direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijckel - Jeen Hornstraweg 18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPWIJ21JEENHORNS18-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De huidige eigenaren van Tuincentrum Roffel, gesitueerd aan de Jeen Hornstraweg 18 te Wijckel, zijn voornemens het ter plaatse aanwezige tuincentrum binnen enige jaren te beëindigen. Aanleiding daartoe is gelegen in het feit dat de oudste van de twee firmanten gepensioneerd is. Voortzetting van de activiteiten door uitsluitend de andere firmant is geen reële optie. Er zijn geen bedrijfsopvolgers.

Bovendien biedt het huidige tuincentrum, mede vanwege de ligging in de nabijheid van ca. 5 andere tuincentra en de beperkte uitbreidingsmogelijkheden, onvoldoende kansen voor de voortzetting van de huidige activiteiten.

Vooruitlopend hierop heeft de oudste firmant, die in de van het tuincentrum deel uitmakende bedrijfswoning woont, de wens geuit om de woning aan te wenden voor bewoning, niet zijnde bewoning in een bedrijfswoning. Het vigerende bestemmingsplan staat een gebruik ten behoeve van de bestemming “Woondoeleinden” niet toe.

De gemeente heeft eerder kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan het voornemen tot functiewijziging. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Locatie

Het plangebied bevat de als “Tuincentrum” bestemde gronden. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven. Het plangebied is afgestemd op het kadastrale percelen sectie M nummer 2946, 3445, 3444 en 2695 van de kadastrale gemeente Balk. De begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPWIJ21JEENHORNS18-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPWIJ21JEENHORNS18-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied

1.3 Huidig planologisch regime

Van toepassing is de beheersverordening “Buitengebied Zuid West 2017”, welke is vast gesteld d.d. 26 september 2017. Voor wat de van toepassing zijnde planregels en plankaart betreft wordt hierin de regelgeving van het bestemmingsplan “Buitengebied 2004” van toepassing verklaard.

De gronden waarop dit plan betrekking heeft zijn hierin bestemd voor “Tuincentrum” (artikel 13). Een gebruik van de aanwezige bedrijfswoning ten behoeve van de functie wonen, anders dan als bedrijfswoning, is hierbinnen niet toegestaan.

Artikel 13 lid F van voornoemd bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om de bestemming "Tuincentrum” te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden", onder voorwaarde dat de bepalingen van artikel 8 van dat plan hierop van overeenkomstige toepassing zijn. Als wijzigingsvoorwaarde geldt de in artikel 3, lid 3 sub 3.8 genoemde voorwaarden, te weten dat in dit geval de functie Tuincentrum wordt beëindigd en de woonfunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving, met name niet aan de agrarische bedrijven.

Het voorliggend plan voorziet in een gedeeltelijke wijziging van de op dit plangebied betrekking hebbende voorschriften, te weten de binnen deze bestemming toegestane en gerealiseerde bedrijfswoning. Uit het navolgende i.c. onder 4.6 blijkt dat deels aan de hiervoor genoemde wijzigingsvoorwaarden in artikel 3, lid 3 sub 3.8 genoemde voorwaarde wordt voldaan.

Het is evenwel niet mogelijk aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing te geven, aangezien deze binnen de geldende beheersverordening is vervallen. Om de verzochte ontwikkeling niettemin mogelijk te maken dient een bestemmingsplan opgesteld te worden.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan aan de orde gesteld. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan zijn beschreven in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Jeen Hornstraweg 18 te Wijckel bevindt zich een tuincentrum (Tuincentrum Roffel). Het tuincentrum bestaat uit een kassencomplex, waarin eerder, naast de verkoop van bloemen en tuinplanten, perkplanten werden gekweekt. Laatstgenoemde activiteit vindt inmiddels al gedurende een aantal jaren nog maar in zeer beperkte mate plaats. Een deel van de onbebouwde grond van het tuincentrum wordt gebruikt voor uitstalling van struiken en bomen.

De verkoop vindt voornamelijk plaats in het naar de Jeen Hornstraweg gekeerde deel van dit kassencomplex. Het parkeren ten behoeve van de bezoekers van het tuincentrum vindt plaats op de onbebouwde voor het kassencomplex naar de Jeen Hornstraweg gekeerde gronden. De oppervlakte van het als tuincentrum in gebruik zijnde gebied bedraagt ca. 4.800 m2.

Ten zuidoosten van het kassencomplex ligt een vrijwel onbebouwd gebied met een oppervlakte van circa 8.500 m2, welke grond thans wordt gebruikt als grasland. Aan de oostzijde van het kassencomplex bevindt zich de bedrijfswoning, waarop het voorliggend bestemmingsplan betrekking heeft. De oppervlakte van dit perceel bedraagt 1.565 m2.

De huidige bedrijfswoning wordt aan de oostzijde begrensd door de voor “Wonen” bestemde woning Jeen Hornstraweg 20 te Wijckel.

De woning op het perceel Jeen Hornstraweg 18 ontsluit, via het parkeerterrein van het tuincentrum, op de Jeen Hornstraweg.

2.2 Voorgenomen initiatief

De wijziging betreft uitsluitend een formele wijziging te weten van de naam van het gebruik, i.c. wonen in plaats van wonen ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf. Dit teneinde de huidige bewoner, i.c. de mede eigenaar van het tuincentrum, de mogelijkheid te bieden het huidige gebruik te kunnen continueren. Het voorliggend plan behelst noch een wijziging in het feitelijke gebruik noch in de bouwmogelijkheden.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

De voorgestelde wijziging heeft geen invloed op het ter plaatse aanwezige bebouwingsbeeld. Immers betreft het enkel een wijziging van het gebruik.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het voorliggend bestemmingsplan raakt geen van de 14 belangen.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (Novi) - ontwerp

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. Hierbij dient gedacht te worden aan:

  • de bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
  • meer duurzame energie gebruiken;
  • aanpassen aan klimaatverandering;
  • de ontwikkeling van circularie economie; 
  • omschakeling naar kringlandbouw. 

Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Het Novi heeft geen betrekking op het voorliggend plangebied.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.  De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In diverse jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een functiewijziging mogelijk zonder bouwmogelijkheden waarbij er geen woningen worden toegevoegd. Gelet hierop is het plan op basis van de bovengenoemde jurisprudentie niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de Laddertoets geldt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de laddertoets verder niet doorlopen te worden.

3.2 Provinciaal beleid

De belangrijkste uitgangspunten van het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Het perceel betreft een gedeelte van een tuincentrum, waarvan de functie wordt gewijzigd van bedrijfswoning naar wonen. In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied in principe geen bouwmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals het wonen, geboden mogen worden (artikel 1.1.1). Uit de kaarten bij de verordening blijkt dat het plangebied in het landelijk gebied ligt. Het voorliggend bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid voor (nieuw)bouw ten behoeve van wonen. Het plan is in overeenstemming met de regels van de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.2.3 Grutsk op é Romte

In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is het behoud en de verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.

Het voornemen (wijziging van een gebruik als bedrijfswoning in een “reguliere” woning) betreft een ontwikkeling die binnen de bestaande landschappelijke contouren plaatsvindt. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden met dit plan niet aangetast.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie De Fryske Marren

In de 'Visie de Fryske Marren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan. Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor kansen. Initiatieven worden gefaciliteerd met maatwerk naar aard en schaal van de woonomgeving. Dit plan impliceert geen wijziging van de waarde van het landschap.

3.3.2 Woonvisie 2014-2018 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026

In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014-2018. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is er uitsluitend sprake van een formele gebruiksverandering van een bestaande woning. Het plan is niet strijdig met het woningbouwprogramma.

3.3.3 Duurzaamheidsvisie De Friese Meren 2013-2030

In de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren zijn de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid opgenomen. Deze hebben betrekking op energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen.

De ambities hebben betrekking op de realisering van bebouwing waaronder wonen. Aangezien het voorliggend plan geen betrekking heeft op de bouw van een woning, maar uitsluitend op de formele functieverandering van een bestaande woning, hebben de in deze visie opgenomen ambities geen betrekking op dit plangebied.

3.3.4 Welstandnota De Fryske Marren 2014

De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Fryske Marren 2014 gewijzigd vastgesteld. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. Welstandstoetsing impliceert of een bouwplan aan de minimale beeld- en kwaliteitseisen voldoet en past in de omgeving. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied. 

Aangezien het voorliggend bestemmingsplan geen betrekking heeft op bebouwing, doch uitsluitend op een functiewijziging is de Welstandsnota voor dit plan niet relevant.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting medio 2022) in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, alsmede een karterend onderzoek voor de periode steentijd-bronstijd. 

Met dit plan worden geen bodemingrepen voorgesteld. Bovendien is het plangebied veel geringer dan voornoemde 5.000 m2. Er is dan ook geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek.

4.1.2 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.  Om na te gaan of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit bijkt dat op het perceel zelf geen sprake is van cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving is sprake van oude boerderijplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPWIJ21JEENHORNS18-VA01_0003.png"

Figuur 4.1: Fragment CHK Fryslan

Met de functiewijziging van de woning op het perceel Jeen Hornstraweg 18 wordt geen wijziging aangebracht in de bestaande structuur van het landschap en wordt geen afbreuk gedaan aan de beschreven cultuurhistorische waarden van de omgeving. De kwaliteiten en beleefbaarheid van het landschap worden hierdoor niet aangetast. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.2 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. De gronden waarop dit plan betrekking heeft zijn reeds in gebruik voor bewoning en bieden geen extra (bouw)mogelijkheden welke consequenties (kunnen) hebben voor het gebruik (als woning).

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving' ligt op circa 7 kilometer van het plangebied. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaakt dit plan geen conflict met de Wet natuurbescherming. 

Stikstof

Het onderhavige plan heeft geen betrekking op bouwactiviteiten. Dientengevolge zal dit niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000 gebied.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt in beginsel een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Het onderhavige plan heeft uitsluitend betrekking op de functiewijziging van een bestaande woning, welke geen bouwactiviteiten inhouden. Deze wijziging heeft dan ook geen gevolgen voor de hiervoor genoemde te beschermen plant- en diersoorten.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. 

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plan heeft geen betrekking op de mogelijkheid tot vergroting van de risico's waarop het aspect externe veiligheid betrekking heeft. Overigens blijkt uit de provinciale risicokaart dat nabij het plangebied geen inrichtingen, transportroutes en buisleidingen aanwezig zijn met consequenties voor de externe veiligheid.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Aangezien het hier betreft de wijziging van de functie van een bestaand gebouw, welk geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, vormt dit geen belemmering voor dit plan.

4.6 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Bij het bepalen van de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden. 

In de omgeving van het perceel Jeen Hornstraweg 18 zijn een woning, het tuincentrum, een agrarisch bedrijf en een gasdrukregel- en meetstation aanwezig.

Het plan heeft uitsluitend ten doel, vooruitlopend op de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van het tuincentrum door de bewoner van het perceel, het huidige gebruik als bedrijfswoning te wijzigen in een woonbestemming. Voor wat betreft het perceel Jeen Hornstraweg 20, waarop een woning is gevestigd, blijft de situatie ongewijzigd.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Met betrekking tot het tuincentrum, waarin nog uitsluitend opslag, uitstalling en verkoop van bloemen en tuinplanten en in zeer beperkte mate het kweken van perkplanten plaats vindt, geldt, op basis van voornoemde VNG brochure, waarin een tuincentrum is aangemerkt als een categorie 2 bedrijf, in beginsel een maximale indicatieve afstand van 30 meter tot een milieugevoelige functie. Deze afstand is gebaseerd op het aspect geluid.

De locatie is gelegen in een lint met bebouwing waar afwisselend van elkaar woon- en agrarische functies en een tuincentrum zijn gesitueerd. Gelet hierop kan het plangebied worden gekwalificeerd als gemengd gebied. De minimale richtafstand mag met één afstandsstap worden verkleind zodat voor onderhavig planvoornemen rekening gehouden moet worden met een richtafstand van 10 meter. De afstand tussen het tuincentrum en de (bedrijfs)woning bedraagt circa 20 meter.

In dat kader geldt het navolgende. Het tuincentrum functioneert thans nog vrijwel uitsluitend als winkel. Het geluid is afkomstig van het parkeren van de bezoekers van het tuincentrum. Het parkeren vindt plaats op een afstand van meer dan 30 meter ten opzichte van de huidige bedrijfswoning. Het gemiddelde aantal bezoekers per auto welk per dag het tuincentrum bezoekt bedraagt, verspreid over de dag ca.15. Daarbij geldt dat de bewoner van het perceel Jeen Hornstraweg 18 mede eigenaar is van het tuincentrum en voornemens is het huidige tuincentrum binnen maximaal 4 jaar te willen beëindigen.

Initiatiefnemer heeft een nieuwe milieumelding met nummer MB 202101310 ingediend voor het wijzigen van de activiteiten van het bedrijf ten opzichte van voorgaande meldingen (Type B). De melding heeft betrekking op het veranderen van een Activiteitenbesluit type A inrichting. Het bedrijf is na het doorvoeren van de gemelde wijzigingen een Activiteitenbesluit type A inrichting. Op type A inrichtingen zijn de voorschriften uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Met de nieuwe melding is de milieusituatie conform de huidige regelgeving vastgelegd en is duidelijk gemaakt dat de afstand tussen de nieuwe burgerwoning en het tuincentrum voldoende is. Door het vastleggen van de huidige situatie blijkt (in combinatie met de plannen van Groencentrum Roffel, het advies van de FUMO over het accepteren van de melding en de akoestische situatie van het bedrijf) dat het tuincentrum in zijn huidige staat geen belemmering vormt voor de omzetting van de voormalige bedrijfswoning naar een reguliere woning.

De afstand van het perceel Jeen Hornstraweg 18 ten opzichte van het agrarisch bedrijf op het perceel Jeen Hornstraweg 16 bedraagt circa 100 meter. Het perceel Jeen Hornstraweg 18 is gesitueerd in het buitengebied. Dit geldt eveneens voor het agrarisch bedrijf op het perceel Jeen Hornstraweg 16. Van toepassing is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). In artikel 4, lid 1 onder b Wgv is bepaald dat de afstand van een agrarisch bedrijf ten opzichte van een geurgevoelig object ten minste 50 meter bedraagt. Hieraan wordt in de onderhavige situatie ruimschoots voldaan. Overigens bevinden zich op aanmerkelijk kortere afstand van het perceel Jeen Hornstraweg 16 , te weten op de percelen Jeen Hornstraweg 10 en 14, ook geurgevoelige objecten. Ook anderszins bevinden zich geen milieubelastende functies in de omgeving.

Op het perceel Jeen Hornstraweg 3 bevindt zich een gasdrukregel- en meetstation. Hier wordt gas met een druk van 40 bar gereduceerd naar 8 bar. In het Activiteitenbesluit is aangegeven dat de afstand tot kwetsbare objecten 15 meter en tot beperkt kwetsbare objecten 4 meter moet bedragen. De afstand tussen het perceel Jeen Hornstraweg 18 en het perceel Jeen Hornstraweg 3 bedraagt 116 meter.

Vanuit het oogpunt van miliieu(zonering) zijn er geen belemmeringen voor deze functiewijziging.

4.7 Water

De toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te bevatten inhoudende de wijze waarop rekening is/ wordt gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding,

Het plan biedt uitsluitend de mogelijkheid voor de uitbreiding van een bestaand erf, welk geen dan wel slechts zeer beperkt extra bouw-/ verhardingsmogelijkheden biedt. Het plan heeft dientengevolge geen gevolgen voor het grond- en oppervlaktewater.

Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân. In Bijlage 1 is de watertoets toegevoegd. Uit de watertoets blijkt dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Het aspect water geeft geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Artikelen 76 en 74 van de Wet geluidhinder (hierna Wgh) schrijven voor dat in ruimtelijke plannen, die betrekking hebben op gronden die langs een verkeersweg gelegen zijn, onderzocht dient te worden of op de gevel van gebouwen de maximale toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst op geluidsgevoelige functies.

Het gebied waarop dit plan betrekking heeft betreft uitsluitend de formele wijziging van een bestaande bedrijfswoning in een woning welke geen wijziging in het gebruik tot gevolg heeft.

Artikel 76 lid 3 Wgh bepaalt dat de geluidsbelasting van een bestaande woning, waar geen wijziging plaats vindt, waarvan hier sprake is, niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Het plan is dan ook niet strijdig met de Wet geluidhinder.

4.9 Verkeer en parkeren

Voorliggend plan heeft geen betrekking op de bouw van een woning, maar ziet uitsluitend op de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een woning. De op basis van het vigerende bestemmingsplan toegekende bedrijfswoning bij het tuincentrum vervalt bij dit plan.

De ontsluiting van het perceel vindt, via het bestaande parkeerterrein bij het tuincentrum, plaats op de Jeen Hornstraweg. Deze ontsluiting wijzigt niet tengevolge van de formele functieverandering. Evenmin wijzigt de parkeerbehoefte tengevolge van dit plan. De functiewijziging heeft geen invloed op de verkeerintensiteit van de bestaande (woon) functie van het perceel. Er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.

Volgens de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning. Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm. In de huidige situatie vindt parkeren al plaats op eigen erf en de functiewijziging zorgt niet voor een extra parkeerbehoefte.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht. In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben. Overigens betreft het hier uitsluitend een functiewijziging van een reeds bestaande situatie.

4.11 M.e.r.-verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.

Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op de realisering van woningen dan wel andere bebouwing. Het is dientengevolge niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. 

Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. De beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval verandert het gebruik van een deel van het perceel van agrarisch naar wonen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

In voorliggend geval verandert er dan ook feitelijk niets aan het gebruik van het perceel/de woning. De wijziging betreft de formele gebruiksverandering i.c. van bedrijfswoning in woning. Dit impliceert dan ook dat deze functiewijziging niet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

Er vindt geen wijziging plaats van de wijze van ontsluiting. Ook wordt de parkeerbehoefte tengevolge van deze gebruiksverandering niet gewijzigd. Evenmin is er sprake van een wijziging van de verkeersaantrekking.

Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen beslissing te worden genomen over de noodzaak van een MER.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de woonbestemming en in de regels (per bestemming) zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.

Detailhandel - Tuincentrum
Een groot deel van de gronden kent de bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Deze bestemming is opgenomen daar waar in de huidige situatie zich nu ook al het tuincentrum bevindt. De regels van dit bestemmingsplan bieden de ruimte om het bestaande tuincentrum voort te zetten. Wel mag de oppervlakte aan kassen niet worden vergroot. Ook is detailhandel slechts beperkt toegestaan, de specifieke gebruiksregels bevatten hier regels over. De in dit plan opgenomen planologische mogelijkheden zijn, met uitzondering van de mogelijkheid voor een bedrijfswoning, gelijk aan die voor dit plandeel vigerende bestemmingsplan.

Wonen
Een klein deel van het plangebied is bestemd voor 'Wonen'. Het plan biedt mogelijkheden voor het wonen, in combinatie met ondergeschikte functies zoals een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Aan het uitvoeren van deze activiteiten zijn voorwaarden verbonden die ervoor zorgen dat het wonen de hoofdfunctie blijft met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling. Voor wat betreft de regeling hiervan is aangesloten bij de regeling uit de bestemming Wonen. Deze regeling biedt de initiatiefnemer ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten die hier uitgevoerd worden. Binnen de bestemming Wonen geldt een maximum van 300 m2 aan gebouwen (woning + bijbehorende bouwwerken). Indien de bestaande oppervlakte meer is, dan is deze toegestaan. 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) in de plantoelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.

Het betreft een particulier voornemen waaraan geen kosten zijn verbonden. Met de initiatiefnemer is een planschaderisico overeenkomst gesloten waarmee het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Daarmee is het risico op planschade afgedekt voor de gemeente. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 18 februari 2022 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Op 22 juni 2022 heeft de gemeenteraad van de Fryske Marren het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is als Bijlage 2 bijgevoegd.