Plan: | Schoonouwenseweg 34, Stolwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BPW2010BG033-VG01 |
Aan de Schoonouwenseweg 34 in het buitengebied van Stolwijk ligt een voormalig agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige bedrijfsbebouwing te slopen. Als compensatie voor de sloop van de bebouwing wordt, met toepassing van de 'ruimte voor ruimte'-regeling, de mogelijkheid om een extra woning te bouwen verkregen.
De voorgestelde ontwikkeling is middels een wijzigingsregeling mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. In dit plan wordt aangetoond dat het initiatief voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Schoonouwenseweg 34 ten zuidoosten van Stolwijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Schoonouwenseweg 34 in het buitengebied ten zuidoosten van Stolwijk. Het plangebied ligt in een veenlandschap en maakt onderdeel uit van transparante lintbebouwing. De Schoonouwenseweg is een ontginningsas en een poldergrens. Het is een smalle landweg met aan beide zijden van de weg sloten en bomen. Langs de Schoonouwenseweg zijn woningen en (agrarische) bedrijven gevestigd met regelmatige doorzichten naar het open slagenlandschap daarachter. De onderstaande afbeeldingen tonen een luchtfoto en aanzichten van het plangebied. Op het perceel staat momenteel een voormalig agrarisch bedrijf. Aan de noordzijde bevindt zich de bedrijfswoning. Daarachter staat de voormalige bedrijfsbebouwing. Verder bestaat het plangebied voornamelijk uit grasland en watergangen langs het perceel.
Luchtfoto plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Vooraanzicht plangebied (bron: google streetview)
Zijaanzicht plangebied (bron: google streetview)
De initiatiefnemer is voornemens de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen met een gezamenlijke oppervlakte van 1.065 m². De voormalige bedrijfswoning blijft behouden en wordt een reguliere woning. Ter compensatie van de sloop wordt één extra woning teruggebouwd. De nieuwe woning wordt in het verlengde van de bestaande woning gebouwd, verder naar achter op het perceel. Bij beide woningen wordt een bijgebouw gerealiseerd. Bij de nieuwe woning wordt deze gebouwd in de vorm van een hooiberg. Dit versterkt het karakter van erf met boerderijensemble. De navolgende afbeeldingen geven de voorgenomen toekomstige situatie weer.
Inrichtingsschets van de toekomstige situatie (ontwerp: Verstoep bouwadvies en architectuur)
Voorgenomen toekomstige situatie (ontwerp: Verstoep bouwadvies en architectuur)
Voor onderhavig plan zijn een aantal beeldkwaliteitseisen geformuleerd in het kader van stedenbouw/verkaveling, architectuur en erfinrichting.
Referentiebeelden nieuwe woning (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden voormalige bedrijfsopstallen gesloopt en wordt in ruil daarvoor één woning teruggebouwd. Een bestaande bouwlocatie krijgt hiermee een toekomstbestendige invulling. Ten opzichte van de bestaande situatie worden zowel het bouwvlak als de oppervlakte aan bebouwing en verharding sterk verminderd. Hiermee is sprake van duurzaam ruimtegebruik en dit draagt bij aan een vermindering van hittestress en een verbetering van het watervasthoudend vermogen van de bodem.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief omvat de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één nieuwe woning. De nieuwe woning wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van de Ruimte voor Ruimte regeling waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het initiatief past daarmee binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.
Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking
van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De
kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk
vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van
belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)
Planspecifiek
Stiltegebied
Een groot deel van de Krimpenerwaard is aangewezen als stiltegebied. De stiltegebieden zijn (relatief) geluidluwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied. In de stiltegebieden is alleen ruimte voor “gebiedseigen” geluid. Het plangebied valt binnen een stiltegebied. Een woonfunctie is passend in een stiltegebied.
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Op basis van de Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland behorende bij de Omgevingsvisie zijn twee landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de linten.
De structuur van het veenweidegebied wordt bepaald door de rivieren en de parallel aan de rivieren aangelegde tiendwegen, kades en weteringen. Hierdoor is een landschap ontstaan met lange rechte lijnen en lange smalle kavels. Voor dit landschapstype worden de volgende richtpunten beschreven:
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Voor het landschapstype linten worden de volgende richtpunten beschreven:
Met voorliggend plan wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesaneerd en daarvoor in de plaats één woning teruggebouwd. De nieuwe woning wordt in het verlengde van de voormalige bedrijfswoning gebouwd in de tweede bebouwingslijn. Hierdoor ontstaan er meer doorzichten naar het open veenweidelandschap. Door deze situering van de nieuwe woning en de vormgeving die refereert naar een 'schuurwoning', blijft het beeld van een boerderijerf behouden. De nieuwe woning is visueel ondergeschikt aan de bestaande woning. Dit past in het landschapsbeeld. Met de voorgenomen ontwikkeling blijven de landschappelijke kwaliteiten van het veenweidelandschap en de linten behouden.
Het initiatief sluit aan bij het provinciaal beleid.
Met deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente (i.c. de voormalige gemeente Vlist) op hoofdlijnen weergegeven. Het is daarmee het ruimtelijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven. Het beleid voor het buitengebied is gericht op behoud en herstel van landschap, cultuurhistorie en natuur, in balans met de ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame grondgebonden veehouderij. Voor overige functies wordt een consoliderend beleid voorgestaan.
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kwaliteiten van het gebied. Indien deze verder gaan dan het bestemmingsplan mogelijk maakt, moet een nieuwe afweging worden gemaakt. Voorwaarden binnen die afweging zijn:
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 1.065 m². Hiervoor in de plaats wordt één woning teruggebouwd in lijn met de voormalige bedrijfswoning. Deze ontwikkeling past bij de identiteit van schaal van de omgeving en draagt bij aan behoud van de kwaliteiten van het gebied. Het plan past binnen de Structuurvisie Vlist 2020.
Vijf gemeenten in de Krimpenerwaard hebben in 2009 een structuurvisie vastgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste ontwikkeling van het gebied staan. De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen het versterken van sociaal-economische aspecten enerzijds en het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten anderzijds. Met name het patroon van dijk- en dorpslinten en het waterrijke slagenlandschap zijn kenmerkend voor de regio. In een groot deel van het gebied blijft de grondgebonden melkveehouderij de belangrijkste functie. In de bepaalde gebieden zal natuur ontwikkeld worden met recreatief medegebruik. In het zuiden van de Krimpenerwaard zijn ook beperkte mogelijkheden voor hervestiging van bedrijven die in het kader van natuurontwikkeling worden uitgekocht. Daarnaast wordt, binnen bestaande opstallen, ruimte geboden aan activiteiten op het vlak van verbrede landbouw en vernieuwend ondernemerschap.
De belangrijkste uitgangspunten voor de kernen zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen. De K5 structuurvisie voorziet in een kernenprofilering, die een kader biedt voor de afstemming en sturing van investeringen tussen kernen.
Planspecifiek
De koers van de Structuurvisie voor de K5 gemeenten komt op hoofdlijnen overeen met de visie van de voormalige gemeente Vlist. Voor inpassing van voorliggend plan in dit beleid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.3.1.
De gemeenteraad van Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de "Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Krimpenerwaard" vastgesteld. De nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Doel van de Nota Ruimtelijke kwaliteit is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de Niveaukaart en de Gebiedenkaart. Op de Niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de Gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.
Planspecifiek
Op onderstaande afbeeldingen zijn een uitsnede van de Niveaukaart en een uitsnede van de Gebiedenkaart weergegeven met in de rode cirkel het plangebied.
Uitsnede Niveaukaart (bron: Nota Ruimtelijke Kwaliteit)
Uitsnede Gebiedenkaart (bron: Nota Ruimtelijke Kwaliteit)
Het plangebied heeft de aanduidingen 'bijzonder' en 'polderlint'. De Schoonouwenseweg is één van de bebouwingslinten in het buitengebied waar een bijzonder welstandsniveau geldt. In deze gebieden gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn hier gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Op de Gebiedenkaart ligt het plangebied in de 'polderlinten'. De waarde is in ieder geval gelegen in het goed behouden historische karakter met als basis de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing. De verkaveling met dicht op elkaar gelegen sloten leidt tot langwerpige kavels met tussen de kavels doorzichten op het achterland. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In verband hiermee wordt verwacht dat er in ieder geval aandacht geschonken wordt aan de hoofdoriëntatie van de bebouwing en de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Voorliggend plan omvat de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één nieuwe woning. Hiermee neemt de hoeveelheid bebouwing af. Door de situering van de nieuwe woning zuidelijker op het perceel in lijn met de bestaande woning en de vormgeving, het materiaalgebruik van de nieuwe woning die refereert naar een 'schuurwoning' en het realiseren van een bijgebouw in de vorm van een hooiberg blijft het beeld van een erf behouden. Hiermee levert het plan een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief sluit aan op het beleid uit de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld op 15 december 2015. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3'. Tevens geldt in het plangebied het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' is het met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk om een extra woning te bouwen in combinatie met een wijziging van de bestemming in 'Wonen' bij sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, met inachtneming van een aantal voorwaarden. Hieronder is het gehele artikel opgenomen en wordt vervolgens toegelicht hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.
3.7.5 Wonen en extra woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het bouwen van extra woningen in combinatie met een wijziging van de bestemming in wonen bij sanering van voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing of boom- en sierteelt, indien er sprake is van een volledige sanering van bedrijfsbebouwing en kassen, geen karakteristieke dan wel cultuurhistorisch waardevolle bebouwing zijnde, of boom- en sierteeltpercelen, waarbij:
met dien verstande dat:
Ad.
Ad.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat ter plaatse van boring 1 (voormalige dieseltank) in de grond geen olie is aangetoond. In het grondwater bij de voormalige diesteltank is geen olie of BTEXN aangetoond. Ter plaatse van boring 8 (zuidwestelijke schuur) zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan metalen aangetroffen in de zwak puinhoudende grond, Dit betreft de laag onder de puinlaag. Er is geen asbest aangetroffen in de bodem.
Op het perceel zijn in het verleden een aantal sloten gedempt. Deze slootdempingen kunnen op dit moment niet goed worden onderzocht door de aanwezige opstallen op het terrein. Dit geldt ook voor de verdachte bodemlagen (zand) onder de erf/puinverharding.
Om de omvang van de aangetroffen verontreinigingen te bepalen is een nader bodemonderzoek nodig. Aangezien het uitvoeren van het onderzoek wordt bemoeilijkt door de aanwezige opstallen en verhardingslagen (beton en puin) wordt dit aanvullende bodemonderzoek uitgesteld tot na de sloop van de opstallen en verwijdering van de verhardingslagen. Mocht er sprake zijn van een geval dan dient deze te worden gesaneerd (isoleren of verwijderen).
Het initiatief wordt in het kader van het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 16005845 (aan de Schoonouwenseweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 20,5 µg/m3 | 19,8 µg/m3 | 12,0 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (slopen agrarische bedrijfsbebouwing en toevoegen één nieuwe woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Gezien de omvang van de ontwikkeling draagt deze 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Met het plan worden de agrarische activiteiten definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woning ten gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plan voorziet met de bouw van een woning in een nieuw geluidsgevoelig object. Het plangebied ligt aan de Schoonouwenseweg. Dit is een smalle landweg met uitsluitend bestemmingsverkeer naar de aanliggende percelen. De verkeersintensiteit is dermate laag dat gesteld kan worden dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgesteld in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf gesaneerd. Dit betekent een vermindering van de geurbelasting ter plaatse. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt aan de Schoonouwenseweg 9, ten noordoosten van het plangebied. Dit betreft een melkveebedrijf. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 270 meter afstand een intensieve veehouderij aan de Schoonouwenseweg 46.
De twee woningen in voorliggend plan betreffen een voormalige bedrijfswoning van een veehouderijbedrijf en een ruimte-voor-ruimtewoning. In deze gevallen geldt altijd een vaste afstand van 50 meter, ook ten opzichte van bedrijven met dieren met een geuremissiefactor. Aan deze afstand wordt voldaan.
Het plan leidt niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven, omdat er woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gesitueerd. Het aspect geur is reeds in paragraaf 4.1.4 behandeld. Voor de aspecten stof en geluid geldt op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 50 meter. Aan deze richtafstand wordt met feitelijke afstanden van 90 en 270 meter voldaan. Verder liggen er in de directe omgeving geen bedrijven die van invloed zijn op het plan. Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuw te bouwen woning. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen liggen. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en het hiervoor in de plaats realiseren van één woning. Het initiatief blijft daarmee (ver) onder de drempel van 2.000 of meer woningen uit bijlage D 11.2. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het hoogheemraadschap houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico's, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.
In het waterbeheerplan staan 10 doelen van het Hoogheemraadschap omschreven. Deze doelen hebben onder andere betrekking op waterveiligheid, optreden bij incidenten en het onderhouden van de waterkering.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het saneren van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één woning in de plaats daarvan. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt hiermee af. Er zijn derhalve geen waterhuishoudkundige belangen in het geding. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
Beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied zin de Reeuwijkse Plassen en polder Stein op 5300 meter in noordelijke richting en de Lekuiterwaarden op 7460 meter in zuidelijke richting. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Dat geldt ook voor het meest nabijgelegen NNN-gebied, dat is de polder Kadijk (1700 meter) en de ecologische verbindingszones Reekade en Bergvliet (op 700 meter)
Soortenbescherming
Met betrekking tot soortenbescherming leiden de bevindingen uit het ecologisch onderzoek niet tot de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing of vervolgonderzoek, mits aan enkele mitigerende en compenserende maatregelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan:
Daarnaast geldt ten alle tijde de algemene zorgplicht voor flora en fauna voor alle in het wild levende planten en dieren (art. 1.11 Wnb). Tijdens de uitvoering van werkzaamheden dient steeds rekening te worden gehouden met flora en fauna. Bij het aantreffen van dieren dienen deze voorzichtig buiten de projectlocatie op een geschikte plaats te worden gebracht.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend initiatief betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één nieuwe woning. Door het saneren van de agrarische bedrijfsbebouwing neemt het aantal verkeersbewegingen af. De nieuwe woning wordt achter de bestaande voormalige bedrijfswoning gesitueerd en op dezelfde wijze ontsloten via de bestaande inrit aan de Schoonouwenseweg.
In het plangebied geldt het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm worden gehanteerd. Voor vrijstaande koopwoningen in het buitengebied (in een weinig stedelijk gebied) is de minimale parkeernorm 2,4 parkeerplaatsen per woning (afgerond 3). Bij de nieuwe woning is voldoende ruimte om op eigen terrein 3 auto's te parkeren. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol veenweidegebied en bebouwingslint. Voorliggend plan betreft het slopen van agrarische bedrijfsbebouwing en de bouw van één woning in ruil hiervoor. Hiermee neemt de hoeveelheid bebouwing af en verbetert de ruimtelijke kwaliteit. De bestaande woning in het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Door de situering van de nieuwe woning op de achterzijde van het perceel, achter de bestaande woning, de vormgeving die refereert naar een 'schuurwoning' en een bijgebouw in de vorm van een hooiberg, wordt het beeld van een nieuw erf gecreëerd. Dit past in het landschapsbeeld. Door de sloop van de bedrijfsbebouwing en de situering van de nieuwe woning verbetert het zicht naar het open veenweidelandschap. Hiermee blijven de cultuurhistorische waarden van het veenweidelandschap en de linten behouden.
Archeologie
Onderstaand is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard weergegeven. Hierop is te zien dat het grootste deel van het plangebied is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 1'. Binnen dit deel van het plangebied wordt de nieuwe woning gebouwd. Het betreft een hoge archeologische verwachtingswaarde met een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld. Het plangebied is deels tevens aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 7'. Omdat de drempelwaarde voor onderzoek wordt overschreden is een archeologisch onderzoek nodig. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden worden in voorliggend plan de archeologische dubbelbestemmingen overgenomen.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Krimpenerwaard
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Bij dit wijzigingsplan is geen geheel eigen set regels opgenomen, maar wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', vastgesteld door de gemeente Krimpenerwaard (2015) met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1511BG001-VG01.
Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen en bijzonderheden:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie of het Hoogheemraadschap, omdat er geen sprake is van een bovenlokaal of waterhuishoudkundig belang.
De initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over het plan.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 10 november tot en met 22 december ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.