Plan: | NNN-compensatie Kattendijk Gouderak |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP2304BG023-ON01 |
De dijk langs de Hollandsche IJssel voldoet niet aan de norm. De dijk biedt op veel plekken onvoldoende stabiliteit en is ook niet hoog genoeg. De dijkversterking wordt aangepakt in het project Krachtige IJsseldijken Krimpenerwaard (KIJK). Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) wil hierin de meest urgente 10,5 km dijk tussen Krimpen aan den IJssel, Ouderkerk aan den IJssel en Gouderak versterken om de kans op overstroming terug te brengen tot het wettelijke beschermingsniveau.
Het ruimtelijk beleid voor Natuurnetwerk Nederland (NNN) is gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. Conform het 'nee, tenzij' principe uit het beleid mag geen sprake zijn van een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het (NNN-)gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. In het kader van het dijkversterkingsproject is een ontheffing van deze verordening van Gedeputeerde Staten vereist. Deze ontheffing heeft geen betrekking op het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Een verzoek om ontheffing op basis van het 'nee, tenzij'-regime dient vergezeld te gaan van een compensatieplan waaruit blijkt hoe, waar en wanneer de mitigerende en compenserende maatregelen zullen worden getroffen, wat de begrenzing van het compensatiegebied is en op welke wijze de compensatie duurzaam verzekerd is.
Als gevolg van de dijkversterking wordt NNN-gebied tijdelijk en permanent aangetast. Hiervoor is een NNN-compensatieplan opgesteld en een compensatielocatie beschikbaar. Om de NNN-compensatie op de beoogde locatie planologisch vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan nodig.
De compensatieopgave voor NNN-gebied is bepaald aan de hand van het voorlopig ontwerp van de dijkversterking. De resultaten hiervan zijn afgestemd met het bevoegd gezag van de compensatieopgave, de provincie Zuid-Holland. In overleg met provincie Zuid-Holland is een compensatielocatie gekozen die vervolgens is uitgewerkt.
Het projectgebied is gelegen binnen de gemeente Krimpenerwaard. De locatie bevindt zich achter de kolk naast de Kattendijk. De locatie is in onderstaande afbeelding weergegeven. De twee percelen zijn nu in agrarisch gebruik en bestaan uit grasland dat beweid en/of gemaaid wordt. De beide percelen worden gescheiden door een watergang.
Afbeelding: Ligging projectgebied (met rood weergegeven)
Ruimtelijke structuur
Het plangebied is onderdeel van een groter agrarisch gebied met een kenmerkende polderstructuur. De kavels zijn relatief smal en rechtlijnig en worden gescheiden door watergangen. Ten noorden van het plangebied ligt de Kattendijk welke als waterkering functioneert. Langs de Kattendijk is veelal lintbebouwing aanwezig welke zowel binnen- als buitendijks is gelegen. Deze verbindt de woonkernen Lageweg en Gouderak. Achter de Kattendijk meandert de Hollandsche IJssel. Ten westen van het plangebied is het bedrijventerrein Kattendijk gelegen. Het gebied is voornamelijk als landelijk te typeren. Dit landelijk gebied is voor circa 2.250 hectare als natuur als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland bestemd.
Ter plaatse van het projectgebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Datum vaststelling |
Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard | 14 juli 2021 |
Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard | 5 maart 2019 |
Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard | 29 januari 2019 |
Ter plaatse van de betreffende gronden binnen het bestemmingsplan “Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard” geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden graasdierbedrijven toegestaan inclusief bedrijfswoningen en is tevens extensief recreatief medegebruik toegestaan. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt voor landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden, en watergangen of andere waterpartijen. In het huidige bestemmingsplan is ook de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 4' van toepassing. Dit is ook in de beoogde situatie het geval.
Conform het “Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard” dient bij het afwijken van de planregels over het toegestane gebruik getoetst te worden of in voldoende mate wordt voorzien van parkeergelegenheid. Op deze toetsing wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.
In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk 3 wordt al het relevante ruimtelijke beleid beschreven en wordt het plan hieraan getoetst. De milieu- en omgevingsaspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de jurdische planopzet beschreven waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid (financieel en maatschappelijk) aan bod komt.
Als gevolg van de dijkversterking vindt in de volgende natuurbeheertypen tijdelijk of permanent ruimtebeslag plaats: N02.01 Rivier- en moeraslandschap, N05.04 Dynamisch moeras, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.06 Ruigteveld. In het MER 'Krachtige IJsseldijk Krimpenerwaard' is vervolgens bepaald welke aantasting conform de Omgevingsverordening van de provincie compensatieplichtig is. Voor de natuurbeheertypen N02.01 Rivier- en moeraslandschap en N05.04 Dynamisch moeras geldt geen compensatieplicht, omdat de voorziene ingrepen hier geen permanent karakter hebben. Tijdelijke aantasting met permanente gevolgen en permanente aantasting van N12.02 en N12.06 moet wel gecompenseerd worden. Het projectgebied waar dit bestemmingsplan op toeziet, bestaat uit graslanden die de potentie hebben om, aansluitend op het toekomstbeeld van de Krimpenerwaard, te ontwikkelen naar de natuurbeheertypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.06 Ruigteveld. Dit is verder uitgewerkt in het NNN-compensatieplan en bijgevoegd in Bijlage 1. De functie van de betreffende gronden wijzigen daarmee van 'Agrarisch met waarden' naar 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik'. Voor het inrichten van de percelen met de benodigde natuurcompensatie en een adequaat functioneren als onderdeel van de ecologische verbinding Krimpenerwaard-Bentwoud zijn naast beheermaatregelen ook enkele inrichtingsmaatregelen nodig. De te realiseren natuurbeheertypen zijn vastgelegd in de beschreven compensatieopgave in het natuurcompensatieplan. Er wordt minder intensief gemaaid, bemest en beweid, zodat de natuur zich kan ontwikkelen. Door af te wisselen in de intensiteit van het beheer kan lokaal meer ruigte ontstaan. Een bloemrijke vegetatie is belangrijk voor verschillende soorten insecten. Bovendien is de ambitie deze percelen ook een functioneel onderdeel te laten zijn van de ecologische verbindingszone Krimpenerwaard-Bentwoud. Daarbij gaat het dan met name om het wat ruimer dimensioneren van de bestaande watergang met aanleg van een natuurvriendelijke oever.
De exacte inrichting van de percelen ligt nog niet vast. Hiervoor wordt nog een inrichtingsplan opgesteld en bijgevoegd bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. De uitgangspunten voor het inrichtingsplan zijn reeds opgesteld. Deze zijn vastgelegd in een memo en toegevoegd als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Of een hogere ambitie in de vorm van nat schraalland of vochtig hooiland mogelijk is, is afhankelijk van de lokale omstandigheden. Voor deze beheertypen zijn natte, weinig veraarde en voedselarme veenbodems en water een vereiste.
Het projectgebied vormt een nieuwe ecologische verbindingszone tussen de Krimpenerwaard en de Hollandsche IJssel. De voorheen geplande verbindingszone langs de Torenvliet en een andere locatie binnen de gemeente Krimpenerwaard komen te vervallen. Dit is weergegeven in onderstaande afbeelding met een paarse lijn ten zuiden van het in oranje aangegeven projectgebied.
Afbeelding: Ligging projectgebied (oranje) ten opzichte van het NatuurNetwerk Nederland (NNN, groen) en ecologische verbindingszones (paarse lijn)
Beleidskader
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
In de NOVI zijn belangrijke keuzes beschreven, te weten:
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda's Provinciaal beleid.
Conclusie
Conform het Rijksbeleid wordt het in te richten gebied aan de voorwaarden getoetst. De voorgenomen ontwikkeling ligt in het verlengde van twee wezenlijke onderdelen:
Door de noodzakelijke dijkverhogingen wordt bestaand NNN-gebied aangetast. Om dit te compenseren wordt een agrarisch gebied bestemd en ingericht als NatuurNetwerk Nederland, waarbij de grond bewust minder intensief wordt beheerd. Bovendien ligt hier de kans om de verbinding tussen natuurgebieden te versterken en de biodiversiteit in het omliggende land te vergroten. Daarmee draagt het bij aan de doelstellingen uit de NOVI.
Beleidskader
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Ruimtelijke hoofdstructuur
Op het kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het projectgebied aangeduid in de onderdelen 'groene ruimte' en 'bodem- en watersysteem'. Daarbinnen is het aangewezen in de nabijheid van respectievelijk natuurgebied en veenbodems en sterk bodemdalingsgevoelig veengebied.
Afbeelding: themakaart groene ruimte (bron: omgevingsvisie Zuid-Holland)
De groene ruimte in de provincie Zuid-Holland kenmerkt zich door haar veelzijdigheid. Grote agrarische cultuurlandschappen, wateren in de flanken van de provincie, natuurgebieden, kleinere landschappen en groengebieden in de nabijheid van de steden en groen-waterstructuren in steden maken onderdeel uit van deze groene ruimte. De provincie richt zich voor dit onderdeel op een verbetering van gebiedsgerichte verweving van de functies landbouw, natuur, recreatie, water en cultuurhistorie. Daarbij wordt ook gestreefd naar een betere verbinding tussen stad en land. Als richtpunt hanteert de provincie hier de volgende ambities:
Afbeelding: themakaart bodem- en watersysteem (bron: omgevingsvisie Zuid-Holland)
Het bodem- en watersysteem in Zuid-Holland is onderhevig aan wijzigingen in de ruimtelijke ordening. Klimaatverandering, verzilting, inklinking en veranderend ruimtegebruik (in de ondergrond) zijn hiervan op invloed. De provincie streeft naar het beter benutten van water. Indien aanpassingen aan het watersysteem worden gedaan, dienen deze klimaatbestendig te zijn en de natuurlijke processen waar mogelijk meer ruimte te krijgen of beter benut te worden.
Ruimtelijke kwaliteit
Op de kwaliteitskaart in de omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als 'herkenbaar waterrijk veen(weide)'. De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Voor veen(weide) wordt gericht op ontwikkelingen in het veenlandschap die zorg dragen voor behoud van het veen. Voor diepe veenpakketten wordt gericht op het beperken van bodemdaling.
Afbeelding: Ruimtelijke kwaliteit (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland)
Conclusie
Onderhavig planvoornemen voorziet in een verweving van functies zoals landbouw, natuur en water binnen het gebied. Daarnaast draagt het bij aan het herstellen van natuurkenmerken in het gebied. De voorgenomen ingrepen zijn niet van invloed op het bodem- en watersysteem. De natuurlijke processen wordt meer ruimte geboden zich te ontwikkelen. Derhalve is het voornemen in lijn met de omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland.
Beleidskader
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen, die moeten worden overgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Ruimtelijke kwaliteit
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het 'handelingskader ruimtelijke kwaliteit': een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing), afhankelijk van de impact op de omgeving, en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
I. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart ('inpassen').
II. Als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet ('aanpassen'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
III. Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit ('transformeren'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
Gebiedsprofielen
De kwaliteitskaarten zijn vertaald in de gebiedsprofielen. Het plangebied valt onder het gebiedsprofiel
'Krimpenerwaard'. Binnen dit gebiedsprofiel gelden de volgende ruimtelijke elementen relevant met elk haar eigen hoofdambities:
Voor het plangebied zijn de ambities uit het Rivierengebied en Veenweide relevant. Het wijzigen van de bestemming op de twee agrarische percelen lijdt niet tot wijzigingen in het binnendijkse landschap, waardoor het verschil tussen binnen- en buitendijks onherkenbaar wordt. De panorama's en doorzichten op het landschap vanaf de wegen blijven behouden en worden niet beïnvloed door de ontwikkeling van natuur in het projectgebied. Ten aanzien van Veenweide blijft het verkavelingspatroon behouden. Wel zal de inrichting van het plangebied wijzigen van landbouwgebied naar natuurgebied. De inrichting van het natuurgebied past bij de landschappelijke karakteristiek van het deelgebied in de Krimpenerwaard, doordat een sterkere relatie wordt gecreëerd met bestaand natuurgebied in de omgeving. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.9.
Conclusie
Het gebruik van de gronden voor NNN-gebied past binnen het gebiedsprofiel en voorziet geen verandering op structuurniveau. Het gaat om een gebiedseigen ontwikkeling die past bij de schaal en maat van de bestaande omgeving. De ontwikkeling valt daarmee onder het onderdeel 'inpassen' van de Omgevingsverordening en voldoet daarmee aan de regels uit de verordening.
In de omgevingsvisie van de gemeente (vastgesteld op 14 juli 2021) is het startschot gegeven om de toekomstige ambities voor de leefomgeving waar te maken op basis van een aantal kernonderwerpen (de 'Krimpener-Waarden'). De waarden die op het gebied van toepassing zijn op basis van meerdere kenmerken onder andere:
In de omgevingsvisie staat beschreven dat de kernwaarden onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn en dat deze niet goed functioneren als sommige van deze onderdelen beneden peil aanwezig is.
Het plangebied ligt voornamelijk in de zone 'Land van Linten' zoals weergeven in de afbeelding hierna. Dit is het gebied dat net achter de IJssel streek ligt en wat wordt gekenmerkt door onder andere het landschap met centraal de openheid van ruimte, natuur, agrarisch gebied, lintbebouwing en de grote hoeveelheid water. Dit maakt het gebied aantrekkelijk voor fiets- en wandelrecreatie. Een uitdaging in het gebied is de bodemdaling door de inklinking van het veen. Hierdoor is het van belang dat dijken worden versterkt en dat er meer ruimte wordt gegeven aan de natuur. Het plangebied heeft een aantal kansen die van toepassing zijn. Zo staat het verbinden van natuur met het landschappelijke karakter van het gebied als kans benoemd, zodat ook de biodiversiteit kan worden versterkt.
Afbeelding: Omgevingsvisie Krimpenerwaard met in rood globaal het projectgebied
Conclusie
Het projectplan past binnen het uitgesproken beleid om de waarden van natuur, de veiligheid voor het water (i.c.m. de dijkversterking) en de biodiversiteit te versterken en zo ook toekomstbestendig te maken. Het NatuurNetwerk Nederland wordt versterkt door de ontwikkeling van de nieuwe kavel, wat potentieel voor een fysieke verbinding zorgt tussen de ecologische verbindingszones aan de overkant van de IJssel. Het planvoornemen past ook binnen de beschreven kans in de omgevingsvisie onder 2.3.3. om de inrichting van natuurgebieden het landschappelijke karakter te laten versterken.
Wettelijk kader
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of de met het bestemmingsplan
mogelijk gemaakte activiteiten leiden tot significant negatieve milieueffecten en al dan niet
m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Er zijn twee sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-procedure: het
gesloten spoor en het open spoor.
Gesloten spoor
De verplichting tot een m.e.r.-procedure ontstaat als:
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.
Voor m.e.r.-plichtige activiteiten, opgenomen in bijlage 1 onderdeel C van het Besluit m.e.r., moet een
milieueffectrapport (MER) opgesteld worden. Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten, opgenomen
in bijlage 1 onderdeel D van het Besluit m.e.r., dient het bevoegd gezag eerst te beoordelen of een
m.e.r.-procedure nodig is.
Voor een besluit tot het al dan niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling geldt het 'nee, tenzij'-principe:
er hoeft geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen, tenzij er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot
negatieve milieueffecten. Het besluit om geen MER op te stellen, legt het bevoegd gezag vast met een
Beoordelingsbesluit. Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet het bevoegd gezag ook onder
de drempelwaarden beoordelen of sprake is van negatieve milieueffecten. Daarvoor hoeft geen
Beoordelingsbesluit te worden genomen; in het 'moederbesluit' wordt gemotiveerd waarom geen MER is
opgesteld. Voor activiteiten kleiner dan de drempelwaarde is de m.e.r.-beoordelingsprocedure vormvrij.
Ook Provinciale Staten kunnen, aanvullend op het Besluit m.e.r., activiteiten aanwijzen die leiden tot
een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Open spoor
De m.e.r.-plicht ontstaat ook als significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van
de activiteiten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, en het voornemen mogelijk wordt gemaakt
in een bestuursrechtelijk of wettelijk voorgeschreven kaderstellend plan. Het bestemmingsplan neemt
daarbij een bijzondere positie in: het kan tegelijkertijd een 'plan' als ook een 'besluit' zijn. Dat is
afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Indien aan de
(milieubelastende) activiteit een eindbestemming wordt toebedeeld, dan betreft het een besluit; de
bestemming wordt direct mogelijk gemaakt. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of
wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld, dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van
een 'plan'.
Onderzoeksresultaten
Gesloten spoor
Beoordeeld is of de aard en omvang van de ingreep en de aard en omvang van de milieueffecten van
deze ingreep zodanig zijn dat een m.e.r.-procedure (het opstellen van een MER) nodig is. De
beoordeling is gedaan aan de hand van de kenmerken en de plaats van de activiteit en de kenmerken
van de milieugevolgen.
Beoordeling Bijlage C en D (Besluit m.e.r. 1994)
Eerst is beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en
of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden.
De activiteit behelst het wijzigen van het maai-, mest- en beweidingsbeleid ter plaatse van twee bestaande agrarische percelen, waardoor de mogelijkheid ontstaat voor natuurontwikkeling. Ook zijn er enkele inrichtingsmaatregelen voorzien. Een dergelijke ontwikkeling komt niet voor de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit en is een (vormvrije) mer-beoordeling niet noodzakelijk.
Open spoor
Onderhavig bestemmingsplan maakt de (milieubelastende) activiteit mogelijk middels een
eindbestemming. Het bestemmingsplan betreft daarmee een besluit. Het wijzigen van het gebruik van de gronden resulteert niet in verkeersbewegingen van en naar het natuurgebied. De functie heeft geen verkeersaantrekkende werking. Voor het toestaan van het gebruik van de gronden voor 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik' zijn enkele fysieke werkzaamheden nodig. De werkzaamheden aan de percelen worden emissieloos uitgevoerd. Tijdens de realisatiefase wordt dus geen brandstof gedreven (bouw)materieel of verkeer ingezet die stikstofemissie veroorzaken. Een toename van stikstofdepositie kan daarbij op voorhand worden uitgesloten en is geen sprake van een mogelijke m.e.r.-plicht.
Conclusie
Het plan is vanuit milieueffectrapportage bezien uitvoerbaar.
Beleidsmatig kader
Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende afstand in acht genomen te worden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Voor het bepalen van deze afstand wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten (geur, stof, geluid en/of gevaar) een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn.
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieu- categorie |
Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' | |
1 | 10 meter | 0 meter | |
2 | 30 meter | 10 meter | |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter | |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter | |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter | |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel: Richtafstanden per milieucategorie
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Onderzoeksresultaten
Het in gebruik nemen van de gronden voor NNN-gebied maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk. Er is daardoor geen sprake van milieubelastende activiteiten op nieuwe gevoelige functies. Andersom beredeneerd worden met het wijzigen van het grondgebruik geen nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op bestaande gevoelige functies in de omgeving.
Conclusie
Het planvoornemen is vanuit bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.
Beleidsmatig kader
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke plannen dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen. Dit geldt ook voor de parkeerdruk en het aantal parkeerplaatsen.
Onderzoeksresultaten
Het wijzigen van het gebruik van de gronden alsmede de inrichting als natuur resulteert niet in een wijziging van verkeersbewegingen. De percelen worden niet openbaar gesteld als recreatief natuurgebied. Als gevolg van de bestemmingswijziging is geen sprake van een verkeer aantrekkende werking. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de locatie neemt niet toe, waardoor tevens geen behoefte is aan parkeergelegenheid. Het plan voldoet daarmee aan de regels uit het “Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard”.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van verkeer is het plan uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet. Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden. Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
De Wet milieubeheer biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan of project voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. Wanneer het plan of project de ontwikkeling van een gevoelige bestemming betreft, dan zijn ook art. 5.16a uit de Wet milieubeheer en de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing. Het projectgebied bestemmen als NNN-gebied resulteert niet in een nieuwe gevoelige bestemming, dus wordt getoetst op de eerste grond: er is geen sprake van overschrijding van de grenswaarden.
Onderzoeksresultaten
Luchtkwaliteit wordt gemeten aan de hand van concentraties stikstofdioxide en fijnstof. Emissie van dergelijke stoffen worden veroorzaakt door wegverkeer, scheepvaart en industrie. Zoals beschreven in paragraaf 4.3 neemt het aantal verkeersbewegingen naar het projectgebied niet toe. Daarnaast worden andere bronnen die emissie van stikstofdioxide of fijnstof veroorzaken niet mogelijk gemaakt. Daardoor is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit of een overschrijding van grenswaarden.
Conclusie
Het plan is vanuit luchtkwaliteit bezien uitvoerbaar.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing.
Onderzoeksresultaten
Met het planvoornemen worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Daarmee is geen sprake van mogelijke overschrijding van grenswaarden van geluidbelasting. Ook worden door het wijzigen van het grondgebruik geen activiteiten mogelijk gemaakt die een mogelijke overschrijding van grenswaarden bij bestaande gevoelige bestemmingen in de omgeving veroorzaken.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van (milieu)vergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Onderzoeksresultaten
Als gevolg van het wijzigen van het gebruik van de gronden worden geen voorzieningen mogelijk gemaakt waar personen voor langere tijd binnen verblijven. De invloed van eventuele risicobronnen is alleen relevant voor beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten waarin personen langere tijd verblijven. Het planvoornemen maakt tevens geen nieuwe risicobron mogelijk die van invloed kan zijn op bestaande beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten in de omgeving. Externe veiligheid is derhalve niet relevant.
Conclusie
Het plan is vanuit het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Wettelijk kader/inleiding
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Daarbij wordt er getoetst aan de Wet bodembescherming. Het uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van een plan niet mag verslechteren.
Onderzoeksresultaten
Met het planvoornemen zijn bodemingrepen voorzien in de vorm van de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Er worden echter geen activiteiten toegestaan die van invloed zijn op de bodemkwaliteit. Hierdoor zal de bodemkwaliteit niet wijzigen en is dus geen sprake van een verslechtering.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de (digitale) watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen. Voorliggende paragraaf betreft deze watertoets.
Onderzoeksresultaten
Het plangebied is gelegen in een gebied met meerdere watergangen die bij het hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard in beheer zijn. Binnen het plangebied zijn de volgende watergangen aanwezig: OWA-49798, OWA-44629, OWA-48263, OWA-45113, OWA-51524, OWA-18508 en OWA-18510. De watergangen volgen een kenmerkend verkavelingspatroon die in de polder in de omgeving aanwezig is. Alle oppervlaktewaterlichamen worden niet beïnvloed als gevolg van het inrichten van het plangebied als NNN-gebied.
Afbeelding: Uitsnede Legger hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard ter plaatse van het projectgebied (oranje)
Het gebied heeft de potentie om als ecologische verbindingszone te fungeren. Dit kan behaald worden door de bestaande watergang te verbreden en in te richten met natuurvriendelijke oevers waar kruidenrijke moerasvegetaties en rietland zich kunnen ontwikkelen. Dit biedt beschutting voor de otter en vormt daarmee de belangrijkste structuur voor de otter om langs te migreren. Om predatie van roofvogels op nesten en jongen van weidevogels te voorkomen moet opslag van bomen tegengegaan worden. Het verbreden van de bestaande watergang in het plangebied maakt geen onderdeel uit van dit planvoornemen. Hierdoor is geen sprake van invloeden op het watersysteem.
Conclusie
Het plan is vanuit het aspect water bezien uitvoerbaar.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soorten- en gebiedsbescherming is in Nederland geregeld in Wet natuurbescherming. Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), die op 1 januari 2017 in werking is getreden en voor wat betreft het aspect Natura 2000-gebieden de Natuurbeschermingswet 1998 vervangt.
De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen en bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en Natura 2000-gebieden (belangrijke natuurgebieden). Naast een algemeen geldende zorgplicht voor alle voorkomende soorten gelden verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe; alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Met een door het bevoegd gezag te verlenen ontheffing kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen. Daarnaast bevat de wet nog andere bepalingen, waaronder over houtopstanden.
In het kader van de gebiedsbescherming, is ook 'externe werking' een relevante opgave. Niet alleen directe ingrepen in Natura 2000-gebieden kunnen schadelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen, ook kan sprake zijn van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van geluid, licht, abiotiek (verdroging, verontreiniging) en andere verstorende factoren. Een heel actueel onderwerp is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dient bij nieuwe activiteiten getoetst te worden of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden. De nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), die op 1 juli 2021 in werking is getreden, vereist het doen van onderzoek naar eventuele stikstofdepositie voor de definitieve fase van het planvoornemen. Sinds de uitspraak van de Raad van State van 2 november 2022 dienen ook effecten van tijdelijke bouw- en sloopactiviteiten (aanlegfase) onderzocht te worden.
Voor het - in afwijking van de vigerende bestemming 'Agrarisch met Waarden' - toestaan van de gronden voor de bestemming 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik' wordt naast het aanpassen van het maai-, mest- en beweidingsbeleid ook een natuurvriendelijke oever gerealiseerd. De percelen worden minder intensief gemaaid, bemest en beweid zoals passend is bij de ontwikkeling van Kruiden- en faunarijkgrasland.
Onderzoeksresultaten
Er is op 15 juni 2023 een quickscan flora & fauna uitgevoerd door Boskalis naar de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden in de nabijheid van het projectgebied. Daarbij is onderzocht of de werkzaamheden leiden tot negatieve effecten op deze soorten en gebieden en of er mogelijk bepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3. De resulaten uit de quickscan flora en fauna zijn als volgt samen te vatten:
Het nader soortgericht onderzoek naar de grote modderkruiper en waterspitsmuis wordt uitgevoerd. Deze onderzoeken worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan toegevoegd.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op bijna 8 kilometer afstand. Dit is het gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' (696 ha). Het gebied is aangewezen als vogelrichtlijn.
Afbeelding: Projectgebied (rode cirkel) in relatie tot Natura 2000-gebieden (bron: natura2000.nl)
Onderzoeksresultaten
De voorgenomen activiteit leidt niet tot aanvullend ruimtebeslag in en rond Natura 2000-gebieden en grijpt niet in op het regionale grondwater of watersystemen waar enig Natura 2000-gebied onderdeel van is. Hierdoor is geen sprake van storingsfactoren als verdroging of vernatting. Ook is geen sprake van permanente aanpassingen aan de ruimtelijke inrichting van Natura 2000-gebieden. Er doen zich daarom geen storingsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering voor. Ook storingsfactoren als veranderingen door populatiedynamiek en bewuste soortensamenstelling doen zich niet voor. Er zijn enkele inrichtingsmaatregelen in het plangebied voorzien, maar de afstand van de Natura 2000-gebieden tot het plangebied is dusdanig groot dat indirect negatieve effecten door geluid, licht, trillingen en optische verstoring op voorhand uitgesloten kunnen worden. Daarmee blijven alleen nog de mogelijke storingsfactoren verzuring en vermesting door atmosferische stikstofdepositie over. Het wijzigen van het gebruik van de gronden resulteert niet in verkeersbewegingen van en naar het natuurgebied. De functie heeft geen verkeersaantrekkende werking. Een toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase is daarmee uitgesloten. Voor het inrichten van de gronden voor natuurdoeleinden wordt een natuurvriendelijke oever gerealiseerd waarvoor fysieke werkzaamheden nodig zijn. Deze werkzaamheden worden volledig emmissieloos uitgevoerd. Om dit te borgen is een planregel opgenomen. Tijdens de realisatiefase wordt dus geen brandstof gedreven (bouw)materieel of verkeer ingezet die stikstofemissie veroorzaken. Een toename van stikstofdepositie tijdens de realisatiefase kan daarbij op voorhand worden uitgesloten.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gronden die zijn bestemd voor NNN-gebied zijn vastgelegd in de provinciale verordening van de provincie Zuid-Holland. De ligging van het projectgebied ten opzichte van NNN-gebied is weergegeven in onderstaande afbeelding.
Afbeelding: Ligging projectgebied (oranje) ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, groen) en ecologische verbindingszones (paarse lijn)
Onderzoeksresultaten
De huidige voorziene ecologische verbindingszone is enkele percelen in zuidwestelijke richting gelegen. Gezien de ligging van het projectgebied biedt het de potentie om als ecologische verbindingszone te fungeren wanneer het ingericht wordt als NNN-gebied. Het vervangt daarmee de huidige voorziene verbindingszone 'Torenvliet' en een locatie elders binnen de gemeente Krimpenerwaard. Deze locaties komen te vervallen. Op de locatie kan daarbij zowel de compensatieopgave vanuit de dijkversterking vervullen als bijdragen aan de doelstellingen die Krimpenerwaard heeft gesteld. In de Krimpenerwaard wordt gewerkt aan 2250 hectare nieuwe veenweidenatuur, onder andere gericht op weidevogels. De Krimpenerwaard vormt een belangrijke schakel tussen de Lek in het zuiden en de Reeuwijkse en Nieuwkoopse plassen in het noorden. Voor de realisatie van de nieuwe natuur is het gebied onderverdeeld in deelgebieden. Het deelgebied Kattendijksblok, wat het dichtst bij het projectgebied ligt, kenmerkt zich door openheid en een groot aaneengesloten gebied van vochtig weidevogelgrasland. De visuele openheid en weidsheid van de Krimpenerwaard is een typerend kenmerk van de Krimpenerwaard. Deze weidsheid heeft ook een grote aantrekkingskracht op doortrekkende en overwinterende vogels en weidevogels.
Doelsoorten van het NNN-gebied en verbindingszones in de omgeving zijn:
Beheertypen die hierbij horen zijn N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.06 Ruigteveld, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, N05.03 Moeras en N04.02 Zoete plas. Hiervan zijn N05.03, N12.02 en N12.06 voorzien in het projectgebied. Als gevolg van het toestaan van natuur in het projectgebied, in afwijking op de vigerende bestemming, wordt een sterke relatie met (bestaand) NNN-gebied gecreëerd. De voorziene natuurbeheertypen in het plangebied komen tevens overeen met de ambitie voor de ecologische verbindingszone Krimenerwaard - Bentwoud (zoals is voorzien in de provinciale verordening). Dit zal met name uitwerking krijgen in de natuurvriendelijke oever. Er is geen sprake van negatieve effecten op NNN-gebied als gevolg van het plan.
Houtopstanden
Als gevolg van het planvoornemen worden geen bomen gekapt. Er is geen sprake van effecten op houtopstanden.
Conclusie
Het planvoornemen is vanuit het aspect ecologie bezien uitvoerbaar.
Wettelijk kader
In 1992 werd in Valetta (Malta) het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend als het 'Verdrag van Malta', ondertekend. De uitgangspunten van dit verdrag zijn vertaald naar landelijke wet- en regelgeving. In 2007 was dat de Wet op de archeologische monumentenzorg (Awmz) en sinds 2016 is dat de Erfgoedwet. De Erfgoedwet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten.
Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed. In het kader van de ruimtelijke ordening wordt het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen, zodat ook deze belangen een rol spelen bij de voorbereiding van het plan. Gemeenten hebben derhalve een archeologische zorgplicht en dienen met inzet van het beschikbare planologisch instrumentarium het archeologisch belang te beschermen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Op grond van de Erfgoedwet zijn alle (archeologische) monumenten beschermd. Met de invoering van de Wamz in 2007 is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem ('in situ') en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Ook hebben gemeenten onder de Wamz veel meer bevoegdheden gekregen met betrekking tot het beheer en behoud van archeologische (rijks)monumenten en overige archeologische (verwachtings)waarden. Deze bevoegdheden zijn in de Erfgoedwet behouden. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om de aanwezigheid van archeologische waarden uit te sluiten, dan wel te beschermen, dient tijdens de planontwikkeling onderzoek plaats te vinden waaruit blijkt in hoeverre sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan komen de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats ('ex situ') voor rekening van de initiatiefnemer.
Onderzoeksresulaten
Als gevolg van planvoornemen wordt in afwijking van de vigerende bestemming 'Agrarisch met Waarden' de bestemming 'Natuur - Extensief agrarisch medegebruik' voorzien. Er zijn enkele fysieke ingrepen aan de bodem voorzien. In het gebied komt een archeologische verwachtingswaarde voor. Hiervoor is in het bestemmingsplan 'Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard' een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden die niet dieper plaatsvinden dan 30 centimeter onder het bestaande maaiveld of een gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m2 of kleiner geldt een uitzondering op de vergunningplicht.
De benodigde werkzaamheden die onder het maaiveld plaatsvinden om de natuurdoeleinden te bereiken hebben naar verwachting een groteren omvang dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld, waardoor eventuele aanwezige archeologische waarden kunnen worden verstoord. Om de archeologische waarden te beschermen, is de archeologische dubbelbestemming met bijbehorende vergunningplicht opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor de realisatie van het plan dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de
regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet
los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De
toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht
bestemmingsplannen geheel digitaal op te stellen en vast te stellen. Het bestemmingsplan is opgesteld
aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De regels zijn
qua opzet en inhoud, uiteraard voor zover relevant, gelijk aan de regels zoals opgenomen in het
bestemmingsplan 'Natuurgebieden Veenweiden Krimpenerwaard'.
De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:
De regels van de artikelen uit hoofdstuk bestaan in ieder geval een bestemmingsomschrijving en
bouwregels. De bestemmingsomschrijving licht toe welke functies binnen de betreffende bestemming
zijn toegestaan. In de bouwregels wordt toegelicht onder welke voorwaarden gebouwen en bouwwerken
geen gebouwen zijnde worden toegestaan. Hierna volgt een artikelsgewijze toelichting op de planregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt
dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden.
Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten
interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
De gronden waar natuur wordt ontwikkeld en die zijn aangemerkt als groene of blauwe gebieden hebben de bestemming ‘Natuur’ gekregen. Deze gronden behoren tot het Natuurnetwerk Nederland. Gronden met de bestemming ‘Natuur’ zijn bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van het veenweidelandschap, waaronder begrepen openheid en het verkavelingspatroon, in de vorm van een natuurgebied. Dit maakt natuurontwikkeling mogelijk. In de regels zijn de natuur- en slootbeheertypen opgenomen die zijn toegestaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
Met de dubbelbestemming voor archeologie (Waarde – Archeologie 4) worden gebieden met aanwezige
archeologische waarden of een archeologische verwachtingswaarde beschermd. Alvorens hier grondbewerkingen volgens de onderliggende bestemmingen kunnen plaatsvinden, moet er eerst archeologisch onderzoek plaatsvinden om te bezien of er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen zal bekeken moeten worden hoe die het beste zeker gesteld kunnen worden. Archeologisch onderzoek is alleen nodig vanaf een bepaalde diepte
en oppervlakte. Deze grenswaarden zijn opgenomen in de planregels.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
De formulering van de anti-dubbeltelregel is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit
ruimtelijke ordening. Met deze regel wordt voorkomen dat bepaalde gronden meerdere keren worden
gebruikt om de toegestane oppervlakte van verschillende gebouwen te bepalen.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk
2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort
en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Het verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan (zonder omgevingsvergunning) is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo. Bij de algemene gebruiksregels is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit bestemmingsplan moet worden aangemerkt. Naast de algemene gebruiksregels, die voor elke bestemming gelden, bevat het bestemmingsplan ook specifieke gebruiksregels. Deze zijn opgenomen in de bestemming waar ze van toepassing zijn.
Artikel 8 Overige regels
In de overige regels is bepaald dat indien in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dit de wettelijke regelingen betreft zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met het overgangsrecht wordt beoogd dat bouwwerken en gebruik, die wel
in overeenstemming zijn met het oude bestemmingsplan, maar niet met het nieuwe, kunnen voortduren.
Volledige herbouw van een dergelijk bouwwerk is niet toegestaan, tenzij het teniet gaat als gevolg van een calamiteit. Voor het strijdige gebruik geldt dat als dit langer dan een jaar is onderbroken, niet meer
hervat mag worden.
Artikel 10 Slotregel
In de slotregel is de citeertitel van het bestemmingsplan vastgelegd.
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een ruimtelijk plan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening moet bij een bestemmingsplan voor nieuwe ontwikkelingen een exploitatieplan worden vastgesteld. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Eveneens hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld als er geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro;
Het voorliggende bestemmingsplan maakt natuurontwikkeling mogelijk als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Dit betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig. Aan dit bestemmingsplan zijn voor de gemeente uit het oogpunt van exploitatie geen nadelige financiële gevolgen verbonden. Provincie Zuid-Holland is eigenaar en beheerder van de gronden. Het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard is verantwoordelijk voor de herinrichting van de percelen.
Participatie
De gemeente Krimpenerwaard heeft de 'Verordening participatie en uitdaagrecht gemeente Krimpenerwaard 2021' vastgesteld waarin is opgenomen hoe met participatie dient te worden omgegaan. Onder artikel 2 lid 3 van deze verordening is opgenomen wanneer participatie niet mogelijk is. Onder sub c is opgenomen dat geen participatie mogelijk is indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij het bestuursorgaan geen of nauwelijks beleidsvrijheid heeft. Voor dit bestemmingsplan is dit aan de orde, omdat de regelgeving van de provinciale verordening ertoe leidt dat NNN-gebied gecompenseerd moet worden.
In het kader van de gehele dijkversterking KIJK heeft het hoogheemraadschap vanaf de start van de Verkenningsfase in 2015 de omgeving actief benaderd en betrokken. Daarbij is aan de belanghebbenden gevraagd om hun eigen belangen te benoemen, met ideeën en suggesties te komen en om te reageren
op plannen en voorstellen van het hoogheemraadschap. De doorlopen participatie is samengevat in een verantwoordingsrapportage participatie. Ten aanzien van dit bestemmingsplan voor natuurcompensatie zijn de bewoners van Kattendijk 149 en 151 en de eigenaar van het aangrenzende agrarisch perceel vooraf geïnformeerd. Zij zijn eind 2022 op de hoogte gebracht van de plannen voor de benodigde natuurcompensatie ten behoeve van de dijkversterking.
Inspraak en vooroverleg
In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verplicht gesteld dat het concept
ontwerpbestemmingsplan aan de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen wordt
voorgelegd. Het conceptontwerp van dit bestemmingsplan is op 9 mei 2023 aan de volgende instanties en overheden voorgelegd:
De gemeente Krimpenerwaard heeft 5 vooroverlegreacties en 1 inspraakreactie ontvangen. De vooroverlegreacties zijn voorzien van beantwoording en samengevat in Bijlage 4. De reacties leiden niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan.
Zienswijzen
In artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) moet een ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd.
Dit heeft plaatsgevonden van <datum> tot en met <datum>. Binnen deze periode konden zienswijzen
kenbaar worden gemaakt aan de gemeenteraad van Krimpenerwaard. Er zijn X zienswijzen
ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage X Nota zienswijzen
en ambtshalve aanpassingen.