Plan: | Wijzigingsplan Buitengebied - Ecologische verbindingszone Easterskar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BWRSH17EASTERSKAR-VA01 |
It Fryske Gea is voornemens een verbindingszone aan te leggen tussen natuurgebied Easterskar en de rivier De Tsjonger. Doel van de verbindingszone is om deze te gebruiken om migratie van de vele soorten planten en dieren mogelijk te maken tussen het Easterskar en de natuurgebieden die aan de Tsjonger liggen, zoals de Brandemeer en verder naar de Rottige Meenthe. Het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017" is op 28 juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de Fryske Marren. In dit bestemmingsplan is voor de gronden gelegen in het Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) die nog niet zijn ingericht als natuur de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied" opgenomen. Op basis van de algemene wijzigingsregels kunnen deze gronden onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. Om hier toepassing aan te geven is dit wijzigingsplan opgesteld.
De te ontwikkelen verbindingszone ligt ten zuidwesten van Heerenveen, op de overgang van het beekdalgebied van de Tsjonger naar het veengebied van het Lage Midden van Fryslân, tussen laagveenmoeras het Easterskar en het gekanaliseerde riviertje de Tsjonger. Het betreft een strook grasland in breedte variërend van ongeveer 65 tot 225 m breed en ca. 2 km lang, totaal ongeveer 22 ha. In het noorden grenst het plangebied aan de Nije Miedskutting en in het zuiden aan de Tsjonger. De Schoterweg doorkruist het plangebied.
Figuur 1: ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017 (door de gemeenteraad van de gemeente Fryske Marren vastgesteld 28 juni 2017). De percelen hebben de bestemming 'Agrarisch ' (art. 3). Het gebruik van de gronden voor natuurdoeleinden is niet passend binnen deze bestemming. Wel heeft het plangebied een aanduiding "wetgevingszone-wijzigingsgebied' gekregen, waarmee het mogelijk is het gebied te wijzigen in een de bestemming 'Natuur'. Het college van b&w kan van deze bevoegdheid gebruik maken, mits voldaan kan worden aan enkele in het plan opgenomen wijzigingscriteria. In paragraaf 2.3 vindt deze toetsing plaats.
Figuur 2: fragment geldend bestemmingsplan (rood begrensde gebied is het plangebied.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, De plannen om de natuur te ontwikkelen en het gewenste eindbeeld. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.
Het gebied bestaat uit verschillende, intensief tot iets minder intensief beheerde percelen grasland en een aantal percelen waar maïs wordt verbouwd. Rondom de percelen liggen kleine slootjes. Er is duidelijk verschil te zien tussen de percelen. Vooral de percelen tegen het Easterskar werden klaarblijkelijk minder intensief beheerd, want er groeit minder Engels raaigras en er bevinden zich nattere delen ('s winters) in de laagtes. Hierdoor geven deze percelen een enigszins "natuurlijke" indruk. De vroegere Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft in het verleden een volledig agrarisch bedrijf aangekocht om op de bijbehorende gronden de beoogde ecologische verbindingszone aan te leggen. Er wordt al zo`n 10 tot 15 jaar voorgesorteerd op het aanleggen van de verbindingszone. Delen van het plangebied worden daarom al langere tijd extensief gebruikt omdat deze feitelijk wachten op de natuurlijke herinrichting. Het gebied wordt doorsneden door de Schoterweg die van Nieuweschoot naar Rotstergaast loopt. Verder is het gebied aaneengesloten. De Schoterweg is een rustig weggetje. Tegen het Easterskar is de breedte van het gebied ongeveer 160 m. Deze breedte varieert over de hele lengte van het gebied tussen de 225 en 65 m. Het gebied is van Easterskar tot de Tsjonger ongeveer 2 km lang met een oppervlakte van iets meer dan 22 ha.
Het primaire doel is de aanvoer van kwalitatief schoon water naar het Easterskar. De inrichting voor de doelsoorten leidt tot een versterking van de natuur in het Easterskar en een goede uitgangssituatie voor de verbinding met andere gebieden. Dit ontwerp is een uitwerking van het Inrichtingsplan Ecologische Verbindingszone “Easterskar - Tsjonger” (De Hoop, 2010). De toelichting bij het ontwerp is opgenomen in Bijlage 1
Het ontwerp sluit zoveel mogelijk aan bij het aanwezige reliëf: er wordt gegraven waar het nu al laag is, terwijl hogere delen in stand blijven of eventueel worden verhoogd. Hierdoor wordt het aanwezige reliëf versterkt. Ten behoeve van de doorgaande waterloop is het nodig om de zandkoppen bij de Schoterweg te doorgraven. Hier wordt gebruik gemaakt van de bestaande doorgraving (sloot), zodat verdere aantasting van het reliëf tot een minimum wordt beperkt. De waterloop wordt ten zuiden van de Schoterweg naar het zuiden verplaatst, waarbij de bestaande sloot wordt gedempt, zodat de zandkop hier wordt hersteld. Ook in het noordelijk deel worden sloten gedempt, waarbij het reliëf wordt hersteld.
Het gebied is nu in agrarisch gebruik, waardoor de bodem er voedselrijk is. Door ontgraving worden plaatselijk minder voedselrijke omstandigheden gecreëerd. Ten noorden van de Schoterweg wordt plaatselijk tot 30 cm afgegraven om voedingsstoffen af te voeren en voldoende diepte te creëren voor moerasontwikkeling.
In het zuidelijk deel worden petgaten gegraven, waarbij de veenlaag verwijderd en de zandbodem blootgelegd wordt. Om te voorkomen dat het gebied hier onder water loopt, zal de vrijkomende grond gebruikt worden om het maaiveld te verhogen.
Toekomstig eindbeeld
De verbindingszone bestaat uit een mozaïek van kleine wateren (“petgaten”), kruidenrijke rietlanden, natte graslanden, vochtige ruigtes en hoger gelegen kruidenrijke graslanden. Vanaf de Tsjonger is er een doorgaande waterloop die water naar het Easterskar voert. Vele soorten planten en dieren gebruiken de verbindingszone om te migreren tussen het Easterskar en natuurgebieden die aan de Tsjonger liggen, zoals de Brandemeer en verder naar de Rottige Meenthe. Doelsoorten voor de verbindingszone zijn grote vuurvlinder, zilveren maan (en moerasviooltje, waardplant zilveren maan). Soorten die profiteren van de verbinding zijn o.a. ringslang, otter, bever, waterspitsmuis, blauwborst, rietzanger, snor, baardman, zwarte stern, roerdomp, bruine kiekendief, waterral, bittervoorn, kleine modderkruiper en poelkikker. In figuur 3 is het toekomstig eindbeeld weergegeven.
Figuur 3: Inrichtingsschets verbindingszone
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017" de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied'. In artikel 37 is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Natuur'. Hierbij moet wel voldaan worden aan een aantal randvoorwaarden. Als aangetoond kan worden dat kan worden voldaan aan deze randvoorwaarden kan gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid. Hieronder zijn deze randvoorwaarden uitgewerkt. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de randvoorwaarden om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken.
De gronden benodigd voor de ecologische verbindingszone zijn grotendeels door It Fryske Gea verworven. Deels zijn de gronden in eigendom van een naburige agrariër die, in overleg met It Fryske Gea, werkt aan de natuurontwikkeling. In de verordening Romte zijn de gronden aangewezen als Ecologische Verbindingszone overige natuur (zie hiervoor ook paragraaf 3.1.2) Het voornemen wordt niet belemmerd door deze voorwaarde.
De omliggende gronden zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Deze gronden kunnen als zodanig blijven worden gebruikt. De uit te voeren werkzaamheden hebben lokaal gevolgen voor het plangebied maar zullen het gebruik van de omliggende agrarische gronden niet beperken. Omdat er sprake is van extensief grasland, zijn er afspraken gemaakt met een naburige agrariër voor het beheer.
De voorgestelde herinrichting van het gebied leidt tot een versterking van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Zie hiervoor het inrichtingsplan dat als Bijlage 1 is bijgevoegd. Er wordt geen opgroeiende beplanting geplant, het open karakter blijft gehandhaafd en versterkt door het kappen van enkele bomen. Bij de aanleg ten behoeve van de natuurontwikkeling worden de bestaande geomorfologische en cultuurhistorische waarden als uitgangspunt genomen. Het ontwerp van het plan sluit zoveel mogelijk aan bij het aanwezige reliëf: er wordt gegraven waar het nu al laag is, terwijl hogere delen in stand blijven of eventueel worden verhoogd. Zie hiervoor ook de plantoelichting, paragraaf 2.2. Direct grenzend aan de het plangebied zijn agrarische gronden en een woning gesitueerd, is een paardenhouderij gevestigd, ligt het natuurgebied Easterskar en stroomt de rivier de Tsjonger. Zoals eerder aangegeven zal de natuurontwikkeling geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende agrarische gronden. Dit geldt ook voor de woning en de paardenhouderij. De paardenhouderij is ontstaan op het voormalig agrarisch bedrijf dat eerder is aangekocht door de DLG ten behoeve van de beoogde ecologische verbindingszone. De begrenzing van de bestemmingen behorende bij deze functies blijft zoals deze was. De planwijziging en EHS status hebben “slechts” betrekking op het feitelijk inrichten van de EVZ en hebben geen schaduwwerking op aangrenzende agrarische bedrijven. Door de natuurontwikkeling hoeft het huidige gebruik niet te worden aangepast of wordt dit gebruik beperkt.
In de planregels behorende bij dit wijzigingsplan worden de regels van artikel 17 onverkort opgenomen, en zijn daarmee van toepassing op het plangebied.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidskaders die betrekking hebben op de natuurontwikkeling. Gezien de locale en kleine schaal van de ontwikkeling is er geen sprake van specifiek Rijksbelang. Het inrichtingsplan is in overeenstemming met de algemene doelen van het Rijk om natuur te behouden en ontwikkelen. Omdat het plan in overeenstemming is met Rijksbelangen wordt onderstaand ingegaan op provinciaal en gemeentelijk beleid.
In de structuurvisie worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. De structuurvisie bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten. Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het deelgebied 'Laagveengebied'. In hoofdstuk 2 is ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de kernkwaliteiten van dit gebied.
Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.
De Easterskar inclusief de verbindingszone is in bijlage 3 behorende bij de Verordening Romte Fryslân 2014 aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) overige natuur. In de provinciale Verordening Romte zijn in hoofdstuk 7 onder meer de volgende regels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur aangegeven:
Door in het wijzigingsplan de bestemming 'Natuur' aan de gronden te geven wordt aan de gronden een passende bestemming gegeven en daarmee wordt tevens voldaan aan de provinciale omgevingsverordening.
Weidevogelgebied
Naast de ligging in EHS gebied is het gebied tevens gelegen in weidevogelkansgebied (kaart 7 behorende bij de Provinciale Verordening Romte).
In artikel 7.2.2 van de Verordening Romte is opgenomen dat geregeld dient te worden dat de openheid en rust van die gebieden voldoende wordt gehandhaafd. Als blijkt dat de weidevogels mogelijk hinder gaan ondervinden van de realisatie van de Ecologische verbindingszone kan weidevogelcompensatie aan de orde zijn (artikel 7.2.4 van de verordening Romte).
In de Natuurtoets (Bijlage 4) wordt geconcludeerd dat het karakter van het gebied sterk verandert. Er ontstaan water- en rietgebieden die niet geschikt zijn voor weidevogels, maar er ontstaan ook nieuwe biotopen die geschikter voor weidevogels zijn dan het huidige gras-en maisland, zoals natte graslanden, zones met ondiep water en kruiden-en faunarijk grasland. In 2013 was er sprake van territoria van kwartel, scholekster, graspieper en wulp (elk 1 territorium). Verwacht wordt dat deze weidevogels ook na de herinrichting weer in het gebied kunnen broeden. Door het opnemen van de bestemming 'Natuur' wordt de openheid en rust in het gebied gehandhaafd. Er is geen strijd met artikel 7.2.2 van de verordening Romte.
Weidevogelcompensatie is alleen aan de orde als extra verstoring plaatsvindt. De weidevogels zullen echter geen onevenredige hinder ondervinden van de natuurontwikkeling en er is dan ook geen sprake van strijd met de verordening. Er hoeft in het kader van de natuurontwikkeling geen weidevogelgebied gecompenseerd te worden.
De gemeente Fryske Marren heeft een aantal algemene beleidsstukken geschreven waarin zij haar beleid beschrijft ten aanzien van hoe de (fusie) gemeente zich moet gaan ontwikkelen. Onderstaand worden deze kort beschreven.
Per 1 januari 2014 zijn de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân gefuseerd tot de nieuwe gemeente De Fryske Marren. In de Visie De Friese Meren, vastgesteld op 4 februari 2014, beschrijft de gemeente hoe de nieuwe gemeente er uit ziet en wat haar ambities zijn. Ruimtelijk gezien is de gemeente De Fryske Marren een krachtige plattelandsgemeente. Het totale gebied kenmerkt zich door een krachtige variatie in landschap, met gaasten, weidegebieden, water, bossen en verschillende woonmilieus. De gemeente onderschrijft de kracht van water als beeldbepalend element. Illustratief hiervoor is de ligging aan het IJsselmeer met het unieke kliffenlandschap, de aanwezigheid van het merendeel van de Friese meren in de gemeente, Lemmer als oud vissersdorp en een toeristische watersportsector van internationale allure. Daarnaast vraagt de van oudsher aanwezige samenhang tussen cultuur, taal, historie, Friese identiteit, bedrijvigheid en agrarische sector om een balans in behoud en ontwikkeling. In breder geografisch perspectief heeft De Fryske Marren een kansrijke ligging. Aan de poort van Fryslân gesitueerd is er zowel over de weg (A6 en A7) als het water (IJsselmeer, Prinses Margrietkanaal, Tsjûkemar) sprake van goede verbindingen met de regio, de rest van Nederland en Europa. De fusiegemeente streeft er naar de kwaliteiten en de kansen die het gebied kent optimaal en in samenhang te benutten.
In dit plangebied is sprake van een afwisseling tussen landbouw- en natuurgebieden. De realisatie van deze ecologische verbindingszone is in overeenstemming met deze visie.
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. Dit wijzigingsplan maakt natuurontwikkeling mogelijk tussen twee bestaande gebieden met een hoge natuurwaarden. Daarnaast zullen de omliggende agrarische bedrijven geen nadeel ondervinden van deze natuurontwikkeling. Het plan is ook in overeenstemming met de duurzaamheidsvisie van de gemeente.
De natuurontwikkeling in de vorm van een ecologische verbindingszone is in overeenstemming met de beleidskaders van Rijk, provincie en gemeente zelf. Het plan is op grond van dit beleid dan ook uitvoerbaar.
Voor de locatie zijn de provinciale bodemrisico kaarten geraadpleegd om te bepalen of er verdachte / vervuilde grond aanwezig was in het plangebied. Hieruit komt naar voren dat de locatie onverdacht is. Omdat tevens vrijkomende grond binnen het plangebied blijft, is het niet noodzakelijk nader bodemonderzoek te (laten) verrichten. Ten aanzien van het bodemaspect wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden geen nadelige gevolgen hebben.
In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Uitgegaan wordt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) als achterliggende verwachtingskaart voor het plangebied. Op basis van deze kaart is de kans op het aantreffen van vindplaatsen, met name uit de periode steentijd-bronstijd, voor een groot deel van het plangebied reëel. Voor het plangebied is daarom een archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd, waarin geconcludeerd wordt dat het plangebied een brede archeologische verwachting kent. Naast een veengebied, het beekdal van de Tsjonger, kruist het plangebied ook een dekzandrug. In het veengebied liggen mogelijk nog dekzandkopjes. Op basis van de gespecificeerde archeologische verwachting kunnen ter plaatse van het plangebied archeologische vindplaatsen worden verwacht. Om deze reden is nader archeologische onderzoek uitgevoerd.
In november 2017 is Door Antea Group een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, karterende fase, uitgevoerd. Het inventariserende onderzoek is als Bijlage 2toegevoegd. Bij een karterend booronderzoek wordt ten opzichte van een verkennend booronderzoek in een dichter boorgrid onderzocht wat bodemopbouw is en of zich in het plangebied archeologische vindplaatsen of archeologische indicatoren bevinden. Hiervoor zijn drie gebieden nader onderzocht. In figuur 4 is een overzicht gegeven van de ligging van deze gebieden.
Figuur 4: ligging nader onderzochte gebieden
Resultaten onderzoek
Voor gebied 1 geldt dat de podzolbodem matig intact is. Door het vermoedelijke gebruik van het terrein als gronddepot is de podzolbodem nog matig intact aanwezig. In het resterende profiel zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Voor gebied 2 geldt dat er een gevarieerde bodemopbouw is aangetroffen die een weerspiegeling is van een eveneens gevarieerd landschap ten tijde van de vroege prehistorie. Op de drie vermoedelijke dekzandruggen in dit gebied is de middelste in het bijzonder goed bewaard gebleven. In een meerderheid van de boringen is nog een laag restveen aanwezig die het volledig intacte podzolprofiel afdekt. Kennelijk heeft deze dekzandrug in de 20e eeuw weinig last gehad van verploeging en bodembewerkingen. Voor de verbetering van de grond is gekozen voor egalisatie en ophoging. Door deze egalisatie is een afvoerloze laagte, voorheen vermoedelijk een vennetje met langdurig hoogstaand water tussen twee dekzandruggen, opgevuld. Op de middelste dekzandrug zijn in boring 74 archeologische indicatoren aangetroffen (verkoold hout en bewerkt vuursteen) die mogelijk duiden op een kampement of woonplaats uit de periode laatpaleolithicum tot en met het neolithicum (RD-coördinaten van boring 74: 189.738/546.482). In de loop van het neolithicum zal het gebied echter onbewoonbaar zijn geraakt en is zelfs op de dekzandrug veengroei opgetreden.
Figuur 5: duiding vindplaats 1
Voor gebied 3 geldt dat het beperkte aantal boringen weinig nieuwe inzichten in de bodemopbouw of het landschap heeft opgeleverd. De bodem met podzolprofiel is matig tot goed intact, maar er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Advies
De geplande waterloop langs de westzijde van de verbindingszone loopt door het gebied van vindplaats 1. De aanleg van de andere geplande waterloop en het naastgelegen ondiepe water zal de intacte dekzandrug ook verstoren, maar op die plaatsen zijn bij het karterend booronderzoek geen vindplaatsen is aangetroffen.
Figuur 6: uitsnede inrichtingsplan en onderzoeksgebied 2
Door planaanpassing is het mogelijk om de westelijke waterloop te onderbreken ter hoogte van vindplaats 1 en de watervoerende functie door de andere aan te leggen (oostelijker gelegen) waterloop over te laten nemen.
Als planaanpassing evenwel niet mogelijk is, dan wordt geadviseerd om eerst een waarderend onderzoek uit te voeren (volgens KNA-protocol 4003a; proefputten in een verdichtend grid, bijvoorbeeld 5 bij 5 m) om de vindplaats exact te begrenzen, waarna binnen die begrenzing volledig opgegraven dient te worden (volgens KNA-protocol 4004 Opgraven).
Voor het overige deel van de middelste dekzandrug in gebied 2 geldt dat deze in bodemkundig opzicht bijzonder intact is gebleven, maar dat er bij het karterend onderzoek geen vindplaats aangetroffen is. De mogelijkheid op een eventuele kleine vindplaats die tussen de mazen van het gehanteerde boorgrid valt, blijft nog wel bestaan. Geadviseerd wordt om waar mogelijk de ondiepe ingrepen (zoals het afgraven van teelaardelaag) hier te beperken tot boven de restveenlaag (dus niet dieper dan 0,3-0,35 m – mv), zodat slechts bij het graven van de (oostelijke) waterloop de dekzandrug zal worden doorsneden.
Voor het deel van het plangebied tussen de Schoterweg en de gekanaliseerde Tsjonger (geen onderdeel van het karterend booronderzoek) blijft het advies naar aanleiding van het eerdere verkennende booronderzoek van kracht: te weten een archeologische begeleiding op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen.
Conclusie
Het uiteindelijke inrichtingsplan zou naar aanleiding van de deze vindplaats nog aangepast kunnen worden. dat zal echter geen gevolgen hebben voor de uitvoering van het wijzigingsplan. Het doel van de planwijziging (de aanvoer van schoon water en natuurontwikkeling) blijft intact en blijft binnen de nieuwe bestemming natuur. Om de archeologische waarde te beschermen zal een dubbelbestemming opgenomen worden op de verbeelding.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Hier is sprake van natuurontwikkeling en is er geen sprake van toevoeging van een geluidgevoelig object. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek nodig.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. De ontwikkeling voorziet in realiseren van nieuwe natuur. Er vinden geen of beperkte emissies plaats tijdens de realisatie waardoor er geen nader onderzoek (bijvoorbeeld bij veehouderijen) noodzakelijk is. De natuurontwikkeling veroorzaakt geen verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied zich niet in het invloedsgebied van risicobronnen bevindt. Als gevolg van dit plan ontstaan geen externe veiligheidsrisico's.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht. In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Ten behoeve van de natuurontwikkeling is het Wetterskip van begin af aan nauw betrokken geweest bij de planvorming. Daarbij zijn in goed overleg de waterhuishoudkundige aspecten besproken. Het Wetterskip heeft een positief wateradvies afgegeven. Zie hiervoor Bijlage 3. De benodigde vergunningen zijn aangevraagd.
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met beschermde planten- en diersoorten en met beschermde gebieden. Er dient onderzocht te worden of de geplande ingrepen effect hebben op beschermde soorten of beschermde gebieden (Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland (NNN)). Ontwikkelingen mogen niet zonder meer plaatsvinden indien deze negatieve gevolgen hebben op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. In dit kader is inzicht gewenst in de aanwezige natuurwaarden en de mogelijk daarmee samenhangende consequenties. Dit wordt gedaan op basis van een Natuurtoets. In het voorjaar van 2015 is een natuurtoets opgesteld. In verband met de inwerkingtreding van de wet natuurbescherming per 1-1-2017 zijn de beschermingskaders enigszins gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging zijn een aantal nieuwe soorten beschermd (met name in de soortgroepen dagvlinders, libellen en vaatplanten), terwijl andere soorten hun beschermde status hebben verloren (met name in de soortgroepen vissen en vaatplanten). Op 4 december 2017 is een update van de natuurtoets uit 2015 opgeleverd. Deze rapportage is als Bijlage 4 toegevoegd.
In de rapportage is onderzoek gepleegd naar de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden binnen de invloedsfeer van het projectgebied en de effecten van het planvoornemen hierop. Hierop wordt het volgende geconcludeerd.
Beschermde gebieden
Het projectgebied ligt in een NNN-gebied. Het huidige projectgebied is daarbij (vrijwel geheel) in agrarisch gebruik. Op de natuurbeheerplankaart staat het plangebied aangegeven als nog om te vormen naar natuur. Het projectvoornemen, realiseren van een ecologische verbindingszone, geeft invulling aan de beoogde doelen voor dit deel van het NNN. De uitwisselingsmogelijkheden van planten en dieren binnen het NNN wordt daarmee verbeterd. Het planvoornemen draagt bij aan het versterken en behouden van de natuurdoelen voor het NNN, en draagt positief bij aan de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN.
Binnen het projectgebied is geen Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen geen Natura 2000- gebied voor binnen de invloedsfeer van het projectgebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het projectgebied:
In figuur 7 is de tabel opgenomen waar aangegeven is welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor de natuurontwikkeling. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is.
Figuur 7: tabel aanwezigheid soorten
Indien uit het nader onderzoek blijkt dat waterspitsmuis en ringslang daadwerkelijk in het plangebied voorkomen, zal een ontheffing noodzakelijk zijn voor de uitvoering. Negatieve effecten op waterspitsmuis en ringslang zijn beperkt tot de periode van uitvoering. Door middel van de juiste voorzorgsmaatregelen kunnen negatieve effecten deels voorkomen worden. Na uitvoering van de inrichtingsmaatregelen zal het gehele plangebied voor deze soorten een geschikt leefgebied vormen.
Een populatie van de levendbarende hagedis komt voor in het Easterskar. In het plangebied zijn mogelijk enkele exemplaren aanwezig. Dit betreft dan en geïsoleerde restpopulatie, van een in vroegere tijden grotere aaneengesloten populatie. De verwachting is dat plangebied na ininrichting niet of nauwelijks geschikt zal zijn voor de levendbarende hagedis. Voor de levendbarende hagedis zal daarom een ontheffing moeten worden aangevraagd voor het verstoren van individuen en vernietigen van vaste rust- en verblijfplaatsen. De levendbarende hagedis valt onder artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Een ontheffingsaanvraag voor de levendbarende hagedis zal daarom alleen worden getoetst aan de instandhouding van de lokale populatie.
In de omgeving komt rugstreeppad voor. Als gevolg van het grondverzet zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden geschikt (overwinterings)biotoop voor deze soort kunnen ontstaan. Individuen die zich in het plangebied ingraven kunnen later hinder ondervinden van de werkzaamheden. Door maatregelen te nemen in het najaar (afscherming) kan voorkomen worden dat rugstreeppad het gebied koloniseert, en daarmee schade aan individuen optreedt.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Conclusie
Voor de waterspitsmuis, de levendbare hagedis en de ringslang zal een ontheffing moeten worden aangevraagd als deze soorten daadwerkelijk worden aangetroffen in het plangebied. Omdat het plan positief bijdraagt aan de instandhouding van de soorten waterspitsmuis en ringslang zal het voor deze soorten geen probleem zijn om een ontheffing te verkrijgen. In het bestaande Easterskar gebied is een populatie van de levendbare hagedis aanwezig waardoor het mogelijk is dat er een geïsoleerde restpopulatie van de levendbare hagedis aanwezig in het plangebied. Als gevolg van de werkzaamheden zijn geen effecten op de levendbarende hagedis in het Easterskar te verwachten. De instandhouding van de lokale populatie komt daarom niet in gevaar. Tevens is voldoende duidelijk dat het voornemen tal van voordelen oplevert voor andere beschermde soorten, en bijdraagt aan de doelen voor het NNN en het Natura 2000-gebied Rottige Meenthe-Brandemeer (behoud grote vuurvlinder). Het is daarom aannemelijk dat (indien de levendbarende hagedis daadwerkelijk aangetoond wordt in het plangebied) een ontheffing voor de levendbarende hagedis kan worden verkregen.
Op voorhand is aannemelijk dat de instandhouding van de (eventueel) voorkomende soorten niet in gevaar komen en het is niet te verwachten dat eventueel benodigde ontheffing niet verleend zouden worden. Het plan is daarmee uitvoerbaar.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te bepalen of er bij een voorgenomen activiteit, die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit m.e.r., mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D9) is een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan opgenomen. Als drempelwaarde voor een mer-beoordeling is een oppervlakte van 125 ha opgenomen. Het wijzigingsplan maakt een natuurontwikkeling van 22 ha mogelijk. De ontwikkeling die het wijzigingsplan mogelijk maakt blijft dus ruim onder de drempelwaarden en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan – ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een “vormvrije” mer-beoordeling.
In overeenstemming met artikel 7.16 van de Wet milieubeheer is een aanmeldingsnotitie voor m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze notitie bevat de informatie op basis waarvan het bevoegd gezag moet besluiten of er sprake is van "belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu", die het doorlopen van de m.e.r.-procedure wenselijk/noodzakelijk maken.
De conclusie van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat het voornemen niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.17 Wet milieubeheer. Er is daarom geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen, omdat dit geen additionele informatie verschaft inzake het beoordelen van de milieueffecten.
Het college van b&w heeft op grond van de aanmeldnotitie (Bijlage 5) geconcludeerd dat het voornemen niet leidt tot significante nadelige gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.17 Wet milieubeheer. Er is daarom geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te doorlopen, omdat dit geen additionele informatie verschaft inzake het beoordelen van de milieueffecten.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is het plangebied met de toekomstige bestemming weergegeven. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017". De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017" zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. Voor de duidelijkheid is de bestemming "Natuur" in zijn geheel opgenomen (artikel 3).
Natuur
De bestemming 'Natuur' (artikel 17) uit het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017" is in zijn geheel opgenomen. Binnen deze bestemming is een vergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden. Voor de werkzaamheden ten behoeve van de natuurontwikkeling zal deze vergunning nodig zijn. Na uitvoering van de werkzaamheden zal de natuur zich ontwikkelen en is het gebruik in overeenstemming met de bestemming.
Waarde - Archeologie
Uit het archeologisch onderzoek is een archeologisch vindplaats aangetroffen. In de uitvoering van het natuurontwikkelingsplan wordt hier rekening mee gehouden. In dit bestemmingsplan zal deze vindplaats door middel van een dubbelbestemming (conform de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied) aangeduid worden. Op deze wijze wordt de vindplaats planologisch ook voor de toekomst beschermd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure:
Het natuurontwikkelingsplan is in overleg met de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân opgesteld. Dit ontwerpbestemmingsplan is aan hen voorgelegd en per mail is aangegeven dat provincie en wetterskip geen opmerkingen hebben. Deze reacties zijn in bijlage 5 toegevoegd. Daarmee is voldaan aan het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf 26 maart 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen tegen het wijzigingsplan kenbaar gemaakt.
Na vaststelling van het wijzigingsplan is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Dit wijzigingsplan maakt uitsluitend een functiewijziging mogelijk van percelen die in eigendom zijn van de aanvrager en/of gronden waar afspraken over het gebruik zijn gemaakt met de aanvrager. Met dit plan zijn dus, afgezien van procedurekosten, geen ontwikkelingskosten aan de orde.
Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van een overeenkomst. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
In dit wijzigingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Er is ook geen sprake van een kostenverhaal, anders dan procedurekosten en eventuele planschade. De procedurekosten worden op de aanvrager verhaald via leges. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd.