direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied - Ecologische verbindingszone Easterskar
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BWRSH17EASTERSKAR-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' , NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 zoals vastgesteld op 28 juni 2017 door de raad van de gemeente De Fryske Marren, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Wijzigingsplan Buitengebied - Ecologische verbindingszone Easterskar met identificatienummer NL.IMRO.1940.BWRSH17EASTERSKAR-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' , NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 zoals vastgesteld op 28 juni 2017 door de raad van de gemeente De Fryske Marren, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grasland;
  • b. water;
  • c. moeras;
  • d. bos;
  • e. eendenkooi;
  • f. agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf';
  • g. vaarrecreatie;
  • h. extensieve dagrecreatie;
  • i. bestaande aantal ligplaatsen voor boten (recreatie), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';
  • j. wonen ten behoeve van het agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
    • 2. mantelzorg;
  • k. dagrecreatie ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
  • l. kiosk, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kiosk';

alsmede voor:

  • m. het herstel, onderhoud en ontwikkeling van natuurlijke waarden met het oog op zowel een functie als broed-, pleister- en foerageergebied voor vogels, als met het oog op de flora van (half-) natuurlijke graslanden;
  • n. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan meren, water, rietlanden, oeverstroken en eilanden;
  • o. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan water en moerasbossen;
  • p. het herstel, onderhoud en de ontwikkeling van natuurlijke waarden verbonden aan het water en het omliggende Kooibos en de instandhouding van de cultuurhistorische verschijningsvorm;

met de daarbij behorende:

  • q. gebouwen;
  • r. erven en terreinen, parkeervoorzieningen, wegen, ontsluiting van woningen en gronden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken;
  • s. voet-, fiets- en ruiterpaden, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - fietspad" in ieder geval als fietspad worden ingericht;
  • t. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, sub a mogen ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, mits:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderij, ten behoeve van een ondergeschikte neventak bij een agrarisch bedrijf, per bedrijf niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte;
    • 2. er geen kassen worden gebouwd;
    • 3. er geen nissenhutten, boog- en serrestallen worden gebouwd;
    • 4. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 5 m en 10 m;
    • 5. de dakhelling, aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 uitgezonderd, tenminste 15° bedraagt.
  • c. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1, sub a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kiosk' een kiosk worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2;
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per agrarisch bedrijf;
  • b. de oppervlakte van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 4 m (exclusief afdekking) en van sleufsilo's maximaal 3 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte en inhoud van mestsilo's bedragen niet meer dan respectievelijk 750 m2 en 2.500 m3 per agrarisch bedrijf;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • d. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' zijn ten hoogste twee vlaggenmasten toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • f. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m; met dien verstande dat buiten het bouwperceel uitsluitend bestaande lichtmasten zijn toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' bedraagt niet meer dan 14 m;
  • h. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van het verkeer, bedraagt buiten het bouwperceel niet meer dan 3 m;
  • i. de bouw van walbeschoeiingen en steigers anders dan voor vervanging of herstel is niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Gebouwen voor watersport, oever- en dagrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub a en b, voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor watersport, oever- en dagrecreatie buiten het bouwperceel en het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • b. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 8 m;
  • c. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarde, het ruimtelijk beeld, het gebruik van de vaarweg en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.2 Walbeschoeiingen en steigers

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3, sub i, voor de bouw van walbeschoeiingen en steigers, mits:

  • a. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ecologische waarde, het ruimtelijk beeld, het gebruik van de vaarweg en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 toegestaan gebruik
  • a. Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', mits:

  • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
      • 50 m2;
  • 2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. het uiterlijk van de woning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 4. er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 5. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 6. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;
  • 7. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 1 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;
  • 8. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 9. de parkeer- of verkeerdruk niet toeneemt in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.
  • b. Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' is toegestaan, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van gronden buiten het bouwperceel voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve mestvergisting;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan voor bêd & brochje;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning;
  • e. de opslag van en/of de stalling van goederen buiten bedrijfsgebouwen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub f, voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van de volgende niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

  • 1. zorg, met dien verstande dat woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in het hoofdgebouw en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;
  • 2. detailhandel in streekeigen producten, tot een maximum oppervlakte van 120 m2;
  • 3. natuur- en landschapsbeheer;
  • 4. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorie 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
  • 5. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
  • 6. kleinschalige daghoreca of dagrecreatie,
  • 7. bedrijfsmatige stalling en/of opslag van vaartuigen of kampeermiddelen;

of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de activititeiten geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • c. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • d. er geen opslag en/of de stalling van goederen en materiaal plaatsvindt buiten de bedrijfsgebouwen;
  • e. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijke waarden, het ruimtelijk beeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
3.5.2 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.2, sub c, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

  • a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
    • 1. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen of graven van watergangen of waterpartijen;
  • b. het maken van walbeschoeiingen, kaden, dijken en pieren;
  • c. het aanleggen van fiets-, voet- en ruiterpaden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - fietspad";
  • d. het aanleggen van aanlegplaatsen;
  • e. het maken van dagrecreatieve voorzieningen;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen;
  • g. het aanplanten van bomen en/of opgaand houtgewas;
  • h. het egaliseren van de gronden;
  • i. het ophogen van de gronden;
  • j. het diepploegen van de gronden.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.6.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.6.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden
  • a. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • b. De in lid 3.6.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
  • c. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 50 m², mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
    • 3. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • b. Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in 4.3, sub a, onder 3, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • d. het verlagen van het waterpeil.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
4.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, waneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.4.4 Inwinnen advies

Indien het college van burgemeester en wethouders voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 4.4.3, sub c wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van burgemeester en wethouders kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' , NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01 zoals vastgesteld op 28 juni 2017 door de raad van de gemeente De Fryske Marren, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 5 Overgangsrecht

5.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 6 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Wijzigingsplan Buitengebied - Ecologische verbindingszone Easterskar.