direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Joure, Woudfennen III 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPJRE17WOUDFENNEN3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente De Fryske Marren is bezig met een actualisering van haar geldende bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening stelt de verplichting aan de gemeente om haar bestemmingsplannen eens in de tien jaar te actualiseren. Zo dient ook het geldende bestemmingsplan voor het Bestemmingsplan Woudfennen III geactualiseerd te worden. Het geldende plan is op 4 februari 2007 door de raad van de (toenmalige) gemeente Skarsterlân vastgesteld en op 29 mei 2007 door Gedeputeerde Staten van Fryslân goedgekeurd.


Het belangrijkste uitgangspunt van een actualisatie is dat de actuele (planologische en/of vergunde) situatie wordt vastgelegd voor de komende 10 jaar, en dat, waar mogelijk, wordt aangesloten bij de geldende planologische regelingen. Bestaande rechten worden hierbij zoveel mogelijk weer overgenomen, indien en voor zover dit bij inachtname van andere (sectorale) wetgeving gestand kan blijven. Er zijn in de afgelopen tien jaar enkele beperkte procedures gevolgd. Deze wijzigingen zijn dan vigerend ten opzichte van het moederplan, en zullen dan ook overgenomen worden in deze actualisatie. Er is een inventarisatie uitgevoerd, zodat de meest actuele situatie in beeld is voor het leggen van de meest passende bestemmingen. Ook is rekening gehouden met recent beleid en regelgeving.

1.2 Ligging plangebied

Op de volgende afbeelding is aangegeven waar het plangebied zich bevindt. Het bedrijventerrein bevindt zich ten zuidwesten van Joure. De exacte begrenzing van het plangebied is afgestemd op de omliggende bestemmingsplannen en is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE17WOUDFENNEN3-VA01_0001.png"

Afbeelding: Begrenzing bestemmingsplan

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het nu vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Woudfennen III", vastgesteld door de raad van de (toenmalige) gemeente Skarsterlân op 4 februari 2007.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Joure, Woudfennen III 2017' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.1940.BPJRE17WOUDFENNEN3-VA01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Huidige situatie

Het bedrijventerrein Woudfennen III is onderdeel van het bedrijventerrein Woudfennen dat zich ten zuiden van Joure bevindt. Het bedrijventerrein sluit ten noorden direct aan op de bebouwing van de plaats Joure. Het zuiden van het bedrijventerrein grenst aan de A7, welke via de afslag Joure West mede zorgt voor de ontsluiting en bereikbaarheid van het bedrijventerrein. De bedrijventerreinen Woudfennen I en II maken planologisch deel uit van het bestemmingsplan 'Joure Bedrijventerreinen (2012)'.

Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het bedrijventerrein opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE17WOUDFENNEN3-VA01_0002.png"

Afbeelding: Luchtfoto Woudfennen III

Het bedrijvenpark is vooral gericht op de kleine en middelgrote kennisintensieve bedrijven met een beperkte verkeersaantrekkende werking en een beperkte milieubelasting in de productie- en dienstverlenende sector met een representatieve uitstraling, zoals ingenieursbureaus, accountancy-bedrijven en andersoortige advies-en dienstverlenende bedrijven en bedrijven in de hoogwaardige productie-sfeer, zoals hard- en software producenten/leveranciers, fijnmechanische productiebedrijven et cetera. Deze bedrijven passen bij de schaal van Joure.

2.2 Ruimtelijke uitgangspunten

De omvang van het bedrijvenpark is afgestemd op de vraag naar bedrijfsgronden in het jaar 2007. In die tijd bevatte het plangebied 15,3 hectare uitgeefbaar terrein. Momenteel zijn een groot aantal kavels verkocht, maar is er nog ruimte voor bedrijven om zich op het bedrijventerrein te vestigen. Dit kan alleen binnen de huidige planologische regelgeving en de ruimtelijke en functionele uitgangspunten die voor het bedrijventerrein Woudfennen III gelden.

Bedrijvenpark Woudfennen is nadrukkelijk als "hoogwaardig bedrijvenpark" met een zekere allure ingericht. Het plangebied is volgens de volgende uitgangspunten ingericht:

  • Het bedrijventerrein kent een ruime opzet, waarbij de uit te geven grond circa 60% is van de oppervlakte van het totale plangebied;
  • In het plangebied is veel groen en water aangelegd, waarbij aangesloten is bij de eerste fase van de Woudfennen en de bestaande lijnen in het landschap;
  • Het bedrijventerrein kent een adequate ontsluiting;
  • Er is gekozen voor een hoogwaardig materiaalgebruik wat betreft bestrating, verlichting en bewegwijzering;
  • De bedrijfsbebouwing is overwegend kleinschalig en milieuvriendelijk van karakter met een zeer representatieve uitstraling.


Met het oog op het representatieve karakter van het bedrijvenpark is de representatieve voorzijde van de bebouwing op de hoofdontsluitingsroute of op de buitenrand (A7 of Séwei) georiënteerd. Productie- en opslagactiviteiten buiten de gebouwen zijn strijdig met de kwaliteitsdoelstellingen voor het terrein. De onbebouwde ruimte van de percelen heeft aan de voorzijde een inrichting gekregen in overeenstemming met het parkachtig karakter van het gebied. Water en groen zijn hiervoor de aangewezen middelen geweest. Op het terrein is naast de noodzakelijke verkeersruimte tevens voldoende ruimte voor parkeergelegenheid voor het eigen wagenpark, de auto's van medewerkers en bezoekers. In sommige gevallen is wegens de belevingswaarde van het terrein op de achterterreinen, afschermende beplanting aangebracht. Afscheidende hekwerken zijn binnen het plangebied niet toegestaan, tenzij de hekwerken uit het zicht aan de achterzijde van de bebouwing zijn geplaatst èn in een ruime zone met opgaand groen zijn opgenomen.

Conform het bestemmingsplan Woudfennen III 2007 mag ten hoogste 1000 m² grondoppervlak per bouwperceel worden bebouwd. Bij afwijking kan bebouwing tot 3000 m² worden toegestaan. Bij gebouwen van meer dan 1000 m² dient een zodanige geleding in de bebouwing tot uiting te komen dat daaruit een kleinschalig karakter spreekt.

Indien een gebouw zich tot meerdere wegzijden richt, dient er sprake te zijn van meerzijdige representativiteit van het gebouw.

Het gemeentebestuur biedt in het plangebied ruimte voor architectuuropvattingen van individuele architecten, mits deze in hun vormgevingsconcept refereren aan een aantal criteria en er een samenhang binnen het bedrijvenpark blijft:

  • de bebouwing dient onder architectuur te worden gebouwd;
  • het parkachtige karakter van het gebied dient ondersteund te worden door de omgeving, materiaalgebruik en de kleurstelling van de bebouwing;
  • de vormgeving van de bebouwing dient te refereren aan de soort bedrijvigheid op het terrein: schone en hoogwaardige technieken en diensten;
  • de architectonische vormgeving dient tevens te refereren aan het stedenbouwkundige concept (massa en oriëntatie).

Bedrijven die zich in de toekomst op het bedrijventerrein willen vestigen zullen moeten voldoen aan bovenstaande ruimtelijke uitgangspunten.

2.3 Functionele uitgangspunten

Het bedrijvenpark is bedoeld voor kleine tot middelgrote, milieu-vriendelijke en hoogwaardige bedrijven die zich zodanig willen vestigen dat:

  • het bedrijf goed bereikbaar is voor haar klanten en leveranciers in de regio, maar ook in de rest van het land en wellicht daarbuiten;
  • de omgeving een prettige woon-, werk- en recreatiesituatie biedt voor haar personeelsleden;
  • de afstand tot de centrumvoorzieningen gering is;
  • de vestigingslocatie een hoge mate van representativiteit uitstraalt;
  • de bebouwing van de verschillende bedrijven binnen het park een zekere allure heeft die het "kennisintensieve" karakter van de bedrijven uitstraalt;
  • er een hoge mate van zekerheid is dat ook de buurman aan de voorgaande kwaliteitseisen hecht, zodat het imago van het bedrijf en van het bedrijfsterrein niet door de vestigingssituatie zal worden geschaad.


Binnen het onderhavige plangebied zijn milieuvriendelijke bedrijven toegestaan, passend bij de aard en het profiel van het terrein. In het algemeen zijn bedrijven uit de categorieën 1, 2 en 3.1 uit de VNG-nota Bedrijven en Milieuzonering toegestaan, echter met uitzondering van:

  • uitgesproken productiebedrijven (de meeste typen bedrijven uit de SBI-categorieën 20 - 39);
  • bouwnijverheidsbedrijven (SBI-code 45);
  • bepaalde typen groothandel (SBI-code 51);
  • detailhandel en horeca (meeste SBI-codes 52, 55);
  • wegvervoer, veem- en pakhuisbedrijven (SBI-code 60, 63);
  • milieu- en overige dienstverlening (deels 80-92).

De categorisering van de toegestane bedrijven vindt plaats in zones, waarbij de rondom de gevoelige functies, zoals wonen en maatschappelijke functies, geldt dat daar lichtere bedrijvigheid met een categorie van maximaal 2 kan worden toegestaan. Buiten deze zones is een maximale categorie van 3.1 toegestaan.

In de huidige planologie worden, alleen inpandige, bedrijfswoningen bij afwijking niet op het hele terrein toegelaten, maar uitsluitend in het gebied dat op de verbeelding is aangeduid met "bedrijfswoningen toegestaan". Vrijstaande bedrijfswoningen zijn niet toegestaan op het bedrijvenpark. Deze zone valt buiten de geluidszones van A7 en Séwei.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Het rijksbeleid is hiertoe niet van belang. Het plangebied raakt namelijk geen belangen die zijn vastgelegd in het Rijksbeleid zoals de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Er wordt achtereenvolgens ingegaan op het provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied.

3.1 Provinciaal beleid

In het Streekplan (vastgesteld op 13 december 2006) staan de relaties tussen steden en platteland centraal. Er is sprake van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland. Met concentratie wordt de benodigde massa, schaal en draagvlak verkregen voor het optimaal benutten van stedelijke potenties. De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt regels aan bestemmingsplannen. Joure is aangeduid als ‘regionaal centrum' en is onderdeel van het 'stedelijk bundelingsgebied' Heerenveen-Joure. Joure biedt met de Woudfennen een bedrijvenlocatie voor met name het hoogwaardige segment, inclusief kleinschalige (boven)lokale kantoren. De provincie streeft naar verbetering van de doorstroming op de A6/A7. Voor de verbinding Heerenveen-Joure wordt daarbij ook het onderliggend wegennet betrokken. Wat betreft de detailhandel blijft buiten de centra van plaatsen als Joure alleen grootschalige bedrijven met een volumineus assortiment toegestaan. Daarbij houdt de provincie rekening met een goed functionerend kernwinkelgebied: perifere detailhandel is toegestaan voor zover deze binnen de kernwinkelgebieden moeilijk inpasbaar is dan wel afbreuk doet aan de kwaliteit ervan. De provincie houdt vast aan het uitgangspunt dat in de regionale centra alleen kleinschalige kantoren mogen worden gevestigd, met een maximale oppervlakte van 1200 m². Woudfennen III ligt aan de rand van het ‘invloedsgebied’ van de A7 tussen Heerenveen en Joure. Het bedrijventerrein is goed ontsloten vanaf de A7 en de Séwei. De bestemmingsplanregeling is afgestemd op de Verordening Romte Fryslân 2014.

Verder zijn op basis van provinciaal beleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.

3.2 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Voor wat betreft de ontwikkeling van Woudfennen III biedt het bedrijventerrein de mogelijkheid voor de vestiging van hoogwaardige, kennisintensieve, weinig hinder veroorzakende bedrijven. In het plangebied is daarvoor nog uitgeefbare grond beschikbaar. Voor wat betreft de bestaande bedrijven in Joure, geldt allereerst de bestaande situatie als uitgangspunt. Voor de op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven, geldt echter wel dat, in het kader van de bedrijfszekerheid en de toekomst van bedrijven, enige ruimte voor ontwikkeling mogelijk is. Passend binnen de ruimtelijke kaders van het bedrijventerrein, kan dus uitbreidingsruimte worden geboden aan de verschillende bedrijven. Bedrijven die als te groot of te zwaar worden ervaren voor het bedrijventerrein en/of niet voldoen aan het beoogde profiel, worden verwezen naar andere bedrijventerreinen.

Visie De Friese Meren

Per 1 januari 2014 zijn de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân tot de nieuwe gemeente De Fryske Marren gefuseerd. In de Visie De Friese Meren, vastgesteld op 4 februari 2014, beschrijft de gemeente hoe de nieuwe gemeente er uit ziet en wat haar ambities zijn. Ruimtelijk gezien is de gemeente De Fryske Marren een krachtige plattelandsgemeente. Het totale gebied kenmerkt zich door een krachtige variatie in landschap, met gaasten, weidegebieden, water, bossen en verschillende woonmilieus. De gemeente onderschrijft de kracht van water als beeldbepalend element. Illustratief hiervoor is de ligging aan het IJsselmeer met het unieke kliffenlandschap, de aanwezigheid van het merendeel van de Friese meren in de gemeente, Lemmer als oud vissersdorp, en een toeristische watersportsector van internationale allure. Daarnaast vraagt de van oudsher aanwezige samenhang tussen cultuur, taal, historie, Friese identiteit, bedrijvigheid en agrarische sector om een balans in behoud en ontwikkeling. In breder geografisch perspectief heeft De Fryske Marren een kansrijke ligging. Aan de poort van Fryslân gesitueerd is er zowel over de weg (A6 en A7) als het water (IJsselmeer, Prinses Margrietkanaal, Tsjûkemar) sprake van goede verbindingen met de regio, de rest van Nederland en Europa. De fusiegemeente streeft er naar de kwaliteiten en de kansen die het gebied kent optimaal en in samenhang te benutten.

Welstandsnota

De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota (april 2015). Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, de stedenbouwkundige en de architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. In de nota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken. Wat welstand betreft valt het gebied onder de categorie Representatieve bedrijventerrein volgens hoofdstuk 7.5 van de welstandsnota, waarbij specifieke criteria van toepassing zijn.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan

Het "Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) De Fryske Marren” is in juni 2016 vastgesteld, waarin het verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd. De wegen op het bedrijventerrein Woudfennen III is hierin gecategoriseerd als verblijfsgebieden, waar een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt. De inrichting van de wegen sluit aan bij die van het verblijfsgebied. Doorgaand en sluipverkeer is in Woudfennen in principe niet aanwezig en hoeft daarom ook niet ontmoedigd te worden. Het verkeer dat zich over het bedrijventerrein verplaatst is hoofdzakelijk bestemmingsgericht verkeer ten behoeve van de bedrijven op Woudfennen III.

Conclusie toetsing aan het beleid

Omdat de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, kan gesteld worden dat zowel het provinciale beleid als het gemeentelijke beleid de uitgangspunten van dit bestemmingsplan niet in de weg staan. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Verder is per 7 juli 2017 een aanpassing van het Besluit milieueffectenrapportage in werking getreden.

4.1 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met het aspect bodem. Een onderzoek is daarbij in de meeste gevallen nodig. In dit actualisatie bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, anders dan volgens het huidige bestemmingsplan uit 2007. Een nader onderzoek in dit kader is daarom niet nodig.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect bodem levert geen belemmering op.

4.2 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het plangebied valt onder het beheer van Wetterskip Fryslân , dat zorg draagt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, het water op peil houden in sloten, vaarten en kanalen om droogte en wateroverlast tegen te gaan, het zuiveren van afvalwater van huishoudens en bedrijven en het beheren en bewaken van dijken, kaden en oevers.

Er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats ten opzichte van de huidige planologie en er vindt hooguit een bescheiden verandering van gebruik van enkele gebouwen plaats. Het terrein is aangelegd. De watertoets is pro forma doorlopen. Met de gegevens die zijn opgegeven is uitgekomen op de procedure 'geen waterschapsbelang'. Echter liggen in het plangebied wel objecten en belangen van Wetterskip Fryslân waar in het kader van de ruimtelijke ordening rekening mee gehouden moet worden. Derhalve heeft het Wetterskip Fryslân een wateradvies opgesteld, welke volledig is opgenomen in Bijlage 1.

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid. Dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht, bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen en door hoog genoeg te bouwen.

Klimaatadaptie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. De Klimaateffectatlas (http://www.ruimtelijkeadaptatie.nl/nl/klimaateffectatlas) kan geraadpleegd worden om (toekomstige) dreigingen van overstromingen, wateroverlast, droogte en hittestress ter plaatse van het plangebied te bekijken. Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Objecten en belangen van Wetterskip Fryslân

In het plangebied liggen diverse objecten en spelen diverse belangen van Wetterskip Fryslân. Dit gaat voornamelijk om hoofdwatergangen en leidingen. In het plangebied zijn enkele watergangen en een aantal schouwwateren aanwezig. Deze zijn binnen het bestemmingsplan als zodanig bestemd.

Door een deel van het plangebied (noordzijde) loopt een rioolpersleiding. Ook hiervoor geldt dat deze als zodanig is bestemd door midden van een dubbelbestemming. De regeling voorziet dat de leiding én een (op de verbeelding aangegeven) strook aan weerszijden van de leiding wordt beschermd, zodat onderhoud en beheer aan de leiding niet wordt belemmerd. Hierdoor zijn de belangen van het Wetterskip voldoende in het plan gewaarborgd.

Toename verharding

Op basis van de Keur van het Wetterskip Fryslân is het onder meer verboden zonder watervergunning van het bestuur, neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 in stedelijk gebied en meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied onderverharde grond bebouwd of verhard wordt. Initiatiefnemers kunnen in een dergelijk geval contact opnemen met het Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân, om zodoende afspraken te maken over de waterhuishouding.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect water levert geen belemmering op. Indien er in de toekomst sprake is van een nieuwe ontwikkeling, dan wordt deze door middel van een zelfstandige watertoets procedure overlegd met Wetterskip Fryslân en wordt zorgvuldig rekening gehouden met de aanwezigheid van de belangen van het Wetterskip.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Cultuurhistorie

Het is verplicht om in het bestemmingsplan aandacht te schenken aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het kan nodig zijn om cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. Hieronder vallen bijvoorbeeld monumenten, karakteristieke panden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle landschappen.

In het plangebied zijn dergelijke cultuurhistorische waarden niet aanwezig. Verder betreft het een conserverend bestemmingsplan waar het behoud en versterking van het bestaande karakter van het plangebied voorop staat.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmering op.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse.

De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet binnen en ook niet nabij Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Deelen en Sneekermeergebied) liggen op een afstand van meer dan 8 kilometer.


In en in de omgeving van het plangebied is geen sprake van Nederlands Natuurnetwerk. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op een afstand van circa 8 kilometer van het plangebied.


Het aspect gebiedsbescherming geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Het actualisatieplan biedt geen mogelijkheden voor (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen, waardoor effecten op genoemde gebieden uit te sluiten zijn. Een nader ecologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Soortbescherming

Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.

Het aspect soortenbescherming geeft geen uitgangspunten en belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk. Bovendien bestaat het plangebied al lange tijd grotendeels uit bebouwd gebied.

In het plangebied zijn wel groen- en watergebieden aanwezig, waar mogelijk (beschermde) flora en fauna aanwezig is. Ook in deze gebieden worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel is het in algemene zin van belang om bij nieuwe ontwikkelingen een verkennende soortentoets uit te voeren, wanneer de aanwezigheid van beschermde flora en fauna niet van te voren uit te sluiten is.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. De ecologische aspecten leveren geen belemmeringen op.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. In dit onderzoek worden in vergelijking met het huidige bestemmingsplan geen nieuwe woningen en/of andere geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.

Wegverkeerslawaai

Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder hebben bepaalde wegen een geluidzone. De breedte van zo’n zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Er zijn echter wegen zonder zone. Dit zijn ten eerste wegen die binnen een woonerf zijn gelegen. Ten tweede hebben ook wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt geen zone.

In het voorliggende bestemmingsplan is de bouw van nieuwe inpandige bedrijfswoningen toegestaan. Bedrijfswoningen zijn niet op het hele terrein toegelaten, maar net als in het 'Bestemmingsplan Woudfennen III' (2007) uitsluitend in het gebied dat op de verbeelding is aangeduid met "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning inpandig". Deze zone valt buiten de geluidszones van A7 en Séwei. Omdat het op het bedrijvenpark gaat om weinig hinderveroorzakende bedrijven, is het realiseren van inpandige bedrijfswoningen toelaatbaar gelet op de mogelijke beperkte geluidhinder of andere hinder ten opzichte van omliggende bedrijven.

Industrielawaai

Geluidszoneringsplichtige inrichtingen of risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan op het bedrijventerrein. Naast het feit dat rekening gehouden moet worden met de richtlijnen voor geluid uit de VNG-gids voor milieuzonering, gelden er dan ook geen belemmeringen op het gebied van industrielawaai.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect geluid levert geen belemmeringen op.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

In het plangebied wordt de bestaande situatie vastgelegd en er worden geen mogelijkheden geboden voor (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen. Hierdoor zal er als gevolg van het plan geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit voor de omgeving.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven en inrichtingen kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Deze VNG handreiking is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven en voorzieningen milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven en voorzieningen een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een “rustige woonwijk” of een “gemengd gebied”. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het plangebied is aan te merken als een 'gemengd gebied'. Het gebied is met name bedoeld voor de vestiging van 'lichtere', hoogwaardige en binnen het profiel van het bedrijvenpark passende bedrijven.

In het plangebied zijn wel beperkte milieubelastende functies aanwezig. Over het algemeen gaat het daarbij om functies die een lagere milieucategorie (categorie 1 tot en met 3.1) hebben. De bouwvlakken van de milieubelastende functies zijn afgestemd op huidige (planologische) situatie en/of de huidige contouren van de bebouwing. Uitbreidingen van bedrijvigheid en voorzieningen zijn alleen mogelijk na een gedegen ruimtelijke, functionele en milieuhygiënische afweging binnen de kaders van het bestemmingsplan. Dit is van belang voor de omliggende milieugevoelige functies, zoals woningen. Bovendien kunnen de huidige bedrijven binnen de gegeven ruimtelijke en milieugrenzen blijven functioneren. De milieubelasting op de omgeving verergert niet.

Voor de bestemming 'Bedrijventerrein' binnen het plangebied geldt dat de gronden zijn bedoeld voor de vestiging van 'lichtere', hoogwaardige, kennisintensieve en weinig hinder veroorzakende bedrijven en kantoren. Dit houdt in dat bedrijven waarvoor een milieuvergunning is vereist, niet zijn toegestaan. Immers betreffen bedrijven waarvoor een milieuvergunnig is vereist, juist bedrijven die hinder veroorzaken. Inpandige bedrijfswoningen worden daarom bij recht toegestaan. Wel kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan onder andere de plaats en afmetingen van bouwwerken.

Conclusie

In het kader van deze actualisatie vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats ten opzichte van de 'oude' planologie. Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op.

4.8 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.

Buisleidingen

Nabij het plangebied ligt een hogedruk gasleiding. Deze leiding loopt ten noorden van het plangebied. Het plangebied ligt deels in een risicozone van deze leiding. Op onderstaande afbeelding is de gasleiding te zien. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, waarin (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de bestaande planologische situatie niet mogelijk zijn. De ligging van de buisleiding levert daarmee geen problemen op.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE17WOUDFENNEN3-VA01_0003.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Over de A6/A7 vindt transport van gevaarlijke stoffen over weg plaats. De afstand tussen de snelwegen waar het transport plaatsvindt en bedrijventerrein Woudfennen III is echter van een dusdanige grootte dat het dorp niet in de risicocontour van de transportroute ligt. Verder vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water of spoor plaats.

Kabels

In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.

Advies FUMO en Brandweer Fryslân

Het plan is voorgelegd aan de FUMO (de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing). De FUMO heeft de risicobronnen binnen het plangebied in kaart gebracht en geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het volledige advies is opgenomen onder Bijlage 2.

In het advies van FUMO wordt tevens ingegaan op het advies van de Brandweer Fryslân dat op 23 november 2017 is uitgebracht omtrent de externe veiligheid. De Brandweer Fryslân heeft het volgende repressieve advies uitgebracht:

Opkomsttijden 

Bij calamiteiten kan het plangebied terugvallen op de aanwezigheid van de brandweerkazerne in Joure. Vanuit deze kazerne is vrijwel het gehele plangebied binnen gemiddeld 11 minuten te bereiken, een klein gedeelte aan de westzijde binnen gemiddeld 14 minuten. De opkomsttijd voor het plangebied is hoger dan de landelijk gestelde normtijd. Dit leidt echter niet direct tot knelpunten

 

Bluswatervoorzieningen

Wat betreft de bluswatervoorzieningen is de brandweer in eerste instantie aangewezen op brandkranen. In het plangebied zijn voldoende brandkranen en daarmee de primaire bluswatervoorziening aanwezig. Voor grotere branden en incidenten valt de brandweer terug op secundaire bronnen zoals sloten en vaarten. In en in de directe nabijheid van het plangebied is open water aanwezig. Dit is voldoende voor het plangebied om als secundaire bluswatervoorzieningen te voldoen. Een tertiaire bluswatervoorziening, zoals grootschalig watertransport, kan binnen een uur worden opgebouwd en operationeel zijn. De hiervoor te onttrekken bluswatercapaciteit (120 m3/uur) is onbeperkt leverbaar.

 

Bereikbaarheid

Naast de voorkeursroute moet een willekeurig adres vanaf een doorgaande verkeersader, in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn. De straten in het plangebied zijn via meerdere invalswegen te benaderen en geven geen problemen voor de bereikbaarheid.

 

Advies Brandweer Fryslân

In overeenstemming en aanvulling op bovengenoemde opmerkingen adviseert Brandweer Fryslân om:

  • In de ‘Staat van bedrijven’ expliciet voor de (milieu)categorie 3 bedrijven de subcategorieën (bijv. categorie 3.1) aan te geven.
  • De BHV-organisatie van de bedrijven en maatschappelijke bestemmingen in het effectgebied van de hogedruk gasleiding te trainen op de handelingsperspectieven bij incidenten met een hogedruk gasleiding.
  • De BHV-organisatie van de bedrijven in het effectgebied voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg te trainen op de handelingsperspectieven bij incidenten met vervoer van dergelijke stoffen.

Conclusie

Met inachtneming van bovenstaand adviezen, levert het aspect externe veiligheid geen belemmeringen op.

4.9 m.e.r.-verantwoording

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het gewijzigde Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) per 1 juli 2017 en anderzijds de beschreven milieu- en omgevingsaspecten in de voorafgaande paragrafen. Dit bestemmingsplan ziet op het behoud van de bestaande situatie en is gebaseerd op de geldende regelingen voor het plangebied. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarom niet aan de orde. Er worden geen drempelwaarden overschreden die in de D-lijst van het Besluit m.e.r. worden genoemd en er is eveneens geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Bovendien zijn de milieueffecten zoals vermeld in voorgaande paragrafen al voldoende onderzocht. Op grond hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat met deze actualisatie er geen sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor het milieu.

Conclusie

Aangezien de bestaande situatie in dit bestemmingsplan wordt vastgelegd, er geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen en onaanvaardbare gevolgen voor het milieu, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling achterwege gelaten.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.

In een concrete situatie kan het voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. In voorkomende mate is de mogelijkheid opgenomen om van bepaalde regels af te wijken. Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De bij dit plan behorende planregels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten. Hoofdstuk 2 bevat specifieke regels voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkmogelijkheden. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. In hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in dit hoofdstuk ondergebracht. Hoofdstuk 4 bevat het in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven overgangsrecht.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

Voor zover nodig worden bestemmingen hieronder van een nadere toelichting voorzien.

Het algemene uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de aanwezige functies en de huidige ruimtelijke kwaliteit. De mogelijkheden in het plangebied zijn afgestemd op de huidige situatie. Hierbinnen is er ruimte voor kwaliteitsverbetering.

Bedrijventerrein

Uitgangspunt

Deze bestemming is gegeven aan de reguliere bedrijven die op verschillende locaties voorkomen. Het behoud van de bestaande, toegestane bedrijven en een goede milieuzonering naar de omliggende woningen zijn belangrijke uitgangspunten voor de bestemming. In verband met de milieusituatie zijn binnen deze bestemming en gelet op het vigerend bestemmingsplan alleen bedrijven tot en met categorie 3.1 toegestaan en zijn de bouwvlakken zo veel mogelijk 'strak' om de bestaande gebouwen gelegd. Daar waar sprake is van een bedrijfswoning, is deze ook vastgelegd in de regels. Er zijn enkel 'inpandige' bedrijfswoningen toegestaan in de op de verbeelding aangewezen zone.

Bestemmingsbeschrijving

Typen bedrijven

Ten behoeve van de selectie van de toe te laten typen bedrijven is gebruik gemaakt van de categorie-indeling zoals opgenomen in de V.N.G.-publicatie "Bedrijven en milieuzonering". De lijst met toe te laten bedrijven is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan voor Woudfennen III. Er is een zonering op het terrein toegepast: binnen 50 meter vanaf de woonpercelen en de school is alleen de vestiging van bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Elders op het terrein worden alle in de Staat van Bedrijven genoemde type bedrijven (categorie 1, 2 en 3.1) toegelaten. In de bedrijvenlijst (een bijlage van de regels) is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan. Voor bedrijven of activiteiten die niet zijn opgenomen in deze lijst, of bedrijven uit een hogere categorie is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om deze (onder voorwaarden) toe te staan, mits passend binnen het beoogde profiel.


Maatvoering

De oppervlaktematen voor de bedrijfsbebouwing zijn deels overgenomen uit het eerdere bestemmingsplan voor Woudfennen. Per bouwperceelsgrootte mag ten hoogste 50% worden bebouwd, waarbij voor bedrijven anders dan kantoren als maximummaat 1000 m² geldt. Bij afwijking kan deze maat worden vergroot. De bouwhoogte is minimaal 6 meter en maximaal 10 m. De bouwhoogte kan met afwijking worden verhoogd tot 15 meter voor gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m2 per bouwperceel.


Overeenkomstig de Verordening Romte Fryslân 2014 zijn kantoren bij recht toegestaan, waarbij is uitgegaan van een vloeroppervlakte van maximaal 1.200 m2 per kantoor in een regionaal centrum. Hiervan kan worden afgeweken ten behoeve van een incidenteel kantoor, mits wordt onderbouwd dat de aard en de schaal van de functie aansluiten bij de aard en de schaal van de overige kern, het regionaal centrum of het stedelijk centrum.


Groen

Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving

De groenbestemming is van toepassing op een aantal groenstroken in het plangebied. Het behoud van de groenstroken staat voorop. Er zijn daarom geen gebouwen en overkappingen toegestaan. Binnen de bestemming zijn ook ondergeschikte functies mogelijk als parkeervoorzieningen, paden en sloten. De bestaande parkeervoorzieningen zijn specifiek aangeduid op de verbeelding.

Maatschappelijk

Uitgangspunt

De bestemming 'Maatschappelijk' komt op één plaats voor in het plangebied.

Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke uitwisselbaarheid van qua zwaarte vergelijkbare maatschappelijke functies. Daarbij gaat het om educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. De uitwisselbaarheid van de verschillende maatschappelijke functies binnen de maatschappelijke bestemming is een belangrijk uitgangspunt. Voor de bebouwing geldt als uitgangspunt dat de bestaande situatie wordt gehandhaafd.

Bestemmingsbeschrijving

In de begripsbepaling is overeenkomstig het bovengenoemde uitgangspunt vastgelegd voor welke maatschappelijke functies de gebouwen en gronden gebruikt mogen worden. Detailhandel en horeca is niet toegestaan.

De gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd, waarbij de maximale goot- en bouwhoogten volgens de bestaande afmetingen zijn vastgelegd op de verbeelding. Door middel van een afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden buiten het bouwvlak worden gebouwd.

Wonen - 1

Uitgangspunt

Een klein deel van het plangebied is ingevuld met een woonbestemming voor enkele bestaande woningen. Het behoud en de versterking van de woonfunctie en aan de woonfunctie aanverwante functies is het belangrijkste uitgangspunt. Met het handboek bestemmingsplannen van de gemeente is gekozen voor een uniforme systematiek voor alle woonbestemmingen in de gemeente. Enkel de bestemming 'Wonen - 1' komt in het plangebied voor. Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn binnen deze bestemmingen standaard toegestaan. Alleen de bestaande woningen langs de weg Woudfennen zijn inbestemd.

In de woonbestemmingen wordt gewerkt met de bestaande bouwvlakdiepte.

De afstand tot de zijdelingse perceelgrens is, onder andere in verband met brandveiligheidsaspecten, in de regels standaard vastgelegd op minimaal drie meter (met uitzondering van bestaande situaties waarbij die afstand kleiner is dan drie meter). Via een binnenplanse afwijking met bijbehorende toetsingscriteria kan deze afstand worden verkleind. Binnen alle woonbestemmingen is een uniforme erfbebouwingsregeling gehanteerd waarbij rekening is gehouden met een maximale oppervlakte en een bebouwingspercentage aan bijbehorende bouwwerken (zoals aanbouwen, uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen). Hiermee wordt voorkomen dat de percelen te vol worden gebouwd, dit is onder andere van belang voor de brandveiligheid. Afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel gelden er afwijkingsmogelijkheden om de hoeveelheid erfbebouwing te vergroten. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat voor grotere bouwpercelen meer mogelijkheden gelden. Verder zijn er mogelijkheden voor erkers opgenomen in de woonbestemmingen.

Er zijn onder voorwaarden verschillende functies bij het wonen toegestaan, zoals aan huis verbonden werkactiviteiten en 'bêd en brochje'. Het uitgangspunt hiervoor is dat deze functies ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend.

Bestemmingsbeschrijving

In de bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (woonhuizen) en bijbehorende bouwwerken. De hoofdgebouwen moeten in de bouwvlakken gebouwd worden, er is een afwijkingsmogelijkheid in de bestemmingen opgenomen om het hoofdgebouw onder voorwaarden gedeeltelijk buiten het bouwvlak te bouwen. In de bestemming 'Wonen - 1' zijn woningen met een goot- en bouwhoogte van maximaal 3,5 en 11 meter toegestaan (een laag met kap).

Bij de woonbestemmingen is ten hoogste 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan tot een maximaal oppervlak van 50% per bouwperceel. De oppervlakte van het hoofdgebouw telt hier niet in mee. Afhankelijk van de grootte van het bouwperceel kan deze oppervlakte als afwijking en onder voorwaarden vergroot worden.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat de gronden en bouwwerken niet gebruikt mogen worden voor detailhandel en bedrijvigheid, met uitzondering van aan huis verbonden werkactiviteiten en bêd en brochje. Bij deze functies is het van belang dat ze ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, zodat de woonfunctie voor het overgrote deel behouden blijft. De regeling is hierop afgestemd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om een ieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren te brengen, wordt een inspraakprocedure gevolgd, zoals die is opgenomen in de gemeentelijke Inspraakverordening.


In dezelfde fase is het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan voor eenieder ter inzage gelegen met ingang van 15 januari 2018. Gedurende de inzageperiode bestond er de gelegenheid om een schriftelijke of mondelinge inspraakreactie kenbaar te maken.

Naar aanleiding van de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan zijn er vier schriftelijke overlegreacties binnengekomen bij de gemeente De Fryske Marren, afkomstig van Provinsje Fryslân, Wetterskip Fryslân, TenneT en de Brandweer Fryslân. De reactie van de Provinsje Fryslân heeft geleid tot aanpassing van de regels. De reactie van zowel het Wetterskip Fryslân als de Brandweer Fryslân heeft geleid tot gedeeltelijke aanpassing en aanvulling van de toepasselijke onderdelen van de toelichting. De reactie van Tennet alsmede een inspraakreactie van een burger hebben niet tot aanpassing van het plan geleid. De aard van de ingediende inspraak- en overlegreacties zijn opgenomen in de Reactienota Overleg en Inspraak voorontwerpbestemmingsplan Joure Woudfennen III Februari 2018 in Bijlage 3.

Het ontwerpbestemmingsplan 'Joure Woudfennen III 2017' heeft met ingang van 16 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen met zienswijzenmogelijkheid bij de raad. Op het ontwerpbestemmingsplan is één schriftelijke zienswijze ingebracht, namelijk door Gedeputeerde Staten van Fryslân. in de bijgevoegde 'Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen ontwerpbestemmingsplan Joure Woudfennen III' in Bijlage 4 is de zienswijzen beoordeeld en van een reactie voorzien.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.


Dit bestemmingsplan (de toegestane functies en de bouwregels) is gebaseerd op de bestaande situatie en geldende regelingen voor het plangebied. Door de aard van het bestemmingsplan zijn er geen kosten die op derden verhaald hoeven te worden. Geheel nieuwe bouwplannen (volgens het Bro) worden niet mogelijk gemaakt. De grondexploitatieregeling is niet van toepassing en de vaststelling van een exploitatieplan daarom niet nodig.