Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Bestemmingsplan
De geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP2202BG055-ON01 met de bijbehorende regels.
1.2 Plan
Bovenberg 66, Bergambacht van de Gemeente Krimpenerwaard.
1.3 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.6 Bed en breakfast
overnachtingsaccommodatie voor toeristisch en kortstondig verblijf gevestigd in een woonhuis of bijgebouw, gerund door de bewoners van het huis, met maximaal vijf kamers.
1.7 Bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw die behoort bij en ten dienste staat van het ter plaatse gevestigde bedrijf.
1.8 Beroepsmatige activiteiten in de woning
het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch gebied of hiermede naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.9 Bestaand (in relatie tot bebouwing)
bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet op de ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan.
1.10 Bestaand (in relatie tot gebruik)
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
1.11 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 Bijgebouw
een gebouw behorende bij en ruimtelijk ondergeschikt aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.
1.14 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 Bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 Cultuurhistorische waarde
belang in geschiedkundig opzicht; onder andere met betrekking tot het ontstaan van het gebied, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het occupatiepatroon en de bebouwing.
1.21 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.22 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.24 Landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.
1.25 Mantelzorg
het bieden van zorg aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een georganiseerd verband.
1.26 Natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.
1.27 Paardenbak
een omheind stuk grond ten behoeve van het trainen van paarden.
1.28 Paardenhouderij
het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:
- het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
- het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).
1.29 Peil
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het door de gemeente vastgestelde peil ter plaatse van de te realiseren hoofdtoegang van het gebouw;
- voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het maaiveld ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
1.30 Recreatiewoning
een gebouw dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning wordt gebruikt en dat gedurende het hele jaar gebruikt kan worden voor recreatieve bewoning.
1.31 Woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.32 Voldoende parkeergelegenheid
parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 381 (december 2018) of diens rechtsopvolger, dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand
van een gebouw tot de zijdelingse kadastrale perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;
2.2 Bebouwde oppervlakte
van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgeteld;
2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 Bouwvlakken en bestemmingsvlakken
bij het meten van bebouwing ten opzichte van bebouwingsvlakken of bestemmingsvlakken op de kaart wordt gemeten vanuit het hart van de grenzen van deze vlakken;
2.5 Goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 Hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.7 Inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder b;
- het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon en graslandvegetaties;
- water;
- kleinschalige landschapselementen;
- extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende voorzieningen, een en ander voor zover de doelen zoals genoemd onder d en e zijn afgestemd op de doelen zoals genoemd onder a tot en met c.
3.2.1
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden, gelden de volgende bouwregels:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
- ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
- de hoogte van afrasteringen mag maximaal 1 m bedragen;
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan afrasteringen, mag maximaal 1,5 m bedragen;
- de oppervlakte mag maximaal 5 m2 bedragen;
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
- per agrarisch bedrijfsperceel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m2;
- het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
- het dempen, graven en vergraven van watergangen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
- het scheuren van grasland;
- het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras;
- de aanleg van wandel- en fietspaden;
- het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
- het ophogen van de gronden;
- het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden met meer dan één gebiedseigen boom per kavel.
3.3.2
Het in lid 3.3.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
3.3.3
De werken en werkzaamheden als bedoeld in:
- lid 3.3.1 sub a zijn slechts toelaatbaar indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden alsmede de belangen met betrekking tot aangrenzende bestemmingen;
- lid 3.3.1 sub e zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ruwvoederteelt' toelaatbaar ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen, anders dan gras, waarbij maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak binnen de aanduiding voor die doeleinden mag worden gebruikt; door de teelt mag geen onevenredige schade worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde van de gronden, waaronder met name begrepen de openheid en doorzichten;
- lid 3.3.1 sub b, c, e, f, h en i zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige belangen van de gronden;
- lid 3.3.1 sub g zijn slechts toelaatbaar, indien de oeverbeschoeiingen maximaal 20 cm boven het waterpeil zijn gelegen;
- lid 3.3.1 sub i zijn slechts toelaatbaar, indien de beplanting conform de landschappelijke inpassing is zoals opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1.
3.3.4
Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.3 onder b winnen burgemeester en wethouders advies in bij een landschapsdeskundige.
3.3.5
Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.3 onder b voor zover het gaat om het dempen, graven en vergraven van watergangen winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- bed & breakfast in het hoofdgebouw;
- beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw;
- hobbymatig houden van dieren;
met de daarbij behorende voorzieningen.
4.2.1 Woning en bijgebouwen,
Ten aanzien van de in lid
artikel 4 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- binnen iedere bestemmingsvlak met de aanduiding "vrijstaand" één vrijstaande woning mag worden gebouwd; tenzij in het bestemmingsvlak de aanduiding "aantal wooneenheden" is opgenomen in welk geval het betreffende aantal vrijstaande woningen mag worden gebouwd;
- de inhoud van een woning mag ten hoogte 700 m3 bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van de woning mag niet meer dan 4 respectievelijk 10 meter bedragen;
- bij de woning mogen bijgebouwen worden opgericht waarbij:
- de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 235 m2 exclusief de oppervlakte van de bijgebouwen binnen de 'specifieke bouwaanduiding - monument';
- de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
- de hoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 7 m;
- de afstand van de bijgebouwen tot de woning niet meer dan 25 m mag bedragen;
- de bijgebouwen ten minste 3 meter achter de verlengde voorgevel van de woning mogen worden gebouwd;
- de afstand van de bebouwing tot de bestemmingsgrens dient minimaal 3 m te bedragen;
- voor zover de maatvoering van een woning als bedoeld onder b en c ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds meer bedroeg, geldt de bestaande maatvoering als maximum.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bij de woning mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht, waarbij:
- de hoogte maximaal 1 m mag bedragen indien deze worden geplaatst voor (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning;
- de hoogte maximaal 2 m mag bedragen indien deze worden geplaatst achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van de woning;
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Paardenbak
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het realiseren van een paardenbak of een stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij bij een burgerwoning, onder de voorwaarde dat:
- maximaal 1 paardenbak of stapmolen per woning wordt gerealiseerd;
- de paardenbak of de stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
- achter hoofdgebouwen;
- tenminste 20 m uit de rand van de weg;
- tenminste 1,5 m uit de slootranden;
- maximaal 50 m achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak;
- minimaal 25 m van woningen van derden
- de omvang van een paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een stapmolen niet meer bedraagt dan 20 m;
- de hoogte van een hek rondom een paardenbak of een stapmolen niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- indien de paardenbak of de stapmolen vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
- de paardenbak of de stapmolen wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
- verlichting bij een paardenbak (of stapmolen) uitsluitend is toegestaan indien deze niet onevenredig storend is voor/in de omgeving en geen onevenredige hinder voor omwonenden veroorzaakt. Ten behoeve hiervan kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de verlichting;
- er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Uitsluiten zelfstandige bewoning
Vrijstaande bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen mogen niet worden gebruikt voor zelfstandige bewoning.
4.4.2 Beroepsmatige activiteiten bij wonen
Onder de in lid 4.1 bedoelde bestemming wordt mede begrepen het gebruik van gebouwen voor beroepsmatige activiteiten in de woning onder de voorwaarde dat:
- de woonfunctie de primaire functie blijft;
- de totale oppervlakte ten hoogste 25 m2 bedraagt;
- voor de activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- het beroep door de bewoner(s) van het pand wordt beoefend;
- detailhandel uitsluitend is toegestaan voor zover deze gerelateerd is aan het aan huis gebonden beroep en daaraan ondergeschikt is met een maximumaandeel van 10% van de totale omzet.
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Het gebruik van de gronden met de functieaanduiding "specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing" ten behoeve van de woonbestemming is op grond van de planregels alleen toegestaan als het inpassingsplan, zoals opgenomen in
bijlagen bij de regels bijlage 1, binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is verwezenlijkt en aldus in stand wordt gehouden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van de vestiging van recreatiewoningen, bed & breakfast, een museum of bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat de woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft. Door de afwijking mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de beleidsdoelstellingen met betrekking tot de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied waarop de afwijking betrekking heeft. Aan de afwijking ten behoeve van bedrijfsactiviteiten in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn de volgende extra voorwaarden verbonden:
- de activiteit heeft geen onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- in de parkeerbehoefte dient op eigen terrein te worden voorzien;
- extra parkeergelegenheid dient landschappelijk te worden ingepast;
- de oppervlakte van de functie mag niet meer bedragen dan 100 m;
- de bewoner van de betreffende woning dient in het bedrijf werkzaam te zijn;
- detailhandel is uitgesloten.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van het realiseren van maximaal één extra wooneenheid ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" of ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - monument" onder de voorwaarde dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing; aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen geen rechten worden ontleend voor extra bijgebouwen.
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
- De voor 'Leiding - water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aanleg, het beheer en het onderhoud van een drinkwatertransportleiding.
- De belangen van de onder a bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in
artikel 5 lid 1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen onder de voorwaarde dat de belangen in verband met de betrokken leiding hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
5.3.2
Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 te beslissen, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1
Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in
artikel 5 lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen;
- het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- diepploegen;
- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
5.4.2
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op:
- het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezig leidingen;
- normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leiding;
- andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.
5.4.3
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 kan slechts worden verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen schade aan de leidingen wordt veroorzaakt.
5.4.4
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 advies inwinnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in
artikel 6 lid 1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 100 m2 en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Verbod
Het is verboden op de in lid
artikel 6 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in
artikel 6 lid 3.1 is niet van toepassing, indien werken en werkzaamheden:
- ten hoogste een oppervlakte van 100 m2 beslaan en/of niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 6 lid 2 in acht is genomen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- normaal beheer en onderhoud betreffen;
- worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingcunetten.
6.3.3 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in
artikel 6 lid 3.1 is slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologisch waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behouden van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
- op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld, en
- de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met ten hoogste een oppervlakte van 1.000 m2 en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod
Het is verboden op de in lid 7.1 bedoelde gronden de navolgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:
- het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- het graven en/of verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
- het verlagen of verhogen van het waterpeil;
- het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien werken en werkzaamheden:
- ten hoogste een oppervlakte van 1.000 m2beslaan en/of niet dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 7.2 in acht is genomen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- normaal beheer en onderhoud betreffen;
- worden uitgevoerd in bestaande weg- en leidingcunetten.
7.3.3 Toelaatbaarheid
Het bepaalde in lid 7.3.1 is slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologisch waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften en/of beperkingen te verbinden, gericht op het behouden van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd tot het stellen van nadere eisen ten aanzien van:
- de situering van woningen op een bouwperceel, waarbij geëist kan worden dat:
- de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen dan wel de insteek van een gemeenschappelijke sloot ten minste 5 m bedraagt;
- de woning bij algehele herbouw wordt gesitueerd op nagenoeg dezelfde plaats als de te vervangen woning;
- de plaatsing van bijgebouwen bij woningen, waarbij geëist kan worden, dat:
- deze worden opgericht op een afstand van ten minste 3 m achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
- deze worden opgericht achter de lijn, welke kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Monumenten en karakteristieke bebouwing
10.1.1 Monumenten
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing waarbij primair de Monumentenwet van toepassing is.
10.2 Grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' is tevens het bepaalde in de provinciale milieuverordening van toepassing
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
- Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
- het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m³ en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
- de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 m.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van:
- het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 11 niet kunnen worden gebouwd;
- een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
- een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
het wijzigen van de bestemmingen “Agrarisch met waarden“ ten behoeve van het realiseren van een hoofdwatergang onder de voorwaarde dat:
- de noodzaak van deze watergang is aangetoond;
- deze watergang landschappelijk zal worden ingepast;
- afstemming met bewoners in de omgeving heeft plaatsgevonden.
Artikel 13 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit om bij een omgevingsvergunning af te wijken, zoals opgenomen in dit plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.
Artikel 14 Overige regels
14.1.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 381 en diens rechtsopvolger(s).
14.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.1.1, indien:
- aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
- op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
- uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
14.1.3 Advies
Een afwijking als genoemd in 14.1.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het wijzigingsplan ‘Bovenberg 66, Bergambacht'.