Plan: | Wijzigingsplan Bovenkerkseweg 110b, Stolwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BPW1910BG025-VG01 |
Aan de Bovenkerkseweg 110b in het buitengebied van Stolwijk was een agrarisch bedrijf gevestigd, maar de bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels al een tijd beëindigd. De (voormalige) bedrijfswoning wordt nog bewoond. Om de bestemming in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie wordt in voorliggend plan het perceel aangemerkt als 'voormalig agrarisch bedrijf'.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.7.2 uit het vigerende bestemmingplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'. Met de aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' is het wonen in de bedrijfswoning toegestaan en blijft het tevens mogelijk om (na planwijziging) een binnen het landelijk gebied passende functie te realiseren. In dit document wordt het initiatief toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Bovenkerkseweg 110b ten oosten van de kern Stolwijk. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (voormalige gemeente Vlist), welke door de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2015 is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het noordelijk deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Het zuidelijk deel van de locatie heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Uitsnede bestemmingsplan ''Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het vigerende bestemmingsplan biedt in artikel 3.7.2 de mogelijkheid om bij algehele bedrijfsbeëindiging van een agrarisch bedrijf, de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' aan een bestaand bouwvlak toe te voegen. In paragraaf 3.3.4 wordt nader ingegaan op de voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsregeling.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Bovenkerkseweg 110b in het buitengebied van Stolwijk. De locatie ligt in een open veenweidelandschap en maakt onderdeel uit van transparante lintbebouwing. De Bovenkerkseweg is een oude ontginningsas. De weg bestaat uit twee parallel aan elkaar lopende smalle landwegen met daartussen een sloot en bomen, voornamelijk knotwilgen. Aan de weg liggen woningen en (agrarische) bedrijven met regelmatige doorzichten naar het open slagenlandschap daarachter. De navolgende afbeelding geeft een luchtfoto van het plangebied weer.
Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het plangebied was in het verleden een varkenshouderij gevestigd. De agrarische activiteiten zijn al langere tijd beëindigd. Op het perceel is een (bedrijfs)woning aanwezig en aantal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De voormalige bedrijfsgebouwen doen sinds de beëindiging van het agrarische bedrijf dienst als caravanstalling. Een nieuwe agrarische functie op deze locatie is geen optie, want het bedrijf beschikt niet over weiland of grasland.
Zijaanzicht van het plangebied vanaf de Bovenkerkseweg
Zijaanzicht van het plangebied vanaf de Bovenkerkseweg
De eigenaren willen het perceel Bovenkerkseweg 110b gaan verkopen. Om de verkoopbaarheid te bevorderen zouden zij graag een passende bestemming voor het perceel willen hebben. Voorliggend plan betreft daarom het toevoegen van een functieaanduiding van een agrarisch bedrijf naar een 'voormalig agrarisch bedrijf'. Met het initiatief treden geen fysieke veranderingen op. Het perceel beschikt niet over weiland of grasland, waardoor er ook geen mogelijkheid meer is voor een agrarische inrichting.
De hoofdfunctie van het plangebied verandert door de aanduiding naar wonen. Er worden geen sloop- of bouwwerkzaamheden uitgevoerd. Ook de verkeerssituatie verandert door het plan niet.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft het toevoegen van de aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf'. Er worden geen woningen aan het plangebied toegevoegd of andere ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Hiermee past het initiatief binnen het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 01-04-2019 in werking getreden. Met het samenvoegen van verschillende beleidsplannen c.q. verordeningen sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Onder meer de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte zijn in het Omgevingsbeleid opgegaan.
Met het Omgevingsbeleid streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Vanuit het bestaande beleid gaat het hier om een samenvoeging van ruimtelijke kwaliteit (belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) en milieukwaliteit (gezondheid en veiligheid).
Beleid voor ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking
van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. De
kwaliteitskaart toont in vier lagen de gebiedskenmerken en kwaliteiten die de provincie belangrijk
vindt. De vier lagen zijn samengevat in één kaartbeeld; de integrale kwaliteitskaart. De vier lagen zijn:
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van
belang. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact is. Er wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.
(bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland, 2019)
Gebiedsprofiel Krimpenerwaard
De ruimtelijke kwaliteitskaart uit de Omgevingsvisie is regionaal vertaald naar gebiedsprofielen. Voor het plangebied is dit het Gebiedsprofiel Krimpenerwaard. Voor onderhavig plan is een drietal gebiedskwaliteiten/landschapstypen relevant. Dit zijn het veen(weide)landschap, de linten en het stiltegebied.
Veen(weide)gebieden
De structuur van het veenweidegebied wordt bepaald door de rivieren en de parallel aan de rivieren aangelegde tiendwegen, kades en weteringen. Hierdoor is een landschap ontstaan met lange rechte lijnen en lange smalle kavels. Voor dit landschapstype worden de volgende richtpunten beschreven:
Linten
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Voor het landschapstype linten worden de volgende richtpunten beschreven:
Stiltegebieden
Stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied.
Ambitie
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het toevoegen van de functieaanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf'. Er worden geen bouw- of sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Het karakter van het veenweidegebied en van het polderlint wijzigt niet. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse blijft behouden. Bovendien treedt er een aanmerkelijke verbetering van de milieukwaliteit op door het definitief beëindigen van het agrarische bedrijf (voormalige varkenshouderij).
Het plangebied ligt in een stiltegebied. Het toevoegen van de aanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf' zal resulteren in minder geluidsproductie dan bij een agrarisch bedrijf. Het plan sluit daarmee aan bij het beleid ten aanzien van stiltegebieden.
Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
Vijf gemeenten in de Krimpenerwaard hebben in 2009 een structuurvisie vastgesteld, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste ontwikkeling van het gebied staan. De structuurvisie bouwt voort op de beleidsnota's die in K5-verband zijn vastgesteld en op de afzonderlijke gemeentelijke ruimtelijke visies. De centrale opgave voor de K5 is het voeren van een evenwichtige koers in het spanningsveld tussen het versterken van sociaal-economische aspecten enerzijds en het waarborgen van de cultuurhistorische, natuur- en landschapskwaliteiten anderzijds. Met name het patroon van dijk- en dorpslinten en het waterrijke slagenlandschap zijn kenmerkend voor de regio. In een groot deel van het gebied blijft de grondgebonden melkveehouderij de belangrijkste functie. In bepaalde gebieden zal natuur ontwikkeld worden met recreatief medegebruik. In het zuiden van de Krimpenerwaard zijn ook beperkte mogelijkheden voor hervestiging van bedrijven die in het kader van natuurontwikkeling worden uitgekocht. Daarnaast wordt, binnen bestaande opstallen, ruimte geboden aan activiteiten op het vlak van verbrede landbouw en vernieuwend ondernemerschap.
De belangrijkste uitgangspunten voor de kernen zijn leefbaarheid, bereikbaarheid van voorzieningen en een woningbouwcapaciteit die het mogelijk maakt om in de eigen woningbehoefte te voorzien. Daarbij is het de inzet om enerzijds zuinig om te springen met de ruimte en anderzijds woon- en werkmilieus te creëren van een schaal en ruimtelijke kwaliteit die passen bij de schaal van de kernen. De K5 structuurvisie voorziet in een kernenprofilering, die een kader biedt voor de afstemming en sturing van investeringen tussen kernen.
Planspecifiek
Op de kaart 'Ruimtelijk ontwikkelingsbeeld' ligt de planlocatie in een bebouwingslint met cultuurhistorische waarde. Voorliggend plan betreft enkel het toevoegen van de functieaanduiding 'voormalig agrarisch bedrijf'. Er vinden geen ruimtelijke ingrepen plaats. Het plan heeft geen invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De landschapskarakteristieken van het veenweidelandschap blijven behouden.
Het plan is past hiermee binnen de kaders van de structuurvisie K5 Gemeenten.
Met deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente (i.c.m. de voormalige gemeente Vlist) op hoofdlijnen weergegeven. Het is daarmee het ruimtelijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven. Het beleid voor het buitengebied is gericht op behoud en herstel van landschap, cultuurhistorie en natuur, in balans met de ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame grondgebonden veehouderij. Voor overige functies wordt een consoliderend beleid voorgestaan.
Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kwaliteiten van het gebied. Indien deze verder gaan dan het bestemmingsplan mogelijk maakt, moet een nieuwe afweging worden gemaakt. Voorwaarden binnen die afweging zijn:
Planspecifiek
Dit plan voorziet in het toevoegen van een functieaanduiding van een agrarisch bedrijf naar een 'voormalig agrarisch bedrijf'. Er vindt geen sloop of nieuwbouw plaats. De definitieve beëindiging van het agrarische bedrijf (varkenshouderij) zorgt daarnaast voor een milieuwinst voor de omgeving.
Het initiatief sluit aan bij de structuurvisie Vlist 2020.
De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de ''Nota Ruimtelijke Kwaliteit" vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.
Planspecifiek
Op de navolgende twee afbeeldingen zijn uitsnedes van de niveaukaart en de gebiedenkaart weergegeven. Het plangebied is rood omcirkeld.
Uitsnede Niveaukaart Uitsnede Gebiedenkaart
Niveaukaart
Op de niveaukaart ligt het plangebied in een gebied met de aanduiding 'bijzonder'. Voor deze gebieden geldt dat het uiterlijk van de bebouwing van aanzienlijk belang is voor de identiteit van de gemeente. In deze gebieden is inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit gewenst. Voorliggend plan leidt niet tot fysieke ingrepen. De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse blijft behouden.
Gebiedenkaart
Op de gebiedenkaart maakt het plangebied onderdeel uit van de 'polderlinten'. De polderlinten hebben gevarieerde bebouwing uit diverse periodes met als basis het individuele pand met een landelijk karakter. Relevante criteria die voor de polderlinten zijn opgenomen zijn o.a. dat het landelijk karakter van de lintbebouwing behouden dient te blijven en dat woningen over het algemeen dienen te bestaan uit één bouwlaag met een flinke kap. Met voorliggend plan vinden er geen fysieke veranderingen plaats binnen het plangebied. Het karakter van de bestaande bebouwing en de rest van het plangebied sluiten aan bij de criteria voor het gebied de 'polderlinten'. Het initiatief sluit aan bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit 2017.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)', welke door de gemeente Krimpenerwaard op 15 december 2015 is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast geldt voor bijna het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en voor een paar kleine delen 'Waarde - Archeologie 3'.
In het geldende bestemmingsplan is in de regels voor de bestemming 'Agrarisch met waarden' in artikel 3.7.2 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
3.7.2 Toevoegen aanduiding voormalig agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf' aan een bestaand bouwvlak, met dien verstande dat:
Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief vinden geen bodemingrepen plaats, de gronden zijn reeds bebouwd en de woning is reeds aanwezig. De woning is altijd bewoond geweest, waarmee er in wezen niets veranderd aan het feitelijke gebruik.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft het toevoegen van een functieaanduiding van een agrarisch bedrijf naar 'voormalig agrarisch bedrijf'. Met het plan worden de agrarische activiteiten definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Met voorliggend plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten aan het plangebied toegevoegd. De bestaande (bedrijfs)woning op de locatie blijft gehandhaafd. Een toetsing op het aspect geluid is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeente Krimpenerwaard heeft een geurbeleid, vastgelegd in de 'Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017'. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief voorziet niet in nieuwe geurgevoelige objecten. De (bedrijfs)woning is reeds aanwezig. Door de definitieve beëindiging van een agrarisch bedrijf vermindert de geurbelasting ter plaatse. In de omgeving van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Ten westen van het plangebied ligt aan de Bovenkerkseweg 110 een melkrundveebedrijf. Ten noorden van de planlocatie ligt aan de Bovenkerkseweg 63 ook een melkrundveebedrijf. Voor melkvee geldt een vaste afstand. Conform de gemeentelijke geurverordening bedraagt de aan te houden afstand 25 meter tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen de (bedrijfs)woning in het plangebied en de dichtstbijzijnde stal aan de Bovenkerkseweg 63 bedraagt meer dan 50 meter. De afstand tussen de (bedrijfs)woning en de dichtstbijzijnde stal bij de Bovenkerkseweg 110 bedraagt 40 meter. Hiermee wordt aan de geëiste afstand van 25 meter uit de geurverordening voldaan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt geen nieuw milieugevoelig object toegevoegd. De (bedrijfs)woning is reeds aanwezig en er wijzigt niks aan de ligging van de woning ten opzichte van de bedrijven in de omgeving. Vanuit milieuzonering leidt de functiewijziging niet tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat. Omdat de agrarische activiteiten in het plangebied definitief worden beëindigd, leidt het plan eerder tot een beter en gezonder woon- en leefklimaat. Tevens worden met de functiewijziging geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle buisleidingen, inrichtingen of transportroutes gelegen. Met het plan worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd en er is ook geen sprake van een risicovolle inrichting. Op de locatie is reeds één (bedrijfs)woning aanwezig. Er treedt geen verandering op ten opzichte van de bestaande situatie.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is
vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard,
algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie
www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en
grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de
Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken.
Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van
projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden
ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een
duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het
stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen.
Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt
nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke
ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke
ontwikkelingen:
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft een functiewijziging naar 'voormalig agrarisch bedrijf'. Met het initiatief worden geen bouw- en/of sloopwerkzaamheden uitgevoerd. Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Tevens worden er geen ingrepen aan watergangen rondom het plangebied uitgevoerd. De (bedrijfs)woning blijft op dezelfde wijze aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Er zijn derhalve geen waterhuishoudkundige belangen in het geding.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'. Dit gebied ligt op ruim 4,5 kilometer afstand van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (functiewijziging naar 'voormalig agrarisch bedrijf') en de afstand tot het beschermde gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Met voorliggend plan worden geen fysieke ingrepen uitgevoerd. Het plan heeft derhalve geen effect heeft op de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten binnen of in de directe omgeving van het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Onderhavig initiatief leidt niet tot een wijziging in de verkeersstructuur. Door het verdwijnen van de agrarische functie vermindert het aantal verkeersbewegingen. Het plangebied blijft op dezelfde wijze ontsloten via de Bovenkerkseweg. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint. Voorliggend initiatief betreft slechts het toevoegen van een functieaanduiding en leidt niet tot ruimtelijke ingrepen. Het plan heeft derhalve geen effect op het cultuurhistorische patroon en de cultuurhistorische waarden. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3.1 Structuurvisie K5 Gemeenten en paragraaf 3.3.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2017.
Archeologie
Met dit plan worden geen bodemingrepen uitgevoerd. Het heeft derhalve geen gevolgen voor archeologie. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3' uit het geldende bestemmingsplan blijven in stand.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
Bij voorliggend plan is er geen sprake van een bouwplan, omdat er enkel een functieverandering plaatsvindt. Er hoeft dus geen exploitatieovereenkomst opgesteld te worden. De plankosten van onderhavig plan zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Met voorliggend plan wordt aan de bestemming 'Agrarisch met waarden' de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf' toegevoegd. De nieuwe functieaanduiding ligt op het gehele agrarische bouwvlak. De dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3' blijven in stand.
Er is voor gekozen om geen nieuwe regels op te stellen, maar rechtstreeks te verwijzen naar de regels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)" met identificatienummer NL.IMRO.1931.BP1511BG001-VG01 en vastgesteld op 15 december 2015 door de raad van de gemeente Krimpenerwaard.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Op een ontwerpwijzigingsplan is, ingevolge de artikel 3.9a, Wro, de Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Overleg
In onderhavig plan is er geen waterschaps- of provinciaal belang in het geding. Het plan voldoet aan de wijzigingsregels uit het vigerende bestemmingsplan, waardoor deze mogelijkheden reeds in het kader van dat bestemmingsplan zijn afgestemd met deze partijen.
Inspraak
Aangezien er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan en gelet op de beperkte impact van het plan, wordt er geen inspraakperiode georganiseerd. Het plan gaat direct als ontwerp ter inzage.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 12 februari tot en met 24 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.