direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sondel - Beuckenswijkstraat 60
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het doel van dit bestemmingsplan is Beuckenswijkstraat 60 te voorzien van een actuele planologische regeling. Ondanks diverse planologische procedures is de feitelijke aanwezige en vergunde bedrijfssituatie niet in overeenstemming met de huidige juridisch-planologische situatie. Daarnaast is de eigenaar, aannemersbedrijf A. Faber B.V., van plan de bestaande vergunde kapschuur uit te breiden. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de westkant van de t-splitsing van De Hegebouwen en de Beuckenswijkstraat tussen Nijemirdum en Sondel. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. In figuur 1 is de ligging weergegeven. Het plangebied wordt begrensd door de kadastrale percelen 4166, 4167, 4193, 3533 en 1088, in sectie M van de kadastrale gemeente Balk. De begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1. Figuur 2 geeft een overzicht van de locatie tot de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0001.png"

Figuur 1 Begrenzing Plangebied (bron pdokviewer.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0002.png"

Figuur 2 Locatieoverzicht Beuckenswijkstraat 60 te Sondel (bron pdokviewer.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op het plangebied zijn diverse juridische regelingen van toepassing. Te weten:

  • Bestemmingsplan Sondel - Beuckenswijkstraat 60 (vastgesteld 24 september 2012)
  • Beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017 (vastgesteld 26 september 2017)
  • Omgevingsvergunning Sondel - Beuckenswijkstraat 60 (vastgesteld 9 juni 2020)
  • Paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones (vastgesteld 9-16-2021)
  • Paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven (vastgesteld 11 mei 2022).

Bestemmingsplan Sondel - Beuckenswijkstraat 60 (vastgesteld 24-9-2012).
In 2012 is voor het aanwezige aannemersbedrijf een postzegelbestemmingsplan opgesteld. Aanleiding van dat bestemmingsplan was de verplaatsing van de aanwezige bedrijfswoning. De woning aan de zijde van de Beuckenswijkstraat is naar aanleiding van dit plan gesloopt en aan de zijde van de Hege Bouwen, achter het bestaande bedrijf is een nieuwe woning gebouwd. Het bosgebied op de locatie van de nieuwe bedrijfswoning is op de locatie van de oude bedrijfswoning en omgeving gecompenseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0003.png"

Figuur 3 Huidige bestemmingsplan Sondel - Beuckenswijkstraat 60 (bron Ruimtelijkeplannen.nl)

Beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017 (vastgesteld 26 september 2017).

Op 26 september 2017 heeft de gemeente De Fryske Marren een beheersverordening voor het buitengebied Zuid West van de gemeente vastgesteld. De beheersverordening legt de ruimtelijke mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen vast en blijft ook alle legale situaties toegestaan die van die vigerende plannen afwijken.

Het postzegelbestemmingsplan dat in 2012 voor het plangebied is opgesteld, is opgenomen in de beheersverordening en is van overeenkomstige toepassing.

Omgevingsvergunning Sondel - Beuckenswijkstraat 60 (vastgesteld 9 juni 2020).

Op 9 juni 2020 is in het plangebied vergunning verleend voor de uitbreiding van het bestaande kantoor bij het bedrijf. Ter plaatse van het bestaande kantoor is met deze vergunning een verdieping op het bestaande kantoor gerealiseerd.

Paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones (vastgesteld 9-16-2021).

In 2021 is voor de gehele gemeente De Fryske Marren het paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan is gebaseerd op het zoveel mogelijk behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen. Het paraplubestemmingsplan vormt het juridisch-planologische regime voor het borgen van spuitzones als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht. De kaders zijn dat een afstand van minimaal 50 meter moet worden gehanteerd ten opzichte van spuitgevoelige functies (woningen en andere gebouwen waar mensen langdurig verblijven). De regeling is erop gericht om een spuitvrije zone van 50 meter aan te houden tot een gevoelige functie.

Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van agrarische bestemmingen (niet) heeft dit parapluplan geen gevolgen voor voorliggend planvoornemen.

Paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven (vastgesteld 11 mei 2022).

Op 11 mei 2022 heeft de gemeente De Fryske Marren het paraplubestemmingsplan windturbines agrarische bedrijven vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan voorziet in eensluidende regeling voor kleine windmolens bij agrarische bouwpercelen. Voorliggend planvoornemen heeft geen betrekking op een agrarisch bedrijf. Het paraplubestemmingsplan is dan ook niet van toepassing op het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 4 bevat de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan aan de orde gesteld. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan zijn beschreven in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Op Beuckenswijkstraat 60 in Sondel is een aannemersbedrijf gevestigd. Op het adres zijn diverse bedrijfsgebouwen, een kapschuur en opslagruimte aanwezig. In de noordoosthoek van het plangebied bevindt zich een bedrijfswoning. Het perceel wordt omringt door bospartijen/struiken. Een deel (perceel 4193) van het plangebied valt binnen NatuurNetwerk Nederland. Figuur 4 geeft de huidige situatie weer. Figuur 5 geeft een beeld van het bedrijf vanaf de Beuckenswijkstraat gezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0004.png"

Figuur 4. Huidige situatie (bron pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0005.png"

Figuur 5. Vooraanzicht Beuckenswijkstraat 60, met links de uit te breiden kapschuur (bron: Google Streetview).

2.2 Toekomstige situatie

In de huidige situatie is de planologisch-juridische situatie niet in overeenstemming met de feitelijke aanwezige en vergunde bedrijfssituatie. Zo ligt de vergunde en gerealiseerde bedrijfswoning buiten het daarvoor bestemde bouwvlak. Daarnaast ligt een deel van vergunde en aanwezige de bedrijfsvoering buiten de bedrijfsbestemming en buiten een bouwvlak. De bestemming 'Bos' die aan de voorzijde van het adres is ingetekend heeft de bestaande inrit naar het adres wegbestemd.

In de toekomstige situatie zijn de hiervoor genoemde zaken gerepareerd. Daarnaast wordt er ruimte geboden voor een uitbreiding van de bestaande kapschuur met circa 400 m2. De uitbreiding zal, net als het huidige deel, worden gebruikt als de werktuigenberging van A. Faber B.V. Ter compensatie daarvan wordt een deel van de bedrijfsbestemming aan de noordoostzijde van het plangebied gewijzigd naar 'Bos'. Hier is feitelijk al een bospartij aanwezig. In de regels van dit bestemmingsplan is een kapverbod toegevoegd voor de bestemming 'Bos'. De bedrijfsactiviteiten wijzigen met het voorliggend bestemmingsplan niet. Navolgende figuur geeft een weergave van het voorgenomen planologisch-juridisch kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0006.png"

Figuur 6. voorgenomen planologisch-juridisch kader.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen van Nederland hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die 1 januari 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-winsituaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoekt de rijksoverheid naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor het bepalen van de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het plangebied valt binnen de begrenzing van het buitengebied, zoals aangegeven door de provincie Fryslân.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:1724) wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 500 m2 bruto vloeroppervlakte geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is. De uitbreiding van de kapschuur betreft circa 400 m2 vloeroppervlakte. Daarnaast wordt met het plan geen extra uitbreiding van het bedrijf mogelijk gemaakt. Er is dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de laddertoets hoeft daarom niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsvisie

De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. Veel provinciaal beleid, programma’s en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Samen met verschillende organisaties, inwoners en ondernemers in Fryslân geeft de provincie nu invulling aan deze visie. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels.

Vier opgaven
De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit

Toetsing
Het planvoornemen betreft de voorzetting van een bestaand bedrijf. Het planvoornemen levert geen directe bijdrage aan de hiervoor genoemde opgaven maar is ook niet in strijd met de opgaven.

Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014
De Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 (PVR) is op 25 juni 2014 vastgesteld. De verordening wordt regelmatig voorzien van een actualisatie. De meest recente aanpassing heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021.


In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Op grond van artikel 4.3.1 kan een uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak, indien in de plantoelichting is onderbouwd dat het bedrijf milieu hygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en het plan voorziet in een goede inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Onderhavige plan is gericht op het voorzien van een planologisch-juridisch kader dat aansluit bij de feitelijk aanwezig en vergunde situatie van het plangebied. Daarnaast wordt een bestaande kapschuur uitgebreid met circa 400 m2 op het bestaande bedrijfsterrein. De uitbreiding van de kapschuur heeft geen negatieve gevolgen voor de landschappelijke inpassing en of cultuurhistorische kernkwaliteiten. De landschappelijke - en cultuurhistorische kernkwaliteiten worden niet aangetast door de uitbreiding. Het perceel ligt redelijk solitair. Het gebruik van andere of naastgelegen percelen niet belemmerd wordt. De situering rondom het perceel blijft ongewijzigd.

Natuurinclusief bouwen
De provincie wil natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen bevorderen. Ook bij het werken aan andere opgaven, in landelijk én stedelijk gebied, kan de natuur versterkt worden (bijvoorbeeld groene woningbouwlocaties en bedrijventerreinen).

Bij de uitbreiding van de openkapschuur is gekeken naar de mogelijke maatregelingen van de checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging zoals de provinciale factsheet Natuurinclusief Bouwen voorschrijft. De openkapschuur wordt echter niet geschikt geacht voor het huisvesten van huismussen, vleermuizen en zwaluwen. Ter compensatie wordt daarom een losse zwaluwtil binnen het plangebied geplaatst. Deze zwaluwtil zal van een vergelijkbaar type zijn als te zien in Bijlage 1.

Om de uitbreiding van de kapschuur te compenseren wordt een deel van de huidige bedrijfsbestemming van het plangebied bestemd als 'Bos'. Daarnaast wordt bij de bouw van de kapschuur rekening gehouden met de factsheet natuurinclusief bouwen zoals opgesteld door provincie Fryslân.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is, behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht de provincie Fryslân de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie binnen Fryslân te borgen.


Het perceel Beuckenswijkstraat 60 ligt in deelgebied 'Gaasterlân' en ligt aan de rand van het reliëf van het 'stuwwallandschap'. Het reliëf op de overgang van het open Usselmeergebied tot aan de hogere beboste gronden van Gaasterlân wordt gekenmerkt door een afwisseling met bossen, waarvan sommige als landgoedbos aangelegd zijn met onder andere lanen, zichtassen en paden. De kustverdediging bestaande uit kliffen en dijken (in de tussengelegen lagere delen) langs de llsselmeerkust vormt een zeldzaam beeld voor Nederland.

Met voorliggend plan wordt de feitelijk aanwezig en vergunde situatie in het plangebied in overeenstemming gebracht met het planologisch-juridisch kader. Het plan voorziet slechts in een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een kapschuur. Het planvoornemen heeft geen gevolgen voor de bestaande verkaveling en cultuurhistorische structuren.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen de Omgevingsvisie Fryslân, de Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 en de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie De Fryske Marren

Deze Omgevingsvisie is vastgesteld op 21-12-2022. De Omgevingsvisie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeenteraad in samenspraak met de Mienskip de toekomst van de gemeente ziet. Daarbij gaat het om de fysieke leefomgeving; de mogelijkheden om te wonen, werken, recreëren en ondernemen, nu en in de toekomst, in een gezond en plezierig leefklimaat. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor kansen. Initiatieven worden gefaciliteerd met maatwerk naar aard en schaal van de woonomgeving.


Toetsing
Op de waardenkaart van de Omgevingsvisie zijn belangrijke waarden die voor de hele De Fryske Marren gelden weergegeven. Daarnaast zijn op de waardenkaart ook specifieke gebieden onderscheiden. Beuckenswijkstraat 60 ligt volgens deze kaart in de Bos en landgoederen zone.

Huidige kenmerken en kwaliteiten van deze zone:

  • Concentratie van bos- en parkgebieden op de stuwwal van Gaasterland en Joure
  • In de ijstijd afgezette zandvlakten en stuwingen met plaatselijk keileemwelvingen.
  • Licht glooiende en soms sterk reliëfrijke gebieden.
  • Landgoederen
  • Uitgebreide (heide)bebossingen door grootgrondbezitters.
  • Rijsterbos: Door Amsterdamse regent in de 17de eeuw aangelegd landgoed. De barokke stijl, waarin het bos werd aangeplant, is nog herkenbaar in het padenpatroon van rechte wegen, die door diagonale worden doorkruist.
  • De Vegelingbossen,: noordelijk van St. Nicolaasga, aangeplant halverwege de 18de eeuw door jonker Johan Vegelin van Claerbergen en in de 19de eeuw werden in Gaasterland onder meer Elfbergen en Jolderenbosch aangelegd.
  • Landgoed Wilhelminaoord, begin 20e eeuw bij St. Nicolaasga.

Het lange termijn doel van deze zone:

  • Behoud uniek recreatieve bos en natuurgebieden met versterking recreatieve en landschappelijke waarden.


Opgaven

  • Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden.
  • Ontwikkeling klimaatbestendige bosgebieden.
  • Zonering recreatief medegebruik bosgebieden.
  • Versterking recreatieve routes.
  • Aanvullen en behouden laanstructuren en zichtlijnen.
  • Ensemble waarde gebouwen en cultuurhistorische waarden landgoederen en bossen behouden.
  • Tegengaan verdroging van zandgebieden door het lokaal langer vasthouden van water bij piekbuien.
  • Behoud natuurwaarden grenzend aan recreatiebedrijven.

Met voorliggend plan wordt de feitelijk aanwezig en vergunde situatie in het plangebied in overeenstemming gebracht met het planologisch-juridisch kader. Het plan voorziet in een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een kapschuur. Deze plek wordt in de feitelijke situatie ook al gebruikt voor de opslag van de bedrijfswerktuigen. Het planvoornemen heeft geen gevolgen voor de waarden in het gebied.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de omgevingsvisie De Fryske Marren (ontwerp).

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

4.1 Bodem

Wettelijk kader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Toetsing

Ten behoeve van de bouw van een werktuigenloods in 1996 en ten behoeve van de bouw van een woning in 2011 zijn op het terrein verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de gegevens blijkt dat de bodem voldoende is onderzocht en dat verder onderzoek niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0007.png"

Figuur 7. Uitsnede Bodemloket.nl

Met voorliggend plan wordt de feitelijk aanwezig en vergunde situatie in het plangebied in overeenstemming gebracht met het planologisch-juridisch kader. Het plan voorziet slechts in een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een kapschuur. Met de uitbreiding van de kapschuur vinden geen graafwerkzaamheden plaats en wijzigt het gebruik op het perceel niet.

Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is niet noodzakelijk.

4.2 Ecologie

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.


Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 27 januari 2023 bezocht door een ecoloog van FaunaX. Deze inventarisatie is als Bijlage 2 opgenomen.

Onderzoek

Soortenbescherming

De kapschuur wordt mogelijk door een kerkuil gebruikt als verblijfplaats, al dan niet binnen een netwerk van verblijfplaatsen in de omgeving van het plangebied. Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten de broedperiode van kerkuil uit te voeren, zodat negatieve effecten op een eventuele verblijfplaats als gevolg van het planvoornemen kunnen worden uitgesloten. Deze broedperiode loopt grofweg van april tot en met augustus. Indien dit niet mogelijk is, dient voor kerkuil nader onderzoek uitgevoerd te worden, aan de hand van drie veldbezoeken in de periode februari tot oktober. Indien een verblijfplaats van kerkuil wordt vastgesteld, dient bij het bevoegd gezag, de provincie Fryslân een ontheffing te worden aangevraagd, welke in de regel wordt afgegeven indien er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.


Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat vlak buiten het plangebied vogelsoorten broeden en tot broeden kunnen komen waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, maar wel beschermd zijn wanneer er sprake is van een broedgeval. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten dit broedseizoen uit te voeren. Het algemene broedseizoen loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Soorten kunnen echter eerder of later in het jaar tot broeden komen. Een broedgeval is altijd beschermd. Indien niet buiten het broedseizoen wordt gewerkt, wordt geadviseerd dit onder begeleiding van een ecoloog te doen.


Negatieve effecten op (verblijfplaatsen van) overige onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten en soortgroepen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden kunnen op voorhand kan worden uitgesloten.


Op licht beschermde of vrijgestelde soorten is de zorgplicht van toepassing. Deze schrijft voor dat men alles wat redelijkerwijs mogelijk is moet doen om schade aan wilde planten en dieren te voorkomen. Dit kan worden bewerkstelligd door zo te werken dat dieren de kans krijgen om te vluchten en/of door bijvoorbeeld amfibieën binnen het plangebied te verplaatsen naar een locatie dicht bij het plangebied die niet onder invloed staat van de werkzaamheden.

Gebiedsbescherming

Tijdens de bureaustudie zijn geen vormen van gebiedsbescherming naar voren gekomen die betrekking hebben op het plangebied. Zo valt het plangebied niet binnen de begrenzingen van een weidevogelkansgebied of ganzenfoerageergebied en is het plangebied geen onderdeel van een Natura2000-gebied. Het bos dat het plangebied begrenst is wel onderdeel van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS). Dit bos wordt binnen het planvoornemen echter niet aangetast en negatieve effecten hierop als gevolg van het planvoornemen kunnen naar ons inzicht op voorhand worden uitgesloten (bron: Kaartenkijkdoos provincie Fryslân).

Ook valt een deel (perceel 4193) van het plangebied volgens de Verordening Romte Fryslân binnen het NNN. Formeel juridisch gezien moet er daarom een afweging gemaakt worden op grond van artikel 7.1.1 en het traject 7.1.3 van de verordening. De provincie Fryslân heeft echter bij de vaststelling van de nieuwe Omgevingsverordening die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet in werking treedt, al een beslissing gemaakt om het stukje NNN te laten vervallen. Deze aanpassing is gedaan omdat er geen waarden meer aanwezig zijn en er geen ambitie is om de NNN op de locatie te verwezenlijken.

Herplanting

Het eerder aanwezige bos is al gekapt. Er is herplantplicht. Hieraan moeten worden voldaan door het planten van bomen aan de voorzijde van het perceel. Het perceel was in een eerder vastgesteld bestemmingsplan al voorzien van de bestemming 'Bos', maar de herplanting is nog niet naar behoren uitgevoerd. Na bezoek van de FUMO is daarom een brief opgesteld, zie Bijlage 3. Initiatiefnemer verklaart met een reactie, bijgevoegd als Bijlage 4, de herplanting alsnog te gaan uitvoeren.

Hiermee kan gesteld worden dat de ontwikkeling geen significante negatieve effecten heeft op het NNN. Hierdoor is er geen strijd met artikel 7.1.1 van de Verordening Romte Fryslân.

Stikstofgevoeligheid

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied ten opzichte van het plangebied is IJsselmeer, op circa 1,5 km afstand hiervan. Echter, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattype ten opzichte van het plangebied bevindt zich op ca. 7,9 km afstand van het plangebied, in het Natura2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen en Omgeving. Gezien de kleine schaal van het planvoornemen en de relatief grote afstand ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattype is het de verwachting dat de voorgenomen werkzaamheden niet gepaard zullen gaan met negatieve effecten hierop als gevolg van een (tijdelijke) toename van stikstofdepositie als gevolg van de werkzaamheden. Desondanks is om zeker te zijn een AERIUS-berekening uitgevoerd, zie Bijlage 5.

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf-bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Zie figuur 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0008.png"

Figuur 8. Rekenresultaat AERIUS.

Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

Conclusie

Vanuit ecologie zijn er betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.3 Erfgoed

Wettelijk kader archeologie
Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is de Monumentenwet gewijzigd. De kern van Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

De provincie Fryslân heeft haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op grond van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) kan worden vastgesteld welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn en op welke manier de aanwezige waarden beschermd moeten worden. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in de perioden Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Aan de archeologische verwachtingswaarde is een onderzoeksdrempel gekoppeld. Bij bodemverstoringen van een bepaalde omvang is archeologisch onderzoek noodzakelijk om vast te stellen of er daadwerkelijk archeologische sporen aanwezig zijn.

Toetsing
Op basis van de provinciale advieskaarten voor de Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen is vastgesteld dat het plangebied geen hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor beide perioden geldt het advies om een quickscan uit te voeren bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2. De uitbreiding van de kapschuur beslaat een oppervlakte van circa 400 m2 en valt daarmee ruim binnen deze waarde. Voor de overige planologische regelingen wordt niet gebouwd en worden er geen graafwerkzaamheden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0009.png"

Afbeelding 8. Advies ijzertijd-middeleeuwen (bron FAMKE).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0010.png"

Afbeelding 9. Advies steentijd-bronstijd (bron FAMKE).

Conclusie

Met het planvoornemen worden de onderzoeksdrempels wat betreft archeologie niet overschreden. Aanvullend archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het planvoornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd.

NOTA BENE

De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente De Fryske Marren.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.


Toetsing en aandachtspunten
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het project is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Zie figuur 9. In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen. Op een afstand van 2,2 km bevindt zich een op het erf van een melkveebedrijf een propaantank (3m3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0011.png"

Figuur 9. Overzicht risicobronnen


Conclusie
Het project is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke (spoor)weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige gebouwen/functies enerzijds en niet geluidsgevoelige gebouwen anderzijds.

Toetsing

Met het planvoornemen worden geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen /functie mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is met die reden niet nodig.

Conclusie
De planontwikkeling is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluidhinder.

4.6 Hinder van bedrijven

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.

Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast, zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.

Toetsing
Op het perceel Beuckenswijkstraat 60 is het aannemersbedrijf 'A. Faber B.V.' gevestigd. Conform de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geldt een milieucategorie 3.1 voor dit bedrijf met een bijbehorende richtafstand van 50 meter, het aspect geluid is hier maatgevend.

De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 50 meter van het plangebied (Beuckenswijkstraat 23) aan de richtafstand van 50 meter wordt dan ook voldaan. Daarnaast vindt in het plangebied geen wijziging plaats in de omvang van de bedrijfsactiviteiten dan wel dat de bedrijfsactiviteiten dichter bij de woning van de derden wordt gesitueerd. Het voorgenomen plan heeft geen gevolgen voor de directe omgeving. Daarnaast worden met het planvoornemen geen hindergevoelige objecten mogelijk gemaakt die een belemmering kunnen vormen voor de omliggende bedrijvigheid.

 

Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.

4.7 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader

Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 381 (2018) van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.

Met voorliggend plan wordt de feitelijk aanwezig en vergunde situatie in het plangebied in overeenstemming gebracht met het planologisch-juridisch kader. Het plan voorziet slechts in een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een kapschuur. De bedrijfsactiviteiten worden niet uitgebreid.

 
Toetsing verkeer
De activiteiten van het bedrijf wijzigen niet. De ontsluiting van het perceel wordt ook niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie. De Beuckenswijkstraat, waarop het plangebied direct wordt ontsloten, heeft voldoende capaciteit om het verkeer op te vangen.

Toetsing parkeren
Binnen het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.

Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Toetsing
Met voorliggend plan wordt de feitelijk aanwezig en vergunde situatie in het plangebied in overeenstemming gebracht met het planologisch-juridisch kader. Het plan voorziet slechts in een uitbreiding van circa 400 m2 ten behoeve van een kapschuur. De bedrijfsactiviteiten worden niet uitgebreid.

Er zijn daarom geen gevolgen voor het aantal verkeersbewegingen waardoor er geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan kan wat het aspect luchtkwaliteit betreft als uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Toetsing

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is het plan op 6 februari 2023 aan het Wetterskip Fryslan voorgelegd. Voor het planvoornemen is de normale procedure van toepassing. Zie Bijlage 6.

Het perceel Beuckenswijkstraat 60 ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. Voor het buitengebied geldt een vastgestelde norm van 1.500 m2. Indien het verhard oppervlak meer toeneemt dan de geldende norm, dan moet de toename gecompenseerd worden. De uitbreiding van de kapschuur heeft een oppervlakte van ca. 400 m2, maar wordt op de bestaande verharde opslagplaats gebouwd. Hierdoor neemt het totale verhard oppervlak van het perceel niet toe. Er is slechts sprake van een toename van het totale bedrijfsvloeroppervlak. Er is daarmee geen sprake van een toename aan verhard oppervlak. Compensatie is derhalve niet nodig.

Ruimtelijke adaptatie 

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de toekomstige ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht. In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.

Aardwarmte

Het pand wordt in de toekomst verwarmd en gekoeld op geothermische wijze. Hiervoor zijn boringen op twee locaties noodzakelijk, tevens wordt een aardwarmtepomp geplaatst. De locaties van de boringen en de pomp zijn weergegeven in onderstaande figuur, welke tevens is bijgevoegd als Bijlage 7. Deze methode van verwarmen en koelen is erg energiezuinig. Het pand heeft hiermee een A+++ label verkregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPSON23BEUCKENSW60-ON01_0012.png" Figuur 10. Posities aardwarmteboringen en warmtepompinstallatie (bron Nathan Projects)

4.11 Milieueffectrapportage

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.


In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van bedrijvigheid ligt de drempelwaarde op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking een planvoornemen dat de hiervoor genoemde drempelwaarden overschrijdt en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.


Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. De beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval verandert het gebruik van het plangebied niet. Daarbij is van belang dat er geen sprake is van een nieuw ruimtebeslag en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.


Weliswaar neemt de bebouwing in het plangebied toe dit impliceert evenwel niet dat deze wijziging op het bestaande erf moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1, categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.
Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen over de noodzaak van een MER.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het postzegelbestemmingsplan Sondel - Beuckenwijkstraat 60 (zoals vastgesteld op 24-09-2012).

Bedrijf

Het deel van het bedrijf dat nu wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten krijgt de bestemming ‘Bedrijf’. Omdat het gaat om een type bedrijf dat niet algemeen toelaatbaar is in het buitengebied, wordt het perceel voorzien van een specifieke aanduiding. Dit is vergelijkbaar met de regeling in het geldende bestemmingsplan.

De bouwmogelijkheden worden vastgelegd door middel van een bouwvlak. Op de verbeelding zijn de bouw- en goothoogten opgenomen. Tevens is opgenomen dat de bedrijfswoning inclusief aan- en bijgebouwen niet groter mag zijn dan 300 m2 aangezien de bedrijfswoning is gelegen in het buitengebied. De locatie van de bedrijfswoning is vastgelegd door middel van een specifieke aanduiding. Ook zijn een maximale goot- en bouwhoogte en regels voor bijgebouwen opgenomen. Naast aan huis-verbonden-beroepen is het toegestaan de bedrijfswoning, onder voorwaarden, te gebruiken voor een bêd & brochje.

Bos

De zuid en oostzijde van het perceel, wordt voorzien van de bestemming ‘Bos’. Daarmee ontstaat een aaneengesloten beplantingsstructuur rondom de bedrijfsbebouwing. Er geldt een vergunningplicht voor het kappen van bomen en houtgewas.

Waarde - Archeologie

Op basis van FAMKE is een gebied aangemerkt als een archeologisch waardevol gebied, waar het streven is gericht op het behoud van de aanwezige waarden. Om die reden is een dubbelbestemming aan de gronden toegekend die moet voorkomen dat er grondbewerkingen plaatsvinden, zonder dat daar eerst archeologisch onderzoek aan vooraf is gegaan. In de bestemming is aangegeven onder welke condities archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd en wat er met eventueel aanwezige archeologische waarden moet gebeuren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) in de plantoelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wro de verplichting ontstaan dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.

Het betreft een particulier voornemen waarvan de lasten door initiatiefnemer zullen worden gedragen. Aan de ontwikkeling waarop dit plan van toepassing is zijn geen kosten verbonden voor de gemeente. Met de initiatiefnemer is een planschaderisico overeenkomst gesloten waarmee het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Daarmee is het risico op planschade afgedekt voor de gemeente. De economische uitvoerbaarheid door initiatiefnemer is voorts voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties.

Het Wetterskip heeft op 3 augustus haar advies op het voorliggende plan uitgebracht. Het advies is opgenomen als Bijlage 8. Ten noordwest en noordoosten van het plangebied liggen sloten. Het Wetterskip ziet deze sloten graag als water bestemd. De sloten liggen echter buiten het plangebied. Daarnaast past het niet binnen de systematiek van de bestemmingsplannen in de gemeente De Fryske Marren om alle sloten afzonderlijk te bestemmen als water. Binnen de, in dit geval, bedrijfsbestemming is het aanleggen van water eveneens mogelijk. Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Het Wetterskip reageert daarnaast ook op de aangevraagde watertoets. Er is technisch bij deze aanvraag iets foutgegaan waardoor per abuis bij het Wetterskip een melding is binnengekomen dat sprake is van demping van sloten. Met het planvoornemen worden echter geen sloten gedempt en is deze passage niet van toepassing. Deze ingekomen reactie wordt ter kennisgeving aangenomen en geeft geen aanleidig tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De provincie Fryslân heeft op 31 augustus 2023 haar advies op het voorliggende plan uitgebracht. Het advies is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting van dit plan. Naar aanleiding van het advies is zowel paragraaf 3.2 als paragraaf 4.2 aangevuld.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Eenieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.


Vaststellingsfase

Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.