse
bevoorrading niet meer goed inpasbaar is in de bestaande winkelcentra, waaronder uitsluitend
worden begrepen:
  • detailhandel in brandbare of explosiegevaarlijke stoffen;
  • detailhandel in auto's, boten, caravans en tenten, keukens, badkamers, meubelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, tuincentra, plant- en dierbenodigdheden, fietsen en autoaccessoires;
  • detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van industrie en ambacht in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen;
 
1.99 permanente bewoning:
gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;
 
1.100 plattelandswoning:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die
niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf;
 
1.101 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het
productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
1.102 productiegerichte paardenhouderij:
grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van
leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte)
trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;
 
1.103 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander
tegen vergoeding;
 
1.104 prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval
verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een
daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.105 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet, stacaravan of ander bouwsel op wielen zijnde,
bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen,
dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende beperkte niet aaneengesloten gedeelten van
het jaar als recreatieverblijf te worden gebruikt;
 
1.106 recreatieappartement:
een zelfstandige voorziening voor verblijfsrecreatie aan personen die hun hoofdverblijf elders
hebben;
 
1.107 relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt,
zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;
 
1.108 risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een
veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van
kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
1.109 schriftelijke verklaring van het wettelijk bevoegd gezag:
  1. een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming; of
  2. een door GS afgegeven Verklaring van geen bedenkingen die in het kader van een omgevingsvergunning is verstrekt, waarbij de toestemming op grond van artikel 2.2aa onderdeel a van het Besluit omgevingsrecht is aangehaakt; of
  3. een PAS-melding als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Regeling programmatische aanpak stikstof; of
  4. een PAS-berekening indien geen PAS-melding noodzakelijk is.
 
1.110 schuilgelegenheid:
een gebouw of bouwwerk dat noodzakelijk is voor het schuilen van dieren in verband met het
welzijn van de dieren;
 
1.111 serrestal:
stal die bestaat uit tunnelframes die reeksen boogvormige daken vormen en die relatief makkelijk
is uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen of door een nieuwe tunnel toe te voegen;
 
1.112 sleufsilo:
een ander bouwwerk voor de opslag van mest of groenvoer;
 
1.113 standplaats:
een al dan niet afgebakende plaats voor het plaatsen van bij elkaar behorende kampeermiddelen;
 
1.114 stedelijke functies:
functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen (dorpen en steden), waaronder
worden verstaan woningen, functioneel niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van
het landelijk gebied gebonden bedrijven, zakelijke en commerciële dienstverlening, detailhandel,
horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen, met de bijbehorende
infrastructuur, nutsvoorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen;
 
1.115 torensilo:
een ander bouwwerk voor de opslag van (groen)voer;
 
1.116 trekkershut:
een gebouw in de vorm van een lichte constructie voor recreatief verblijf, met een maximum
oppervlakte van 40 m2 en een maximum hoogte van 3,80 m, met beperkt sanitaire voorzieningen;
 
1.117 tuincentrum:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van
siergewassen, alsmede op het verkopen en leveren van siergewassen en andere goederen voor
het inrichten van siertuinen;
 
1.118 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en
waarvan de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is;
 
1.119 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder
en/of het Besluit geluidhinder;
 
1.120 voormalige boerderij:
een voormalig agrarische bedrijfsbehuizing, bestaande uit een traditionele, streekeigen woning
met inpandige bedrijfsruimte;
 
1.121 waterhuishoudkundige situatie:
de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit
en waterkwantiteit in een gebied;
 
1.122 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en
waterkwaliteit; hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen, inlaten et cetera;
 
1.123 windturbine:
een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind,
niet zijnde een kleine windturbine;
 
1.124 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
 
1.125 woonplan:
een door de gemeenteraad vastgesteld, gemeentelijk dan wel intergemeentelijk plan waarin de
behoefte, fasering, aanleg, aantallen woningen en kwaliteit van woningen van woningbouwlocaties
voor een bepaalde periode binnen de gemeente of meerdere gemeenten is aangegeven inclusief
de relatie met herstructurering van de bestaande woningvoorraad, dat tot stand is gekomen in
onderlinge afstemming met gemeenten in de woningbouwregio;
 
1.126 woonschip:
elk drijvend of anderszins geheel of in hoofdzaak in het water geplaatst voorwerp, niet zijnde een
bouwwerk in de zin van de bouwverordening van de gemeente De Fryske Marren, dat uitsluitend
of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is;
 
1.127 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot
de zijdelingse bouwperceelgrens;
 
1.128 zomerseizoen/kampeerseizoen:
de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
 
1.129 zorgaccommodatie:
sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn;
 
1.130 zorgboerderij:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij waarbij de sociaal-medische opvang
van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, wordt gecombineerd met
agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische,
natuurbeherende of andere bij het agrarisch bedrijf behorende activiteiten.
                         
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee
gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;
 
2.7 lessenaarsdak:
in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het
hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de
druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;
 
2.8 masthoogte van een windturbine:
de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met:
    1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage A Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
    2. mantelzorg;
 
met daaraan ondergeschikt
 
  1. recreatieve bewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  2. recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  3. uitsluitend tuin, ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  4. recreatieappartementen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - appartementen';
  5. dierenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension';
  6. botenverhuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenverhuur';
  7. een loods voor hobbymatig gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hobbymatige loods';
  8. molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - molen';
  9. waterkering;
 
met de daarbij behorende:
 
  1. gebouwen;
  2. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en
    waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en
    andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
 
  1. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'aantal' genoemde aantal;
  2. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte van 717 m². Met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘nieuwe woning toegestaan’ een woning is toegestaan met een maximale oppervlakte van 300 m² (inclusief bijbehorende bouwwerken).
3.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
 
  1. voor zover er geen bouwvlak aanwezig is, is herbouw uitsluitend op dezelfde locatie toegestaan;
  2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  3. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - molen' mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van onderhoud, herstel en inwendige verbouwing, waarbij de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling overeenkomstig de bestaande situatie gehandhaafd dient te blijven.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
 
  1. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan gebouwd;
  2. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens bedraagt ten minste 0,5 m;
  3. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  4. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  6. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  7. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m.
3.2.4 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
 
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  3. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  4. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
3.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een
onevenredige aantasting van:
 
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
 
nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing
3.4 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,
 
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
 
  1. lid 3.2.2, sub a voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  2. lid 3.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
  1. Aan huis verbonden beroep of bedrijf
 
Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage A Lijst met toelaatbare
beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan, mits:
 
  1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
    1. 30% van de begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
    2. 50 m2;
  2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  3. het uiterlijk van de woning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  4. er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  5. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  6. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  7. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage A Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  8. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  9. de parkeer- of verkeerdruk niet toeneemt in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.
b. Bêd & Brochje
 
Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de
vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:
 
  1. de woonfunctie behouden blijft;
  2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
c. Kleinschalig kamperen
 
Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:
 
  1. de woonfunctie behouden blijft;
  2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  3. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 en een goothoogte van maximaal 3,5 m;
  6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.
 
d. Paardrijbak
 
Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:
 
  1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  5. er geen lichtmasten worden geplaatst.
       
3.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
 
  1. splitsing van een woning in meerdere woningen;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  3. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 3.5.1, sub b en c genoemde bêd & brochje en kleinschalige kampeerterreinen en ook met uitzondering van de gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' en 'recreatiewoning'.
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
De gronden en bouwwerken mogen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de
voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het
wijzigingsplan uitvoering wordt gegeven aan zowel de aanleg als de instandhouding van de
landschapsmaatregelen conform het in Bijlage B van deze regels opgenomen
erfinrichtingsplan. Teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.5.4 Voorwaardelijke verplichting sloop oude bedrijfsgebouwen
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het
in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3
opgenomen bestemmingsomschrijving, zonder dat de sloop van de bebouwing zoals
weergegeven in bijlage B, pagina 5 binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden
van dit bestemmingsplan volledig is uitgevoerd
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Erfvergroting
Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning, mits:
 
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast voor zover de bestaande diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  2. de vergroting maximaal 5.000 m2 bedraagt;
  3. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
3.6.2 Kleinschalig kamperen
Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in lid 3.5.1, sub c, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig
kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar
ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet
meer dan 25 bedraagt, mits:
 
  1. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de bouwperceelgrenzen;
  2. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  3. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  4. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  5. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  6. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  7. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  8. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de
    lichtuitstoot, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
    en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven
3.6.3 Recreatieappartementen
Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in lid 3.5.2, sub c voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van
recreatieappartementen, mits:
 
  1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  2. de recreatieappartementen in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  3. het aantal recreatieappartementen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als Wonen, wijzigen in de bestemming Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Dienstverlening, Horeca, Recreatie - Dagrecreatie of Recreatie -
Verblijfsrecreatie en de volgende functies toestaan:
 
  1. wonen en zorg, met dien verstande dat:
    1. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
    2. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;
    3. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst,
      educatie of daghoreca;
    4. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel
      en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;
    5. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard
      en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en
      functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving
mits:
 
  1.  bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;
  2. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;
  3. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;
  4. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  5. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;
  6. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  7. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;
  8. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  9. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende
    (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden
    worden beperkt;
  10. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de
    artikelen 5, 11, 13 14, 18 of 20 uit het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of
in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als
bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde
– Archeologie'.
4.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Op de voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen dan wel
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering dat:
 
  1. het bouwen van bouwwerken is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 300 m².
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde
onder:
 
4.2.2 en toestaan dat binnen de andere geldende bestemming gebouwen en bouwwerken,
geen gebouwen zijnde worden gebouwd groter dan 300 m² en dieper dan 0,40 m, onder de
voorwaarden dat:
 
  1. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  2. indien uit het onder a. genoemde rapport mocht blijken dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwplan zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de te verlenen omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te latenbegeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorgdie voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' zonder
of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning)
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
 
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld én een oppervlakte groter dan de onder 4.2.2. vermelde oppervlaktemaat.
  2. zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld én een oppervlakte groter dan de onder 4.2.2. vermelde oppervlaktemaat.
4.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
 
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
4.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
 
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 4.1 genoemde doeleinden;
  2. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  3. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden binnen de voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) reeds
aanwezige bouwwerken te slopen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de aanduiding 'Waarde – Archeologie' wijzigen dan wel toevoegen
en/of verwijderen indien:
 
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk een archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben;
  2. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen
    archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge
    of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Afstand tot wegen
Bij het bouwen van (bedrijfs)woningen moet de volgende afstand tot wegen worden
aangehouden:
 
  1. 30 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer', voor zover het de A6 en A32 betreft;
  2. 20 m tot de as van de overige met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' aangegeven wegen;
  3. 10 m tot de as van de niet met een afzonderlijke bestemming aangegeven wegen.
6.2 Afstand tot de kant van het water
Voor het bouwen van bouwwerken en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet
voor de te onderscheiden categorieën van vaarwegen een bepaalde afstand tot de kant van het
water worden aangehouden. Voor de aan te houden afstanden wordt verwezen naar de Vaarwegenverordening Friesland
6.3 Wateradvies
Voorafgaand aan het realiseren van bebouwing of verharding met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.500 m2 moet in verband met de waterhuishoudkundige situatie advies worden gevraagd van de waterbeheerder. Het gebruik van de nieuw te realiseren bebouwing of de verharding is uitsluitend toegestaan
indien de eventuele watercompensatieverplichtingen zijn uitgevoerd en in stand gehouden
conform het wateradvies.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
 
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een wijziging als bedoeld in artikel 37 sub A onder 6 van het moederplan;
  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de bestaande risicovolle inrichtingen;
  5. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  6. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie, waaronder in elk geval wordt verstaan het plaatsen van (grond)opstellingen voor zonne-energie, met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.6.1 en 11.2.1 uit het moederplan.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
  1. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. de in gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
    5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot ten hoogste 50 m2;
    6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits:
      1. de bruto vloeroppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
      2. het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
      3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
    7. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, mits:
      1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
      2. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;
      3. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;
    8. voor de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, mits sprake is
      van een innovatieve pilot en dit middels en rapportage aannemelijk wordt
      gemaakt, met dien verstande dat:
      1. de diameter van de molen niet meer dan 2 m mag bedragen;
      2. de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
      3. de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit
        stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      4. de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht
        aanvaardbaar moet zijn;
      5. de windturbine landschappelijk wordt ingepast;
      6. de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen
        hoger dan 6 m;
      7. bij het plaatsen van kleine windturbines onder hoogspanningslijnen de
        leidingbeheerder om advies wordt gevraagd.
  1. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    2. het ruimtelijke beeld;
    3. een goede windtoetreding naar molens;
    4. de natuurlijke waarden;
    5. de milieu-hygiënische situatie;
    6. de verkeersveiligheid;
    7. de parkeersituatie.
Artikel 9 Overige regels
9.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Van voldoende parkeergelegenheid is sprake als wordt voldaan aan CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' of aan de meest recente beleidsregel indien deze gedurende de planperiode worden gewijzigd.
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in sub a en sub b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laadof losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
    voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
    van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Kadijk 11 Rotsterhaule