Plan: | Krim 2, Joure |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BWJRE22DEKRIM2-VA01 |
Het perceel Krim 2 te Joure heeft op basis van het geldende bestemmingsplan Joure - Kom de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Op het perceel is echter geen maatschappelijke voorziening meer aanwezig. De gemeente wil het perceel gaan verkopen ten behoeve van het gebruik voor reguliere bewoning.
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ontwikkeling juridisch-planologisch is te regelen. Het gaat hierbij om de wijzigingsbevoegdheid van artikel 33 lid a. Deze zegt dat de bestemming kan worden gewijzigd ten behoeve van de woonfunctie. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
Het perceel Krim 2 te Joure vormt het plangebied van dit wijzigingsplan. Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom van de kern Joure. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven. Het plangebied is afgestemd op het kadastrale perceelnummer 5.863, sectie A van de kadastrale gemeente Joure. De begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.2.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Joure - Kom, vastgesteld op 29 juni 2016. Dit plan is vervolgens gedeeltelijk gewijzigd door de 'Partiële herziening Joure - Kom' (vastgesteld op 18 november 2020.
Op basis van dit plan zijn de gronden voorzien van de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Op de verbeelding zijn verder de maximale goot -en bouwhoogtes opgenomen. Deze bedragen respectievelijk 5 -en 8 meter. Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.3.
Het wonen in de gebouwen is niet toegestaan. Het beoogde reguliere woongebruik is daarmee in strijd.
In artikel 33 van het bestemmingsplan zijn algemene wijzigingsregels opgenomen. Hierin is onder andere de mogelijkheid opgenomen om het plan, onder voorwaarden, te wijzigen in die zin dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie. Met dit wijzigingsplan wordt hier toepassing aangegeven. Een toetsing van de voorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 2.
Figuur 1.3. Fragment geldend bestemmingsplan
Paraplubestemmingsplan parkeernormen
Op 27 juni 2018 is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling conform de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren en is tevens van toepassing op het plangebied.
In het volgende hoofdstuk van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.
Het plangebied ligt aan de noordkant van het centrum van Joure. Het betreft het perceel Krim 2. In de direct omgeving van het plangebied overheerst de woonfunctie. De bebouwing, voornamelijk bestaande uit één bouwlaag met kap, staat hier erg dicht op elkaar. Het plangebied grenst aan de noordkant aan een watergang genaamd Kolk. Figuur 1.1 weergeeft de ligging van het plangebied weer in zijn omgeving. Een aanzicht op het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.
Het plangebied was voorheen in gebruik ten behoeve van een maatschappelijke functie. Het ging om een stichting die het pand gebruikte ten behoeve van de opslag van tweedehands kleding. De bedrijfsvoering hiervan is beëindigd. Het gebouw bestaat uit een bouwlaag met (mansarde) kap.
Figuur 2.1. Aanzicht op de noordkant van het plangebied
In navolging op de beëindiging van de maatschappelijke activiteiten is het initiatief opgevat om het plangebied te gaan inrichten ten behoeve van reguliere bewoning. Hiervoor dienen enkele inpandige verbouwingen plaats te vinden. Voor het wijzigen van het uiterlijk / casco is een omgevingsvergunning vereist. Wijzigingen aan het uiterlijk / casco moeten voldoen aan de door de raad vastgestelde Welstandsnota De Friese Meren 2014.
Het plangebied wordt via de Krim ontsloten. Er is sprake van een overzichtelijke verkeerssituatie. Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de parkeernormen. Uit de berekening van de parkeerbehoefte blijkt dat voor een vrijstaande woning 3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Het pand had eerder een andere functie, waarvoor 2 parkeerplaatsen benodigd waren. Dit betekent dat onder de streep 1 extra parkeerplaats benodigd is voor de nieuwe functie van het pand. Deze parkeerplaats moet ondergebracht worden in de openbare ruimte, bijvoorbeeld aan 't Zand of de Kolkstraat. De parkeerdruk in deze straten is hoog. Inmiddels zijn er plannen uitgevoerd die er voor hebben gezorgd dat de parkeerdruk omlaag is gegaan. Hierdoor is er meer ruimte ontstaan voor bewoners. De toekomstige parkeerbehoefte kan daarmee in de openbare ruimte opgelost worden en leidt niet tot parkeerknelpunten.
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van artikel 33 lid a van het bestemmingsplan. Hiermee wordt de bestemming gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld
Dit wijzigingsplan voorziet slechts in een functiewijziging. Voor het wijzigen van het uiterlijk / casco is een omgevingsvergunning vereist. Wijzigingen aan het uiterlijk / casco moeten voldoen aan de door de raad vastgestelde Welstandsnota De Friese Meren 2014.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie en de milieusituatie.
Het toevoegen van een woonfunctie in een gebied waar de woonfunctie overheerst doet geen afbreuk aan de woonsituatie van de omgeving. Tevens is er voor de toekomstige gebruikers van de woningen sprake van een goed woon- en leefklimaat. Ook hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid
De ontwikkeling leidt niet tot een grote toename van verkeer. De verkeersveiligheid is niet in het geding.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de sociale veiligheid
Sociale veiligheid heeft betrekking op een omgeving waar men zich vrij van de dreiging van of een confrontatie met geweld, kan bewegen. Sociale veiligheid kent twee kanten: de onveiligheidsgevoelens en de werkelijke onveiligheid. De factoren die kunnen bijdragen aan meer veiligheid zijn: informeel toezicht, persoonlijke controle en het imago van het gebied.
Er mag geen inperking plaatsvinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende bedrijven.
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden wordt niet aangetast. Dit wordt verder beschreven in paragraaf 4.2.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan archeologische waarden
De ontwikkeling voorziet slechts in een functiewijziging. Van ingrepen in de bodem is geen sprake. Er wordt geen afbreuk gedaan aan archeologische waarden.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan ecologische waarden
Uit ecologisch onderzoek is gebleken dat er in het plangebied mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Voor deze soorten wordt een nader onderzoek uitgevoerd. Mogelijk is voor de ontwikkeling een ontheffing in het kader van de Wnb nodig. Bij deze aanvraag hoort ook aan activiteitenplan met daarin te nemen mitigerende maatregelen. Met inachtneming van de eventueel te nemen maatregelen in het activiteitenplan wordt er geen onevenredige afbreuk gedaan aan ecologische waarden verwacht en worden zo nodig maatregelen getroffen. Dit komt bij de vergunningverlening aan de orde.
Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de waterhuishouding
De waterhuishouding blijft met dit plan ongewijzigd. Het hemelwater voert af op het nabijgelegen oppervlaktewater. Het afvalwater wordt afgevoerd op de bestaande riolering. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de waterhuishouding.
Het aantal te bouwen woningen moet passen binnen een geaccordeerd Woonplan.
Een uitbreiding van het aantal woningen moet passen in het gemeentelijke en provinciale woningbouwbeleid, zoals dat op het moment van wijziging geldt. In hoofdstuk 3.1 is beschreven dat de woningen passen in zowel het gemeentelijk- als het provinciaal beleid.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project sluit aan bij de opgave om de regio sterker en leefbaarder te maken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.
Het in gebruik nemen van een bestaande bebouwing ten behoeve van reguliere bewoning wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Verordening Romte
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.
In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 1 woning. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.
Bestemmingsplan Joure - Kom
Het bestemmingsplan Joure - Kom van de gemeente De Fryske Marren vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in de kom van Joure.
Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijk'. In artikel 33 van het bestemmingsplan zijn algemene wijzigingsregels opgenomen. Hierin is onder andere de mogelijkheid opgenomen om het plan, onder voorwaarden, te wijzigen in die zin dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie. Met dit wijzigingsplan wordt hier toepassing aangegeven. Een toetsing van de voorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 2. Er wordt aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.
Woonvisie 2019-2023 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.
In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is sprake van het toevoegen van één extra woning. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
Dit wijzigingsplan maakt slechts één woning mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval verandert het gebruik van het perceel, van stedelijke functie in de vorm van een maatschappelijke functie naar een andere vorm van verstedelijking in de vorm van wonen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Met dit wijzigingsplan is sprake van een ruimtebeslag dat gelijk is als de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte, net als in de huidige situatie, in de directe nabijheid van het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om de milieuruimte van bedrijven in de omgeving van het plangebied in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden.
In het plangebied wordt met dit wijzigingsplan de planologische mogelijkheid gecreëerd om een nieuwe woning te realiseren. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoende moet zijn. In de directe omgeving van deze locatie is sprake van woningen. Hiermee is de voorgenomen woonfunctie goed te combineren en dit leidt niet tot belemmeringen.
Op circa 60 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich een dienstverlenend bedrijf uit milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Ten zuiden, op meer dan 100 meter, bevindt zich het centrum van Joure. Hier komen functie uit milieucategorie 1 en 2 voor. Een richtafstand van 30 meter moet hierbij aangehouden worden. Ten noordwesten bevindt zich daarnaast nog het bedrijventerrein van Joure. Hier komen bedrijfsfuncties uit milieucategorie 4.2 voor. Hiervoor geldt een richtafstand van 300 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. De bedrijven uit deze categorie bevinden zich namelijk op een afstand van meer dan 450 meter.
De bedrijven worden met de komst van de woning dan ook niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De wegen rondom het plangebied hebben een functie als verblijfsgebied. Op de wegen in dergelijke gebieden is sprake van een relatief lage verkeersintensiteit en er wordt over het algemeen langzaam gereden. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden daarom geen belemmeringen verwacht.
4.4 Water
In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.
Toetsing
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. Zie bijlage 1. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure Geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets.
Regionale waterkering
Het plangebied bevindt zich op de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Dit wijzigingsplan voorziet alleen in een functiewijziging. Er worden geen werkzaamheden verricht aan en/of in de regionale waterkering. Wanneer dit wel het geval is zal er in het kader van het watervergunningsproces afstemming worden gezocht met het waterschap. De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het wijzigingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Met het plan is geen sprake van een toename aan verharding. Watercompensatie is dan ook niet nodig.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Afkoppelen en waterkwaliteit
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater. De wijze van het afvoeren van het afvalwater wijzigt niks. Het afvalwater wordt op de riolering geloosd.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. De functiewijziging vindt plaats op de gronden die in de huidige situatie al gebruikt wordt ten behoeve van een gevoelige functie, namelijk een maatschappelijke functie. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door dit gebruik verontreinigd zijn.
Zekerheidshalve heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd. Hieruit blijkt het volgende:
De kwaliteit van de bodem ter plaatse van de Krim 2 te Joure is met behulp van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek voldoende vastgesteld. In de grond is ter plaatse van boring 02 in de ondergrond (traject: 1,3 – 1,7 m -mv.) de component lood verhoogd aangetoond ten opzichte van de interventiewaarde. Tevens zijn de componenten minerale olie, diverse zware metalen en PAK verhoogd aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. De gehalten aan minerale olie, diverse zware metalen en PAK in de grond zijn vermoedelijk te relateren aan de waargenomen bijmengingen met puin en kolen (oude dorpskern). In de overige onderzochte deel- en mengmonsters van de boven- en ondergrond (traject: 0,07 – 1,8 m -mv.) zijn maximaal overschrijdingen van de achtergrondwaarde aan diverse zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. De gehalten aan diverse zware metalen, PAK en minerale olie in de grond zijn mogelijk te relateren aan de waargenomen bijmengingen met puin en kolen.
In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond. De aangetoonde overschrijding van de interventiewaarde aan lood is in de openbare ruimte aangetoond. Op basis van het aanvullend bodemonderzoek (boringen 100 en 101) is gebleken dat in de grond onder de bebouwing maximaal overschrijdingen van de achtergrondwaarde zijn aangetoond.
Op basis van het uitgevoerde verkennend en aanvullend bodemonderzoek is gebleken dat in de grond en het grondwater, gelegen onder de aanwezige bebouwing, maximaal overschrijdingen van de achtergrondwaarde aanwezig zijn. De aangetoonde interventiewaarde ter plaatse van boring 02 in de ondergrond (traject: 1,3 – 1,7 m -mv.) wordt gezien als een uitbijter die lokaal binnen de oude dorpskern kan voorkomen.
Ter plaatse zijn, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Er zijn geen belemmeringen om het pand te gebruiken voor wonen. Vanuit een milieuhygiënisch oogpunt vormt er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, alsmede een karterend onderzoek voor de periode steentijd-bronstijd.
Met dit plan worden geen bodemingrepen voorgesteld die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden (minder dan 5.000 m²). De kans op archeologische vondsten klein is. Er is derhalve geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek. Als er onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Voor dit aspect is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de provincie gebruikt. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Dit wijzigingsplan voorziet slecht in het hergebruiken van de bestaande bebouwing. Grootschalige ruimtelijke ingrepen zijn niet aan de orde. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 2,7 kilometer afstand, namelijk het Sneekermeergebied. Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van een NNN-gebied. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied treden geen nadelige effecten op voor het Natura-2000 gebied en NNN-gebieden.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Met de functiewijziging die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, is ook geen sprake van een toename van de stikstofdepositie in de gebruiksfase. Het verkeer gaat vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de beperkte omvang en de aard van het project en de afstand tot de relevante gebieden kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Ofwel: het is op voorhand voldoende duidelijk dat de toename van stikstofdepositie op gebieden waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden ten hoogste 0,00 mol/hectare/jaar is.
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in het plangebied mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Het gaat om vleermuizen, de huismus en de gierzwaluw. Voor deze soorten wordt een nader onderzoek uitgevoerd die nodig is voordat er bouw- en/of sloopwerkzaamheden in het pand worden verricht en in het kader van de vergunningenfase van het project gebruikt kan worden. Mogelijk is voor de ontwikkeling in dit bouw- en slooptraject ook een ontheffing in het kader van de Wnb nodig, in dat geval zal bij aanvraag een activiteitenplan met daarin te nemen mitigerende maatregelen worden ingediend. Met inachtneming van de eventueel te nemen maatregelen in het activiteitenplan wordt de in dit wijzigingsplan geregeld woonfunctie uitvoerbaar geacht.
In het wijzigingsplan kan hiervoor geen regeling worden opgenomen omdat:
Eventuele bouwkundige ingrepen staan hier los van en moeten daarna in het traject van de omgevingsvergunning geregeld worden conform de vereisten vanuit de Wet natuurbescherming.
Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet in invloedsgebieden van risicobronnen. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
Er wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.
Verbeelding
Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Joure - Kom van de gemeente De Fryske Marren.
Regels
Het wijzigingsplan bevat een verwijzing naar de regels van het bestemmingsplan Joure - Kom. De woning krijgt conform de regeling van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 2'.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg
Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het concept is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners. Hierop heeft het waterschap gereageerd. Zie bijage 3. De waterparagraaf is hierop aangepast.
Zienswijze
Vervolgens heeft het wijzigingsplan voor zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Beroep
Het wijzigingsplan is vervolgens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door een bouwaanvrager.
Grondexploitatie
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten en de kosten van het wijzigingsplan. Eventuele planschade komt voor rekening van de gemeente/opdrachtgever. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.