direct naar inhoud van Regels
Plan: Wijckel - Jeen Hornstraweg 18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPWIJ21JEENHORNS18-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPWIJ21JEENHORNS18-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 

1.5 aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Onder kleinschalige bedrijfsmatige activiteit als hier bedoeld worden in elk geval niet begrepen: garagebedrijven, detailhandel, horeca, showrooms en prostitutie; 

1.6 aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk:

een bijbehorend bouwwerk dat in directe fysieke verbinding staat met het hoofdgebouw waaraan het wordt aan- of uitgebouwd . Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk houdt een toevoeging in van eenafzonderlijke ruimte behorende bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel, terwijl een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk een vergroting inhoudt van een bestaande ruimte bij een hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.7 bêd en brochje:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

een in het bouwvlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bestaand:
  • a. bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • b. bestaande bouwwerken: bouwwerken die:
    • 1. op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanwezig zijn, daaronder vallen niet de bouwwerken, die reeds in strijd waren met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
    • 2. gebouwd worden of kunnen worden krachtens een voor het van kracht worden van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning (al dan niet in afwijking van het voorgaande bestemmingsplan);
  • c. bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van de vaststelling van de verordening tot stand zijn gekomen;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping, dat/die daaraan qua hoogte, alsmede omvang en/of situering ondergeschikt is;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.24 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.25 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.26 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 huishouden:

één of meer personen in een woning of een woonruimte, waarbij, indien er sprake is van meerdere personen, continuïteit in de samenstelling van de bewoners is en onderlinge verbondenheid tussen de bewoners;

1.29 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kap:

een dak met een zekere helling;

1.31 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.32 overkapping:

elk bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.33 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd:
      • het NAP -0,52 m;
1.34 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.35 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.36 prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 voorkeursgrenswaarde:

geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.38 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:

Een bijbehorend bouwwerk dat vrijstaand van het hoofdgebouw waar het bij hoort wordt gebouwd en hoort bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;

1.39 wonen:

de (nagenoeg) zelfstandige bewoning van een woning;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.41 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels(en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Detailhandel - Tuincentrum

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
    • 1. een tuinbouwbedrijf, waaronder kassen;
    • 2. detailhandel in planten, struiken, bomen en andere tuinbenodigdheden ten behoeve van de inrichting van tuinen en bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. wegen en paden;
  • c. water;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en kassen

Voor het bouwen van gebouwen en/of kassen gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en/of kassen ten behoeve van één tuincentrum worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en/of kassen zal ten hoogste de bestaande gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en/of kassen bedragen;
  • c. de afstand van gebouwen en/of kassen tot de perceelgrens zal ten minste 5,00 m bedragen;
  • d. de goothoogte van gebouwen zal ten hoogte 3,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van gebouwen zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van kassen zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • g. de dakhelling van gebouwen zal ten minste 15° en ten hoogste 60° bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kan het college van burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1, sub b, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen wordt vergroot tot maximaal 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte;
  • b. lid 3.2.1, sub b, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte aan kassen wordt vergroot tot ten hoogste 2.500 m2;
  • c. lid 3.2.1, sub c, en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de perceelgrens wordt verkleind;
  • d. lid 3.2.1, sub d, en toestaan dat de goothoogte van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m;
  • e. lid 3.2.1, sub f, en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste10,00 m;
  • f. lid 3.2.1, sub h, en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt verlaagd dan wel dat een gebouwen wordt voorzien van een plat dak.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, als bedoeld in Artikel 7, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor recreatie;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen voor detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van het bestemmingsvlak met een maximum van 500 m2;
  • c. parkeren van voertuigen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • d. het gebruik van gebouwen voor (recreatieve ) bewoning.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
    • 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlage 1;
    • 2. bêd & brochje;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 300 m2 bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen zal ten hoogste 1 bedragen;
  • d. de oppervlakte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de oppervlakte van een hoofdgebouw meer bedraagt, in zulk geval de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 110% van de bestaande oppervlakte bedraagt;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,00 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 9,00 m bedragen, tenzij de bestande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedrage;
  • i. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° graden bedragen;
  • j. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zullen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het betreffende hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen zullen volledig binnen een afstand van 25,00 m vanuit het dichtsbijzijnde punt van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste 150 m² bedragen;
  • d. in afwijking van sublid a mag een erker voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
    • 1. de diepte van een erker ten hoogste 1,50 m zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
    • 2. de diepte van een erker ten hoogste 50% van de diepte van de tuin waarin wordt gebouwd, zal bedragen, gemeten ten opzichte van de gevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
    • 3. een erker over ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd, zal worden gebouwd;
    • 4. de afstand van een erker tot de tussen twee aaneengebouwde hoofdgebouwen gelegen perceelgrens, zal ten minste 1,00 m bedragen, tenzij de erkers als één geheel aaneen worden gebouwd;
    • 5. de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  • e. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens zal ten minste 0,5 m bedragen;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4,00 m mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk binnen een afstand van 3,00 m van de perceelsgrens ten hoogste 5,00 m en daarbuiten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • h. de dakhelling van een bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 60° bedragen;
  • i. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • j. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. er mag ten hoogste 1 vlaggenmast per bouwperceel worden gebouwd;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.2, sub b, voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een hogere geluidsbelasting hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.2, sub e, en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  • c. het bepaalde in lid 4.2.2, sub g, en toestaan dat de goothoogte van een hoofgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m;
  • d. het bepaalde in lid 4.2.2, sub i, en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verlaagd dan wel dat een hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak;
  • e. het bepaalde in lid 4.2.3, sub e, in die zin dat de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens wordt verkleind;
  • f. het bepaalde in lid 4.2.3, sub b, en toestaam dat de afstaamd van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of een overkapping tot het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw wordt vergroot;
  • g. het bepaalde in lid 4.2.3, sub g, in die zin dat de bouwhoogte van een aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk wordt verhoogd, mits:
    • 1. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast bij hoofdgebouwen waarvan de bouwhoogte ten minste 7,50 m bedraagt; en
    • 2. de bouwhoogte van het aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk ten minste 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouw.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 1 woning;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijvigheid anders dan in de vorm van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals opgenomen in Bijlage 1;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, tot een maximum van 50 m²;
    • 2. het bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning, waarbij het totale aantal werkenden niet meer mag bedragen dan twee;
    • 3. het gaat om activiteiten waarvan op grond van de Wet milieubeheer een vergunning- of meldingsplicht geldt;
    • 4. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    • 5. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast. Uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
    • 6. er onvoldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
    • 7. opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
    • 8. het gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
    • 9. er een onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteit uitgaat;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bêd & brochje, zodanig dat:
    • 1. de woonfunctie niet behouden blijft;
    • 2. het aantal kamers ten behoeve van bêd & brochje meer bedraagt dan 3;
    • 3. de oppervlakte per bêd & brochjekamer meer bedraagt dan 25 m²;
    • 4. de bêd & brochje functie geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden, de milieusituatie, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.4, sub b, en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning mits de oppervlakte van de woning na splitsing minimaal 125 m² zal bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 4.4, sub c, en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor productiegebonden detailhandel bij een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.
  • c. het bepaalde in lid 4.4, sub d, en toestaan dat naar aard en invloed op de omgeving met de in Bijlage 1 opgenomen beroepen en bedrijvigheid wordt toegestaan.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen van erfbeplanting;
  • b. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken;
4.6.2 Uitzonderingen verbod

Het in lid 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het kracht worden van het plan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bestaande maatvoeringen

Daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge de bouwregels is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden.

In die gevallen dat bestaande percentages, dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de bouwregels, worden de bestaande maatvoeringen als toelaatbaar aangehouden.

6.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen buiten beschouwing gelaten, mits:

  • de bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
6.3 Plaatselijke verhogingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing gelaten, mits:

  • a. de oppervlakte per plaatselijke verhoging niet meer dan 20 m² bedraagt;
  • b. de verhoging leidt tot een bouwhoogte die ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
  • d. de regels in die zin dat gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    • 2. het gebouw dan wel bouwwerk, geen gebouw zijnde, uit ten hoogste een bouwlaag bestaat;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels parkeren (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Wijckel - Jeen Hornstraweg 18