Plan: | Sondel - Beuckenswijkstraat 48 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPSON22BEUCKENSW48-VA01 |
Aanleiding
Dit bestemmingsplan vormt een partiële herziening van het door de raad op 30 juni 2021 vastgestelde bestemmingspan 'Sondel - Beuckenswijkstraat 48'. Dat bestemmingsplan had tot doel om de agrarische bestemming van het perceel te herzien in de bestemming 'Wonen' voor twee woningen, namelijk ten behoeve van de bestaande (voormalige bedrijfs)woning en voor een nieuwe te realiseren woning.
Ten behoeve van de beide woningen zijn op de planverbeelding twee bouwvlakken ingetekend. In de regels van het plan is bepaald dat per bouwvlak één woning mag worden gebouwd, waarbij het hoofdgebouw (de woning) verplicht in het bouwvlak moet worden gebouwd.
Bij het ontwikkelen van een bouwplan voor de nieuwe woning is ervoor gekozen om een bestaande (en niet te slopen) veestal in de toekomst als schuur bij de nieuwe woning te gebruiken. Het 'ensemble' dat op deze wijze kan ontstaan (de combinatie van de nieuwe woning met schuur - de voormalige veestal) dreigt dan niet zo fraai te worden, omdat het bouwvlak voor de nieuwe woning enigszins gedraaid staat ten opzichte van de voormalige veestal. Omdat de nokrichting van de voormalige veestal parallel loopt aan de landschappelijke hoofdrichting van het gebied, ligt het voor de hand om de toekomstige woning zo te plaatsen dat de nokrichtingen van de nieuwe woning en de bestaande voormalige veestal parallel lopen dan wel haaks op elkaar staan. Het bouwvlak in het geldende bestemmingsplan maakt dat vrijwel onmogelijk.
Doel en opzet van dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan (dat hier gemakshalve het tweede bestemmingsplan 'Sondel - Beuckenswijkstraat 48' is genoemd) heeft tot doel om het bouwvlak voor de nieuwe woning zo te verdraaien dat de landschappelijke/stedenbouwkundig fraaier ensemble kan ontstaan. Voor het overige blijft het plan compleet in stand. Eén en ander betekent dat de regels uit het geldende plan in dit bestemmingsplan zijn gekopieerd. De verbeelding is qua opzet dezelfde als van het geldend bestemmingsplan, zij het dat het bouwvlak is aangepast.
Omdat het eerste bestemmingsplan 'Sondel - Beuckenswijkstraat 48' zeer recent is opgesteld, is ervoor gekozen om het omgevingsonderzoek niet opnieuw uit te voeren. Uiteraard is wel gekeken of het nieuwe bouwvlak past binnen de kaders die dat plan heeft gesteld. Vandaar dat opnieuw is getoetst aan de Wet geluidhinder, het door Wetterskip Fryslân uitgebrachte wateradvies en de Wet natuurbescherming op het gebied van de gebiedsbescherming. Voor het overige blijft het eerder uitgevoerde onderzoek en beleidskader uit het geldend bestemmingsplan van toepassing. De toelichting van dat eerste plan en de bijlagen bij die toelichting zijn dan ook als bijlage 1 en bijlage 2 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Voor wat betreft de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe woning is, zoals in het inleidend hoofdstuk al is aangegeven, voldoende aangetoond. Zie daarvoor zo nodig de inhoud van de hoofdstukken 3 en 4 in de toelichting van het geldend plan (zie ook bijlage 1 bij deze toelichting). In dit korte hoofdstuk is desalniettemin stilgestaan bij de onderstaande drie aspecten:
Geluidshinder
De Wet geluidhinder bepaalt kortgezegd dat gevoelige objecten zoals woningen langs wegen moeten worden gevrijwaard van hinderlijk lawaai in de woning onder meer als gevolg van het langsrijdend wegverkeer. In het geldend eerste plan is door middel van akoestisch onderzoek (zie bijlage 2 bij deze toelichting) voldoende aangetoond dat er geen sprake is van een hinderlijke situatie wanneer de woning wordt gebouwd binnen het bouwvlak, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is opgenomen. Nu het bouwvlak van de woning wat is gedraaid, waarbij de afstand tot de Beuckeringswijkstraat (de beoordeelde weg) niet kleiner is geworden, zal de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe woning niet hoger zijn dan is berekend. De 48 dB-voorkeursgrenswaarde wordt ook in het nieuwe plan niet overschreden. Ook voor dit plan geldt dat de uitvoerbaarheid van het plan niet door geluidshinder wordt beperkt.
Gebiedsbescherming
Ieder bestemmingsplan moet worden getoetst aan de Wet natuurbescherming. De wet onderscheidt soorten- en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is voldoende beoordeeld in het ecologisch onderzoek dat bij het geldend bestemmingsplan is gevoegd (zie bijlage 2 bij deze toelichting). Het in dat verband uitgevoerde onderzoek is nog steeds actueel.
Met name de externe effecten van dit nieuwe bestemmingsplan op beschermde natuurgebieden (met name Natura 2000-gebieden) zijn opnieuw bekeken. Daarbij gaat het in het kader van dit bestemmingsplan vooral om de effecten van de stikstofemissie als gevolg van het gebruik van de woning (vooral het verkeer dat samenhangt met het gebruik van de woning is hierbij van belang). Het toetsingskader dat hiervoor wordt gebruikt, is vrij recent nog wat aangepast.
De Rijksoverheid heeft de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' opgesteld (zie ook bijlage 3 bij deze toelichting) om daarmee het extern effect van woningbouw te kunnen inschatten. In de handreiking is de onderstaande tabel opgenomen waarin voor woningbouwprojecten de indicatieve depositie (mol N/ha/jaar) als functie van de afstand tussen de woningen en het natuurgebied is weergegeven.
In de tabel is af te lezen dat voor woningbouwprojecten tot maximaal 50 woningen op een afstgand tot 6 kilometer tot het voor stikstof gevoelig Natura 2000-gebied sprake is van een depositie van meer dan 0,00 mol. Aangezien het in dit bestemmingsplan slechts om twee woningen gaat en de afstand tot het dichstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied meer dan 17 kilometer is, kan met zekerheid gesteld worden dat met dit project geen sprake zal zijn van een depositie van meer dan 0,00 mol. Dit geldt zowel voor de gebruiksfase als voor de aanlegfase. Een aparte stikstofberekening evenals een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming zijn daarom niet nodig.
Geconcludeerd kan worden dat er als gevolg van dit bestemmingsplan geen wijzigingen optreden, waardoor opnieuw kan worden vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. De uitvoerbaarheid van dit tweede plan wordt dan ook niet door de verplichtingen uit de Wet natuurbescherming beperkt.
Wateradvies
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om bij ieder ruimtelijk plan de beheerder van het oppervlaktewater te betrekken om ervoor te zorgen dat het plan niet leidt tot een doorkruising van het waterhuishoudkundig beleid van die beheerder. Deze verplichting is ook nagekomen in het geldend bestemmingsplan. Het plan is toen via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200130-2-22358). Zie bijlage 2 bij de toelichting van dit plan. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor is de korte watertoetsprocedure gevolgd.
Toename verharding
Met het project is geen sprake van een toename aan verharding. Voor de ontwikkeling van de nieuwe woning is bebouwing gesloopt, waardoor per saldo het verhard oppervlakte afneemt. Watercompensatie werd dan ook niet nodig geacht. In de nieuwe situatie wordt de afvoer van het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.
Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient in het kader van de keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Ook geldt voor gronden welke bebouwd zijn geweest, maar meer dan 5 jaar braak liggen gezien worden als toename van verhard oppervlak.
Het is nodig om de versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is zal met bovengenoemde rekening gehouden worden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is dan, dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.
Klimaatadaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Afkoppelen en waterkwaliteit
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater. In het plangebied vinden in de toekomstige situatie geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Het afgevoerde hemelwater kan dan ook als schoon worden verklaard. Uit bodemonderzoek blijkt ook dat de gronden geschikt zijn voor de toekomstige functies in het plangebied. Er zijn geen verontreiniging aangetroffen, of activiteiten uitgevoerd, welke verontreiniging veroorzaken.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het wateradvies nog steeds actueel is. Dit advies beperkt de uitvoerbaarheid van dit tweede bestemmingsplan niet.
Archeologische waarden
In de Erfgoedwet onder artikel 9.1 lid 1 sub a staat onder meer dat hoofdstuk 5 paragraaf 1 van de Monumentenwet '88 van toepassing blijft. Daarin staat onder artikel 38a:
De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1, onderscheidenlijk artikel 3.38, van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Ter verduidelijking, 'monumenten' dient hier gelezen te worden als 'archeologische waarden', niet een gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument.
Aanvullend op de Erfgoedwet is in de Verordening Romte van de provincie in paragraaf 2.2.1 over archeologie opgenomen dat:
De wet zegt dus dat (ongeachte de grootte van het bestemmingsplangebied) er rekening gehouden dient te worden met de aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (dit door maatregelen te treffen, bijvoorbeeld in de vorm van onderzoek of anders een dubbelwaarde).
In het kader van dit bestemmingsplan zal een beschermende dubbelbestemming op het plangebied worden gelegd. Daarmee wordt de uitvoerbaarheid van het plan niet door mogelijk aanwezige archeologische waarden beperkt.
Het bestemmingsplan voorziet in een hoekverdraaiing van het bouwvlak van de nieuwe woning (meest westelijke bouwvlak). In onderstaande figuur is te zien waar het thans nog geldend bouwvlak ligt en waar het nieuwe bouwvlak komt te liggen.
Het plan is verder voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze bestemming ziet op de bescherming van archeologische waarden. Daarmee wijkt dit plan af van de oorspronkelijke versie. Volgens de archeologische advieskaarten van de provincie bestaat een kans op archeologische waarden binnen het perceel.
Voor het overige is het plan volstrekt ongewijzigd.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Uit de begroting die in het kader van het geldend bestemmingsplan aan de gemeente is getoond, blijkt dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een woongebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De ambtelijke kosten voor het geldend plan zijn vergoed door de initiatiefnemer. Ook voor dit plan geldt dat de voorbereidingskosten door de initiatiefnemer zullen worden vergoed. Hiervoor is een nieuwe anterieure overeenkomst gesloten.
De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente en initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Betrokkenheid omgeving
De initiatiefnemer heeft de directe omgeving in het kader van het geldend bestemmingsplan bij de planvorming betrokken. Met het oog op de hoekverdraaiing is het plan met de aanwonenden kort besproken. De omgeving heeft aangegeven geen problemen met de gewenste ontwikkeling te hebben.
In het kader van het vooroverleg over het geldend bestemmingslan hebben de provincie en de brandweer gereageerd. Hun reacties zijn als bijlage bij de toelichting toegevoegd (zie bijlage 2 bij deze toelichting) en zijn indertijd waar relevant in de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt.
Deze adviezen zijn nog steeds actueel. De overlegreacties hebben niet tot wijzigingen in de regels en verbeelding geleid. Gezien het gevoerde overleg over het geldend plan heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om het plan niet opnieuw voor vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) aan provincie en brandweer toe te sturen omdat dit niets toevoegt. Provincie Fryslân heeft aangegeven met deze werkwijze in te kunnen stemmen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd, die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende zes weken ter inzage liggen. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.