direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijemirdum - Hoitebuorren 23
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Hoitebuorren 23 te Nijemirdum staat een woning. Het plan is om de woning te slopen en een nieuwe woning, even ten noorden van de bestaande woning, terug te bouwen.

De ontwikkeling is op basis van de geldende beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017' niet toegestaan (zie paragraaf 1.3). De gemeente wil medewerking verlenen aan het voornemen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Locatie

Het perceel Hoitebuorren 23 te Nijemirdum vormt het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Fryske Marren. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangegeven. Het plangebied is afgestemd op het kadastrale perceel nummer 2029 (gedeeltelijk), sectie M van de kadastrale gemeente Balk. De begrenzing van het plangebied is weergeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening 'Buitengebied Zuid West 2017', vastgesteld op 26 september 2017. Ten aanzien van het gebruik, het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden geldt de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2004.

Op basis van dit plan zijn de gronden voorzien van de bestemming Woondoeleinden en Agrarisch gebied in een besloten landschap. Het bestaande bestemmingsvlak ligt vrij strak om de woning en het bijgebouw en is circa 1000 m2. Op basis van de geldende bestemming Woondoeleinden geldt voor een hoofdgebouw (lees woning) een maximale oppervlakte van 150 m2. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen.

In de beheersverordening wordt daarnaast gesteld dat: 'Volledige herbouw van hoofdgebouwen dient in beginsel op de plek van het bestaande woonhuis plaats te vinden'.

Een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening Buitengebied Zuid West 2017 is weergeven in figuur 1.3. De nieuwe woning is gedeeltelijk geprojecteerd binnen de agrarisch bestemming. Binnen dit gedeelte van het plangebied is geen woning toegestaan. De beoogde plannen zijn daarmee in strijd met de geldende beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0004.png"

Figuur 1.3. Fragment geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Aan de Hoitebuorren 23 tussen Nijemirdum en Oudemirdum in de gemeente De Fryske Marren staat een kleine woning met aanbouw en bijgebouw. De woning heeft een lage goot- en nokhoogte (respectievelijk circa 3 en 5 meter). Bij de woning ligt een boomgaardje, met oude fruitrassen.

Het plangebied ligt in het zuidwesten van de provincie Friesland, op de rand van een hogergelegen, langgerekt zandgebied, dat van Stavoren tot aan Joure loopt. Dit zandgebied is ontstaan doordat keileem (en zand) werden opgestuwd in de IJstijd. Het gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van bossen en bosjes en heeft een kleinschalig karakter. Ook de hoge ligging en het reliëf met veel hoogteverschillen op relatief korte afstand zijn kenmerkend.

De weg Hoitebuoren ligt op de grens van het zandgebied. Direct achter de lintbebouwing aan de zuidoostzijde van de weg ligt een veel lagergelegen en natter gebied. Dit gebied watert af in zuidoostelijke richting (figuur 2.1). De Hoitebuoren is een doorgaande weg die op circa 1,5 kilometer de waterlijn van het IJsselmeer volgt. Aan de noordzijde ligt op circa 1 kilometer afstand het bosgebied van Gaasterland met het aan het dorp Nijemirdum gelegen Lycklamabos en de Rietpollen.

Aan beide zijden van de weg is lintbebouwing, veelal boerderijen, te vinden. Tussen de bebouwing zijn open ruimten. Deze lintbebouwing is met name aan de zuidoostzijde te vinden. Aan noordwestzijde is minder bebouwing aanwezig. Nabij Oudemirdum, direct aan de weg nabij Nijemirdum, ligt de bebouwing verder van de weg. Ten oosten van het plangebied is het gebied iets lager en opener. De bebouwing ligt hier niet in het lint maar verspreid over het gebied, juist verder van weg af. Deze twee ensembles vormen door de erfbeplanting rondom groene eilandjes in een open gebied.

Hoitebuorren 23 ligt aan de noordwestzijde van de weg, en is het laatste huis vanaf Oudemirdum dat direct aan de weg ligt (figuur 2.2). Hoewel het plangebied op het hogergelegen zandgebied ligt, is de omgeving hier vrij open en relatief lager (circa 2 meter boven NAP). Ten westen van het plangebied loopt het gebied snel op. Aansluitend ligt een eeuwenoud bouwland dat door het opbrengen van mest extra is verhoogd; op de perceelsgrens is het stijlrandje van de es nog aanwezig.

Een vooraanzicht van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied en omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.2. Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0007.png"

Figuur 2.3. Vooraanzicht huidige situatie

2.2 Voorgenomen initiatief en ruimtelijke kwaliteit

De gewenste situatie bestaat uit de sloop van de oude woning en het daarbijhorende bijgebouw en de bouw van een nieuwe woning en een bijgebouw net ten noorden van de bestaande bebouwing. De locatie van de nieuwe woning ten opzichte van de oude bebouwing is weergeven in figuur 2.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0008.png"

Figuur 2.4 Ligging nieuwe woning ten opzichte van oude bebouwing

Omdat de nieuwe woning verder vanaf de weg komt te liggen, wordt de bestaande inrit verlengd naar de nieuwe bebouwing. De boomgaard en bestaande boomwal op het perceel blijven intact. De nieuwe bebouwing betreft een woonhuis met twee verdiepingen, voorzien van een schuine kap. Ten oosten van de woning wordt een garage/ schuur gerealiseerd. Een impressie van de gewenste bebouwing is weergeven in figuur 2.5 en figuur 2.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0009.png"

Figuur 2.5 Aanzicht woning vanaf de zuidoostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0010.png"

Figuur 2.6 Aanzicht woning en bijgebouw vanaf de noordwestzijde

De oppervlakte van de woning bedraagt 150 m2 met een overstek van circa 10m2 en de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 60 m2 met een overstek van 60 m2. Vanwege de cultuurhistorische waarden van het plangebied en de ligging in het buitengebied, is een goede landschappeijke inpassing noodzakelijk. In de volgende paragraaf wordt daar uitgebreid op ingegaan.

2.3 Landschappelijke inpassing

Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Deze is als bijlage Bijlage 2 bij de regels toegevoegd en gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting. Dit houdt in dat de inrichting van het plangebied moet voldoen aan het landschappelijk inpassingsplan. De woning wordt binnen de bestaande verkavelingsstructuren geplaatst. Deze bestaande verkavelingsstructuur wordt versterkt door het doortrekken van de bestaande erfbeplanting. Door het iets verder naar achteren plaatsen van de woning wordt de ligging op de overgang van het hogere (west) naar het lagere (oost) deel van de zandrug versterkt.

De bestaande beplantingsstrook aan de westzijde blijft behouden. Ook de bestaande boomgaard aan de westzijde blijft behouden. In de beplantingsstrook staan soorten die passen op de zandgronden van Gaasterland als hazelaar, kornoelje, wegedoorn, lijsterbes, hondsroos, egelantier, kardinaalsmuts. Indien nodig wordt de strook aangevuld met de hier genoemde soorten.

De boomgaard bestaat uit (deels hoogstam-) fruitbomen zoals peer, appel, pruim en kers. Eventueel kan een deel van de bestaande fruitbomen verplaatst worden naar voren of naar de oostzijde. In figuur 2.7 is een impressie van de landschappelijk inpassing opgenomen. Voor de uitgangspunten wordt verwezen naar de bijlage bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPNIM22HOITEBUOR23-VA01_0011.png" Figuur 2.7 Situatietekening inclusief landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Friesland onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording moet bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

In dit bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bouw van één woning is op basis van jurisprudentie geen verstedelijking en reeds toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte 2014

In de Verordening Romte Fryslân stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Het perceel betreft een recreatiewoning, waarvan de functie wordt gewijzigd naar regulier wonen.

Saldoregeling woningen

In artikel 1.5.1 is bepaald dat een nieuwe woning in het landelijk gebied kan worden toegestaan in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, indien:

  • a. per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt, en
  • b. in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en
  • c. het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m², en
  • d. de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is en blijft sprake van één woning. Verder wordt rekening gehouden met een maximaal oppervlakte van 300 m2 en wordt de woning op een zorgvuldige wijze in het landschap ingepast.

Wonen

In artikel 3.1.1 is bepaald dat in woningbouw kan worden voorzien indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierop wordt in paragraaf 3.3 ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.1.1 lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.2 Ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten binnen het plangebied blijven behouden. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.7.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels van de Verordening Romte Fryslân.

Grutsk op é Romte

In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.

Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling dat zich binnen de bestaande landschappelijke contouren plaatsvindt. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden met dit plan niet aangetast. De nieuwe woning wordt op een goede manier landschappelijke ingepast.

Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Dit houdt in dat nieuwe ontwikkelingen voort bouwen op bestaande omgevingskwaliteiten. Er is hierbij aandacht voor eigenheid en identiteit. Bij de bouw van de nieuwe woning wordt nauw aangesloten op de bestaande landschapsstructuur.

In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt verder ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die -een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt hieraan aandacht besteed.

3.3 Gemeentelijk beleid

Visie De Fryske Marren

In de 'Visie de Fryske Marren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.

Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor kansen. Initiatieven worden gefaciliteerd met maatwerk naar aard en schaal van de woonomgeving.

Het herontwikkelen van het perceel biedt kansen voor het versterken van de kwaliteit van het landschap. De waarde van het landschap blijft minimaal behouden.

Woonvisie 2014-2018 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026

In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014-2018. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.

In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is geen sprake van het toevoegen van extra woningen. Er is en blijft sprake van de planologische mogelijkheid van één woning. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma.

Welstandnota De Fryske Marren 2014

De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Fryske Marren 2014 gewijzigd vastgesteld. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. De welstand toetst of een bouwplan aan de minimale beeld- en kwaliteitseisen voldoet en past in de omgeving. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.

Het plangebied ligt in welstandsgebied 'Stuwwallenlandschap'. Dit betreft een standaard welstandsgebied. Het stuwwallandschap is een van de buitengebieden van de gemeente. Dit is het meer besloten deel van het buitengebied dat zich uitstrekt over de hogere zandgronden en de karakteristieke keileemruggen van Gaasterland tot aan Joure. In het stuwwallengebied is de verkaveling divers en blokvormig, afgewisseld met opstrekkende verkaveling. Het centrale plateau in Gaasterland is vrijwel onbebouwd gebleven. In het gebied zijn er stinzen (terreinen) aanwezig. Vanaf de 17e tot en met de 20e eeuw zijn landgoederen ontwikkeld en bossen aangelegd. Hout- en tuinwallen bevinden zich op de randen van het plateau, er is veel beplanting rond de erven. Door deze landschappelijke kenmerken is het landschap minder open dan bijvoorbeeld het Veenlandschap. De bebouwing staat daarom meer op zichzelf dan in andere buitengebieden. Hierdoor is een gevarieerder bebouwingsbeeld mogelijk, zonder dat dit een rommelig totaalbeeld oplevert. Door het gevarieerde gebruik van het gebied (recreatie, bosbouw, landgoederen, boerderijen, wonen) is er daadwerkelijk een gevarieerd bebouwingsbeeld ontstaan.

Het is een aantrekkelijk, gevarieerd landschap waarin -als het gaat om bouwen en verbouwen- veel vrijheid mogelijk is. Wel moet er zorgvuldig omgegaan worden met het karakter van met name grootschalige bebouwing: kleinere volumes vallen gemakkelijk weg in het geheel, bij grotere volumes is dit minder het geval. Het welstandsbeleid is gericht op het zoveel mogelijk handhaven van het karakteristieke bebouwingsbeeld. In geval van verbouwing, wijziging of uitbreiding van traditionele boerderijen en woningen zullen de bestaande bebouwingskarakteristieken van het betreffende pand worden gerespecteerd.

De welstandscommissie heeft het bouwplan getoetst aan de welstandscriteria en heeft schriftelijk laten weten dat het plan uitzicht biedt op postieve welstandsadvisering. Ter advies wordt nog meegegeven dat het bijgebouw visueel verkleind zou kunnen worden door verlaging van de rechtergoot. Het advies is als Bijlage 1 opgenomen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Verkeer en parkeren

Om de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie te bepalen is gebruik gemaakt van de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' d.d. 23 februari 2018 en 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van CROW (publicatie 317).

Het plangebied wordt via de Hoitebuorren ontsloten. Er is sprake van een overzichtelijke verkeerssituatie. Op het perceel is voldoende ruimte om te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente. Voor de toekomstige permanente woning kan aangesloten worden bij het kencijfer voor 'Koop, huis, vrijstaand'. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 8,2 mvt/etmaal per woning. In de toekomstige situatie is daarmee sprake van een 5,5 verkeersbewegingen. Dit aantal kan zich gemakkelijk over de Hoitebuorren afwikkelen. De afwikkeling van het verkeer zal daardoor niet voor problemen zorgen.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden.

De omgeving van het plangebied karakteriseert zich als een 'gemengd gebied'. In de directe omgeving bevinden zich namelijk woon -en agrarische bedrijfsfuncties op korte afstand van elkaar.

In het plangebied wordt met dit bestemmingsplan de planologische mogelijkheid gecreëerd een nieuwe woning te realiseren. Deze mogelijkheid is op basis van het geldende bestemmingsplan ook al toegestaan. Alleen wordt de woning nu meer naar achteren geplaatst op het perceel. Ten oosten van het plangebied, op het perceel Hoitebuorren 6a, is planologisch gezien een melkveehouderij toegestaan. Een dergelijk bedrijf is op basis van de VNG-publicatie ingedeeld in milieucategorie 3.2. De richtafstand bedraagt 50 meter in gemengd gebied en deze maximale richtafstand betreft het milieuaspect geur. Voor geluid en stof is de richtafstand kleiner. Aan de richtafstand van 50 meter wordt voldaan. De afstand van de gevel tot de grens van de inrichting van het agrarisch perceel bedraagt 50 meter. Feitelijk worden op het perceel geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd. Planologisch zijn er dan ook geen beperkingen.

In het plangebied kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd worden zonder dat omliggende bedrijven beperkingen worden opgelegd. Het aspect milieuzonering staat de uitvoerbaarheid van het plan dan ook niet in de weg.

4.3 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied bevindt zich binnen de geluidszone van de Hoitebuorren. Voor het plan is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat voor de woning de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB wordt overschreden. De hoogst berekende waarde bedraagt Lden = 56 dB exclusief aftrek. Bij een dergelijke geluidbelasting bedraagt de aftrek 3 dB, zodat er wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van Lden = 53 dB. Daarmee is de realisatie van het plan is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.

Wel moet er een hogere waarde worden vastgesteld. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Omdat het een klein bouwplan betreft en er voor slechts één woningen een hogere waarde nodig is, zijn geluidreducerende maatregelen financieel niet haalbaar. Daarnaast zijn geluidschermen stedenbouwkundig niet gewenst. Tenslotte ontstaat er feitelijk al een verbeterde situatie omdat de nieuwe woning verder van de weg komt te liggen dan de bestaande woning (en daarmee een lagere geluidbelasting heeft).

 

Voor de woning dient de karakteristieke geluidwering ten minste GA;k = 56 - 33 = 22 dB(A) te bedragen (uitgaande van de geluidbelasting exclusief 3 dB aftrek op basis van art. 110g Wgh). Met energiezuinige en gasloze bouw kan daar naar verwachting zonder aanvullende voorzieningen aan worden voldaan (geen ventilatieroosters e.d.). De rapportage is opgenomen in bijlage 2. Het ontwerpbesluit hogere waarde wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

4.4 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

Watertoets

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Het project is via www.dewatertoets.nl aangemeld bij Wetterskip Fryslân. Het toetsresultaat is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst van de watertoets is dat een normale procedure moet worden doorlopen. Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het waterschap.

Verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het waterschap de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

In de huidige situatie is de oppervlakte van de verharding (bebouwing en bestrating) circa 293m2. In de nieuwe situatie zal de oppervlakte van de bebouwing en bestrating circa 545m2 bedragen. Er is dus sprake van een toename van 252m2. Omdat de verharding met minder dan 1.500 m2 toeneemt zijn compenserende maatregelen niet nodig.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemde advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

4.5 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie. De ontwikkeling vindt plaats op gronden waar op basis van het geldende bestemmingsplan de woonfunctie reeds is toegestaan.

Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan beoordeeld worden of de milieuhygienische bodemkwaliteit voldoende geschikt is. Op het perceel blijkt een milieuverdachte deellocatie aanwezig, namelijk een strook langs de schuur met asbestverdachte golfplaten. De rest van het terrein is onverdacht. Uit het onderzoek blijkt dat er geen aanleiding is voor aanvullend onderzoek omdat de gemeten gehaltes en concentraties dusdanig zijn dat er geen milieuhygienische belemmeringen zijn voor de woonfunctie. Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, alsmede een karterend onderzoek voor de periode steentijd-bronstijd.

Het plangebied kent een oppervlakte van circa 7.500 m2. Het merendeel van deze oppervlakte behoudt de agrarische bestemming en zal niet worden bebouwd. De woonbestemming heeft een oppervlakte van circa 2.300 m2. Binnen deze bestemming wordt een nieuw hoofd- en bijgebouw gerealiseerd. Door deze oppervlakte worden met dit plan geen bodemingrepen voorgesteld die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden (>5.000 m²). De kans op archeologische vondsten is klein. Derhalve is geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek. Als er onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag. Zekerheidshalve is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen. Onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 5.000 m2.

4.7 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zelf is geen sprake van cultuurhistorische waarden. De in het plangebied aanwezige landschapselementen hebben geen monumentale of karakteristieke waarde. Wel kan de 'kavel' van cultuurhistorische waarde zijn. Het plangebied maakt deel uit van de verkavelingstype 'divers'. Hieronder zijn enkele kleine gebieden geschaard, rondom Mirnserklif en ‘De Kooi’ ten zuiden van Bantega. Met dit plan blijft de bestaande verkaveling ongewijzigd en daarmee behouden. Voor de ontwikkeling is verder een landschappelijk inpassingsplan gemaakt, waarbij rekening is gehouden met de cultuurhistorische kwaliteiten. Vanuit het omgevingsaspect cultuurhistorie bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS). Binnen deze gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

De gronden rondom het plangebied maken geen deel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op 300 meter afstand. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied (sloop -en nieuwbouw vrijstaadne woning) treden geen nadelige effecten op voor dit natuurgebied.

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het IJsselmeer (circa 1,7 kilometer) en de Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (circa 6,8 kilometer). Gezien de beperkte omvang van onderhavig plan, namelijk de sloop van een bestaande woning en de bouw van een nieuwe, gasloze woning, is het niet waarschijnlijk dat dit plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden.

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Hieruit blijkt dat er geen significante toename is van stikstof op gevoelige gebieden als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied. Het rapport is als Bijlage 5 opgenomen.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Hieronder zijn de bevindingen per soort weergegeven.

Huismussen

De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen in de te slopen woning met aanbouw kan niet op voorhand worden uitgesloten. Er is nader onderzoek nodig om de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismussen vast te stellen, dan wel uit te sluiten. Daartoe moeten twee gerichte veldbezoeken worden uitgevoerd tussen 1 april – 15 mei, wanneer de trefkans het hoogst is.

Vleermuizen

In de te slopen woning kunnen kraam-, zomer-, paar- en winterverblijfplaatsen van diverse soorten vleermuizen aanwezig zijn. Gezien de aard van de werkzaamheden kunnen negatieve effecten op verblijfplaatsen niet worden uitgesloten. Er is nader onderzoek nodig om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen vast te stellen dan wel uit te sluiten.

Ook kunnen er kraam-, zomer-, paar- en winterverblijfplaatsen van diverse soorten vleermuizen aanwezig zijn in een berk ten zuidwesten van de te slopen woning. Als deze berk niet kan worden gehandhaafd moet de berk bij nader onderzoek worden beoordeeld op de aanwezigheid van vleermuizen.

Zorgplicht

De algemene zorgplicht geldt voo elke soort in Nederland. Bij de uitvoering van de plannen moet daarmee rekening worden gehouden. Aan de zorgplicht wordt voldaan door eventueel aangetroffen dieren de kans te geven om te vluchten of te verplaatsten naar een plek in de omgeving die niet onder invloed staat van werkzaamheden.

Conclusie

Bij de uitvoering van de plannen moet rekening worden gehouden met broedvogels door buiten het broedseizoen te werken. Er is nader onderzoek nodig naar jaarrond beschermde nesten van huismus en naar de aanwezigheid van vleermuizen in de woning. Als de berk bij de woning wordt gekapt, is ook hier nader onderzoek nodig.

Als er jaarrond beschermde nesten van huismussen of kraam-, zomer-, paar- of winterverblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen, is ontheffing nodig van de Wet natuurbescherming die bij het bevoegd gezag, de provincie Fryslân, moet worden aangevraagd. Deze ontheffing wordt in de regel afgegeven onder de voorwaarde dat er mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.

Er is vanuit ecologie geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan, mits voorafgaand aan de sloop van de woning nader onderzoek wordt gedaan en eventuele mitigerende en compenserende maatregelen worden uitgevoerd.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet in invloedsgebieden van risicobronnen. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

Naar aanleiding van het vooroverleg heeft brandweer Fryslân aangegeven dat er binnen een afstand van 100 meter een brandkraan zal worden aangelegd.

4.10 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Het besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Er wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Verder geldt de woning niet als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.

4.12 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts één woning mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Daarnaast wordt de ontwikkeling, gelet op de aard en de omvang, ook niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject worden per geval concrete omstandigheden beoordeeld, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval is slechts sprake van de sloop van een bestaande woning en de bouw van een nieuwe woning buiten de bestaande woonbestemming. Er is en blijft sprake van een vorm van wonen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Met dit bestemmingsplan is sprake van een beperkt ruimtebeslag ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen plaats op de wijze van ontsluiting en wordt de parkeerbehoefte, net als in de huidige situatie, binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een hogere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de woonbestemming en in de regels (per bestemming) zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het voormalige bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Buitengebied 2004.

Agrarisch - Besloten landschap

Het merendeel van het plangebied behoudt de bestemming 'Agrarisch - Besloten landschap'. Binnen deze bestemming wordt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gronden vastgelegd.

Wonen

Het woonperceel krijgt de bestemming Wonen. Het plan biedt mogelijkheden voor het wonen, in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Er is binnen de bestemming Woondoeleinden één vrijstaande woning toegestaan die binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd. De oppervlakte bedraagt maximaal 150 m2. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij zal ten hoogste 60 m² bedragen.

Waarde - Archeologie

Het plangebied heeft een omvang van circa 7.500m2. Op grond van de archeologische verwachtingswaarde, is nader onderzoek nodig bij ontwikkelingen van 5000m2 of meer. De woonbestemming biedt ruimte voor het oprichten van bouwwerken, deze heeft een oppervlakte van 2.300m2 waardoor archeologisch onderzoek in principe niet nodig is. Zekerheidshalve is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' opgenomen waarbij onderzoek wordt verplicht bij ingrepen groter dan 5.000 m2.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de overlegpartners. Er zijn reacties ontvangen van de provincie, de brandweer en Tennet. Deze reacties zijn in Bijlage 7 opgenomen. Naar aanleiding daarvan is het ontwerpbestemmingsplan op enkele punten aangevuld. Het bestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt vervolgens zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval wordt een planschade overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Verder is geen kostenverhaal van toepassing. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan om geen exploitatieplan vast te stellen.