Plan: | Akmarijp - Fjildwei 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPAK20FJILDWEI9-VA01 |
Aan de Fjildwei in Akmarijp ligt een voormalig agrarisch bedrijfsperceel dat nu een woonbestemming heeft. Op het perceel staat een boerderij en ten zuiden hiervan staat een loopstal, die enige tijd is gebruikt ten behoeve van een jachtbouw en –onderhoudsbedrijf. De aanvraag behelst de sloop van deze loopstal en de bouw van een tweede woning op het perceel op basis van de (provinciale) ruimte-voor-ruimte regeling.
Het bouwplan is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie paragraaf 1.3). Daarom is een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aangevraagd. Om te waarborgen dat op de plek van de huidige stal niet opnieuw een gebouw met mogelijkheden voor bedrijfsfuncties wordt gebouwd, is dit bestemmingsplan opgesteld. Hiermee wordt een actuele regeling geboden voor de twee woonpercelen.
Het plangebied betreft het perceel Fjildwei 9 te Akmarijp. De Fjildwei is de doorgaande weg van Joure naar Terkaple en Goingarijp. Het perceel ligt aan de westzijde, in een ruim bebouwingslint, bestaande uit woningen en (kleinschalige) agrarische bedrijven. De ligging van het plangebied is op een luchtfoto aangegeven in figuur 1.
Figuur 1. De ligging van het plangebied
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Terkaple - Akmarijp, dat is vastgesteld op 6 juli 2011. Het heeft hierin grotendeels de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Zowel voor de boerderij als voor de loopstal is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen woonhuizen gebouwd kunnen worden. Echter mag het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal bedragen, waarmee het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan. Bovendien is de nieuwe woning grotendeels buiten het bouwvlak voor de loopstal geprojecteerd. Daarom is de aanvraag in strijd met het bestemmingsplan. Een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied ligt in een bebouwingslint in het landelijk gebied ten noorden van Joure. Dit lint ligt tussen de Fjildwei en de Syltsjesleat en bestaat hoofdzakelijk uit boerderijen, waarvan de meeste de agrarische functie hebben verloren. Aan de oostzijde van de Fjildwei zijn nog wel actieve en meer grootschalige agrarische bedrijven aanwezig. De bedrijven tegenover het plangebied zijn echter ook relatief kleinschalig. Het gaat hier om twee paardenhouderijen. Dit gebied kenmerkt zich als een buitengebied.
De omgeving kent een karakteristieke opstrekkende verkavelingstructuur die schuin op de Fjildwei staat. De Fjildwei is hierin een historisch lint, met vele oude boerderijplaatsen, waaronder ook het onderhavige perceel. De bebouwing ligt veelal open in het landschap. De grootschalige openheid is één van de kernkwaliteiten van het gebied. Aan de voorzijde van de percelen is wel enige begeleidende beplanting aanwezig die het aanzicht op de bebouwing verzacht en voor de bewoners voor beschutting zorgt. De watergang achter de percelen (Syltsjesfeart) is direct aangesloten op het boezemwater, waarmee het perceel via Goingarijp ook bereikbaar is vanaf de Friese Meren.
In het plangebied staat een karakteristieke stelpboerderij uit 1868. Deze is aangewezen als rijksmonument. Op korte afstand ten zuiden hiervan staat een loopstal die in 1971 is gebouwd. Deze heeft een oppervlakte van 911 m2 en kent geen bijzondere waarde. Verder bevinden zich op het perceel enkele overige bijgebouwen met een totale oppervlakte van 361 m2. Het perceel heeft twee aansluitingen op de Fjildwei, waarvan de noordelijk de hoofdentree is voor het woongedeelte. Het zuidelijk deel van het perceel is grotendeels onverhard. Langs de voorzijde van de loopstal staat een bomenrij.
Een aanzicht op het plangebied vanaf de Fjildwei is weergegeven in figuur 3.
Figuur 3. Aanzicht op het plangebied
De ontwikkeling betreft de sloop van de loopstal (en een ander bijgebouw bij de boerderij) en de bouw van een nieuwe woning. Om de ruime opzet van het lint te respecteren en om voldoende afstand tussen de woningen de creëren wordt de woning op het zuidelijk deel van het perceel gebouwd. De woning krijgt een moderne uitstraling. De beoogde bouwlocatie is weergegeven in figuur 4.
Figuur 4. Bouwlocatie nieuwe woning
De hoofdvorm is opgebouwd uit een eenlaagse plattegrond met twee losse kappen. De eerste bouwlaag wordt afgewerkt met houtelementen en afgedekt met een metaalbekleding. De gevelaanzichten van het schetsontwerp van de nieuwbouw zijn weergegeven in figuur 5.
Figuur 5. Schetsontwerp nieuwe woning
Algemeen
Het lint waarin het plangebied is gelegen is in de gemeentelijk beleidsregel 'bebouwde kommen De Fryske Marren' aangemerkt als bebouwde kom. De provincie beschouwd het in de Verordening Romte (zie paragraaf 3.2) als landelijk gebied. Wanneer bouwmogelijkheden voor stedelijke functies worden gebouwd in het landelijk gebied, moet op basis van het provinciaal beleid aangegeven worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van de nieuwe functies en hoe het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankeringen van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Op basis van de uitgangspunten uit deze structuurvisie is de voorgenoemde ontwikkeling getoetst. Het is van belang dat de ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap.
Waardering landschap
Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het Merengebied. Voor het gebied zijn een aantal kernkwaliteiten bepaald, die de provincie van provinciaal belang acht. In eerste plaats is de grootschalige openheid in de veenweidegebieden met opstrekkende verkaveling van belang. Ook de relatie van de bebouwingslinten met het water en het omliggende landschap en het stelsel van waterverbindingen en dijk zijn een kernkwaliteiten van het Merengebied. Met name de voorgenoemde kernkwaliteiten zijn in het landschap rondom Akmarijp goed zichtbaar.
De openheid van het landschap wordt behouden door groei van bomen en struiken tegen te gaan. Boerenerven daarentegen die zich in de grootschalige openheid bevinden dienen als puntverdichtingen beplant te worden om het erf te markeren. Verder wordt ingezet op het handhaven en verder ontwikkelen van de open zichtlijnen tussen de bebouwingslinten en het open water. Lintdorpen hebben zich haaks op de opstrekkende verkaveling ontwikkeld, waarbij de te behouden ruimte tussen de open percelen voor verankering in het landschap zorgt. De ruimte tussen de open percelen is een voorwaarde voor het voortbestaan van de relatie tussen dorp en omgeving.
Beoordeling bouwplan
Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Merengebied en biedt kansen om deze te versterken. De ontwikkeling is volledig perceelgebonden en heeft zo geen effect op de kenmerkende opstrekkende verkaveling in het gebied. De sloop van de oude loopstal biedt de mogelijkheid om een nieuwe zichtlijn vanaf de Fjildwei op het achterliggende gebied te realiseren. De nieuwe woning wordt op wat grotere afstand van de boerderij gebouwd, waardoor meer 'lucht' op het perceel ontstaat. Er wordt geen nieuwe boombeplanting geïntroduceerd. Het perceel is in de huidige situatie al op een gebiedseigen wijze ingepast in het gebied.
Het plangebied wordt via de Fjildwei ontsloten. Er is sprake van een overzichtelijke verkeerssituatie. Op het perceel is voldoende ruimte om te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning, overeenkomstig het parkeerbeleid van de gemeente.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit bestemmingsplan raakt geen van de 14 belangen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.
In dit bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bouw van één woning is op basis van jurisprudentie (18 december 2013 201302867/1/R4) geen verstedelijking. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte 2014
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In de Verordening Romte Fryslân stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Het perceel betreft een oude boerderijplaats, waarvan de functie is gewijzigd naar wonen. In de boerderij is een reguliere woning aanwezig.
Bundeling stedelijke functies
In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied in principe geen bouwmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals het wonen, geboden mogen worden (artikel 1.1.1). Op grond van de kaarten bij de verordening ligt het plangebied in het landelijk gebied.
Op basis van artikel 1.3 kan in afwijking van artikel 1.1.1 een nieuwe woning worden gebouwd in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint. Voorwaarde is dat de nieuwe woning leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint en geen afbreuk doet aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Ook mag de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer dan 300 m² bedragen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Het vervangen van de loopstal leidt tot een verbetering van het bebouwingslint en doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten. Hierop is in paragraaf 2.3 ingegaan.
Verder is het plan in lijn met de in artikel 1.6 opgenomen ruimte-voor-ruimte regeling. Deze regelt dat in ruil voor de sloop van beeldverstorende bebouwing een nieuwe woning kan worden toegestaan op het bouwperceel of elders in het landelijk gebied. Voorwaarde is dat minimaal 1.000 m2 wordt gesloopt. Aan de voorwaarde wordt voldaan. Er wordt namelijk 911 m2 plus 361 m2 aan beeldverstorende bebouwing gesloopt.
Wonen
In artikel 3.1.1 is bepaald dat in woningbouw kan worden voorzien indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierop wordt in paragraaf 3.3 ingegaan.
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.1.1 lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3. Ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten binnen het plangebied blijven behouden. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.7.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de regels van de Verordening Romte Fryslân.
Grutsk op é Romte
De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op é Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Merengebied'. Voor dit gebied zijn aan aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Het gaat dan om landschappelijke kwaliteiten en kenmerken. De inrichting van het perceel is ontworpen met respect voor de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken van de omgeving. Paragraaf 2.3 gaat nader in op de ruimtelijke kwaliteit en de inpassing van de ontwikkeling in het landschap.
Visie De Fryske Marren
In de 'Visie de Fryske Marren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument wordt een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.
Voor de gemeente is het belangrijk dat het plattelandskarakter behouden blijft. Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. De gemeente staat hierbij open voor kansen. Initiatieven worden gefaciliteerd met maatwerk naar aard en schaal van de woonomgeving.
Het vervangen van een oude stal door een woning biedt kansen voor het versterken van de kwaliteit van het landschap. De waarde van het landschap blijft minimaal behouden.
Woonvisie 2014-2018 en Uitvoeringsprogramma 2016-2026
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2014-2018. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. De hoofddoelstelling van het woonbeleid is dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun eigen mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren.
In het Uitvoeringsprogramma 2016-2026 van de gemeente is ruimte opgenomen voor particuliere initiatieven op diverse locaties. In dit geval is sprake van het toevoegen van één extra woning. Het plan is passend binnen het woningbouwprogramma.
Duurzaamheidsvisie 2013-2030
Op 31 oktober 2012 heeft de gemeente de Duurzaamheidsvisie De Friese Meren vastgesteld. In de visie worden de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende thema's, zoals energievoorziening, watersysteem, grondstoffen en groen en natuur. In 2030 wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele energiebronnen. Voor de kortere termijn (2020) is met betrekking tot wonen als doel gesteld dat 20% van alle gebouwen energieneutraal is. Daarnaast wordt ingezet op het groen inrichten van de omgeving van de gebouwen die uitnodigt tot natuurlijk spelen. Er wordt ingezet op samenwerking voor bewustwording van inheemse flora en fauna. Wat betreft water, wordt ingezet op 100% afkoppeling van hemelwater en maximaal hergebruik van regenwater. Het gebruik van leidingwater wordt teruggedrongen waarbij ook ingezet wordt op gedrag.
Voor aanvragen vanaf 1 juli 2018 geldt bovendien dat er gasloos gebouwd moet worden. Dit betekent voor dit plan dat bij de woning niet aangesloten mag worden op gas en dus via duurzame energieopwekking verwarmd moet worden. Bij de aanvraag is hiermee rekening gehouden.
Welstandnota De Fryske Marren 2014
De gemeenteraad van De Fryske Marren heeft op 22 april 2015 de Welstandsnota De Fryske Marren 2014 gewijzigd vastgesteld. Met de nieuwe welstandsnota is ook het welstandsbeleid aangepast. De welstand toets of een bouwplan aan de minimale beeld- en kwaliteitseisen voldoet en past in de omgeving. De gebieds- en objectgerichte aanpak beoogt de belangrijkste karakteristieken van de bebouwing te beschermen en te zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. Zo ook voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied.
Het plangebied ligt in welstandsgebied 'Lintbebouwing'. Dit betreft een bijzonder welstandsgebied. De historische linten worden over het algemeen positief gewaardeerd, mede door het aandeel historische bebouwing (eind negentiende, begin twintigste eeuw) en
door de aanwezige samenhang tussen de bebouwing en het omringende open landschap. De individuele karakteristieken van de panden zijn van groot belang. Het betreft hier met name de gevelindelingen, de kapvorm en de diverse detailleringen.
Het beleid is in het algemeen gericht op de instandhouding van het ruimtelijk beeld in bebouwingslinten. De implicatie van dit beleid is dat de aanwezige bebouwingskenmerken moeten worden gerespecteerd, met behoud van karakteristieke elementen. Bij nieuwbouw moet aansluiting worden gezocht bij de karakteristieken van het historische lint.
Bij de bouwaanvraag toetst de welstandscommissie het bouwplan aan de welstandscriteria die voor dit gebied gelden.
Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is vastgelegd wanneer een milieueffectrapportage (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) moet plaatsvinden. Hierbij gelden drempelwaarden. In onderdeel D (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
Met dit plan wordt één woning mogelijk gemaakt op een bestaand woonperceel. Per saldo neemt het bebouwd oppervlak niet toe en er hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor het dorp. Op basis hiervan en op basis van vaste jurisprudentie, kan het project niet als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. worden aangemerkt. Een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde. Overigens blijkt uit de beoordeling in de navolgende paragrafen dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.
Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.
Het plan stelt de bouw van een woning tussen twee andere woningen, op een bestaand woonperceel voor. Rondom het plangebied zijn wel enkele agrarische bedrijven aanwezig. Het gaat om grondgebonden agrarische bedrijven die maximaal in milieucategorie 3.2 vallen. Hierbij hoort een richtafstand van 100 meter tot woningen in een rustig buitengebied. De tegenover het plangebied aanwezige paardenhouderijbedrijven vallen in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 50 meter geldt.
De nieuwe woning komt op ongeveer 42 meter vanaf de perceelsgrens van de bedrijven aan de overzijde van de Fjildwei. Binnen 50 meter vanaf de nieuwe en bestaande woningen ligt alleen een sloot en een deel van de voortuin. De feitelijke bedrijfsactiviteiten van de paardenhouderijen vinden op meer dan 80 meter afstand plaats. Met de huidige bedrijfsactiviteiten in de omgeving is dan ook een goed woonklimaat te garanderen in het plangebied. Bovendien wordt de nieuwe woning niet dichterbij de bedrijven gebouwd dan de bestaande woningen. Daarom leidt het plan niet tot een belemmering van de bedrijfsactiviteiten van agrarische bedrijven.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de nieuwe woning geen onevenredige hinder zal ondervinden als gevolg van de bedrijven in de omgeving. Ook worden de aanwezige bedrijven niet gehinderd als gevolg van dit plan. Er is sprake van een verantwoorde milieuzonering.
Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.
Op de Fjildwei geldt een maximumsnelheid van 80 km/uur. De nieuwe woning wordt zodoende gebouwd binnen de geluidszone van deze weg. De nieuwe woning komt op 33 meter vanaf de weg te staan.
Voor het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 1. Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Fjildwei wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB.
Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.
Ten aanzien van de gezoneerde weg waarbij de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt is een hogere waarde nodig. Hiervoor dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders dient een hogere waarde vast te stellen. De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.
Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het plan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.
Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20190510-2-20543). De watertoets is opgenomen in Bijlage 2. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat de invloed van dit plan op de waterhuishouding beperkt is. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing, omdat het plan plaatsvindt aan een regionale waterkering. Het waterschap brengt hiervoor een wateradvies uit.
In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon. Het aspect 'veilig' is voor dit plan niet van toepassing.
Voldoende
Waterkering: De Syltsjesleat is direct aangesloten op de boezem. Langs deze watergang, op de rand van het onderhavige perceel, ligt een regionale waterkering die de achterliggende polder beschermd tegen hoge waterstanden. De werking van deze kade moet worden gewaarborgd. Langs de kade ligt een beschermingszone waarin in principe geen ingrepen mogen worden uitgevoerd. Voor alle ingrepen in deze kade moet een watervergunning worden aangevraagd. De nieuwe woning komt buiten de beschermingszone van de kering. Het plan heeft zodoende geen negatieve invloed op de kering.
Klimaatadaptie: In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Met dit aspect is rekening gehouden door schoon hemelwater afkomstig van de verharding direct af te voeren op de Syltsjesleat. Dit is boezemwater met voldoende capaciteit voor de waterafvoer vanuit het gebied.
Drooglegging: Er moet rekening gehouden worden met de droogleggingsnormen. De uitbreiding van de bebouwing wordt op dezelfde hoogte aangelegd als de bestaande bebouwing. In de huidige situatie is geen sprake van wateroverlast.
Toename verharding: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat bij een toename van meer dan 200 m2 aan verhard oppervlak, een deel van deze toename wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. In dit geval neemt het verhard oppervlakte per saldo af door de sloop van de loopstal. Ten opzichte van de huidige situatie heeft het plan geen versnelde afvoer van hemelwater tot gevolg. Het is daarom niet nodig om compenserende maatregelen te nemen.
Schoon
Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater afgevoerd op de bestaande rioleringsaansluiting. Hemelwater wordt afgekoppeld op het boezemwater.
Waterkwaliteit: De aanlegwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient aangelegd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.
Vervolg
Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.
Procedure: Bij de uitvoering wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van wateradvies.
Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.
De woning wordt gebouwd op een woonperceel. Bij de aankoop in 2003 is een verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er enkele lichte verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn. Het gaat om de gehalten lood, zink, som 10 VROM (PAK's), minerale olie en kwik, EOX en Chroom. Deze verontreinigingen zijn zo laag dat deze geen milieuhygiënische belemmeringen voor het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen vormen.
Tevens heeft in 2019 een geactualiseerd bodemonderzoek plaats gevonden. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Ook in dit onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen.
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1.500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, alsmede een karterend onderzoek voor de periode steentijd-bronstijd.
Met dit plan worden geen bodemingrepen voorgesteld die de onderzoeksdrempel voor archeologisch onderzoek overschrijden (minder dan 5.000 m²). De kans op archeologische vondsten klein is. Er is derhalve geen noodzaak tot een archeologisch onderzoek. Als er onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Om na te gaan of sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Een fragment van deze kaart is weergegeven in figuur 6. Hieruit blijkt dat het bebouwingslint een rijke cultuurhistorie heeft. In het lint liggen diverse oude boerderijplaatsen (rood) en andere historische relevante terreinen. Zowel de Syltsjesfeart als de Fjildwei zijn aangewezen historische routes. Deze hebben een bijzondere positie in de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Verder zijn de opstrekkende verkaveling en de karakteristieken van het vaartdorp Akmarijp cultuurhistorisch waardevol.
Figuur 6. Fragment CHK Fryslan.
Met de bouw van een woning binnen de bestaande structuren van het landschap en lint wordt geen afbreuk gedaan aan de beschreven cultuurhistorische waarden van de omgeving. Zoals blijkt uit paragraaf 2.3 worden de kwaliteiten en beleefbaarheid van het landschap zelfs versterkt. Het oorspronkelijk erf waarop de boerderij op het perceel Fjildwei 9 staat, is aangewezen als een oude boerderijplaats. De nieuwe woning komt buiten deze boerderijplaats te staan. Het erf wordt weer globaal begrenst als in het verleden het geval was. Het plan is zodoende goed in te passen bij de cultuurhistorische waarden van de omgeving. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Wel liggen delen van het Natura 2000-gebied Sneekermeergebied op korte afstand (circa 550 meter). Stikstofgevoelige gebieden liggen op ruime afstand. Het bouwen van een woning binnen een bestaand bebouwingslint heeft geen significante gevolgen voor deze natuurwaarden.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft een woonkavel die intensief wordt onderhouden. De bouwlocatie van de woning heeft geen grote potenties voor beschermde soorten. Wel wordt als onderdeel van het plan een oude stal gesloopt. Om te beoordelen of deze potenties heeft voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten, zoals vleermuizen, is een ecologische quickscan uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4.
Uit de quickscan is gebleken dat er geen potenties zijn voor vleermuizen. Wel zijn er mogelijk nesten van de huismus aanwezig. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. Daarom heeft aanvullend veldbezoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd. In het naderonderzoek is geconcludeerd dat er geen verblijfsplaatsen van huismussen zijn vastgesteld.
Bij de uitvoering moet verder rekening gehouden worden met de aanwezigheid van broedvogels. Voor de algemeen voorkomende broedvogels in de beplantingen rondom het plangebied geldt dat deze tijdens het broeden niet verstoord mogen worden. Conflicten met de Wnb zullen worden voorkomen door de beplanting buiten het broedseizoen te verwijderen.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Uit de risicokaart blijkt dat nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet in invloedsgebieden van risicobronnen. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
De huidige luchtkwaliteit langs wegen is bepaald aan de hand van de NSL-monitoringstool van de Rijksoverheid. De dichtstbijzijnde rekenpunten liggen langs de A7. Langs deze weg is sprake van een NO2 concentratie van 14 ìg/m3 en een PM10 van 14 ìg/m3. De normen voor beide stoffen liggen op 40 ìg/m3. Hieruit blijkt dat er sprake is van een goede luchtkwaliteit.
Het plan heeft geen grote verkeersaantrekkende werking. Van kleine woningbouwlocaties is bepaald dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die een planologische zone hebben.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de woonbestemming en in de regels (per bestemming) zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden vastgelegd.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het geldende bestemmingsplan.
Wonen en Tuin
De perceel krijgt de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Tuin'. Het plan biedt mogelijkheden voor het wonen, in combinatie met ondergeschikte functies, zoals mantelzorg, aan huis verbonden beroepen en bedrijven en recreatieve voorzieningen. Aan het uitvoeren van deze activiteiten zijn voorwaarden verbonden die ervoor zorgen dat het wonen de hoofdfunctie blijft met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling.
Er zijn twee bouwvlakken opgenomen, één voor de bestaande en één voor de nieuwe woning. Woningen moeten worden opgetrokken uit één bouwlaag met kap, binnen een goothoogte van 4 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten hieraan ondergeschikt zijn.
De gronden aan de voorzijde van het perceel krijgen de bestemming Tuin. Het betreft het voorerf, waar geen bijbehorende bouwwerken anders dan lage erfafscheidingen gewenst zijn. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een plan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Participatie
Het bouwplan met de tekeningen en de gemaakte 3D voorstellingen zijn besproken met de bewoners van Fjildwei 7 en 9, en de overbuurman. De buren zijn enthousiast over het plan en zien het als een verbetering van de omgeving ter plaatse.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan is vanaf 29 mei 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in deze periode tevens verzonden naar de overleginstanties. Het is niet nodig om separaat overleg te voeren, aangezien het voornemen al met de overlegpartners (provincie en wetterskip) is afgestemd.
Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens op 7 oktober 2020 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Uit de begroting blijkt dat de economische uitvoerbaarheid niet in het geding is.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Omdat het bouwen van een woongebouw een bouwplan is in de zin van artikel 6.2.1 Bro is, is de grondexploitatieregeling van toepassing. In beginsel moet daarom een grondexploitatieplan worden vastgesteld. Hiervan kan worden afgeweken wanneer het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De ambtelijke kosten worden vergoed door de initiatiefnemer. Hiervoor is een anterieure overeenkomst gesloten.
De eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een planschadeverhaalsovereenkomst. Het kostenverhaal is privaatrechtelijk geregeld tussen gemeente en initiatiefnemer door middel van een anterieure overeenkomst.