Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Bonrepas 15 en 15a in Vlist
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BPW1911BG006-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het wijzigingsplan Bonrepas 15 en 15a in Vlist met identificatienummer NL.IMRO.1931.BPW1911BG006-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
 
1.2 bestemmingsplan:
het bestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist) met identificatienummer NL.IMRO.1935.BP1511BG001-VG01 van de gemeente Krimpenerwaard.
 
1.3 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.4 aan- en uitbouw:
een gebouw dat aan het hoofdgebouw is aangebouwd, en daarmee in directe verbinding staat en welk gebouw door zijn vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.7 afvalinzamelsysteem:
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.
 
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat qua karakter thuishoort in het landelijk gebied, dan wel een functionele binding heeft met het landelijk gebied.
 
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, welke een wezenlijke bijdrage levert aan de inkomensvorming; met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen agrarische hulp- of nevenbedrijven en landelijke bedrijven.
 
1.10 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
 
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met (de kennis en de studie van) de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
 
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.13 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
 
1.14 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.15 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.
 
1.16 beperkt kwetsbaar object:
beperkt kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.17 beroepsmatige activiteiten aan huis:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermede naar de aard gelijk te stellen terrein dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
 
1.18 bestaand:
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, met uitzondering van bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  2. bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met uitzondering van het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.19 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.22 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.23 boomteelt:
het telen van bomen, struiken, (tuin)planten en aanverwante gewassen.
 
1.24 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.26 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.27 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.28 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.29 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.30 cultuurhistorische waarden:
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
 
1.31 dagrecreatie:
recreatief verblijf ter ontspanning en vermaak, waarbij overnachting niet is toegestaan.
 
1.32 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.33 eendenkooi:
stuk land en water, ingericht om wilde eenden te vangen, zoals bedoeld in artikel 59 van de Flora- en faunawet.
 
1.34 extensief recreatief medegebruik:
vormen van recreatief (mede)gebruik in een gebied, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën, paardrijden en natuurobservatie.
 
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.36 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van gewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis.
 
1.37 graasdierbedrijf:
een agrarisch bedrijf dat afhankelijk is van grasland vanwege het beweiden van dieren zoals rundvee, schapen, geiten of grasverkoop.
 
1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
 
1.39 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
 
1.40 horecabedrijf:
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij de volgende categorieën worden onderscheiden:
  1. hotel: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en eventueel het exploiteren van zaalaccommodatie en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.
  2. eetcafé: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is.
  3. restaurant: een horecabedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is.
  4. cafetaria/snackbar: een horecabedrijf gericht op het verstrekken aan de verbruiker van het al dan niet ter plaatse gebruiken van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren.
  5. zaalaccommodatie: een horecabedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het geven van gelegenheid tot het houden van bruiloften, feesten en partijen, alsmede het houden van congressen, conferenties en andere vergaderingen en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is.
  6. café/bar: een zelfstandige, niet geheel of gedeeltelijk deel uitmakend van een hotel, restaurant of zaalaccommodatie voorkomende bedrijvigheid, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van maaltijden daaraan ondergeschikt is.
1.41 hoveniersbedrijf:
een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen.
 
1.42 intensieve veehouderij:
bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of zeer ondergeschikt is aan de agrarische grond als productiemiddel.
 
1.43 kampeerboerderij:
een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf, doorgaans door groepen.
 
1.44 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
 
1.45 kamperen:
recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen
 
1.46 kantoor:
een ruimte welke door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
 
1.47 kas:
een gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas.
 
1.48 kleinschalig kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.49 kortdurend verblijf:
verblijf niet langer dan 2 aaneengesloten maanden.
 
1.50 kwetsbaar object:
kwetsbaar object zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.51 landkering:
een gebouwde voorziening om hoogteverschil tussen land en water te overbruggen.
 
1.52 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
 
1.53 landelijk bedrijf:
een bedrijf dat qua karakter thuishoort in het buitengebied, dan wel een functionele binding heeft met het buitengebied, zoals een hoveniersbedrijf, hondenkennel, africhtstation, paardenhouderij c.q. stoeterij.
 
1.54 ligplaats:
de ruimte welke (bestemd is om) door een woonschip, bedrijfs- of pleziervaartuig, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, wordt (te worden) ingenomen.
 
1.55 loonwerkbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van agrarische werktuigen en apparatuur met dien verstande dat het leveren van diensten anders dan aan agrarische bedrijven hieronder begrepen is voor zover dit is aan te merken als een ondergeschikt en niet- zelfstandig deel van de bedrijfsvoering.
 
1.56 maatschappelijke voorzieningen:
overheids-, medische, onderwijs-, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve en vergelijkbare voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, ouderenzorg, kinderdagverblijven en kinderopvang.
 
1.57 magazijn:
een bedrijfsruimte ten behoeve van opslag van goederen waarvan de verkoop elders geschiedt.
 
1.58 manege:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met één of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, ondergeschikte horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen.
 
1.59 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
 
1.60 nevenactiviteit:
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in omvang (m2) en omzet (€) en de
effecten op het woon- en leefklimaat en welke enkel gelijktijdig met de hoofdactiviteit ontplooid kan worden.
 
1.61 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven hebben een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt.
 
1.62 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.63 ondergeschikte detailhandel:
detailhandelsactiviteiten die worden uitgeoefend ten dienste van de hoofdfunctie zoals toegestaan in dit plan, waarbij de detailhandelsactiviteiten een ondergeschikt onderdeel uitmaken van de hoofdactiviteit.
 
1.64 ondergeschikte horeca:
horeca-activiteiten in de vorm van het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken die worden uitgeoefend ten dienste van de hoofdfunctie dan wel nevenactiviteiten en/of opvolgfuncties zoals toegestaan in dit plan, waarbij de horeca-activiteiten een ondergeschikt onderdeel uitmaken van de hoofdactiviteit, dan wel de nevenactiviteiten of opvolgfuncties.
 
1.65 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel of soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk is aan te merken.
 
1.66 plattelandswoning:
een woning in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe de woning in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord.
 
1.67 paardenhouderij:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van:
  1. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij).
  2. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).
1.68 peil:
  1. voor gebouwen op of langs een dijk:
    1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de kruin van een dijk grenzen of waarvan de voorgevel binnen een afstand van 3 meter uit de kruin van de dijk is gelegen: de hoogte van de kruin van de dijk;
    2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  2. voor gebouwen niet op of langs een dijk:
    1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van de kruin van die openbare weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
    2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. voor andere bouwwerken:
    1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende bestaande afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.69 perifere detailhandel:
detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen alsmede detailhandel die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen niet of niet goed inpasbaar is in winkelcentra zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, tenten, motoren, zwembaden, buitenspeelapparatuur, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen zoals accessoires, onderhoudsmaterialen, onderdelen en/of materialen. Tevens worden onder perifere detailhandel tuincentra en bouwmarkten met een vloeroppervlakte van minimaal 1.000 m² verstaan.
 
1.70 permanente bewoning:
gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA), waaronder wordt verstaan:
  1. het gebruik van het woonadres als hoofdverblijf, dat wil zeggen dat het adres het centrum vormt van de sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner;
  2. het in een periode van 180 dagen ten minste de helft van die tijd ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl de betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
1.71 persoonlijke dienstverlening:
een (naar openingstijden grotendeels) met een winkel vergelijkbaar bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan particulieren, zoals kapsalons en wasserettes.
 
1.72 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
 
1.73 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen.
 
1.74 recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning omvat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning.
 
1.75 reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een
halve arbeidskracht.
 
1.76 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
 
1.77 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  2. een seksbioscoop of sekstheater;
  3. een seksautomatenhal;
  4. een seksclub of parenclub;
al dan niet in combinatie met elkaar; een escortbedrijf wordt niet onder een seksinrichting verstaan.
 
1.78 sierteelt:
de teelt van siergewassen.
 
1.79 stacaravan/chalet:
recreatieverblijf in de vorm van een eenvoudig gebouw, dat dient als recreatief verblijf gedurende een gedeelte van het jaar en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.80 standplaats:
een plaats bestemd voor het plaatsen van een tent, een tentwagen, een camper, een caravan, een stacaravan/chalet, of een tenthuisje geen recreatiewoning zijnde.
 
1.81 straatmeubilair:
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, fietsenstallingen, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. afvalinzamelsystemen.
1.82 tentlodge:
een kampeermiddel van tentdoek en duurzame materialen bedoeld om voor langere tijd geplaatst te zijn, al dan niet voorzien van een vlonder.
 
1.83 terras:
een buiten de besloten ruimte van de horeca inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
 
1.84 theetuin/theeschenkerij:
activiteiten gericht op tuinrecreatie waarbij tussen zonsopgang en zonsondergang alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren (versnaperingen voor bij de koffie/thee, broodjes, ijsjes en daaraan gelijk te stellen etenswaren) aan de bezoekers en passerende recreanten worden verstrekt.
 
1.85 trekkershut:
recreatieverblijf in de vorm van een eenvoudig gebouw, dat dient als recreatief verblijf gedurende een gedeelte van het jaar en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.86 tuinbouw:
het telen van groenten, tuinvruchten en tuinbouwzaden.
 
1.87 tuincentrum:
een detailhandelsvestiging waar de volgende goederen ten verkoop worden aangeboden:
  1. boomkwekerijproducten, planten, kamerplanten, (bloem)bollen, knollen, zaden en snijbloemen;
  2. gewasbeschermingsmaterialen, meststoffen, grondproducten;
  3. attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen, zoals tuingereedschappen, en daarbij benodigde hulpmaterialen, zoals bestratingsmateriaal, tuinhout en vijvermateriaal;
  4. tuinmeubilair, tuinhuisjes en kassen.
1.88 vaste tentplaats:
een kampeerplaats bestemd voor het plaatsen en het jaarrond geplaatst houden van een tentlodge met een maximale binnenruimte van 40 m² en met bijbehorende sanitaire voorzieningen en welke bedoeld en bestemd is voor recreatief nachtverblijf.
 
1.89 vee:
alle dieren die door de mens worden gehouden, vetgemest of gefokt en die worden gebruikt voor de productie van voedsel (met inbegrip van vlees, melk en eieren), wol, bont, veren, huiden of enig ander product van dierlijke oorsprong.
 
1.90 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
 
1.91 voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 317 (oktober 2017) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.
 
1.92 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarin, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting, een volwaardige arbeidskracht gedurende het hele jaar een volledige dagtaak vindt en dat voldoende bestaansmogelijkheden biedt om duurzaam bij wijze van hoofdberoep te worden geëxploiteerd.
 
1.93 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
 
1.94 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.95 woonboot:
een zich op het water bevindend object, dat (nagenoeg) voortdurend dient als woning.
 
1.96 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advertentie-,
 
1.97 zorglandbouw:
een activiteit waarbij een agrarisch bedrijf ruimte biedt aan psychiatrische patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om mee te helpen binnen het bedrijf.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (zie ook de algemene bouwregels, artikel 41).
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.5 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens:
wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens.
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.7 aanvullende regels voor de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
bij de vaststelling van de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder buitenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren wordt de verticale projectie van het gehele bouwwerk, op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk gemeten.
 
2.8 de bebouwde oppervlakte:
van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de oppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld.
 
2.9 de bedrijfsvloeroppervlakte:
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels of bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten worden opgeteld.
 
2.10 de verkoopvloeroppervlakte:
wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande, dat de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn worden opgeteld; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  2. water;
  3. kleinschalige landschapselementen;
  4. behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen ecologische oevers;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' voor wonen ter plaatse van de toegestane bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met niet-reële grondgebonden agrarische bedrijven alsmede voor de functies als bedoeld in lid 3.1.2 onder a tot en met n en onder de voorwaarden als genoemd onder 2 tot en met 11 als genoemd in het bestemmingsplan Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist);
  6. wonen met beroepsmatige activiteiten aan huis;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen, (ontsluitings)wegen en paden.
3.2 Bouwregels
 
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
 
3.2.1 Algemeen
Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
  1. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' mag de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen niet meer bedragen dan de oppervlakte ten tijde van het in vastgesteld ter inzage leggen van dit wijzigingsplan;
  4. voor zover de oppervlakte van de onder c bedoelde bedrijfsgebouwen ten tijde van het in vastgesteld ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg dan 100 m2 geldt bij (gedeeltelijke) sloop en herbouw dat een oppervlakte van maximaal 100 m2 plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m2 is toegestaan.
3.2.3 Woningen
  1. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het met deze aanduiding aangegeven aantal wooneenheden toegestaan;
  3. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. de bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  5. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, zoals aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer bedragen dan 700 m3;
  6. voor zover de inhoud van de onder e bedoelde woning ten tijde van het in vastgesteld ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande inhoud als maximum.
3.2.4 Erfbebouwing bij de woning
  1. bij iedere woning zijn bijbehorende bouwwerken, zoals aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan, waarbij:
    1. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen;
    2. de bij de woning behorende gronden voor niet meer dan 50% bebouwd zijn;
    3. bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen minimaal 3 m achter het verlengde van de voorgevel zijn gelegen;
    4. de goothoogte van aanbouwen en uitbouwen niet meer bedraagt dan 0,25 m boven de eerste verdiepingsvloer, met een maximum van 4 m;
    5. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 3 m;
    6. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
    7. de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 20 m bedraagt;
    8. dakkapellen en dakopbouwen niet zijn toegestaan;
  2. voor zover de oppervlakte van de onder a bedoelde bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en overkappingen ten tijde van het in vastgesteld ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg dan 100 m², geldt de bestaande oppervlakte als maximum en geldt bij (gedeeltelijke) sloop en herbouw dat een oppervlakte van maximaal 100 m2 plus 50% van de bestaande oppervlakte boven de 100 m2 is toegestaan;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a sub 3, mogen aanbouwen voor de voorgevel, waaronder begrepen erkers en ingangspartijen, worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel;
    2. de diepte niet meer mag bedragen dan 1,5 m, gerekend vanaf de voorgevel van de woning;
    3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m²;
    4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag tot een maximum van 3 m.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mogen niet meer bedragen dan:
    1. op de gronden voor de voorgevel: 1 m;
    2. voor het overige: 2 m;
    3. waarbij geldt dat deze open en transparant dienen te worden uitgevoerd;
  2. zwembaden en tennisbanen uitsluitend bij woningen toegestaan, met dien verstande dat:
    1. zwembaden en tennisbanen uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning mogen worden gebouwd;
    2. bij zwembaden en tennisbanen geen verlichting is toegestaan;
    3. de bouwhoogte van zwembaden niet meer mag bedragen dan 0,35 m;
    4. de oppervlakte van zwembaden niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer mag bedragen dan 2 m;
3.2.6 Ondergrondse bebouwing
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse
bebouwing en onder de voorwaarde dat deze uitsluitend vanuit de bovengrondse
bebouwing bereikbaar is.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het
realiseren van een paardenbak voor een hobbymatige paardenhouderij bij een woning
onder de voorwaarden dat:
  1. maximaal 1 paardenbak is toegestaan;
  2. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
    1. achter bestaande bebouwing;
    2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    4. maximaal 50 m achter de bestaande bebouwing;
    5. minimaal 30 m van woningen van derden;
  3. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  4. de bouwhoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  5. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  6. er geen verlichting wordt gerealiseerd bij de paardenbak;
  7. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en woonkwaliteit van aangrenzende en overige nabijgelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
 
3.4.1 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.1 sub f ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen een woning alsmede
aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis als
ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van
toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50m2;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoners.
3.4.2 Bijgebouwen
Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van bijgebouwen bij woningen voor
bewoning in strijd met het plan.
 
3.4.3 Permanente bewoning
Het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning is niet toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van te verwachten
archeologische waarden in verband met dijk en polderlinten en molenplaatsen, waarbij
de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' voorrang heeft op de andere daar voorkomende
bestemming(en).
 
4.2 Bouwregels
 
Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels
 
4.2.1 Verbod
Het is verboden te bouwen of te laten bouwen op de voor 'Waarde - Archeologie 3' mede
bestemde gronden.
 
4.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  2. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter, of;
  3. bebouwing waarvan de diepte niet meer bedraagt dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  4. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), of;
  5. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    2. de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid
4.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 4.3.2 aan de vergunning.
4.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 onder
beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid
4.3.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of
door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden
aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Verbod
Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 4.1 de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten
uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:
de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  1. het verwijderen van funderingen;
  2. het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  4. het aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  7. het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het veranderen van het grondwaterpeil;
  9. het uitvoeren van andere grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden.
4.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 4.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
  1. worden uitgevoerd op gronden waarvan uit documenten blijkt dat de archeologische waarden reeds eerder verstoord zijn op een diepte van meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, hetgeen wordt getoetst door een archeologisch deskundige, of;
  2. het archeologisch onderzoek betreffen, of;
  3. een diepte hebben van niet meer dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld, of;
  4. een gezamenlijke oppervlakte hebben van niet meer dan 100 m², of;
  5. het normale onderhoud en beheer betreffen, of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, of;
  7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.4.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden als gevolg van de werken of werkzaamheden niet worden verstoord, of;
  3. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden afdoende kunnen worden beschermd middels het verbinden van voorschriften als bedoeld in lid 4.4.4 aan de vergunning.
4.4.4 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 onder
beperkingen verlenen en de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
4.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid
4.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of
door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden
aangetast, en welke voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde -
Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet
behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het
'dorpsgezicht Vlist (inclusief Bonrepas)' in verband met de volgende waarden:
  1. de ruimtelijke structuur van het dorp met de langsliggende polderkaden en de haaks daarop-staande verkaveling, in samenhang met de aard en de schaal van de bebouwing en de sterk naar voren tredende ruimtelijk-functionele relatie met het open buitengebied;
  2. het niveauverschil tussen de hooggelegen polderkaden met aangrenzende bebouwing die gemiddeld op circa 0,2 meter -N.A.P. liggen, en het omliggende land dat duidelijk lager is gelegen met aanzienlijke niveauverschillen per polder;
  3. de groepering van agrarische bebouwing op het kavel, over het algemeen in de lengte as van de kavelrichting, dus met de nokrichting loodrecht op de weg;
  4. de relatieve beslotenheid van de bebouwingsstrook (met name in de zomer) langs de Vlist en de openheid van het daarop aansluitende agrarische gebied;
  5. een open polderlandschap met overwegend wei- en hooiland, doorsneden door talrijke sloten die loodrecht op de Vlist staan en onderling verbonden zijn door weteringen;
  6. een gevarieerd open-gesloten beeld van de kleinschalige bebouwingsstrook door de afwisseling van oeverbeplanting, gebouwen-groepen en tot de weg doorlopende open kavels;
waarbij de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' voorrang heeft op de andere daar
voorkomende bestemming(en).
 
5.2 Bouwregels
 
Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
  1. uitbreiding van gebouwen en andere bouwwerken alsmede het oprichten van nieuwe gebouwen en andere bouwwerken is niet toegestaan;
  2. de uitwendige hoofdvorm van bestaande bebouwing, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling, zoals deze was op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, dient gehandhaafd te worden.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2,
onder a en onder b, voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende
bestemmingen, indien de in lid 5.1 genoemde waarden niet onevenredig worden
aangetast.
 
5.3.2 Advies
Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde in lid 5.3.1 wint het bevoegd gezag
advies in bij de Monumentencommissie.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Verbod
Het is verboden om ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 de volgende werken
en/of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag:
  1. het vergraven van herkenbare niveauverschillen;
  2. het ophogen van gronden;
  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en andere wateren;
  4. het vellen/rooien van hoogopgaande bomen en/of beplanting in het besloten bebouwingslint;
  5. het aanplanten van opgaande beplanting in het open ommeland.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn, indien door het bevoegde gezag schriftelijk is medegedeeld dat daarvoor geen vergunning is vereist;
  2. voortvloeien uit het normale onderhoud;
  3. ter voldoening van een aanschrijving of besluit van het bevoegde gezag zijn;
  4. ingevolge het bepaalde in de Monumentenwet reeds een vergunning is vereist.
5.4.3 Toetsingscriteria
Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien door de uit te
voeren werken en werkzaamheden de in lid 5.1 genoemde waarden niet onevenredig
worden aangetast.
 
5.4.4 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 onder
beperkingen verlenen en voorschriften aan de vergunning verbinden ter bescherming van
de in lid 5.1 genoemde waarden.
 
5.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid
5.4.1 wint zij schriftelijk advies in bij de Monumentencommissie.
 
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
5.5.1 Verbod
Het is verboden om ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 sloopwerken en/of
sloopwerkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag.
 
5.5.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
  1. voortvloeien uit het normale onderhoud;
  2. ter voldoening van een aanschrijving of besluit van het bevoegde gezag zijn;
  3. ingevolge het bepaalde in de Monumentenwet reeds een vergunning is vereist.
5.5.3 Toetsingscriteria
Een vergunning als bedoeld in lid 5.5.1 wordt slechts verleend, indien door de uit te
voeren werken en werkzaamheden de in lid 5.1 genoemde waarden niet onevenredig
worden aangetast.
 
5.5.4 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.5.1 onder
beperkingen verlenen en voorschriften aan de vergunning verbinden ter bescherming van
de in lid 5.1 genoemde waarden.
 
5.5.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid
5.5.1 wint zij schriftelijk advies in bij de Monumentencommissie.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
7.1.1 Bouwregels
De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van
toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:
  1. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  2. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 50 cm bedraagt;
  3. gevel en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de bouwgrens met niet meer dan 50 cm overschrijden;
  4. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  5. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de bouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.
7.1.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de op de verbeelding
aangegeven bouwgrenzen en een overschrijding toestaan van ten hoogste 1,5 m, indien
het betreft:
  1. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
  2. toegangen van bouwwerken;
  3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
  4. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  5. erkers, balkons en galerijen;
  6. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  7. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  8. kelderingangen en kelderkoekoeken;
  9. of daarmee gelijk te stellen ondergeschikte bouwwerken.
7.2 Bestaande bebouwing
 
7.2.1 Positieve bestemming
Voor zover in dit plan de bestaande bebouwing qua hoogte of situering afwijkt van de
planregels, geldt deze afwijkende maatvoering als maximale maatvoering.
 
7.2.2 Uitzondering
Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op situaties die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van
dat plan.
 
7.3 Nadere eisen
 
7.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid
van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van nadere eisen, na afweging
van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen:
  1. planologisch-stedenbouwkundige belangen;
  2. landschappelijke belangen, met name het belang van behoud van het karakteristieke veenweidegebied;
  3. verkeersbelangen, waaronder de verkeersaantrekkende werking;
  4. cultuurhistorische belangen, mede ter voorkoming van een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevol geachte bebouwing (waar onder het beschermd dorpsgezicht) en/of archeologisch waardevolle elementen;
  5. overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de gewenste functionele en ruimtelijke structuur.
7.3.2 Onderwerpen
Indien het stellen van nadere eisen redelijk, gewenst of noodzakelijk wordt geacht, mede
ter ondersteuning van de gewenste ruimtelijke kwaliteit en / of belevingswaarde, gelden
deze voor de volgende onderwerpen:
  1. de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
    1. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
    2. de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op maximaal 10 meter afstand van de te vervangen woning;
  2. de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
    1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar de weg gekeerde gevel van de woning;
    2. deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. deze worden opgericht op een afstand van ten hoogste 20 m uit de woning;
  3. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneenbouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
  4. het aantal, de breedte en de situering van uitritten, waarbij geëist kan worden dat bij een bedrijfswoning niet meer dan één uitrit worden gerealiseerd.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Strijdig gebruik
  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.
  2. Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan worden in ieder geval aangemerkt:
    1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
    2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    4. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting en voor detailhandel, voor zover zulks niet expliciet is toegestaan ingevolge de bestemmingsomschrijving;
    5. of het doen of laten uitvoeren van vorenstaande activiteiten.
8.2 Uitzonderingen strijdig gebruik
 
Het bepaalde in 8.1, onder b, is niet van toepassing op:
  1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
  2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  3. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Aanduidingsomschrijving
 
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zijn de gronden tevens bestemd voor het
behoud van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
 
9.2 Bouwregels
 
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag de uitwendige hoofdvorm van de op
het perceel aanwezige bebouwing, bepaald door de goothoogte, bouwhoogte,
nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling, zoals deze was op het moment van
het ter inzage leggen van het vastgesteld van dit plan niet worden gewijzigd.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
9.2 indien de cultuurhistorische waarde van de bebouwing niet onevenredig wordt
aangetast; alvorens af te wijken wint het bevoegd gezag advies in bij de gemeentelijke
monumentencommissie.
 
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Het is verboden om ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 9.1 sloopwerken en/of
sloopwerkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in
afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag.
 
9.5 Uitzonderingen
 
Het in lid 9.4 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. voortvloeien uit het normale onderhoud;
  2. ter voldoening van een aanschrijving of besluit van het bevoegde gezag zijn;
  3. noodzakelijk zijn voor de (ver)bouw van een bouwwerk ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend.
9.6 Toetsingscriteria
 
Een vergunning als bedoeld in lid 9.4 wordt slechts verleend, indien door de uit te voeren
werken en werkzaamheden de cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden
aangetast.
 
9.7 Beperkingen
 
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4 onder
beperkingen verlenen en voorschriften aan de vergunning verbinden ter bescherming van
de cultuurhistorische waarden.
 
9.8 Advies
 
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4
wint zij schriftelijk advies in bij de Monumentencommissie.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze
regels voor:
  1. een geringe overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen en/of aanduidingsgrenzen, indien een onnauwkeurigheid of de feitelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft, of indien een rationele verkaveling van de gronden een geringe overschrijding vergt, mits de grens of grenzen met niet meer dan 5 meter worden overschreden;
  2. een geringe overschrijding van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, mits deze voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  3. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
  4. de bouw van antennemasten voor communicatiedoeleinden, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 45 m mag bedragen en waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, op een koppeling van voorzieningen met bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  5. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een artistiek kunstwerk, antennes en dergelijke tot een bouwhoogte van 15 m.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Algemeen afwegingskader flexibiliteitsbepalingen en
omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
 
11.1.1 Beleid met betrekking tot flexibiliteitsbepalingen
Aan ontwikkelingen in het kader van de in het plan opgenomen flexibiliteitsbepalingen
kan medewerking worden verleend, na afweging van de in het geding zijnde belangen,
waaronder begrepen:
  1. planologisch-stedenbouwkundige belangen;
  2. landschappelijke belangen, met name het belang van behoud van het karakteristieke veenweidegebied alsmede belangen in verband met het op de verbeelding aangegeven weidevogelgebied ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelgebied';
  3. verkeersbelangen, waaronder de verkeersaantrekkende werking;
  4. cultuurhistorische belangen, mede ter voorkoming van een mogelijke aantasting van cultuurhistorisch waardevol geachte bebouwing (waaronder de beschermd dorpsgezichten) en/of archeologisch waardevolle elementen;
  5. overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de gewenste functionele en ruimtelijke structuur.
In zijn algemeenheid geldt dat de activiteiten in het plangebied er niet toe mogen leiden
dat de doelstellingen van de betrokken bestemming onevenredige schade zullen oplopen.
 
11.1.2 Beleid met betrekking tot afwegingsaspecten bij omgevingsvergunningen voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
a. Algemene uitgangspunten
 
In zijn algemeenheid geldt dat de activiteiten in het plangebied er niet toe mogen leiden
dat de doelstellingen van de betrokken bestemming onevenredige schade zullen oplopen.
Dit kan mogelijkerwijs worden voorkomen door het stellen van nadere voorwaarden zoals
fasering, beperking in oppervlakte en compenserende maatregelen. Een en ander zal
dienen te geschieden in overleg met de aanvrager en zo nodig, na ingewonnen advies of
onder begeleiding van ter zake deskundigen.
Bij de beoordeling omtrent de toelaatbaarheid van werken en/of werkzaamheden gelden
nog de volgende maatstaven:
  1. werken en/of werkzaamheden die wel verband houden met (een van) de aangegeven doeleindenomschrijving en gevolgen (kunnen) hebben voor de natuurwaarden, ecologische waarden, landschapswaarden en/of cultuurhistorische waarden dienen naar evenredigheid nader op hun aanvaardbaarheid te worden beoordeeld; daarbij dient te worden bezien of door het stellen van voorwaarden de negatieve effecten op de aangegeven waarden niet kunnen worden verminderd, dan wel, bij een al dan niet beperkte aantasting, de mogelijkheden voor herstel kunnen worden vergroot;
  2. werken en/of werkzaamheden die of geen verband houden met de aangegeven doeleindenomschrijving of op een onevenredige wijze afbreuk doen aan de aangegeven doeleindenomschrijving zijn niet toegestaan; het betreft hier met name werken en/of werkzaamheden, anders dan bij wijze van onderhoud en/of beheer, die ingrijpende negatieve gevolgen hebben.
b. Specifieke afwegingsaspecten
 
Bij de toetsing van een aanvraag voor een omgevingsvergunning spelen de onderstaande
afwegingsaspecten een rol:
 
1. De locatie van de geplande activiteit
De locatie betreft de plaats waar de te ondernemen activiteit plaats zou moeten vinden.
Indien nodig, dient onderzocht te worden of er plaatsen zijn waar de activiteit minder
schadelijke effecten heeft op de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de
betreffende bestemming. Het is mogelijk dat er geen geschikte locaties aanwezig zijn.
 
2. De omvang van de activiteit
Bij de omvang van de activiteit wordt gekeken naar het oppervlak waarop de activiteit
zou moeten worden uitgeoefend en naar de reikwijdte van de effecten van de activiteit
binnen de bestemming. Indien nodig, dient onderzocht te worden of het mogelijk is de
activiteit op een kleiner oppervlak te laten plaatsvinden.
 
3. De aard van de activiteit
Met de aard van de activiteit wordt bedoeld dat de wijze waarop de werkzaamheden
worden uitgevoerd en het beoogde effect daarvan nauwkeurig omschreven dienen te zijn.
Bepaalde activiteiten kunnen dermate schadelijk zijn voor de realisering van de
bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming, dat de omgevingsvergunning
niet kan worden verleend.
 
4. Het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen
Het kan voorkomen dat een activiteit in sommige maanden van het jaar of bepaalde
delen van een etmaal minder of juist meer schadelijk is, waardoor het de voorkeur
verdient de activiteit in die periode uit te voeren.
 
5. De mogelijkheden voor herstel
Het kan mogelijk zijn dat een schadelijke activiteit gecompenseerd kan worden door deze
na de ingreep te herstellen, voorwaarden te scheppen voor herstel of door de
waarden die verloren gaan door de activiteit op een andere plaats te realiseren. De
compensatie kan in een andere bestemming worden gerealiseerd.
 
6. Het maatschappelijk belang in relatie tot het economisch belang
De effecten op de te beschermen waarde (maatschappelijk belang) dient in een aantal
gevallen te worden afgewogen tegen economisch belang van de aanvrager. Dit
economisch belang kan in een aantal gevallen direct samenhangen met de in de
doeleinden aangegeven functie.
 
11.2 Parkeren
 
11.2.1 Algemeen
  1. Indien de omvang of de functie van een gebouw, een bouwwerk of een terrein daartoe aanleiding geeft, moet voldaan worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROWpublicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s);
  2. het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s);
  3. De onder b genoemde bepalingen zijn alleen van toepassing voor aanvragen omgevingsvergunning waarvan het aannemelijk is dat deze een parkeervraag genereren.
11.2.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
11.2.1, indien:
  1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
  2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
  3. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
11.2.3 Advies
Een afwijking als genoemd in 11.2.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen
van een verkeerskundige.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
  2. gegaan;
  3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  4. Het eerste lid onder artikel 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 12.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 12.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid onder artikel 12.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan Bonrepas 15 en 15a in Vlist van de gemeente Krimpenerwaard.