direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bantega - Jachtkamp Fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Op initiatief van het dorpsbelang van Bantega en in afstemming met de gemeente ontwikkelt de familie Van den Tweel een nieuw woongebied aan de noordzijde van Bantega, in aansluiting op de bestaande wijk Jachtkamp I.

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de bestaande bebouwing van Jachtkamp I en aan de westzijde door de bestaande bebouwing aan de Middenweg. Aan de noord- en oostzijde grenzen de agrarische percelen van Van den Tweel aan het plangebied.

Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Lemsterland, dat is vastgesteld op 27 juni 2011.

De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010'. Daarin heeft de locatie de bestemming 'Agrarisch' (zie afbeelding hierna). Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bantega - Jachtkamp Fase 2' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr. NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02);
  • regels.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Opbouw toelichting

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De planbeschrijving en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5. Een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van het gevoerde overleg, weergegeven in respectievelijk hoofdstuk 6 en 7, sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het vigerend beleid dat van belang is bij de besluitvorming. Het Europese, nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in het streekplan. Een doorzetting van dit beleid vindt plaats in de verschillende gemeentelijke uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente De Fryske Marren is dit het geval. Hieronder volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid.

Nationale belangen

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 3 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 3 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.

Duurzame verstedelijking

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1. De eerste trede van de ladder is de beoordeling of de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet op een regionale schaal. Over- en ondercapaciteit moeten zoveel mogelijk worden voorkomen door de woonvraag regionaal te bezien voor de kwantitatieve of kwalitatieve behoefte.

In de woonvisie is de woningbouwopgave van de gemeente De Fryske Marren voor de komende jaren vastgelegd. In paragraaf 2.4.2 wordt hier uitgebreid op ingegaan. Het project voor Jachtkamp II in Bantega is in het planaanbod meegerekend.

In de woonvisie staat vermeld dat in de dorpen (waaronder Bantega) gebouwd kan worden bij een aantoonbare marktvraag. Als er een duidelijk aantoonbare vraag is dan steunt de gemeente het bouwinitiatief. De gemeente heeft Jachtkamp II (met 11 woningen) opgenomen in de woonvisie. Daarnaast heeft de initiatiefnemer de behoeftes gepeild in het dorp Bantega en omgeving. Daar zijn voldoende geïnteresseerden uit naar voren gekomen. De ontwikkeling past binnen de kwalitatieve vraag, aangezien er behoefte blijkt te zijn aan dit woonmilieutype en woningtype.

Ad 2. Gekeken is naar locaties in de kern van Bantega. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een bepaalde omvang / oppervlakte nodig. Bantega wordt gekenmerkt door een structuur van lintbebouwing, waarin inbreidingsmogelijkheden al zijn benut. Huidige open delen in het lint dragen bij aan het behoud van de kwaliteiten van het bebouwingslint door middel van doorzichten en het ruimtelijk 'los houden' van het lint door groene ruimtes tussen het lint en nieuwe bebouwing. Ook op andere locaties zijn geen inbreidingsmogelijkheden van dergelijke omvang aanwezig. Daarom kunnen die locaties niet worden benut. Het plangebied sluit aan op bestaand stedelijk gebied en rond de dorpsrand af door middel van een tweede fase van Jachtkamp, zie hiervoor paragraaf 2.3.3.

Ad 3. Met de ontsluiting op de Jachtkamp is het plangebied (met haar relatief kleine omvang) goed ontsloten. De locatie is bereikbaar voor meerdere vervoerswijzen, namelijk voor auto, fiets en te voet. Openbaar vervoer is tevens mogelijk. De woningen zijn op circa 350 meter van een bushalte gelegen. Overige vervoerswijzen, zoals voor vrachtverkeer, zijn gelet op de voorgenomen functie niet relevant. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren.

Conclusie

Hiermee past de ontwikkeling binnen de structuurvisie.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Streekplan Fryslân 2007

Het beleid inzake de ruimtelijke inrichting van Friesland is in grote lijnen neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007, Om de kwaliteit fan de romte.

Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Friesland.

In het streekplan wordt veel belang gehecht aan het behoud en de versterking van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland, met name voor de inwoners van het platteland zelf. Door het concentreren van nieuwe woningen in zogenaamde bundelingsgebieden wordt een vermindering van de woningvraag op het platteland beoogd. Hierdoor ontstaat er in de kleine kernen meer ruimte voor de opvang van de plaatselijke woningbehoefte en kan er behoedzamer worden omgegaan met de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het platteland. Tevens bevordert het bieden van ruimte voor de lokale woningbehoefte een evenwichtige bevolkings- en huishoudensamenstelling op het platteland.

Bantega is in het streekplan aangewezen als 'overige kernen'. Voorliggend plan betreft woningbouw voor lokale behoefte en is niet in strijd met het Streekplan Fryslân.

2.3.2 Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan Fryslân 2007 zijn de ‘kernkwaliteiten’ van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen. De kernkwaliteiten zijn nader uitgewerkt en gewaardeerd in het document Grutsk op 'e Romte. Hierbij wordt ook een richting aangegeven voor de toekomst. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren.

Op de volgende afbeelding is de kaart behorende bij de structuurvisie opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0003.jpg" Afbeelding: Uitsnede kaart Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

Op de kaart is het plangebied gelegen in het deelgebied 'Laagveengebied', in een gebied dat is getypeerd als 'veenpolders'.

Het provinciaal belang in het laagveengebied is onder meer het volgende:

  • Enkele veenpolders waarbij de samenhang tussen ontginning, ontwatering, verkaveling, polderdijken, vaarten, en bebouwingspatroon nog goed zichtbaar is.
  • De grootschalige openheid van het Tsjûkemar en enkele veenweidegebieden.
  • De lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend).
  • Het totale watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten.
  • Dorpen met een sterke relatie met vaarten en meeroevers.

Bij het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met de relevante belangen die voor het gebied gelden. In paragraaf 2.3.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.3.3 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 is de herziening van de Provinciale Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.

Bantega in de Verordening

Op de kaart behorende bij de verordening is de kern Bantega weergegeven als 'overige kernen' en is aangemerkt als bestaand stedelijk gebied (BSG). Het plangebied ligt aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied.

Woningbouw in de Verordening

Onderstaande artikelen zijn relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.


Artikel 1 Bundeling algemeen

1.1 Algemeen

1.1.1:
1. In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied mogen geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.

2. In afwijking van het eerste lid kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan.


Artikel 2 Ruimtelijke kwaliteit

2.1 Ruimtelijke kwaliteit

2.1.1:

1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
1. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
2. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.


2.Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.

3.Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
1. een uitbreidingslocatie;
2. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
3. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
4. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
5. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,
binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.


2.2 Archeologie

2.2.1:

1. In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.

2. Indien in een ruimtelijk plan wordt afgeweken van het bepaalde in het eerste lid wordt onderbouwd op welke wijze in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien.


2.3 Zorgvuldig ruimtegebruik

2.3.1:

1.De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.


Artikel 3 Wonen


3.1 Woonplan

3.1.1

1.Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

2.In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
1. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

3.1.2

In afwijking van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet past in een woonplan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

1.de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan wordt ingepast in het regionale woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk of regionaal niveau, of door fasering van plannen;

2.indien het gaat om een Waddeneiland, wordt de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan ingepast in het gemeentelijke woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk niveau of door fasering van plannen;

3.de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw passen bij aard en schaal van de overige kern, het regionaal centrum of het stedelijk centrum;

4.voorafgaand aan het voorgeschreven wettelijk overleg over het ruimtelijk plan, is met Gedeputeerde Staten overleg gevoerd over de noodzaak van toevoeging van het project aan het woningaanbod in de gemeente.
 

Voor Jachtkamp 2 in Bantega geldt voor wat betreft de bovenstaande relevante punten:

De voorgenomen ontwikkeling is zorgvuldig ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied. De wijk sluit aan bij de verkaveling en het watersysteem van het gebied en het bebouwingspatroon van de kern. De woningen zijn in kleine clusters gesitueerd, met de voorzijdes gericht op het landelijk gebied en openbare ruimte, zodat de ruimtelijke kwaliteit is geborgd. De wijk is kleinschalig en groen opgezet, hetgeen past binnen de openheid van het gebied. De woningen zijn ingepast in het gebied door middel van de groen-blauwe omranding. Het open landschap wordt 'doorgezet' in de groene wig, centraal in het plangebied. Enkele solitaire bomen markeren de nieuwe dorpsrand. Voor de waterstructuur is zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande slotenstructuur. Zie voor een verdere beschrijving van het stedenbouwkundig plan paragraaf 4.2. De groene en blauwe omranding is vastgelegd met bijbehorende bestemmingen. Ook is de situering van de bouwvlakken geregeld in het voorliggende bestemmingsplan.

2.2 Archeologie
In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op archeologie. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van beperkingen in verband met archeologie.

2.3 Zorgvuldig ruimtegebruik
Bij de voorgenomen ontwikkeling is toepassing gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, zie hiervoor paragraaf 2.2.1. Er is gekeken naar locaties binnen de kern, echter binnen de kern zijn geen inbreidingsmogelijkheden van dergelijke omvang aanwezig. De ontwikkeling wordt deels binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het resterende deel is gelegen aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied.

3.1 Woonplan
De aantallen en de kwaliteit van de woningbouw zijn in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie en de daarbij behorende rapportages. In paragraaf 2.4.2 komt dit nader aan de orde.

Conclusie:

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale verordening.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie

De voormalige gemeente Lemsterland (de gemeente is per 1 januari 2014 opgegaan in de nieuw ontstane gemeente De Fryske Marren) heeft op 22 november 2010 een structuurvisie conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgesteld. De structuurvisie geeft inzicht in de gewenste ontwikkelingen voor de periode 2010 - 2020. Tevens is de uitvoerbaarheid van de plannen weergegeven. Het uitgangspunt hierbij is om enerzijds ruimte te reserveren voor mogelijke ontwikkelingen en anderzijds zoveel mogelijk ruimte te laten voor mogelijk nieuwe inzichten.

Bantega is opgenomen als nieuwe ontwikkeling met woningbouw aan de noordkant van Bantega. Het gaat om 20 woningen. In de periode tot 2016 kunnen maximaal 11 woningen gebouwd worden in Jachtkamp, tweede fase.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0004.jpg"

2.4.2 Woonvisie 2014 - 2018

In deze woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014 - 2018. De woonvisies van de drie fusiegemeenten waren uit verschillende jaren en verschilden in opzet. Daarom is een nieuwe samenhangende woonvisie opgesteld. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties.

Door de gemeenteraad zijn uitgangspunten voor de woonvisie vastgesteld in de rapportages Demografische veranderingen in De Friese Meren (december 2012), Woningmarktanalyse De Friese Meren (juni 2013) en Uitvoeringsprogramma Wonen De Friese Meren 2013 - 2020 (juni 2013).

In de woonvisie wordt de veranderende woningvraag opgemerkt. De afnemende groei van de bevolking en de veranderingen in de bevolkingssamenstelling leiden tot een andere vraag naar woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief. In de bijbehorende rapportages is de regionale vraag van de woningmarkt onderzocht. Op basis daarvan is de woningvraag van de gemeente De Fryske Marren onderzocht.

In het rapport Demografische veranderingen in De Fryske Marren zijn de belangrijkste demografische ontwikkelingen weergegeven. Dit is gedaan ten behoeve van het maken van de juiste keuzes voor de toekomst, onder andere op het gebied van wonen. Hierin is onder meer aangegeven dat voor Bantega sprake is van een passend programma aan woningen, waarmee het dorp naar verwachting tot 2020 vooruit kan.

Het rapport Woningmarktanalyse De Friese Meren geeft de kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de woningmarkt in de gemeente. Hierbij is ingegaan op de huidige woningmarkt, de ontwikkelingen hiervan en in welke omgeving de gemeente opereert.

Kernpunten hieruit zijn: bouw vraaggestuurd, kleinschalig en gefaseerd in plukjes van 10 a 20 woningen tegelijkertijd. Zorg dat elke fase van een project de laatste afrondende fase kan zijn. Op die manier is het mogelijk om afhankelijk van de actuele vraag het project bij te sturen. Grote uitleg-gebieden passen niet bij de huidige markt.

  • Zorg voor flexibele bouwplannen en bestemmingsplannen met een ruime bestemming waardoor er meer mogelijkheden zijn voor maatwerk.
  • Neem als uitgangspunt van het woningbouwprogramma het bouwen in de grote kernen (Joure, Lemmer en Balk); zorg voor een woningbouwprogramma dat zich concentreert in deze kernen. Bouw in de kleine kernen alleen wanneer hier aantoonbare vraag naar bestaat en lokaal initiatief aanwezig is.
  • Ga eerst na welke mogelijkheden er zijn voor inbreiding in de grote kernen en leg hier de focus. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit van de kernen ten goede en bovendien sluit dit aan bij de vraag van senioren om centraal in de kernen te wonen, dichtbij voorzieningen. De ruimtelijke en sociale infrastructuur dienen integraal bekeken te worden.
  • Bouw in de kleine kernen alleen wanneer er aantoonbaar vraag bestaat. Gezien de lokale vraag in deze kernen kan het hier gaan om lokale initiatieven van inwoners, denk aan particulier opdrachtgeverschap. Van belang is aandacht voor het effect van het toevoegen van nieuwe woningen voor de bestaande woningvoorraad (dit geldt overigens voor de hele gemeente).

Op basis van de hiervoor genoemde rapporten is het rapport Uitvoeringsprogramma Wonen De Friese Meren 2013 - 2020 opgesteld. In het uitvoeringsprogramma is de aangepaste woningbouwopgave opgenomen, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Kwantitatief: Het aantal te realiseren woningen is vastgesteld op 11 woningen in de eerste fase tot 2020. De overige 9 woningen zijn vooralsnog niet opgenomen in het programma van 2020 - 2030 (bijlage 2 van Uitvoeringsprogramma).

Kwalitatief: Woningen met een goede ligging zijn gewild, de combinatie van een goede bereikbaarheid en ligging aan het water, vormen belangrijke motoren in de vraag. Grondgebonden woningen verdienen de voorkeur boven appartementen. De markt voor appartementen senioren is een nichemarkt. De voorgenomen ontwikkeling past hier binnen. Er is sprake van grondgebonden woningen met een goede bereikbaarheid.

Het geactualiseerde uitvoeringsprogramma en het (zeer waarschijnlijke) scenario dat dit programma in de tijd opnieuw aangepast of zelfs geheel stopgezet moet worden vraagt stedenbouwkundig/landschappelijk om een nieuwe kijk op de planvorming. Waar tot voorheen iedere keer voortgeborduurd werd op bestaande of eerder opgezette structuren moet nu rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat ieder in ontwikkeling zijnde wijk of wijkdeel de laatste toevoeging wordt aan een kern. Woningbouw-technisch maar ook ruimtelijk moet zo'n kern dan worden 'afgerond'. Hiermee zal in de fasering en bij de planuitwerking rekening gehouden moeten worden. Stedenbouwkundig/landschappelijk vraagt dit in ieder plan om extra aandacht voor de overgang van het woongebied naar het veelal open landschap. Hier geldt dat voor de rand van ieder deelgebied een goede overgang van belang is. Bij de voorgenomen ontwikkeling is dit ook zodanig ontworpen. In paragraaf 4.2 Beschrijving stedenbouwkundig plan wordt dit nader onderbouwd.

Het plan voor Jachtkamp II voldoet aan bovenstaande punten. Het plan is zodanig opgezet dat er een gefaseerde uitvoering mogelijk is, waarbij iedere fase 'af' is. In de opzet van de eerste fase van Jachtkamp - Jachtkamp I - is rekening gehouden met een tweede fase, daar zijn woningen met de achterzijdes naar het landelijk gebied gelegen met het oog op een afronding. Deze tweede fase van Jachtkamp - Jachtkamp II - geeft de afronding van Jachtkamp I en de nieuwe dorpsrand vorm. Het plan voor Jachtkamp II beslaat een groter plangebied dan nu is opgenomen in dit bestemmingsplan, zie paragraaf 4.2 Beschrijving stedenbouwkundig plan. In het oorspronkelijke plan waren 18 woningen voorzien. In 2013 heeft de gemeente het woningbouwprogramma bijgesteld en voor Jachtkamp II het maximum aantal woningen tot 2020 vastgesteld op 11. Indien zich na 2020 in Bantega een vraag naar woningen voordoet, ligt het voor de hand dat dit plaats vindt in het noordelijke deel van Jachtkamp II. Daar zal dan een aparte bestemmingsplanprocedure voor doorlopen worden.

In het plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is een flexibel deel opgenomen waarin 2 vrijstaande woningen of 3 rijwoningen mogelijk zijn. Er wordt gebouwd voor de locale vraag uit Bantega. Er hebben zich 5 gegadigden gemeld die geïnteresseerd zijn in een woning. Het programma in het stedenbouwkundige plan is hierop geënt.

2.4.3 Welstandsnota De Friese Meren 2014

Voor de gemeente De Fryske Marren is een nieuwe welstandsnota vastgesteld op 22 april 2015. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. Over het algemeen zijn de regels versoepeld, bijvoorbeeld voor woonwijken en bedrijventerreinen. Maar daar waar sprake is van een bijzondere ruimtelijke kwaliteit, zoals de oude kernen en de lintbebouwing, is duidelijk omschreven wat er wel en niet gewenst is. Het welstandsbeleid is dan ook zo samen te vatten: 'Weinig regels waar dat kan, duidelijke regels waar dat nodig is'.

Voor het plangebied is een apart welstandsgebied 'Toekomstige ontwikkellocatie Bantega - Jachtkamp 2e fase' opgenomen. Voor dit gebied zijn specifieke beeldkwaliteitseisen benoemd, zie paragraaf 4.3 Beeldkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0005.png"

Afbeelding: Uitsnede Welstandsnota De Friese Meren 2014

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.

3.2 Cultuurhistorie en archeologie

Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening, wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Historische geografie

Bantega is gelegen in de Veenpolder van Echten. Deze bestaat uit een vanaf 1750 afgegraven veengebied dat rond 1840 drooggemalen is. In het gebied lagen enkele eendenkooien met boerderijen van voor 1718. Het gebied is zeer open met enkele boerderijen en enkele agrarische linten met boerderijen en veenhuisjes. In het gebied komen stroken onverveend gebied voor, waardoor het gebied een natuurlijk karakter
heeft. In het gebied komen verspreid gelegen boerderijen en veenhuisjes voor. Plaatselijk zijn de gebouwen enigszins geconcentreerd in agrarische linten.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten en monumenten met de status rijksmonument of gemeentelijk monument aanwezig. Ook zijn binnen het plangebied geen locaties aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Met het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van aantasting van de historische (steden)bouwkundige waarden.

Bij archeologie moet rekening worden gehouden met de Wet op de archeologische monumentenzorg. De essentie van deze wet is dat waardevolle archeologische resten in de bodem behouden blijven. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de bescherming van archeologische waarden vroegtijdig en op een passende wijze bij de voorbereiding van hun ruimtelijk beleid betrekken.

FAMKE

Een betere bescherming van het bodemarchief vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft de provincie het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. Op de FAMKE is aangegeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden, variëren van 'streven naar behoud' tot 'geen nader onderzoek nodig'. Hierna zijn voor het plangebied uitsnedes van beide kaarten opgenomen, alsmede de bijhorende adviezen.

Periode steentijd - bronstijd

Uit de volgende kaart blijkt dat vanuit deze periode het plangebied in de gebieden valt: 'Karterend onderzoek 2' (6 boringen per hectare) (lichtoranje op de bijgevoegde kaart) en 'Karterend onderzoek 1' (12 boringen per hectare) (oranje op de bijgevoegde kaart).

In het gebied 'Karterend onderzoek 2' kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologische resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

In het gebied 'Karterend onderzoek 1' kunnen zich archeologische resten uit de steentijd vlak onder de oppervlakte bevinden, die zijn afgedekt door een dun veen- of kleidek. De conservering van eventueel aanwezige resten is nu nog goed, maar de archeologische resten zijn wel zeer kwetsbaar. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0006.png"

Periode ijzertijd - middeleeuwen 

Op basis van de kaart voor de periode ijzertijd - middeleeuwen valt het westelijke deel van het plangebied binnen het gebied 'Karterend onderzoek 3' (licht oranje op de volgende kaart). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg- en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

Op basis van de kaart voor de periode ijzertijd - middeleeuwen valt het westelijke deel van het plangebied binnen het gebied 'Karterend onderzoek 3' (licht oranje op de volgende kaart). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg- en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

Voor het oostelijke deel van het plangebied (groene deel) is voor deze periode geen onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0007.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart periode ijzertijd - middeleeuwen (FAMKE)

Inventariserend Archeologisch onderzoek

Door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau RAAP is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied, zie bijlage 1 Inventariserend archeologisch veldonderzoek. Het onderzoek voldoet aan de vereisten van het aantal boringen per hectare en op locaties waar een intacte podzol is aangetroffen, is verdicht naar 24 boringen per ha. Uit dit onderzoek blijkt er voor het plangebied aan de noordzijde van Bantega geen sprake is van beperkingen.

De bodem in het plangebied bestaat uit een bouwvoor / verstoorde laag, vaak op veen, op dekzand. In het grootste deel van het plangebied is een podzolbodem aangetroffen. Deze podzolbodem is in veel gevallen verstoord. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aanwijzingen voor (grotere) nederzettingen ontbreken.

Conclusie

Bescherming of vervolgonderzoek is niet nodig. Indien bij de uitvoering van de geplande graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of sporen worden ontdekt, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij de gemeente conform de Monumentenwet 1988 artikel 53 & 54.

3.3 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de Wet geurhinder en veehouderij / Besluit landbouw milieubeheer en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt.

Agrarische bedrijven

Nabij het plangebied is een bedrijf aanwezig waarop de Wet geurhinder en veehouderij / Besluit landbouw milieubeheer van toepassing zijn. De afstand van dit agrarisch bedrijf tot de nieuwe milieugevoelige objecten (woningen) is meer dan 100 meter. Daarom wordt in deze paragraaf niet verder ingegaan op het aspect milieuzonering van agrarische bedrijven.

Niet agrarische bedrijven

In de nabijheid van het plangebied zijn activiteiten gevestigd waarbij sprake is van een milieuzone.

Transportbedrijf (Middenweg 109)

Een goederenwegvervoerbedrijf (zonder schoonmaken tanks) met een bruto oppervlak <= 1000 m3 heeft een richtafstand van 50 m. Het plan is zodanig aangepast dat deze afstand tot het bouwvlak in acht wordt genomen.

Bouwbedrijf (Middenweg 113)

Het bouwbedrijf dat is gevestigd op Middenweg 113 te Bantega is actief in de branche Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw. Het bedrijf valt onder de categorie - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1.000 m² (richtafstand 30 m). De woningen vallen buiten deze contour.

Timmerbedrijf (Middenweg 117)

Bij dit timmerbedrijf worden artikelen van hout (zoals kozijnen) vervaardigd. De p.o. < 200 m², waardoor hier een contour van 50 m voor geldt (conform de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009). Deze valt buiten het plangebied.

Benzineservicestation de Jong (Middenweg)

Dit betreft een Benzineservicestation zonder LPG-voorziening. Conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', geldt hiervoor een afstand van 30 m. Dit ligt op zeer ruime afstand van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd is dat er voor de nieuwbouw van de woningen vanuit de Wet milieubeheer geen beperkingen zijn.

3.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Hinder van industrieterreinen en spoorwegen heeft geen betrekking op dit plan. Hierna wordt dan ook uitsluitend ingegaan op mogelijke hinder van wegverkeer.

Langs wegen geldt van rechtswege een geluidszone. Binnen deze zone dient bij projectie van geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, tenzij voor de betreffende weg zonevrijstelling is verleend. Woningen vallen onder geluidgevoelige objecten. Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, moet nader worden ingegaan op het onderdeel geluid.

Voor de omliggende wegen Middenweg en Bandsloot geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur binnen de bebouwde kom. Op grond van de Wet geluidhinder hebben deze wegen geen geluidszone en derhalve geldt geen onderzoeksplicht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om hier wel nadere aandacht aan te schenken.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op de verkeersaspecten. Hieruit blijkt dat, gelet op de verkaveling van het gebied en de afstand van de woningen tot de wegen, geen belemmeringen worden verwacht vanuit het aspect wegverkeerslawaai.

Gelet op het bovenstaande is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Geconcludeerd is dat er voor de nieuwbouw van de woningen vanuit de Wet geluidhinder (in dit geval wegverkeerslawaai) geen beperkingen zijn.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Door Altenburg & Wymenga is een actualiserende natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied (zie voor de volledige rapportage Bijlage 2). Onderstaand zijn de conclusies uit dit onderzoek opgenomen.

Gebiedsbescherming

  • Wanneer de vergunningsprocedure ten aanzien van de bedrijfsvergroting volledig is afgerond en de vergunning een definitieve status krijgt, veroorzaakt het herinrichtingsplan (de bedrijfsvergroting en de realisatie van woningen) geen conflict met de Natuurbeschermingswet.
  • Het herinrichtingsplan veroorzaakt geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van de EHS en provinciaal aangewezen ganzenfoerageergebied.
  • A&W adviseert de initiatiefnemer om met de provincie contact op te nemen ten aanzien van de verwachte verkleining van het oppervlak aan geschikt weidevogelgebied waarbinnen provinciale subsidiepakketten ten aanzien van weidevogels mogelijk zijn. De provincie Fryslân heeft op 8 mei 2015 per mailbericht (zie Bijlage 3) laten weten dat de uitbreiding (of herinrichtingsplan zoals benoemd hiervoor) geen effect heeft op het weidevogelkansgebied. De kaart van de provincie in Bijlage 4 geeft de ligging van het weidevogelgebied (open grasland) weer. Het plangebied ligt daar ten zuiden van, op ruime afstand. Er hoeft dus geen compensatie uitgevoerd te worden.

Soortbescherming

Het herinrichtingsplan veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van beschermde soorten, mits voorkomen wordt dat broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten worden verstoord. In paragraaf 4.3 van het onderzoek is beschreven hoe aan deze voorwaarde kan worden voldaan.

Conclusie

Rekening houdende met de hiervoor genoemde vervolgstappen zijn er vanuit ecologie geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het woongebied.

3.6 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is het van belang om te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hier is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit voor nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In het plangebied is in mei 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 5 bij dit plan.

Verkennend bodemonderzoek

Uit de veld- en laboratoriumwerkzaamheden is het volgende naar voren gekomen:

  • De bodem van de onderzochte locatie is tot 2,4 m-mv opgebouwd uit matig fijn, zwak siltig zand. De bovenlaag (0-0,5 m-mv) is matig tot sterk humeus, en bevat brokken veen en klei en sporen van roest. De onderlaag (0,5 - 1,0 m-mv) bestaat uit zwak kleiig veen. Tijdens de veldwerkzaamheden bevond het grondwater zich op een diepte van circa 0,9 m-mv.
  • Het opgeboorde materiaal is in het veld zintuiglijk beoordeeld. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op het voorkomen van een mogelijke bodemverontreiniging. Tijdens het veldwerk is door de veldmedewerkers ter plaatse van de boringen in de bodem en op het maaiveld van de locatie zintuiglijk geen asbest verdacht materiaal waargenomen.
  • In het grondwater is barium (peilbuis 1) in een concentratie boven de desbetreffende streefwaarde gemeten, waarbij de index boven de 0,5 ligt (tussenwaarde overschrijding). Daarnaast zijn zink en barium gemeten in een concentratie boven de desbetreffende streefwaarde. Verder zijn in grond en grondwater geen van de onderzochte componenten gemeten in gehalten / concentraties die de achtergrondwaarden / streefwaarden en/of de rapportagegrenzen overschrijden. De gemeten waarden voor de pH en de EGV kunnen als normaal worden beschouwd.

In geheel Nederland worden vaker matig tot sterk verhoogde concentraties aan barium in het grondwater aangetroffen. Omdat op de locatie geen sprake is van een aantoonbare antropogene bron, kan gesteld worden dat sprake is van een natuurlijk verhoogde achtergrondconcentratie.

De gemeten overschrijdingen zijn dusdanig klein dat aanvullende maatregelen en/of analyses niet noodzakelijk worden geacht.

Milieuhygiënisch zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw van 11 woningen op de locatie.

Aanvullend zijn de analyseresultaten van de bovengrond (0-0,5 m-mv) indicatief getoetst conform het Besluit bodemkwaliteit. Het toetsrapport is bijgevoegd als Bijlage 5. Uit de indicatieve toetsing blijkt dat de bovengrond in de klasse AW2000 valt. Geen van de parameters overschrijdt de AW2000 waarde. De grond is altijd toepasbaar.

Conclusie

De resultaten van de onderzoeken vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige woonbestemming van het terrein.

3.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke inrichting wordt van gemeenten een sterke betrokkenheid met water bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in bestemmingsplannen geworden. Het stedenbouwkundige plan houdt rekening met de uitgangspunten van het waterschap:

  • de toename van het verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door 10% van de toename van verhard oppervlak als nieuw oppervlaktewater aan te leggen;
  • het dempen van watergangen dient voor 100% te worden gecompenseerd.

Voor het plan is de normale procedure van de (digitale) watertoets doorlopen en heeft er nadere afstemming met het Wetterskip Fryslân plaats gevonden. Hun reactie is hieronder weergegeven:

Veilig

Dit aspect is niet van toepassing op dit plan.

Voldoende

Beschrijving van het watersysteem

Het grootste deel van het plangebied ligt in een peilvak met een vast peil van -2,80 m NAP. Langs de westzijde van het plan ligt een hoogwatercircuit met een vast peil van -1,50 m NAP. Voor het inrichten van het plan dient er rekening te worden gehouden met een hoogwatercircuit.

Schouwwatergang

Langs het plangebied ligt een schouwwatergang. De schouwwatergang is belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwwatergang. In het nieuwe plan is een schouwstrook opgenomen van minimaal 5 meter breed, zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0008.jpg"

Figuur 2: overzicht schouwstrook, afwateringsgreppel en compensatie toename verharding

Drooglegging

Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Voor bebouwing met kruipruimte wordt een drooglegging van 1,10 m geadviseerd en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 m gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding wordt een drooglegging van 0,70 m aangehouden.

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -2,80 m NAP. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -1,25 m NAP en de -2,10 m NAP. Geadviseerd wordt om bij het bepalen van de aanleghoogte rekening te houden met de droogleggingsnorm.

Hoogwatercircuit

In het plan dient er rekening te worden gehouden met een naastgelegen hoogwatercircuit met een vast peil van -1,50 m NAP. Om een goede drooglegging te waarborgen is de naastgelegen gesitueerde woning in het plan iets opgeschoven, minimaal 8 meter vanaf het bestaand hoogwatercircuit. Bij de uitwerking en de aanlegfase van het plan moet met de volgende punten rekening worden gehouden;

1. het aanleggen van ontwateringsmiddelen voor de woning nabij het hoogwatercircuit, zie figuur 2, rood omcirkeld;

2. het realiseren van goede afwatering voor de afvoer van overtollig water.

Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Om te weten of met een melding kan worden volstaan of een vergunning nodig is hebt, kan contact opgenomen worden met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.

Compensatie toename verhard oppervlak

Als gevolg van de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe. Wanneer een terrein onverhard is, kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Door verharding van (een deel van) het gebied stroomt het hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater, of naar het riool wanneer de verharding afgekoppeld is. Hierdoor wordt het oppervlaktewater extra belast. Om overlast te voorkomen moet de initiatiefnemer de toename aan verhard oppervlak compenseren. Voor toename verhard oppervlak geldt een compensatienorm van 10%. De toelichting op het plan geeft aan dat het verhard oppervlak toeneemt met 4.940 m². In het plan worden enkele nieuwe sloten gegraven. Hiermee wordt de te compenseren toename verhard oppervlak van 494 m² ruimschoots gecompenseerd, zie figuur 2.

Hemelwaterafvoer

Het overtollige hemelwater wordt afgevoerd op de naastgelegen sloten rondom het plan Tussen de Jachtkamp 1 en 2 wordt tot aan de nieuwe toegangsdam een afwateringsgreppel gerealiseerd, zie figuur 2.

Schoon

Afvalwater- en regenwatersysteem

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit plan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak geloost worden op het oppervlaktewater.

Uitbreiding van het rioolstelsel

Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied moeten doorgegeven worden aan het Wetterskip Fryslân.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren moet voorkomen worden dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens dient u te bouwen met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

De wateropgave is doorgerekend op basis van een groter plangebied (totaal 18 woningen). Dit betekent dat voor het plangebied van dit bestemmingsplan ruim aan de wateropgave wordt voldaan.

De adviezen uit het watertoetsdocument, zie Bijlage 6 Watertoets, zijn verwerkt in het verkavelingsplan en rioleringsplan.

Conclusie

Uit het adviesdocument van het Wetterskip blijkt dat de te compenseren toename van verhard oppervlak ruimschoots gecompenseerd wordt.

3.8 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit is een belangrijke pijler voor een goede leefomgeving. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. 

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.


Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Op de risicokaart van de provincie Fryslân is te zien dat er in of nabij het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn als bedoeld in het Bevi. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleiding

Op basis van de risicokaart van de provincie Fryslân blijkt dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen liggen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op de risicokaart van de provincie Fryslân is aangegeven dat er in of nabij het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Het plan is voorgelegd aan het Bureau voor Externe Veiligheid Fryslân (Bureau EVF). Op 3 september 2015 is advies uitgebracht (zie Bijlage 7 Advies Bureau EVF).

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de uitvoering van het plan.

3.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied liggen geen hogedruk aardgastransportleidingen of hoogspanningsleidingen.

3.11 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings-plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden valt, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale verordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor woonfuncties. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Drempelwaarde is 100 ha of meer, of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2'. De voorgenomen ontwikkeling valt ruim beneden deze drempelwaarden en ligt niet in een gevoelig gebied. Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In het vervolg van deze paragraaf wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

Het plangebied ligt op een afstand van 5 kilometer vanaf het Natura 2000-gebied 'Rottige Meenthe & Brandemeer' en een afstand van 8,3 kilometer van het Natura 2000-gebied 'IJsselmeer'. Gelet op de soort activiteiten, de tussenliggende barrières en de afstand tot de Natura 2000-gebieden, worden er geen significante negatieve effecten verwacht op deze gebieden. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Fryslân hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Het is niet nodig om voor de nieuwe activiteiten een milieueffectrapportage (MER) op te stellen en een m.e.r.-procedure te volgen. De verplichting voor een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit is vermeld in bijlage C van het Besluit m.e.r., de activiteit daarbij in omvang minimaal gelijk is aan de daarbij vermelde drempelwaarden en de activiteit mogelijk wordt gemaakt in één van de in het Besluit m.e.r. aangewezen wettelijke plannen of besluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, zijn uitgesloten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied, een grondwaterbeschermingsgebied of een Belvedere-gebied ligt.

Op basis van het hiervoor genoemde is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Inleiding

Binnen het plangebied, gelegen aan de noordzijde van Bantega, wordt aansluitend aan bestaand stedelijk gebied een nieuw woongebied gerealiseerd. Het plan voorziet in een combinatie van vrijstaande woningen, geschakelde woningen en rijwoningen. Het stedenbouwkundig ontwerp is zorgvuldig in het landschap ingepast. Het schetsontwerp is in Bijlage 8 opgenomen.

4.2 Beschrijving stedenbouwkundig plan

Huidige situatie

Van origine bestaat het plangebied uit agrarische gronden (weilanden) die doorsneden worden door een rechtlijnig slotenpatroon.

De meest recente bebouwing in de wijk Jachtkamp I, die voor een belangrijk deel aan de noordzijde van het dorp is gerealiseerd, wordt begrensd door een sloot.

Het plan voor Jachtkamp II beslaat een groter plangebied dan nu is opgenomen in dit bestemmingsplan. In het oorspronkelijke plan waren 18 woningen voorzien. Dit plan is uitgebreid besproken met de gemeente (Lemsterland, later De Fryske Marren) en de provincie Friesland. Mede op basis daarvan zijn de woonclusters en de gebogen weg ontstaan.

In 2013 heeft de gemeente het woningbouwprogramma bijgesteld en voor Jachtkamp II het maximum aantal woningen tot 2020 vastgesteld op 11. Indien zich na 2020 in Bantega een vraag naar woningen voordoet, ligt het voor de hand dat dit plaats vindt in het noordelijke deel van Jachtkamp II. Daar zal dan een aparte bestemmingsplanprocedure voor doorlopen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0009.jpg"

Afbeelding: Toekomstig plan met eventuele uitbreiding

Het stedenbouwkundige plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van de volgende uitgangspunten:

  • Het ontwikkelen van een woongebied met een eigen identiteit.
  • Buitenranden dienen aan te sluiten op het omringende landschap.
  • Met een capaciteit van 10 à 11 woningen als eerste fase, die ook een eindfase kan zijn.
  • Een ‘doorkijk’ voor een uitbreiding van 6 à 7 woningen in een tweede fase. Deze fase is voorlopig niet aan de orde, maar wellicht na 2020.
  • Flexibel plan zodat ingespeeld kan worden op de marktvraag. In het zuidelijke deel een flexibel deel inbouwen waar of 2 vrijstaande woningen, of drie rijwoningen (t.b.v. starters) gesitueerd kunnen worden. In het noordwestelijk deel ook zodat hier ook rijwoningen (maximaal drie aaneen te bouwen) kunnen worden toegelaten.
  • Een ontsluiting die gekoppeld kan worden aan de bestaande wegenstructuur (Jachtkamp – Middenweg).
  • Rekening houden met de milieucontour van de veehouderij (gelegen aan de Middenweg) ten noorden van de locatie.
  • Voldoende ruimte voor de opvang van (regen)water.
  • Een goede zonne-oriëntatie zodat zonnepanelen en/of andere duurzaamheidsmaatregelen op de daken mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2-VA02_0010.jpg"

Afbeelding: Stedenbouwkundige plan dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan

Aansluiting op bestaand stedelijk gebied

Het plangebied vindt directe aansluiting op de bestaande bebouwing aan de noordzijde van de kern Bantega. De stedenbouwkundige structuur speelt in op de structuur van de bestaande woonwijk Jachtkamp I en op de ligging, grenzend aan het landelijk gebied. In Jachtkamp I (het gedeelte ten zuiden van het plangebied) is rekening gehouden met een vervolgfase door middel van een weg die (aan de zuidzijde van het plangebied) 'doorsteekt' naar het plangebied (Jachtkamp II).

De wegenstructuur is geënt op de kenmerkende wegenstructuur van Bantega en herkenbaar aan een 'knik' in de weg. De wegen zijn doodlopend en zorgen daardoor voor een autoluwe wijk. Een toekomstige noordelijke aansluiting blijft wel mogelijk.

Groen-blauwe inpassing in het landschap

Het plangebied is niet alleen zorgvuldig in het landschap ingepast door de groen-blauwe omranding en de positionering van de woningen in het gebied, ook wordt het groene landschap als het ware doorgezet in het plangebied door een nadrukkelijke groenstructuur langs en in de zichtlijnen vanuit de omgeving. De gebogen hoofdontsluiting is geïnspireerd op de wegenstructuur van Bantega en vormt een lange groene zichtlijn als groene poort naar het omliggende landelijke gebied.

4.3 Beeldkwaliteit

Door middel van 'groene wiggen' die het plangebied insteken, wordt de verbinding gelegd met het buitengebied. De woningen aan de noordzijde zijn met de voor- danwel zijkanten naar het buitengebied gesitueerd. Tussen de particuliere kavels en het buitengebied ligt veelal een groenblauwe bufferzone.

Diversiteit woningen

Er wordt gestreefd naar het realiseren van een diversiteit aan woningtypen. In het gebied kunnen zowel vrijstaande als twee-onder-één-kap-woningen als ook rijwoningen worden gebouwd. Aan de rand van het plangebied krijgen de woningen een lage goothoogte om goed aan te sluiten op het landelijke gebied.

Parkeren

De uitbreiding betreft een kleinschalig woongebied waarbij er van uit kan worden gegaan dat bij zowel de vrijstaande als de twee-onder-een kap woningen voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein (garage en/of oprit op eigen terrein). Bij periodiek extra parkeerbehoefte kan er langs de straat worden geparkeerd.

Voor de mogelijke rijwoningen kan tevens een parkeerplek op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor de middenwoning kan een parkeerplek in openbaar gebied worden aangelegd (norm 1,6 per woning).

4.3 Beeldkwaliteit

De stijl van de nieuw te bouwen woningen zal aansluiten op de bestaande woningen van de eerste fase 'de Jachtkamp'. Verschil is dat er gebruik wordt gemaakt van donkere bakstenen. Doordat de bestaande woningen uit lichtere bakstenen zijn opgebouwd, zullen de donkere bakstenen voor een ingetogen nieuwe dorpsrand zorgen, in overgang naar het omringende landelijk gebied.

Architectonische kenmerken woningen:

  • Hoofdgebouwen zijn gericht op de weg.
  • De gebouwen hebben een simpele vorm zonder veel uitbouwen, zijvleugels en bijzondere kapvormen.
  • De kleuren zijn ingehouden en gedekt en contrasteren niet met de omgeving (donkere baksteen).
  • Gevels van de hoofdgebouwen worden opgetrokken uit steen of hout.
  • De daken van de hoofdgebouwen bestaan uit zadeldaken met donkerkleurige dakpannen of riet.
  • Aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
  • Uitpandige garage met optie voor zadeldak.
  • Zichtlijnen naar het landschap.

Openbare ruimte

De openbare ruimte van het plangebied sluit aan op het landelijke karakter in de omgeving en zal een groene en landschappelijke uitstraling krijgen. Centraal in de wijk is een relatief open groene zone opgenomen die de ruimtelijke verbinding legt met het omringende gebied. Enkele solitaire bomen (inheemse soorten) in gras zorgen voor een groen karakter. Hoogstam fruitbomen aan de achterzijde van enkele percelen versterken dit beeld.

Aan de west- en zuidzijde van de wijk zorgt een groene bufferzone met een (in het zuiden verbrede) watergang voor een goede aanhechting op het bestaande bebouwde gebied van Jachtkamp I en waarborgt doorzichten van en naar het omringende landschap. De watergangen vervullen daarnaast een belangrijke rol in het voldoen aan de wateropgave.

De wegenstructuur met gebogen vormen, is gebaseerd op de kenmerkende opbouw van de lintstructuur van Bantega en zorgt voor een geleidelijke 'afronding' van de dorpsrand.

4.4 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.

In het voorliggende plangebied is duurzame stedenbouw een belangrijk uitgangspunt geweest. Een deel van de woningen is zodanig gesitueerd dat de dakvlakken op het zuiden liggen en daardoor zonnepanelen of - collectoren mogelijk zijn.

Daarnaast is het aspect water een bepalende factor bij de ontwikkeling van het gebied. Er is een ruime oppervlakte water en groen ter compensatie van de toename van verharding van het gebied zodat het regenwater in het gebied kan worden vastgehouden.

Bij het realiseren van de woningen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van verantwoorde materialen.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De mogelijkheid om binnenplanse afwijkmogelijkheden op te nemen is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze afwijkingsregels maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

5.2 Nadere toelichting op de planregels

Groen

Naast groenvoorzieningen zijn binnen de bestemming 'Groen' ook aanverwante functies als voet- en fietspaden en water toegestaan. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Ten behoeve van het onderhoud van het water is de schouwstrook opgenomen op de verbeelding. Deze moet vrij blijven zodat onderhoud mogelijk is.

Gronden met de bestemming 'Groen' mogen niet als erf bij een woning worden gebruikt. Vergunningvrije bouwwerken zijn dan ook niet toegelaten binnen deze bestemming.

Verkeer

De bestemming Verkeer laat alle veelvoorkomende functies in het openbare gebied toe. Opgenomen is dat gebouwen niet zijn toegestaan. Dit is gebeurd vanuit de gedachte dat straatmeubilair en bepaalde bouwwerken ten behoeve van infrastructurele en openbare voorzieningen vergunningvrij zijn, waaronder bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer. Voor niet-vergunningvrije bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 5 m.

Water

Ondergeschikt aan de waterhuishoudkundige functie mag het water worden gebruikt voor extensief dagrecreatief medegebruik en visserij. Bootjes mogen maximaal 3 dagen in het water liggen. Bruggen, steigers, vlonders, plankieren en dergelijke zijn niet toegestaan. Walbeschoeiingen zijn wel toegestaan.

Wonen - 1 en Wonen - 2

Voor de woningen is de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' opgenomen. Het onderscheid houdt verband met de hoogte van de woningen. 'Wonen - 1' staat voor woningen in één bouwlaag met een kap en 'Wonen - 2' voor twee bouwlagen met een kap. Bij 'Wonen - 1' is de goothoogte maximaal 3,50 meter en de bouwhoogte maximaal 11 meter; bij 'Wonen - 2' maximaal 6,50 meter respectievelijk 12 meter.

Vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen zijn standaard toegestaan, tenzij anders wordt aangegeven. Rijenwoningen zijn alleen toegestaan als door middel van een aanduiding meer dan 2 woningen aaneen mogen worden gebouwd. Hiervoor is de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' opgenomen.

Binnen de woonbestemming is gewerkt met de begrippen 'bijbehorend bouwwerk' en 'ander bouwwerk', aansluitend bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). De toegestane oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken is standaard maximaal 70 m2. Via een binnenplanse afwijking kan deze oppervlakte worden vergroot volgens een staffel (afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel). Bij iedere woning kan onder voorwaarden een erker worden gebouwd.

Er zijn verschillende functies bij het wonen toegestaan. Een aan-huis-verbonden werkactiviteit is mogelijk tot een bepaalde omvang. De omvang is opgenomen om te voorkomen dat de hoofdfunctie, het wonen, verloren gaat. De woning dient in overwegende mate een woonfunctie te behouden. Er mag geen ruimtelijke uitwerking of uitstraling ontstaan die met de woonfunctie in strijd is. Ook is logiesverstrekking in de vorm van 'bed en brochje' toegestaan.

In de regels is een definitie van een aan-huis-verbonden werkactiviteit opgenomen. Elementen in deze definitie zijn:

  • Beroepsmatig: in tegenstelling tot hobbymatig. Op basis van de APV, het Burgerlijk Wetboek en de Bouwverordening mag de woonfunctie niet leiden tot hinder voor anderen, ook niet bij hobbymatige activiteiten.
  • Diensten/ambachtelijke bedrijvigheid: er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- of handenarbeid.
  • Kleine schaal: de kleine schaal komt tot uitdrukking in het maximum van 30% van de begane grondvloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing (hoofdgebouwen en bijgebouwen) tot maximaal 75 m2.
  • Woonfunctie. De woonfunctie blijft de belangrijkste functie. De activiteit moet worden uitgeoefend door een bewoner van de woning. Er mag één personeelslid aanwezig zijn, zodat er in totaal niet meer dan 2 personen werken.
  • Ruimtelijke en visuele uitstraling: zowel planologisch als visueel gezien moet de aard, omvang en intensiteit van de bedrijvigheid te rijmen zijn met de woonfunctie. Dat betekent dat er geen hinder mag ontstaan voor de omgeving. Bovendien moet het pand er uit blijven zien als een woning. Dat betekent dat er beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan: alleen onverlichte reclame en maximaal 1 bord. Het pand moet de uitstraling blijven houden van een woning.
  • Ter plaatse: de toelaatbare effecten op de omgeving zullen van woningtype en woonomgeving afhankelijk zijn.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen indien een deel van het bouwperceel, dat reeds eerder bij de berekening van een bepaalde afstand was betrokken wederom - nu ten behoeve van een ander bouwperceel - wordt betrokken.

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is. Van een aantal activiteiten is expliciet aangegeven of zij als strijdig met de bestemming dan wel als niet strijdig met de bestemming worden aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling bevat enkele algemene regels voor het afwijken van het plan middels een omgevingsvergunning (met toepassing van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 1 Wabo). Bij twijfel omtrent de uitleg dienen zij op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in andere bestemmingsplannen van de gemeente gebeurt.

Overgangsrecht

De redactie van het overgangsrecht is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgeschreven. Rechtspraak over dit overgangsrecht is ook op onderhavig overgangsrecht van toepassing. Overigens is te verwachten dat het overgangsrecht voor dit plangebied weinig betekenis heeft, aangezien nog geen bebouwing aanwezig is. Uitsluitend de agrarische functie valt onder het overgangsrecht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Voor het voorliggende plan is het relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De kosten voor de uitvoering van het project zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer wordt door de gemeente in staat geacht de ontwikkeling te kunnen realiseren. Het plan wordt haalbaar geacht. De plannen zijn inmiddels bijgesteld en doorgerekend en er is concrete animo uit het dorp. Voor de kosten sluit de gemeente een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Omdat het verhaal van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak en Overleg

Dit is een ontwerpbestemmingsplan, waaraan geen voorontwerpfase (inspraak) vooraf is gegaan. Daar is voor gekozen omdat voorafgaand aan het opstellen van het stedenbouwkundig plan (dat ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan) er veelvuldig overleg heeft plaats gevonden met belanghebbenden en omwonenden van het plangebied 'De Jachtkamp Fase 2' in Bantega. Op 26 september 2013 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden en andere belanghebbenden in SCC De Pomp. Daarnaast hebben belanghebbenden en omwonenden voorafgaand aan het opstellen van het plan in een schetsatelier hun visie op de randvoorwaarden van het plan gegeven. Deze uitkomsten zijn meegenomen in de planopzet.

Tevens heeft afstemming met Provinsje Fryslân plaats gevonden over de opzet van het plan en een goede landschappelijke inpassing.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het concept-ontwerpbestemmingsplan 'Bantega - Jachtkamp Fase 2' is aan de volgende instanties toegezonden: Provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân, omliggende gemeenten Heerenveen en Súdwest Fryslân, Gasunie, Vitens, Brandweer Fryslân, Kamer van Koophandel, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Ministerie van Defensie, Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie en Rijkswaterstaat. Het plan is in het voortraject van de opstelling van het verkavelingsplan besproken met de provincie en het waterschap.

De vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in Bijlage 9 Vooroverlegreacties opgenomen. De overlegreacties hebben, met uitzondering van het aspect water, geen aanleiding gegeven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bantega - Jachtkamp Fase 2' is conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid is gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 4 december 2015 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Op het ontwerpbestemmingsplan zijn tijdig vier schriftelijke zienswijzen ingekomen. Bij het Vaststellingsbesluit is de Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Bantega-Jachtkamp Fase 2 opgenomen en zijn de ingekomen zienswijzen zorgvuldig beoordeeld en van een passende beantwoording voorzien.

7.3 Beroepszaak / Herstelbesluit

Op 29 juni 2016 is het bestemmingsplan Bantega-Jachtkamp Fase 2 gewijzigd vastgesteld. Enkele bewoners uit Jachtkamp fase 1 hebben tegen onderdelen van dit bestemmingsplan beroep aangetekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (vanaf hier: de Afdeling) heeft het beroep op 6 maart 2017 behandeld. Op 19 april 2017 (met kenmerk 201607216/1/R3) heeft de Afdeling een tussenuitspraak gedaan (via de zogenaamde bestuurlijke lus). De Afdeling draagt de raad op om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 29 juni 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bantega-Jachtkamp Fase 2" te herstellen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Samenvatting oordeel Afdeling

De gemeente heeft de intentie gehad om, op grond van de stedenbouwkundige inrichting van de gronden, in bepaalde stroken van het plangebied geen bebouwing toe te laten. Daar waar die gronden in eigendom blijven bij de gemeente zelf, is dat gegarandeerd. Echter waar die gronden in eigendom komen bij de bewoners, bestaat de mogelijkheid dat bewoners op die gronden gebruik maken van de mogelijkheid om vergunningsvrij te bouwen.

Vergunningsvrij bouwen is, voor zover in deze casus van belang, alleen mogelijk op een erf behorende bij een woonhuis. In eerdere uitspraken van de Afdeling is de omvang van het erf beperkt tot die gronden die noodzakelijk zijn voor een goed gebruik van het woonhuis (toegankelijkheid, onderhoud, e.d.). Dat betekent dat op grote woonpercelen, delen van die gronden zodanig mogen worden bestemd, dat een gebruik als erf niet is toegelaten, omdat het volledige perceel niet noodzakelijk is voor een goed gebruik van het woonhuis. Op die delen mag het bestemmingsplan zich voorts verzetten tegen het vergunningsvrij bouwen.

In de definitie van erf in artikel 1 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht is dat ook nadrukkelijk mogelijk gemaakt. Daarin staat dat gronden bij een woonhuis tot het "erf" behoren als zij feitelijk ten dienste van het gebruik van het woonhuis zijn ingericht en het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

Op grond hiervan heeft de gemeente in het bestemmingsplan binnen de bestemming 'Groen' de inrichting van de gronden als erf niet toegelaten in de veronderstelling dat daarmee op deze gronden ook niet vergunningsvrij gebouwd mag worden.

De Afdeling concludeert dat de bestemming in ondergeschikte mate onder andere parkeervoorzieningen toelaat. Een bewoner kan dus binnen de bestemming Groen gronden inrichten als parkeerplek bij het woonhuis. Op dat moment zijn de gronden feitelijk ingericht ten dienste van het gebruik van het woonhuis en op dat moment dus ook aan te merken als onderdeel van het erf bij dat woonhuis. Op die gronden mag dan vervolgens ook vergunningsvrij gebouwd worden. Door de inrichting en gebruikte terminologie in de bestemmingsomschrijving verzet de bestemming zich onvoldoende tegen het gebruik als erf, simpelweg omdat de bestemming ook functies toelaat die feitelijk tot een erf kunnen gaan behoren. De Afdeling concludeert dat de gemeenteraad dit onvoldoende heeft onderkend en dat om die reden het hiertegen gerichte beroep slaagt.

Herstel gebreken

Op basis van het vaststellingsbesluit wordt het bestemmingsplan gewijzigd. In de bestemming Groen wordt niet langer gesproken over 'met daaraan ondergeschikt'. Deze terminologie houdt, blijkens de uitspraak, een ruimte in die onbedoeld ook benut kan worden ten behoeve van functies binnen naastgelegen bestemmingen, zoals de aanleg van een parkeerplek of een speelvoorziening bij een woonhuis, waardoor het mogelijk is gronden feitelijk in te richten als erf, terwijl er sprake zou moeten zijn van een inrichting met groen. Dat kan worden ondervangen door deze terminologie te wijzigen in 'met daar in ondergeschikte mate bijbehorend'. Een parkeerplaats of speelvoorziening ten behoeve van een particuliere woning is dan niet langer in overeenstemming met de bestemming, omdat die niet behoort bij en ten dienste staat van de bestemming. Overgaan op de zinsnede 'met daar in ondergeschikte mate bijbehorend' geeft een andere insteek en relatie met de bestemming. Om die reden is het niet langer voorstelbaar dat 'tuinen en terreinen, wegen en woonstraten en parkeervoorzieningen' onderdeel uitmaken van de groenbestemming. Deze functies worden namelijk niet ten dienste van en behorende bij het groen aangelegd, maar altijd ten dienste van andere doeleinden, zoals het wonen of het verkeer. Speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen worden ook mede ten behoeve van andere doeleinden gerealiseerd, maar dat zijn wel functies die binnen groen voorstelbaar zijn en daarbinnen veelvuldig voorkomen. Bij nadere beschouwing is de inrichting voor 'sloten, bermen en beplanting' dubbel ten opzichte van hetgeen tevens als 'groenvoorzieningen' en 'water' is toegelaten. Deze dubbele vermelding is uit de bestemmingsomschrijving verwijderd. Het te herstellen gebrek heeft de volgende gevolgen voor de toelichting en de regels:

In de toelichting, onder hoofdstuk 5.2, zijn de zinnen: Daarnaast zijn in ondergeschikte mate ook parkeer- en speelvoorzieningen mogelijk. Denk bijvoorbeeld aan parkeerstroken.' verwijderd.

In de regels is binnen de bestemming 'Groen', artikel 3.1 'bestemmingsomschrijving', de zin 'met daaraan ondergeschikt' vervangen door 'met daar in ondergeschikte mate bijbehorend'. Daarnaast zijn sub c, f, g en h uit dit artikel verwijderd.

Het nu voorliggende bestemmingsplan komt in de plaats van het eerder vastgestelde bestemmingsplan. De raad van de gemeente De Fryske Marren heeft daartoe op 28 juni 2017 een nieuw vaststellingsbesluit genomen. Hierin worden de door de Raad van State geconstateerde gebreken met een 'bestuurlijk lus' herstelt Het initieel vastgestelde bestemmingsplan met identificatienummer: NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2.VA01, vastgesteld op 29 juni 2016 wordt vervangen door het bestemmingsplan met identificatienummer: NL.IMRO.1940.BPBAN15JACHTKAMPF2.VA02, vastgesteld op 28 juni 2017.

Het vaststellingsbesluit van 29 juni 2016, inclusief de "Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Bantega-Jachtkamp, Fase 2", is als bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Het vaststellingsbesluit van 28 juni 2017, inclusief de "Staat van wijzigingen bestemmingsplan Bantega-Jachtkamp Fase 2-194069533", is als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

28 juni 2017.