Plan: | Oudemirdum - Boegen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPOUM22DEBOEGEN-VA01 |
In het dorp Oudemirdum is concrete behoefte aan nieuwe woningen. Derhalve is vanuit Plaatselijk Belang een CPO project opgestart om een woonplan te ontwikkelen. Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) is een vorm van projectontwikkeling waarbij toekomstige bewoners gezamenlijk opdrachtgever zijn voor hun eigen nieuwbouwproject.
Een locatie aan de oostkant van het dorp is hiertoe geschikt bevonden. Het plan is om hier 10 nieuwe woningen te bouwen voor inwoners uit het dorp zelf.
Het beoogde plan is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader.
Het plangebied grenst aan het dorp Oudemirdum. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1. De begrenzing is afgestemd op het huidige bestemmingsvlak van de bestemming 'Horeca'. Zie hiervoor de volgende paragraaf.
Figuur 1 Ligging plangebied (bron: pdok.nl)
Bestemmingsplan Oudemirdum
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Oudemirdum, dat is vastgesteld op 28 september 2016 door de gemeente De Fryske Marren. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Horeca' met een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone –wijzigingsgebied'. Een gedeelte van de zuidkant van het plangebied is hierbij bestemd als 'Leiding - Riool'. Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.
Binnen de bestemming 'Horeca' zijn horeca bedrijven toegestaan in de categorieën 1 tot en met 5, zoals een hotel. Hiervoor is een bouwvlak van circa 3.400 m2 opgenomen dat voor 80% bebouwd kan worden. Van deze gelegenheid is nooit gebruikt gemaakt. Op basis van de aanduiding 'wetgevingszone – wijzigingsgebied' kan de bestemming worden gewijzigd in 'Agrarisch-Cultuurgrond' indien de horecabestemming niet binnen vijf jaar na vaststelling van het bestemmingsplan is gerealiseerd.
De bouw van de grondgebonden woningen in het plangebied is niet toegestaan binnen de bestemming 'Horeca'. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Figuur 2 Fragment geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Paraplubestemmingsplan parkeernormen
Op 27 juni 2018 is het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in een parkeerregeling conform de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren en is tevens van toepassing op het plangebied. Deze regeling is ook in dit bestemmingsplan opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan beschreven en hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied grenst aan het stedelijk gebied van de kern Oudemirdum. Figuur 3 geeft de ligging van het plangebied weer in zijn omgeving. Oudemirdum bevindt zich in een bosrijke omgeving. Het landschap betreft een kleinschalig halfopen landschap. Enerzijds wordt het landschap gekenmerkt door de bebossing ten noorden van het plangebied en anderzijds door het open agrarisch landschap, met (onregelmatige) blokverkaveling, ten oosten en zuiden van het plangebied. Rondom de erven en langs de wegen is sprake van hoogopgaande beplanting.
Het plangebied ligt op dit moment open in het landschap. Het plangebied is verder onbebouwd en in gebruik als graasweide voor dieren. Rondom het plangebied bevindt zich een smalle greppel met opgaand groen. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om hier een hotel te realiseren. Aanvankelijk waren hier plannen voor die in het bestemmingsplan zijn vertaald in een vrij groot bouwvlak. Echter zijn deze plannen nooit tot stand gekomen.
Het plangebied grenst aan de kern Oudemirdum. Ten westen van het plangebied bevinden zich woningen. De kern Oudemirdum bestaat hoofdzakelijk uit woningen. In het centrum bevinden zich enkele centrumfuncties, zoals een fietsenwinkel, hotel, multifunctioneel centrum en een bezoekerscentrum.
In figuur 3 en 4 is een luchtfoto weergegeven van het plangebied. Een aanzicht op het plangebied vanaf de Boegen is weergeven in figuur 5.
Figuur 3 Luchtfoto
Figuur 4 Luchtfoto
Figuur 5 Vooraanzicht vanaf De Boegen met zicht op de rand van het dorp Oudemirdum
In het dorp Oudemirdum is concrete behoefte naar nieuwe woningen. Derhalve is vanuit Plaatselijk Belang een CPO project opgestart om een woonplan te ontwikkelen. Doel is dat er doorstroming komt in Oudemirdum. In het dorp is al langere tijd geen woningbouw meer gepleegd. Het CPO project heeft een omvang van 10 woningen, waar alleen bestaande inwoners uit Oudemirdum in mee doen. Het plangebied is de enige beschikbare uitbreidingslocatie waar substantieel invulling kan worden gegeven aan de vraag naar (betaalbare) grondgebonden koopwoningen voor onder meer starters en middeninkomens. In het dorp zelf zijn geen geschikte locaties beschikbaar.
Het concrete plan bestaat uit de bouw van 10 woningen onderverdeeld in 6 vrijstaande woningen en 4 twee-onder- een kapwoningen. De goot -en bouwhoogtes van de grondgebonden woningen bedragen respectievelijk maximaal 3,5 en 11 meter. Het gebied rondom krijgt verder een groene inrichting. Een strook aan de oost -en noordkant wordt hierbij gebruikt ten behoeve van de landschappelijke inpassing. Paragraaf 2.3 gaat hier verder op in. Voor de ontwikkeling is ook een landschappelijk inpassingsplan gemaakt waarin het ontwerp vanuit de landschappelijke context is onderbouwd. Deze is als bijlage 1 bij de regels toegevoegd.
Door het plangebied te ontwikkelen tot een woongebied ontstaat een aantrekkelijke en levendige situatie. Dit versterkt eveneens de relatie met het dorp zelf. De woningen worden allen ontsloten op een aan te leggen weg, die aansluit op de Boegen. Het parkeren vindt in het plangebied zelf plaats. Hiervoor wordt ruimte gecreëerd op de percelen van de grondgebonden woningen en bij de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Paragraaf 2.4 gaat nader in op parkeren en verkeer.
In figuur 6 is een inrichtingstekening van de gewenste situatie opgenomen.
Figuur 6 Stedenbouwkundig ontwerp
Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling in het landelijk gebied, aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied, mogelijk. Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast in de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied.
Voor de inpassing wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd in bijlage 1 bij de regels. In de gewenste situatie voegt het stedenbouwkundig ontwerp zich goed in de landschappelijke structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling op een verantwoorde wijze wordt ingepast in Gaasterlân.
Ten aanzien van de uiteindelijk vormgeving is de welstandsnota van de gemeente het beoordelingskader. De Welstandsnota geeft aan deze locatie 'stuwwallenlandschap'. De gemeente heeft aangegeven dat kan worden volstaan dat de in de huidige Welstandsnota opgenomen bepalingen die voor buurten met een individuele opzet gelden ook voor dit plangebied gaan gelden. Dit vergt derhalve een wijziging van de welstandsnota. Dit kan/kunnen een vast te stellen beeldkwaliteitsplan of welstandsontwikkelingscriteria zijn. De raad is hiertoe bevoegd. De welstandsontwikkelingscriteria zijn als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
In dit geval worden de woningen in samenhang met elkaar ontworpen, waardoor een sterke verwantschap ontstaat. De woningen krijgen daarmee een eigen kwaliteit die nagestreefd wordt door de VVE.
Verkeer en infrastructuur
Het gebied wordt ontsloten via de Boegen. De Boegen wordt in oostelijke richting, via het Wytlânsdijkje en vervolgens de Lyklamawei, ontsloten op de N359 die een verbinding heeft met Lemmer en Bolsward. Ontsluiting richting de N359 is eveneens mogelijk via de Sminkewei. In westelijke richting loopt de Boegen richting het centrum van Oudemirdum. Het plangebied is hiermee goed te bereiken.
De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorie 'Koop, huis, vrijstaand' en 'Koop, huis, twee-onder-een kap'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal) voor de vrijstaande woningen en 7,8 mvt/etmaal voor de twee-onder-een kap woningen.
In tabel 1 is de toekomstige verkeersgeneratie weergeven. De toename van de verkeersbewegingen van de beoogde ontwikkeling bedraagt 90 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 9 mvt ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen en niet leiden tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.
Tabel 1 Verkeersgeneratie
Parkeren
In principe geldt voor parkeren als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm. Voor de verschillende woontypen in het plangebied gelden de normen zoals is opgenomen in tabel 2. Op basis van het toekomstige plan zijn er voor de vrijstaande woningen 14 parkeerplekken nodig uitgaande van een parkeernorm van 2,3 per woning. Voor de twee-onder-een kapwoningen geldt een parkeernorm van 2,2 parkeerplekken per woning. Daarom zijn voor deze woningen 9 parkeerplekken nodig. In totaal zijn er 23 parkeerplaatsen nodig. In het plangebied en bij de toekomstige woningen is voldoende ruimte om aan de parkeernormen te kunnen voldoen.
Tabel 2 Parkeernormen gemeente De Fryske Marren
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project draagt wel bij aan de opgave om de regio's sterker en leefbaarder te maken.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven en worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of een functiewijziging vanaf 500 m2 bvo. Het geldende bestemmingplan is vertrekpunt in de boordeling of iets een stedelijke ontwikkeling is.
Toetsing stedelijke ontwikkeling
In dit geval is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er maar 10 woningen mogelijk worden gemaakt. Bovendien is er op basis van het geldende bestemmingsplan ook al een stedelijke horecafunctie mogelijk waarbij er een groot bouwvlak van toepassing is. Volledigheidshalve vindt hierna een verantwoording van de ladder plaats. Het plangebied ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven en de locatiekeuze gemotiveerd.
Beschrijving behoefte
Actuele marktsituatie
Momenteel is er landelijk gezien sprake van een overspannen woningmarkt. De behoefte en daarmee de vraag is groot en het aanbod blijft fors achter.
Uit actuele marktcijfers van NVM (3e kwartaal 2021), blijkt dat er in de regio Zuidwest Friesland sprake is van krapte op de woningmarkt en een grote woningbehoefte. De gemiddelde transactieprijs is het afgelopen jaar met 11% opgelopen. De gemiddelde verkooptijd is met 23 dagen extreem kort.
Het aanbod is het afgelopen jaar met 45% afgenomen. De krapte-indicator geeft een benadering voor het aantal keuzemogelijkheden dat een potentiële koper op de woningmarkt heeft. In de regio kan een potentiële koper gemiddeld uit 2 woningen kiezen. Een jaar geleden was dat nog 2,4, wat ook al te krap is. Het aanbod aan tussenwoningen, 2-onder een kapwoningen en appartementen is het meest krap (1,4). Inmiddels wordt 69% van de woningen boven de vraagprijs verkocht. Vorig jaar was dat nog 38%.
Vanuit zowel het rijk, de provincies als de gemeenten ligt er een grote opgave om de komende jaren fors meer woningen te bouwen. Niet alleen ten behoeve van het naar beneden brengen van de vraag maar ook om de leefbaarheid in de dorpen richting de toekomst te kunnen behouden. Een van de gevolgen van de huidige woningcrisis is een gebrek aan doorstroming. Een gemêleerde samenstelling van de plaatselijke bevolking is steeds minder haalbaar waardoor vereenzaming, gebrek aan ondersteuning en minimalisering van plaatselijke voorzieningen steeds meer het gevolg zijn.
Met betrekking tot het dorp Oudemirdum geldt dat per 6 april 2022 slechts 2 woningen te koop worden aangeboden op Funda. Eén van deze woningen is reeds onder voorbehoud verkocht. Dit beeld sluit aan bij de huidige situatie op de woningmarkt. De prijzen zijn nog steeds stijgende en de verwachting is dat de vraag in 2022 zelfs nog iets groter wordt. Het ligt derhalve in de rede medewerking te verlenen aan de voorgestelde ontwikkeling om het aanbod te vergroten en doorstroming te stimuleren.
Plaatselijk belang Oudemirdum is tot 2019 al veelvuldig door de dorpsgemeenschap benaderd om zich in te zetten voor een betere en afgestemde woonbehoefte in het dorp. Het huidige woonaanbod is niet meer passend bij de wensen van de inwoners. Er is al langere tijd niet meer gebouwd in Oudemirdum. Ouderen moesten verplicht verhuizen naar elders. Jongeren die zich wilden settelen konden geen woning vinden in Oudemirdum en moesten ook uitwijken. Jongeren die klein behuisd waren, wilden doorgroeien in woonvolume, maar konden geen passende woning vinden. Dit betroffen dus inwoners van Oudemirdum, met een sterke binding, die in het dorp willen blijven wonen. Het gaat om alle leeftijdsgroepen, jongeren (waaronder starters), middengroep en ook senioren die nu niet kunnen doorstromen.
Er kwamen zoveel signalen binnen bij Plaatselijk Belang dat zij een werkgroep samenstelde om de daadwerkelijke behoefte te peilen in het dorp. Via voorlichting bij Plaatselijk Belang vergaderingen, dorpskrant/sociale media zijn alle inwoners van Oudemirdum geïnformeerd met de vraag om hun visie op het bouwen van een aantal woningen te geven. Hierbij werd aangegeven dat een eventueel bouwcontingent van woningen bedoeld is voor de inwoners van Oudemirdum. Dit was ook de wens vanuit de gemeenschap en leidde tot een grote positieve respons. Er is aan de gemeenschap van het dorp duidelijk gemaakt dat het bouwen in Oudemirdum vanuit het initiatief van het dorp zelf moet komen zodat er een aantoonbare vraag ligt.
Vanuit Plaatselijk Belang is een CPO project opgestart om een woonplan te ontwikkelen. Doel is dat er doorstroming komt in Oudemirdum. Het CPO project heeft een omvang van 10 woningen, waar alleen inwoners uit Oudemirdum in mee doen. Het betreft een doelgroep die het liefst in eigen dorp wil blijven wonen. Voor de overige kernen, waar Oudemirdum onder valt, zijn tot 2025 aan aanvullende nieuwbouw 98 woningen nodig. Het benodigde bouwvolume bedraagt dan minimaal 33 woningen per jaar.
In het plangebied is een concrete vraag naar grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande woningen en twee-onder-kapwoningen. Door een ontwikkeling in het gebied, waar op basis van het huidige bestemmingsplan reeds een stedelijke functie is toegestaan, ontstaat doorstroming wat voor iedere bevolkingsgroep kansen biedt. Starters verlaten hun ouderlijk huis, jonge gezinnen kunnen doorstromen naar een eengezinswoning en oudere inwoners kiezen voor een woonvorm die past bij hun leeftijd. Zij laten vervolgens een woning achter die, na geringe aanpassing vaak bij uitstek geschikt is voor een stel of gezin. Met de bouw van 10 woningen in Oudemirdum zal binnen het dorp (binnen de gemeente) mobiliteit ontstaan waarvan enthousiasme, vooruitgang en leefbaarheid het automatische gevolg zullen zijn.
Regionale afspraken en plancapaciteit
De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2020 en 2029. Deze bouwruimte is gebaseerd op bevolking- en huishoudensprognose van de provincie Fryslân die in juni 2020 is vastgesteld. Het woningbouw aantal van 10 woningen is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026. Het plan maakt deel uit van de Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân. Het programma is hiermee in lijn met de Woonvisie De Fryske Marren 2019 – 2023.
Waarom niet binnenstedelijk
Binnen het dorpsgebied van Oudemirdum zijn nog beperkt mogelijkheden voor woningbouw. Op deze locaties kunnen hoogstens enkele woningen worden gebouwd. De binnenstedelijke locaties zijn daarnaast vooral geschikt voor appartementen ten behoeve van de doelgroep senioren. De locatie maakt volgens de provinciale verordening geen deel uit van het stedelijk gebied. Ondanks dat hier wel stedelijke functies zijn toegestaan. De locatie is daarmee uitermate geschikt om te kunnen voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen vanuit het dorp zelf. De locatie sluit aan op het bestaand stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen.
Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking
Er is sprake van een grote druk op de woningmarkt. In Oudemirdum is specifieke behoefte vanuit het dorp naar nieuwe woningen. Daarom is een CPO project opgestart. Alleen inwoners van het dorp zelf maken hier deel van uit.
Vanuit gemeentelijk beleid is behoefte naar extra woningen in de binnen het woningbouwbeleid als categorie aangewezen overige kernen. Oudemirdum maakt hier deel van uit. Het plangebied is de enige beschikbare uitbreidingslocatie waar substantieel invulling kan worden gegeven aan de vraag naar (betaalbare) grondgebonden koopwoningen voor onder meer starters en middeninkomens. De binnenstedelijke locaties zijn veelal geschikter voor appartementen ten behoeve van de doelgroep senioren.
Conclusie Rijksbeleid
Het voornemen is passend binnen het rijksbeleid.
Structuurvisie Grutsk op 'e Romte
In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld in maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het projectgebied in het deelgebied Gaasterlân. Van provinciaal belang voor dit project zijn de grotere en kleinere boscomplexen en terreinen (voormalige staten en stinzen) met formele, bijzondere aanleg.
Bij de inrichting is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. In paragraaf 2.3 en bijlage 1 van de regels wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van Grutsk op 'e Romte.
Omgevingsvisie Fryslân 2019 - De romte diele
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor dat leefbaarheid en leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden. Het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.
Dit plan voorziet in de invulling van een locatie waar op basis van het geldende bestemmingsplan reeds een stedelijke ontwikkeling is toegestaan. Het project sluit aan bij deze uitgangspunten van de provincie. Het plan doet recht aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.
Verordening Romte Fryslân
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. De verordening is daarna een aantal keren partieel herzien en wordt in 2022 vervangen door de nieuwe Omgevingsverordening.
Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)
Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand stedelijk gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan sluit aan op het bestaand stedelijk gebied.
Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2)
De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is opgenomen in paragraaf 2.3 en voor de ontwikkeling is een apart landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Zie hiervoor bijlage 1 van de regels. Hierbij is rekening gehouden met bovenstaande.
Wonen (artikel 3)
Artikel 3.1.1. van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
Regionale woningbouwafspraken
Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie tevens aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen het woonplan van de gemeente past.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân.
Ontgrondingenverordening Friesland
Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van de Ontgrondingenverordening Friesland een ontgrondingsvergunning nodig. In verband met de beoogde inrichting worden sloten en waterpartijen gegraven. Indien de waterpartij aan onderstaande voorwaarden voldoet is voor de graafwerkzaamheden geen ontgrondingsvergunning nodig en is sprake van een vrijstelling.
De dieptes van het toekomstig water is nog niet precies bekend is, maar dit zal circa 1,00 tot 1,50 m beneden maaiveld zijn. Verder wordt de af te graven gronden binnen het plangebied zelf gebruikt om het terrein op te hogen. Een en ander wordt verduidelijkt in de tekeningen die in bijlage 2 zijn toegevoegd.
Voor de onderscheidene werkzaamheden zal derhalve geen ontgrondingenvergunning zijn vereist, maar kan gebruik worden gemaakt van een vrijstelling.
Woonvisie 2019 - 2023 en Uitvoeringsprogramma Woningbouw
In de Woonvisie De Fryske Marren 2019 - 2023 heeft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 – 2023 vastgelegd. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.
De gemeente wil vooral daar bouwen waar de meeste vraag naar woningen is. In de kernen Joure, Lemmer en Balk vertoont zich een grotere vraag dan in de andere kernen, dus zal een groter deel van het uitvoeringsprogramma in deze drie kernen voorzien zijn. In de andere kernen wil de gemeente bouwen bij aantoonbare vraag. Daarbij is er extra aandacht voor starters op de woningmarkt via het aanbod van betaalbare koopwoningen en sociale huur.
De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2020 en 2029. Deze bouwruimte is gebaseerd op een bevolking- en huishoudensprognose van de provincie Fryslân die in juni 2020 is vastgesteld. Het woningbouwaantal van 10 woningen is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026. Het plan maakt onderdeel uit van de Woningbouwafspraken Regio Zuidwest Friesland en Provincie Fryslân. Het programma is hiermee in lijn met de Woonvisie De Fryske Marren 2019 – 2023.
Duurzaamheidspogramma
Op 17 november 2021 heeft de gemeente een nieuwe Duurzaamheidsprogramma vastgesteld. Dit programma gaat uit van vier thema's:
In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen dat uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat de woningen niet aangesloten worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moeten worden. De exacte uitwerking is voor het bestemmingsplan niet relevant, mits deze oplossingen binnen de regels gerealiseerd kunnen worden.
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 10 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer- of projectmerplichtig.
Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Deze m.e.r.-beoordeling is als bijlage 3 opgenomen. Hieruit blijkt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen ontstaan. Het college heeft vervolgens besloten dat een m.e.r.-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Zie hiervoor bijlage 4.
Beoordelingskader
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Categorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m |
Tabel 3: Richtafstand tot omgevingstype
Waardering omgeving
Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. Het komt erop neer dat als beoordelingskader voor een goede ruimtelijke ordening voor woningen in een 'gemengd gebied' de normen uit het Activiteitenbesluit toereikend zijn. Voor woningen in een 'rustige woonomgeving' geldt een strengere norm.
Binnen het plangebied wordt een stedelijk woonmilieu gerealiseerd. De omgeving van het plangebied karakteriseert zich als een 'rustige woonomgeving'.
Ten oosten van het plangebied, naast het perceel Boegen 2, is planologisch gezien een melkveehouderij toegestaan. Een dergelijk bedrijf is op basis van de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie 3.2. De richtafstand bedraagt 100 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. De afstand tot aan het plangebied bedraagt namelijk ruim 280 meter.
In het centrum van Oudemirdum komen enkele lichte centrumfuncties uit categorie 2 voor. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. Het centrum bevindt zich op ruim 400 meter. Verdere bevindt zich aan de noordkant van Oudermirdum een vakantiepark uit milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. Het park bevindt zich op ruim 300 meter. Aan de richtafstanden worden voldaan.
Geconcludeerd wordt dat tussen de toekomstige woningen en de bedrijfsinrichtingen rekening wordt gehouden met de richtafstanden. De bedrijfsvoering van deze bedrijven wordt dan ook niet beperkt en de toekomstige bewoners zullen hier geen overlast van ondervinden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in een rustig gebied. Vanuit de milieuzonering bestaan geen belemmeringen voor het plan.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.
Het plangebied bevindt zich binnen de geluidzone van de Boegen. Daarom is voor de ontwikkeling een geluidsonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Het geluidsonderzoek wordt als bijlage 5 toegevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB voor de totale geluidbelasting (gezoneerde wegen) wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB wordt niet overschreden, daarmee is de realisatie van het plan mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.
Wel dient er een hogere waarde te worden vastgesteld voor de twee direct aan De Boegen gesitueerde kavels/woningen. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Omdat het een klein bouwplan betreft en er voor slechts twee woningen een hogere waarde nodig is, zijn geluidreducerende maatregelen financieel niet haalbaar. Daarnaast zijn de geluidbelastingen relatief gering, zijn geluidschermen stedenbouwkundig niet gewenst.
Voor de woningen waarvoor een hogere waarde nodig is dient de karakteristieke geluidwering ten minste GA;k = 58 - 33 = 25 dB(A) te bedragen (uitgaande van de geluidbelasting exclusief 5 dB aftrek op basis van art. 110g Wgh).
Conclusie
Het omgevingsaspect geluid vormt, onder voorwaarden van het verlenen van hogere waarden. daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".
De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.
Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.
Watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Het project is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij Wetterskip Fryslân. Het toetsresultaat is als bijlage 6 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.
Primaire waterkering
Het plangebied ligt niet binnen een primaire kering.
Hoofdwatergangen en schouwsloten
In en rondom het plangebied bevindt zich geen hoofdwatergang. Wel is de sloot aan de zuidkant aangemerkt als 'Schouwwater'. De aanliggende eigenaren zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwsloten. Bij de realisatie van een plan moet het onderhoud van de schouwwatergangen gewaarborgd worden. Realisatie van plannen mag niet tot gevolgen hebben dat de schouwwatergangen onbereikbaar worden.
De sloten blijven in de gewenste situatie ongewijzigd. Er is geen sprake van dempen. Ook blijven de sloten Wanneer er wel sprake is van een demping gelden de regels beschreven in alinea 4.3.5. van de leidraad watertoets en zal een watervergunning moeten worden aangevraagd.
Vrij voor de boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem (-0,52 m NAP). Dit betekent dat het plangebied niet door een boezemkade is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Er dient daarom rekening gehouden te worden met hoogwater in het kader van regionale wateroverlast. Het bijbehorende maatgevend boezempeil is hier -0,2 m NAP. Dit peil, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen. In dit geval is de droogleggingsnorm (zie pag. 51 van de leidraad watertoets op onze website) de strengste norm. Geadviseerd wordt om een minimale aanleghoogte van +0,18 m NAP (-0,52 +0,70 m) in geval van verharding en bebouwing zonder kruipruimte. In geval van bebouwing met kruipruimte wordt geadviseerd een minimale aanleghoogte van +0,58 m NAP (-0,52 + 1,10 m). Naar schatting ligt het maaiveld tussen de +2,7 en +2,9 m NAP (Home | AHN) en voldoet daarmee aan de droogleggingsnorm.
Bij de realisatie van de bouwplannen wordt hier rekening mee gehouden.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het waterschap de volgende compensatienorm:
Omdat de verharding met meer dan 1.500 m2 toeneemt dienen compenserende maatregelen genomen te worden. Dit gaat gebeuren door in het plangebied de bestaande watergangen te vergroten en het aanbrengen van een wadi.
Afkoppelen en waterkwaliteit
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Bij de aanleg van de riolering zal aangetakt worden op het bestaande stelsel. Het vuile water zal afgevoerd worden naar de zuivering en het relatief schone regenwater zal op de naastliggende watergangen worden afgevoerd.
Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal. Bij de uitwerking van de bouwplannen wordt hier rekening mee gehouden.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
In 1999 is in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er geen verontreinigingen in de gronden aanwezig zijn. Gezien het gebruik van de gronden ten behoeve van het hobby matig houden van paarden is de verwachting dat er sindsdien ook geen nieuwe verontreinigingen zijn ontstaan. Zekerheidshalve is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd.
Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Van de boven- en ondergrond zijn meerdere mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat monsters genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740.
De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
De gehalten zijn dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
Conclusie
Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Beoordelingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.).
Onderzoek
De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode steentijd-bronstijd. Een uitsnede van de archeologische waardenkaart, voor deze periode, is weergegeven in figuur 7. Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen van meer 5.000 m². Een uitsnede van de archeologische waardenkaart, voor deze periode, is weergeven in figuur 8.
Dit bestemmingsplan maakt ingrepen van meer dan 5.000 m² mogelijk. Archeologisch onderzoek is daarom noodzakelijk. In 2003 is in het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het betreffende gebied heeft sindsdien geen veranderingen in gebruik ondergaan. Ook zijn er sindsdien geen ingrepen in de bodem plaatsgevonden. Het onderzoek is als bijlage 8 toegevoegd. Tijdens de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Een nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Vanuit archeologie gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Figuur 7 Uitsnede Friese Archeologische Monumentenkaart Extra periode steentijd-bronstijd
Figuur 8 Uitsnede Friese Archeologische Monumentenkaart Extra periode ijzertijd - middeleeuwen
Conclusie
Het omgevingsaspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.
Beoordelingskader
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Onderzoek
In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Dit blijkt uit de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) van de provincie Fryslân.
De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.3. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het IJsselmeer dat op circa 1,7 kilometer van het plangebied is gelegen. Directe effecten, zoals verstoring, verontreiniging, versnippering etc. zijn op deze afstand uit te sluiten. Indirecte hinder als gevolg van verkeersbewegingen zijn ook niet aan de orde, omdat autoverkeer de natuurgebieden niet hoeft te kruisen om de planlocatie te bereiken.
Stikstofdepositie
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie.
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied ligt op meer dan 20 kilometer afstand. Dit is het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer. Zekerheidshalve is voor de ontwikkeling een stikstofonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 9. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.
Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot beschermde gebieden, kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.
Natuurnetwerk Nederland
Een plan mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van het NNN. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN. Er worden daarom geen ingrepen voorgesteld. Vanuit het NNN zijn geen belemmeringen voor dit plan aan de orde.
Weidevogelgebieden
Het plangebied maakt ook geen deel uit van een weidevogelleefgebied. Ook vanuit hier zijn er geen belemmeringen.
Soortenbescherming
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Het plangebied betreft een in intensief in gebruik zijnde stuk grond ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Er worden geen grote ingrepen aan beplantingen en watergangen voorgesteld. De bestaande groenstructuur en waterstructuren blijven behouden. Tevens is geen sprake van de sloop van bebouwing. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.
Een (verkennend) veldonderzoek naar het voorkomen van beschermde soorten op deze locatie is dan ook niet nodig. Effecten op beschermde planten- en diersoorten worden niet verwacht.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.
Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.
Onderzoek
Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de risicokaart Fryslân geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden in de nabijheid van het plangebied. Vanuit het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden liggen op 40 µg/m³.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 10 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N359, op circa 5 kilometer ten noorden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties, luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 8,8 µg/m³ voor NO2, 13,4 µg/m³ voor PM10 en 6,4 µg/m³ voor PM2,5. De normen liggen voor NO2 en PM10 op 40 µg/m³ en voor PM2,5 op 20 µg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen, ruim onder de toegestane 35 dagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Onderzoek
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich één ruimtelijk relevante leiding waar planologisch rekening mee gehouden moet worden. Dit betreft een rioolpersleiding. Om (het onderhoud van) deze leiding te beschermen, is een regeling getroffen in het bestaande bestemmingsplan in de vorm van een beschermingszone aan weerszijden van de leiding. Deze regeling wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de aspecten kabels, leidingen en zoneringen de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan.
Toetsingskader
Ruimtelijk spoor
Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt uitgegaan van een spuitzone tussen gevoelige bestemmingen en percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Er bestaan geen wettelijke bepalingen voor de minimaal aan te houden afstanden tussen percelen waarin met gewasbeschermingsmiddelen kan worden gespoten en nabijgelegen gevoelige functies. Uit de algemene jurisprudentielijn van de Raad van State blijkt dat een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in algemene zin niet onredelijk wordt geacht. Het gaat hierbij met name om gewasbeschermingsmiddelen die bij de fruit- en bollenteelt worden gebruikt waarbij sprake is van een hoge mate aan drift (het verwaaien van spuitvloeistof tijdens de toediening van gewasbeschermingsmiddelen). Voorbeelden hiervan zijn appel- en lelieteelt. Hierbij wordt gemeten vanaf de bestemmingsgrens: vanaf de bestemming die het telen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk maakt tot aan de grens van de bestemming die de woning(en) mogelijk maakt.
In bijzondere gevallen kan met een geringere afstand worden volstaan indien daar specifiek onderzoek voor is uitgevoerd. Daarbij gaat het om het aspect gezondheid/woon- en leefklimaat en om de milieuruimte voor agrarische bedrijvigheid waarmee zij hun bedrijfsactiviteiten kunnen uitoefenen. Verder is van belang dat richtafstanden alleen van toepassing zijn op nieuwe situaties.
Milieuspoor
Voor agrarische bedrijven en tuinbouwbedrijven geldt dat zij op grond van het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rekening dienen te houden met voorwaarden en beperkingen. Daarbij gaat het onder meer om het volgende:
Toetsing
De aangrenzende percelen aan het plangebied die agrarisch in gebruik zijn hebben in het bestemmingsplan Buitengebied 2004 de bestemming 'Agrarisch gebied in een besloten landschap'. Deze gronden zijn bestemd voor uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Een agrarisch bedrijf in de vorm van een (boom)kwekerijbedrijf mag alleen op gronden die op de kaart van het bestemmingsplan zijn voorzien van de aanduiding 'bouwperceel kwekerijbedrijf'. Bovendien is in het bestemmingsplan aangegeven dat het strijdig is de gronden te gebruiken ten behoeve van een permanente omzetting, dat is langer dan een jaar, voor lelie- en bollenteelt.
Op de bestemmingsplankaart is geen aanduiding opgenomen met 'bouwperceel kwekerijbedrijf', waardoor teelt van bomen, struiken (tuin)planten en aanverwante gewassen niet mogelijk is.
Het plan betreft een woningbouwlocatie. Een woning is in het kader van ruimtelijke ordening een gevoelige functie die bescherming tegen de drift van gewasbeschermingsmiddelen behoeft. Op de aangrenzende percelen aan de noord-, oost- en zuidkant van het plangebied is gezien de agrarische bestemming het telen van gewassen en het hierbij noodzakelijke gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk. Op het noordelijk gelegen perceel wordt gewasrotatie toegepast met hoofdzakelijk maïs (2015, 2016, 2018, 2019, 2021, 2022) en aardappelen (2014, 2017, 2020). Op het oostelijk gelegen perceel vindt tevens gewasrotatie plaats met aardappelen (2014, 2017, 2020), maïs (2015, 218, 2019, 2021), uien (2016) en lelies, bloembollen en –knollen (2022). Op het zuidelijk gelegen perceel heeft in 2014 maïsteelt plaatsgevonden. Vanaf 2015 bestaat dit perceel uit blijvend grasland.
De teelt van gewassen waarbij sprake is van hoge drift is niet aan de orde op de aangrenzende percelen. De aanplant van bomen is namelijk op basis van het geldende bestemmingsplan hier niet toegestaan. Ook is het op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk om de gronden permanent te gebruiken voor lelie- en bollenteelt. Het huidige gebruik van het zuidelijk gelegen agrarisch perceel vormt geen problemen met betrekking tot het aspect spuitzones in relatie tot de planontwikkeling. Dit perceel is in gebruik als grasland, waardoor er geen of zeer beperkte toepassing van gewasbeschermingsmiddelen is. Indien wel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaats vindt, dit geldt met name voor de noordelijk en oostelijk gelegen percelen, moet voldaan worden aan de daarvoor geldende wetgeving waarbij onder meer de zorgplicht voor mens, dier, plant en water in acht moet worden genomen. Bij toepassing van gewasbeschermingsmiddelen moet altijd driftarme apparatuur worden gebruikt. Daarnaast worden vanuit het Activiteitenbesluit eisen gesteld aan de voorwaarden van toepassing (onder andere windkracht). Bovendien dragen nieuwe drift reducerende spuittechnieken bij aan verbeteringen op het gebied het gebied van milieu, waterkwaliteit, voedselzekerheid, menselijke gezondheid en arbeidsomstandigheden. Daarnaast wordt het plangebied omzoomd door bestaand opgaand groen/ bestaande boomsingel, die de woningen ook afschermt in het geval van toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
De spuitzone vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestemmingsplan 'Oudemirdum' en het 'Paraplubestemmingsplan Parkeernormen' en het Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Verkeer
De ontsluitingswegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. In de bestemming zijn ook mogelijkheden voor onder andere groen, water en parkeerplaatsen.
Wonen - 1
De beoogde woningen in het plangebied zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - 1'. Deze bestemming is bedoeld voor woningen in één bouwlaag met kap. Het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen zal ten hoogste 2 bedragen waardoor er alleen vrijstaande en halfvrijstaande woningen mogelijk zijn. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,5 en 11 meter.
Bos
Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing krijgt een strook van 5 meter aan de oostzijde van het plangebied de bestemming 'Bos'. Ditzelfde geldt voor een strook van 3 meter aan de noordkant van het plangebied.
Groen
Het centrale deel binnen de ontsluitende wegen krijgt de bestemming 'Groen'. Net als in de verkeersbestemming, zijn ook in deze openbare ruimtebestemming enkele andere functies mogelijk zoals water en parkeerplaatsen.
Leiding - Riool
Over de Boegen, ten zuiden van het plangebied, loopt een riool leiding. Deze leiding wordt, net als in het geldende bestemmingsplan, beschermd met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig. Hiervoor dient dan eerst advies bij de leidingbeheerder ingewonnen te worden.
Inspraak en overleg
In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om een ieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren zijn er verschillende inloopavonden(en) georganiseerd.
Verder is het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop zijn overlegreacties binnengekomen van de brandweer, provincie, Tennet en de Gasunie. De overlegreacties zijn als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd. Een samenvatting en inhoudelijke beantwoording hiervan is opgenomen in bijlage 14. De reactie van de provincie heeft geleid tot een toevoeging van een paragraaf over de ontgrondingenverordening Friesland. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2. De overige overlegreacties hebben niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan geleid.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van vrijdag 2 juni 2023 gedurende een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn geen schriftelijke / mondelinge zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Wel heeft Provinsje Fryslân gereageerd op het plan. De volledige inhoud hiervan is opgenomen in bijlage 15 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. De reactie heeft tot een wijziging in paragraaf 3.2 geleid/
Het betreft een initiatief dat vanuit het dorp zelf afkomstig is, de initiatiefnemers hebben met de direct betrokkenen vaak overlegd. Op 28 april 2022 is een inloopavond voor iedereen georganiseerd. Er waren ongeveer 30 belangstellenden aanwezig. In het dorp is een breed draagvlak voor het plan.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld op 20 september 2023. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
In het plangebied wordt nieuwbouw mogelijk gemaakt. De financiering voor het plan is in handen van de initiatiefnemers, die de hiervoor benodigde financiën beschikbaar hebben. Dit geldt ook voor de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan wordt dan ook economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woongebouwen en grondgebonden woningen. Dit zijn bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten.
De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt. Voor dit plan wordt een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van eventuele planschade.