direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BP Hoenkoopse Buurtweg 34b
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De huidige stalcomplexen van het agrarisch bedrijf dateren uit eind jaren 70 van de vorige eeuw. De toentertijd moderne stalcomplexen voldoen niet meer aan de huidige kwaliteitseisen. Het vleeskalverenbedrijf in de huidige omvang is geen volwaardig bedrijf. Om het bedrijf toekomstbestendig en volwaardig te maken is een forse investering noodzakelijk. De huidige eigenaren hebben er daarom voor gekozen om hun agrarisch bedrijf niet voort te zetten en het te verkopen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid voor het wijzigen van de agrarische bestemming naar een passende bedrijfsbestemming.

De gemeente Krimpenerwaard heeft met het collegebesluit van 11 februari 2020 aangegeven mee te willen werken met het wijzigen van de bestemming omdat:

  • de huidige bedrijfsgebouwen niet toereikend zijn voor een toekomstige bedrijfsvoering;
  • bedrijfsmatige opslag een passende vervolgfunctie is;
  • de ruimtelijke kwaliteit in de toekomst geborgd is.

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hoenkoopse Buurtweg 34b in het buitengebied van Haastrecht in de gemeente Krimpenerwaard. De Hoenkoopse Buurtweg ligt ten oosten van de dorpskern van Haastrecht.

Ten noorden en oosten wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Ten westen van het plangebied ligt een bedrijf ten behoeve van diensten voor de akker- en tuinbouw (loonbedrijf, milieucategorie 3.1). Ten zuiden wordt het plangebied begrensd door de Hoenkoopse Buurtweg. Het gebied ten zuiden van het plangebied (incl. de Hoenkoopse Buurtweg) hoort bij de gemeente Oudewater (provincie Utrecht).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing van het plangebied

1.3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft aan de Hoenkoopse Buurtweg 34b te Haastrecht de huidige boerderij gekocht. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. De bedrijfsbebouwing wordt (gedeeltelijk) gesloopt en op de fundamenten van de voormalige ligboxenstal wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd ten behoeve van de opslag van licht- en geluidapparatuur. Op termijn wordt ook de andere agrarische bebouwing gesloopt en vervangen door nieuwbouw die geschikt is voor de opslag van licht- en geluidapparatuur. De voormalige agrarische bedrijfswoning blijft in gebruik als bedrijfswoning bij het toekomstige bedrijf. Ook de hooiberg blijft behouden.

De beoogde ontwikkeling is voorzien van een landschappelijk inrichtingsplan, zie bijlage 1. Hierin is weergegeven hoe de gebouwen in de toekomst op het erf gesitueerd worden en welke landschappelijke elementen er toegevoegd worden. Figuur 1.2 laat zien dat de huidige zichtlijnen niet belemmerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Zichtlijnen langs plangebied

De sloop en nieuwbouw ter plaatse van de ligboxenstal vormt de eerste planfase. In een volgende fase kan de eigenaar de overige nieuwbouw pas plegen, als ook de overige agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Hiervoor worden nadere afspraken gemaakt in een nog af te sluiten overeenkomst. Hiermee wordt voorkomen dat er bebouwing achterblijft en het landelijk gebied verrommeld. Het voordeel voor de initiatiefnemer is dat hij op eigen snelheid zijn plannen kan uitvoeren. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken wordt de agrarische bestemming omgezet naar een bedrijfsbestemming, waarbij ook het bouwvlak aangepast wordt.

Door de uiteindelijke concentratie van bebouwing met bijbehorende landschappelijke inpassing neemt de ruimtelijke kwaliteit aan dit deel van de Hoenkoopse Buurtweg toe.

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen:

  • 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)' dat is vastgesteld op 15 december 2015;
  • 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' dat is vastgesteld op 29 januari 2019.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden' met gedeeltelijk een bouwvlak.

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn voor:

  • reële grondgebonden graasdierbedrijven;
  • bestaande niet-grondgebonden bedrijven als neventak;
  • agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering;
  • water;
  • kleinschalige landschapselementen;
  • behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen ecologische oevers;
  • extensief recreatief medegebruik;
  • bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals erven, tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, perceelsontsluitingen, (ontsluitings)wegen en paden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Landelijk Gebied (voormalige gemeente Vlist)'

In het bestemmingsplan Landelijk gebied (voormalige gemeente Vlist) is onder artikel 3.7.4 een "Staat van bedrijfsactiviteiten – nevenfuncties en opvolgfuncties" opgenomen. Bedrijfsmatige opslag is opgenomen als een mogelijke opvolgfunctie (milieucategorie 2). Hiermee kan de beoogde nieuwe functie als passend worden gezien in het landelijk gebied. Aan de Hoenkoopse Buurtweg zijn reeds meerdere voormalige agrarische bedrijven omgezet naar een niet-agrarische bedrijfsfunctie.

Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard

Het doel van dit bestemmingsplan is om ten aanzien van het parkeren uniforme bepalingen vast te stellen die verwijzen naar beleidsregels voor parkeernormen. In nieuw vast te stellen bestemmingsplannen zullen deze regels vervolgens standaard worden opgenomen. Dit bestemmingsplan heeft de vorm van een paraplubestemmingsplan. Dat maakt het mogelijk om voor alle geldende plannen deze aanpassing in één keer door te voeren.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van relevant onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 4. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Het plan dient getoetst te worden aan het vigerend rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Gezien de kleinschalige aard van het plan, is dit onderdeel beperkt gehouden. Er geldt geen specifiek rijks- of regionaal beleid voor het plan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

De provincie zet in op een betere, gebiedsgerichte verweving van de verschillende ‘klassieke’ functies

in de groene ruimte (landbouw, natuur, recreatie, water, cultuurhistorie) en een betere relatie tussen

stad en land. Een gezamenlijke opgave is om de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad te

versterken en de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en

agrarisch landschap te vergroten.

Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke

impact op gebiedskwaliteiten.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Er dient rekening te worden gehouden met de kwaliteitskaart van de Omgevingsvisie. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Voor het projectgebied zijn de volgende richtpunten relevant.

1) Laag van de ondergrond

Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden.

De onderhavige ontwikkeling heeft geen invloed op de zoet-zoutovergangen. De ontwikkeling staat de richtpunten toebehorend aan de Laag van de ondergrond niet in de weg.

2) Laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Veenweidelandschappen

  • Bewaren diversiteit aan verkavelingspatronen. Lengtesloten zijn beeldbepalend en worden behouden.
  • Ontwikkelingen houden rekening met het behoud van kenmerkende landschapselementen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud van de maat en weidsheid van de poldereenheden
  • Nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen de bestaande structuren/ linten en niet in de veenweidepolders.
  • Nieuwe agrarische bedrijven liggen aan bestaande ruilverkavelingslinten of op een zeer goed bereikbare locatie voor zwaar verkeer. Ze vormen visuele eilanden in het veenweidelandschap door stevige, passende beplanting en een ligging op ruime afstand van elkaar.

De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op het landschap door de landschappelijke inpassing. De De ontwikkeling is in lijn met de richtpunten toebehorend aan de Laag van de cultuur- en natuurlandschappen.

3) Laag van de stedelijke occupatie

Bouwwerken voor energie-opwekking

De locatie is in de laag van de stedelijke occupatie niet aangeduid.

4) Laag van de beleving

In de laag van de beleving heeft de locatie geen aanduiding.

Er is sprake van een ontwikkeling die past binnen de aard van het gebied en die aansluit bij de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

Toetsing

De ontwikkeling binnen het bestaande lint past binnen het provinciale beleid. Vanwege de kleine schaal van de ontwikkeling en de voorgestelde landschappelijke inpassing is een negatief effect op de gebiedskwaliteit uit te sluiten.

2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Omgevingsverordening. Hierin is onder andere de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder zijn regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. Afdeling 6.2 van de Omgevingsverordening heeft betrekking op bestemmingsplannen.

Eén van de speerpunten van het provinciaal ruimtelijk beleid is om de bebouwde ruimte beter te benutten, door herstructurering, intensivering en/of transformatie van het stedelijk gebied. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren.

Toetsing

Het gebied is op de kwaliteitskaart (behorend bij de Omgevingsvisie Zuid-Holland) niet aangemerkt voor stedelijke occupatie. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast en vormt een kwaliteitsverbetering door concentratie van bedrijfsbebouwing. De ontwikkeling wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling en past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en is hiermee passend binnen het provinciale beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.

De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling wordt vanwege de omvang en ligging niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie 2020

Sinds 1 januari 2015 maakt de gemeente Vlist deel uit van de gemeente Krimpenerwaard. Deze gemeente is een samenvoeging van de gemeente Nederkerk, Ouderkerk, Vlist, Bergambacht en Schoonhoven. Het plangebied valt in de voormalige gemeente Vlist. Op 3 juli 2012 heeft de voormalige gemeente Vlist de Structuurvisie 2020 vastgesteld. In de visie wordt per gebied aangegeven wat de toekomstrichtingen zijn. Voor Haastrecht waartoe ook het plangebied behoort, zijn deze richtingen: cultuur, toerisme, recreatie, ontspanning en wonen.

De gemeente streeft een aantal doelen na met deze structuurvisie:

  • het bieden van een toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen op basis van een ruimtelijk realistische weergave van beleid op korte en lange termijn;
  • de ambities en projecten van de Visie op Vlist verankeren;
  • het ingezette beleid uitvoerbaar maken: o.a. door inzicht te geven in de financiële, maatschappelijke en wettelijke uitvoerbaarheid;
  • het creëren van draagvlak en enthousiasme voor uitvoering bij betrokken partijen;
  • in gesprek kunnen met provincie over de verschillen tussen de provinciale en de gemeentelijke structuurvisie.

Voormalige gemeente Vlist wil een vitale gemeente zijn, die kwaliteit van leven uitstraalt. Naast een vitale kern met een verzorgende functie, wil Haastrecht, met haar historische centrum, de toeristisch-recreatieve potentie als poort voor de Krimpenerwaard optimaal benutten.

De volgende uitgangspunten liggen ten grondslag aan de visie:

  • Behoud van de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen die hier een bijdrage aan leveren of die deze kwaliteiten versterken, krijgen de ruimte.
  • Zuinig en efficiënt ruimtegebruik, onder meer te bereiken via concentratie, en meervoudig ruimtegebruik.
  • De visie sluit aan bij het schaalniveau van de gemeente en de positie die de gemeente inneemt binnen de regio. Dat betekent dat het woningbouwprogramma is afgestemd op de eigen behoefte en uitgegaan wordt van behoud van het bestaand areaal bedrijventerrein. Het voorzieningen niveau heeft een lokaal verzorgende functie.
  • De visie (en daarbij behorende ontwikkelingen) dienen toekomstbestendig te zijn. Dat betekent dat geen medewerking wordt verleend aan initiatieven die de gewenste ontwikkelingsrichting voor de toekomst frustreren.
  • Om de vitaliteit nu en in de toekomst te kunnen waarborgen, gaat de visie uit van beperkte groeimogelijkheden met betrekking tot wonen, werken en recreatie.

De linten

De contramal van het agrarisch gebied wordt gevormd door de bebouwingslinten. Het beleid in de linten is enerzijds gericht op behoud van cultuurhistorische kwaliteiten (karakteristieke bebouwing, verkavelingspatroon), anderzijds op ontwikkelingsmogelijkheden voor de aldaar gevestigde agrarische bedrijven. Deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen zowel betrekking hebben op de productiegerichte landbouw, waar schaalvergroting gewenst is, of op verbreding.

Dit sluit goed aan bij de recreatieve mogelijkheden van het buitengebied. Agrarische bedrijven die stoppen, kunnen een nieuwe functie krijgen.

2.3.2 Conclusie

Het planvoornemen sluit aan op het beleid uit de Structuurvisie 2020. De kernkwaliteiten in de omgeving worden behouden en het ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast.

Het planvoornemen past hiermee in het beleid van de structuurvisie.

Hoofdstuk 3 Sectorale aspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Het plan maakt een bestemmingswijziging mogelijk. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies. In het kader van een eerder geplande ontwikkeling op deze locatie zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Deze ontwikkeling is niet doorgegaan. Voor de onderbouwing van de verschillende milieuaspecten zijn deze eerdere onderzoeken overgenomen. Het eerdere plan bestond uit de realisatie van 3 burgerwoningen. Voor het onderliggende plan worden geen burgerwoningen gerealiseerd, maar bevat de toekomstige situatie een bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing. De uitgevoerde onderzoeken worden voor een gevoeligere functie uitgevoerd en zijn hiermee dan ook als een worstcase situatie beschouwd voor de beoogde ontwikkeling.

3.2 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de beëindiging van het agrarisch gebruik, het mogelijk maken van een opslagfunctie en de bijbehorende bedrijfsbebouwing. Dit wordt derhalve niet als een stedelijk ontwikkelingsproject gezien. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling valt niet in een categorie genoemd in het Besluit milieueffectrapportage. De ontwikkeling is derhalve niet m.e.r. beoordelingsplichtig is.

3.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Omgevingsverordening Zuid-Holland

Waterschapsbeleid

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in haar waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' (http://www.waterschaponline.nl/hdsr/). De 'Waterkoers' is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen, met als overkoepelend doel samen te werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige wijze over het waterschapswerk gesproken. De term waterschapswerk omvat hierbij meer dan enkel het waterbeheer. Water is een belangrijke pijler voor een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit deze achtergrond werkt Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft verschillende agrarische loodsen en een bedrijfswoning. Het plangebied is voor het overgrote deel verhard.

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Uit het verkennend bodemonderzoek, uitgevoerd door ATKB (zie bijlage 7), blijkt dat de grondwaterstand in het plangebied ligt op een gemiddelde van 0,3 m –mv. Uit de Bodemkaart blijkt dat de bodem ter hoogte van het plangebied bestaat uit Kleidek op veen. Met betrekking tot grondwater is er sprake van grondwater II. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 50 en 80 centimeter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen het plangebied is tertiair oppervlaktewater aanwezig. In het zuiden en oosten bevindt zich naast het plangebied een tertiaire watergang. In het zuiden bevindt aan de overkant van de Hoenkoopse Buurtweg een primaire watergang. Het plangebied ligt buiten de beschermingszones van deze watergangen (figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden met het plangebied rood omkaderd

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het plan voorziet in de sloop en her-/uitbouw van een opslagloods en het stopzetten van het agrarische bedrijf. Voor de ontwikkeling is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 2. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen significant effect heeft op het watersysteem.

Bodem en grondwater

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Ten opzichte van de huidige situatie zal het verhard oppervlak gelijk blijven. Daarmee is het niet noodzakelijk om watercompenserende maatregelen te treffen.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Kennisbank Stedelijk water en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor oppervlaktewateren die nabijgelegen zijn. De ontwikkeling voorziet niet in een verandering van het verhard oppervlak. Het aspect water belemmert het planvoornemen dan ook niet.

3.4 Mobiliteit

Ontsluiting

De locatie wordt ontsloten via een private toegangsweg op de Hoenkoopse Buurtweg. De huidige ontsluiting vindt plaats over het erf van Hoenkoopse buurtweg 34b waarvoor het erf verhard is met betonplaten. De Hoenkoopse Buurtweg heeft een verkeersintensiteit van maximaal 300 motorvoertuigen en op deze weg geldt een maximumsnelheid van 60 km/uur.

De fietser en voetganger deelt op de Hoenkoopse Buurtweg de weg met het overige verkeer. Vanwege de lage intensiteit van motorvoertuigen zal dit niet voor belemmeringen op deze weg zorgen.

Parkeren

Ten aanzien van de benodigde parkeerplaatsen is aangesloten op de gemiddelde kencijfers van het CROW, publicatie 381 (november 2018). Dit is opgenomen in het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard' vastgesteld op 29 januari 2019.

Voor de vrijstaande bedrijfswoning geldt een parkeernorm van 3 parkeerplaatsen (niet stedelijk, buitengebied). Hiernaast zal eventueel een parkeerbehoefte voor de opslagloods zijn. Binnen het eigen terrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.

Verkeersgeneratie

Omdat enkel de planologische situatie verandert is er geen toename van het verkeer te verwachten. In tabel 3.1 is de verkeersgeneratie van het plangebied inzichtelijk gemaakt. De huidige verkeersgeneratie bedraagt op basis van kencijfers van de initiatiefnemer circa 28 mvt/etmaal (8,2 mvt/etmaal voor bedrijfswoning en 20 mvt/etmaal voor agrarische activiteiten).

Tabel 3.1 Verkeersgeneratie in mvt/etmaal

  Functie benaming CROW   Hoeveelheid   Mvt/hoeveelheid   Verkeersgeneratie  
Bedrijfswoning   Koop, huis, vrijstaand   1 woning   8,2 per woning   8,2 mvt/etmaal  
Opslagloods   Bedrijf arbeidsextensief/
bezoekersextensief  
1.760 m2 bvo   4,8 per 100 m2 bvo   84,5 mvt/etmaal  
Totaal         92,7 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bedraagt circa 93 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. De toename bedraagt circa 65 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie zal naar verwachting geen negatieve gevolgen hebben op de omliggende ontsluitingswegen.

Conclusie

Het aspect mobiliteit staat de realisatie van het plan niet in de weg.

3.5 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - en spoorlijnen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden:

  • De breedte van de geluidszones langs wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
  • De zonebreedte van spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde Geluidproductieplafond (GPP) en wordt gemeten uit de kant van de buitenste spoorstaaf.

Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de zones van een weg of spoorweg dient te worden getoetst aan de normen van de Wgh. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een (spoor)weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De gemeente Krimpenerwaard heeft hogere waardenbeleid vastgesteld waarin voorwaarden zijn vastgelegd.

Tabel 3.2 Relevante grenswaarden woningen

  Voorkeursgrenswaarde   Uiterste grenswaarde  
Wegverkeerslawaai   48 dB   53 dB buitenstedelijk
63 dB binnenstedelijk  

De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor wegverkeer en van 35 dB voor railverkeer.

Onderzoek en conclusies

Geluid beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de leefomgeving. In de wet geluidhinder worden daarom eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone langs bestaande infrastructuren. De beoogde ontwikkeling maakt geen extra geluidgevoelige objecten mogelijk. Akoestisch onderzoek is dan ook niet benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij de geluidswaarde van de bedrijfswoning inzichtelijk wordt gemaakt.

Ten behoeve van een voorloper van het planvoornemen heeft Sain Milieuadvies in februari 2019 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten optredende geluidsbelastingen ter plaatse van het bouwplan (zie bijlage 3). Het plangebied ligt langs de Hoenkoopse Buurtweg. Deze weg kent een snelheidsregime van 60 km/uur en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening beschouwd.

Bij het uitgevoerde akoestische onderzoek is een ouder plan berekend. Op de akoestisch relevante plaatsen zijn waarneempunten gelegd (zie afbeelding 3.1). Hierbij is rekening gehouden met de geluidsbelasting van de Hoenkoopse Buurtweg en van het overpad, dat gebruikt wordt om het achterliggende agrarisch perceel te bereiken. Dit overpad maakt geen onderdeel uit van de toekomstige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0005.png"

Figuur 3.2 Waarneempunten plangebied, Sain Milieuadvies

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ter plaatse van de waarneempunten voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). De geluidsbelasting ter plaatse van woning 1 (huidige en toekomstige bedrijfswoning) uit figuur 3.2 bedraagt maximaal 43 dB.

Omdat de afstand tot de weg niet toeneemt wordt verwacht dat ter plaatse van de bedrijfswoning tevens wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies de milieuaspecten in voldoende mate mee te nemen, wordt in de milieuonderbouwing van de beoogde ontwikkeling gebruik gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze uitgave is een lijst van bedrijfstypen opgenomen, waarin voor een groot aantal bedrijfstypen en -activiteiten richtafstanden ten opzichte van een 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' worden vermeld. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor het omgevingstype 'gemengd gebied' worden afgeweken van deze richtafstanden.

Onderzoek

Het plangebied is aan te merken als een rustig buitengebied. In de VNG-brochure wordt een rustige woonwijk als volgt gedefinieerd: “Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.” Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Het plangebied ligt aan een lang lint, waarin het aantal bedrijven beperkt is. Ten zuiden van het plangebied is een stiltegebied gelegen in de provincie Utrecht (afbeelding 3.2). Dit stiltegebied in combinatie met het beperkte aantal bedrijven zorgt er voor dat het achtergrond geluid zeer laag is in het gebied.

Onderzocht is of er bedrijven in de omgeving zijn die niet aan de richtafstand voldoen met betrekking tot het planvoornemen. Onderstaand tabel toont de verschillende bedrijven in de buurt van het plangebied.

In de nabijheid van het plangebied komen de volgende bedrijven voor:

Adres   Type bedrijf   Categorie   Richtafstand rustig buitengebied   Werkelijke afstand  
Hoenkoopse Buurtweg 32a   Meubelwinkel   1   10   400  
Hoenkoopse Buurtweg 34   Diensten voor de akker- en tuinbouw (loonbedrijf)   3.1   50   200  
Hoenkoopse Buurtweg 34a   Bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 toegestaan   2   30   115  
Hoenkoopse Buurtweg 34c   Loonbedrijf   2   30   30  
Hoenkoopse Buurtweg 38   Schoonheidssalon   1   10   245  
Hoenkoopse Buurtweg 63   Loon- en Verhuurbedrijf   3.1   50   300  
Hoenkoopse Buurtweg 69   Melkveehouderij   2   30   180  
Hoenkoopse Buurtweg 71   Management-consultant kantoor   1   10   50  
Hoenkoopse Buurtweg 73   Paardenrusthuis   3.1   50   120  
Hoenkoopse Buurtweg 75   Melkveehouderij   2   30   248  

Tabel 3.3 Milieucategorieën bedrijven omgeving

Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen aan de Hoenkoopse Buurtweg 34c. Dit is een loonbedrijf wat op basis van het vigerende bestemmingsplan maximaal een categorie 2 bedrijf mag zijn. Hier worden ook 35 schapen bedrijfsmatig gehouden. De milieucirkel van het loonbedrijf aan de Hoenkoopse Buurtweg 34c ligt buiten het bouwvlak aan de Hoenkoopse Buurtweg 34b. Binnen de richtafstand mogen geen hoofdgebouwen of vergunningsvrije uit- en aanbouwen worden gebouwd. Met het planvoornemen gebeurt dit niet. Het onderdeel geur is in paragraaf 3.7 beoordeeld.

Het plangebied valt ruim buiten de richtafstanden van de andere bedrijven.

Conclusie

Het dichtstbijzijnde bedrijf is gelegen aan de Hoenkoopse Buurtweg 34c (categorie 2). Aan de richtafstanden wordt voldaan (afstand van circa 30 meter van het bedrijf tot bedrijfswoning). Omliggende bedrijven worden hiernaast door de bestaande bedrijfswoning niet in de bedrijfsvoering beperkt. Binnen de richtafstand van het beoogde bedrijf zijn er geen woningen aanwezig. Ter plaatse van de bedrijfswoning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.7 Geur

Toetsingskader

De wetgeving rondom geur heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van geurbelasting door het opnemen van geurnormen en vaste afstanden. Hierbij is het mogelijk dat de gemeenteraad afwijkende normen vaststelt in een gemeentelijke geurverordening. Met deze opgenomen normen moet rekening gehouden worden bij beslissingen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Indirect heeft de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt de omgekeerde werking genoemd. Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  • Wordt er een onevenredige inbreuk gedaan op de mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling van de nabijgelegen veehouderijen;
  • Is ter plaats een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd.

Woon- en leefklimaat (achtergrond belasting geur)

In het kader van de ruimtelijke procedure is het wenselijk dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Ook na de beoogde ontwikkeling dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft geur van veehouderijen.

Vaste afstanden

Indien in de omgeving van het plangebied veehouderijen zijn gelegen met dieren waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, zoals melkrundvee en paarden, zal getoetst moeten worden aan de vaste afstandseisen zoals bedoeld in artikelen 4 en 5 van de Wgv.

Onderzoek

Aan de Hoenkoopse Buurtweg 34c worden bedrijfsmatig 35 schapen gehouden. Op 3 oktober 2007 is dit via een meldingsformulier gemeld door de eigenaar. Met het programma V-stacks vergunning is een geurberekening uitgevoerd om in beeld te brengen wat de geurbelasting binnen het plangebied is. In de berekening is de realisatie van 2 extra woningen in het plangebied meegenomen. Dit plan is niet doorgegaan. De berekening wordt derhalve als een worstcasesituatie beschouwd. De geurberekening is als bijlage 6 opgenomen. Uit de geurberekening blijkt dat de geurbelasting op de woningen 0.3 ouE en 0,4 ouE is. Met een geldende geurnorm van 8,0 ouE wordt ruimschoots aan de geurnorm voldaan. Dit betekent dat ter plaatse van de bedrijfswoning ruimschootst aan de geurnorm wordt voldaan.

Hiernaast wordt de huidige agrarische bedrijfsvoering van het gebied verwijderd. Dit zal een positieve bijdrage aan de geuremissie ter plaatse van de omliggende woningen buiten het plangebied hebben.

3.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0006.png"

Figuur 3.3 Uitsnede professionele risicokaart met plangebied blauw omcirkelt

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor, de weg of het water (afbeelding 3.3).

Inrichtingen

De risicokaart van Zuid-Holland geeft aan dat binnen het plangebied geen risicovolle bedrijven aanwezig zijn die de externe veiligheid beperken. Het dichtstbijzijnde risico bevindt zich op circa 300 meter afstand, daar staat een bovengrondse propaantank. De PR contour van de propaantank heeft een diameter van 10 meter en vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Het grootste effectafstand bedraagt 131 meter, dit reikt niet tot het plangebied.

Transport per buisleiding

In de buurt van het plangebied ligt een buisleiding voor gas, op circa 483 meter afstand. Het betreft een gasleiding met een uitwendige diameter van 6 inch en een werkdruk met 40 bar, het invloedsgebied bedraagt 70 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied.

Elektromagnetische straling hoogspanningslijnen

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting of vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Ten zuiden van de Hoenkoopse Buurtweg ligt het Stiltegebied Hoenkoop/Polsroek. Voor het onderdeel bedrijven en milieuzonering is hier in paragraaf 3.6 rekening mee gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1905BG007-VG01_0007.png"

Figuur 3.4 Stiltegebied Hoenkoop/Polsbroek (provincie Utrecht), rode cirkel = globale ligging plangebied

Het plangebied ligt niet in de buurt van een Natura 2000-gebied of een beschermd vogelweidegebied en beschermde houtopstanden worden met het planvoornemen niet gekapt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein) ligt op circa 3,5 kilometer. Het dichtstbijzijnde beschermde vogelweidegebied ligt op circa 1,7 kilometer. Het plangebied ligt verder niet binnen of grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Gezien de ligging op korte afstand van een Natura 2000-gebied is een stikstofberekening uitgevoerd die is opgenomen in bijlage 5.

Op basis van de berekening zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebied in de gebruiksfase uitgesloten. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante negatieve effecten. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Soortenbescherming

Voor het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 4). Tijdens deze inventarisatie is onderzoek gedaan naar de flora, vleermuizen, overige zoogdieren, broedvogels, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelden in het plangebied.

 

Uit de quickscan blijkt dat algemene broedvogels binnen het plangebied aanwezig zijn. Voor de algemene broedvogels is het noodzakelijk het groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (zoals vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Daarnaast blijkt uit de quickscan dat er mogelijk vleermuizen foerageren en vliegen binnen het plangebied. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten in de quickscan.

Op grond van de analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen aan de Hoenkoopsebuurtweg 34b te Haastrecht zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect ecologie levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.

3.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.4 weergegeven.

Tabel 3.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in 1 bedrijfswoning (reeds aanwezig), herbouw van een opslagloods en op termijn de bouw van een twwede loods. De ontwikkeling valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de provinciale weg N228 ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Ook ter plaatse van de woning zal worden voldaan aan de geldende grenswaarden.

Conclusie

Het plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast wordt ter plaatse van het plangebied ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.11 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Onderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn:

  • De bodem op de locatie bestaat tot de maximale boordiepte uit veen, waarop een toplaag van circa 0,5 m. bestaande uit klei of zand aanwezig is. De stijghoogte van het grondwater is vastgesteld op 0,3 m-mv. In de bodem zijn enkele bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. De bestanddelen betreffen kolengruis- en puinresten.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het opgeboorde materiaal is wel (een bijmenging met) bodemvreemd materiaal vastgesteld. Bodemvreemd materiaal (met name puin en ander sloopafval) kan duiden op aanwezigheid van asbest. Om aan- of afwezigheid van asbest in grond met enige zekerheid vast te stellen, is een onderzoek conform NEN 5707 (grond) of NEN 5897 (puin) altijd noodzakelijk.
  • De zandige en kleiige bovengrond met incidentele bijmenging van bodemvreemd materiaal (puinen kolengruisresten) is licht verontreinigd met nikkel, molybdeen, kobalt, koper en zink. In de zintuiglijk schone ondergrond is een lichte nikkel en molybdeen verontreiniging vastgesteld. De herkomst van de verontreinigingen is onbekend, het komt overeen met de verwachtte kwaliteit vanuit de bodemkwaliteitskaart, namelijk lichte verontreiniging met zware metalen.
  • Het grondwater is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met kobalt. De verontreiniging is vermoedelijk van nature aanwezig.
  • De gehanteerde onderzoekshypothese “De grond en het grondwater zijn niet tot licht verontreinigd met parameters uit het standaard pakket (NEN 5740)” is grotendeels bevestigd. Uitzondering is het grondwater wat matig verontreinigd is met barium.
  • Het is noodzakelijk om inzicht in de aan- of afwezigheid van asbest(verontreiniging) te verkrijgen. Dit is alleen mogelijk door middel van onderzoek conform de NEN 5707 (asbest in bodem) of NEN 5897 (asbest in bouw- en sloopafval en recyclingsgranulaat). De bevoegde instantie in deze is omgevingsdienst ODMH.
  • Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan voor vrijkomende grond alleen indicatief een uitspraak worden gedaan over de toepassingsmogelijkheden. Het is niet uit te sluiten dat door het bevoegde gezag aanvullende eisen worden gesteld, bijvoorbeeld het verrichten van een partijkeuring conform de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit.

Bij de Omgevingsdienst Midden-Holland zijn meer gegevens bekend dan dat er in de rapportage vermeld staan. Op de locatie heeft ook nog een ondergrondse brandstoftank gelegen. De ondergrondse tank is in 1991 verwijderd zonder een KIWA-certificaat en/of bodemonderzoek.

 

De huidige (analytische) bevindingen geven geen aanleiding om een aanvullend en/of nader bodemonderzoek uit te voeren. In verband met de bestemmingswijziging is de locatie op basis van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor het beoogde doel (bestaande bedrijfswoning).

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Wel moet bij de werkzaamheden in en op de bodem rekening gehouden met het volgende:

  • Werkzaamheden met (mogelijk) verontreinigde grond moeten plaatsvinden volgens wettelijke regels. Deze zijn opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Landelijk Meldpunt Afvalstoffen) en het Besluit bodemkwaliteit;
  • Richtlijnen voor veiligheid zijn vastgelegd in CROW-publicatie 400: 'Werken in en met verontreinigde bodem';
  • Voor toepassen met grond met kwaliteit boven de achtergrondwaarde binnen het werkgebied van de Omgevingsdienst Midden-Holland dient een melding gedaan te worden (zie Nota Bodembeheer Midden-Holland). De omgevingsdienst beoordeelt of de partij grond mag worden toegepast op de geplande locatie. Voor het toepassen van meer dan 50 m3 schone grond dient ook een melding te worden gedaan. Beide meldingen kunnen worden ingediend via www.meldgrond.nl.

3.12 Archeologie

Toetsingskader

Erfgoedwet

De archeologische monumentenzorg is geregeld in de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' zijn in de Erfgoedwet nog steeds de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 7'. Beiden dubbelbestemmingen worden overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan om de archeologische waarden te beschermen. De bedrijfswoning en opslagloods liggen binnen de archeologische dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 7'. Bij deze waarde gaat het om de Benschop-stroomgordel in het noordwesten van de voormalige gemeente Vlist, waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt voor vindplaatsen (resten) uit het Neolithicum en de Bronstijd. Er geldt een vergunningplicht als het te verstoren gebied groter is dan 10.000 m² en de bodemingreep dieper dan 2,5 m onder maaiveld is. Met het planvoornemen wordt onder deze grenswaarden gebleven, daarom geldt er geen vergunningsplicht. Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

3.13 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Het Ministerie van VROM (inmiddels Ministerie van Infrastructuur en Milieu geheten) heeft in 2005 advies uitgebracht aan gemeenten en provincies over het omgaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Zij adviseert om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de 0,4 microtesla zone rond een hoogspanningslijn. Aanleiding voor dit rijksbeleid voor hoogspanningsleidingen vormen mogelijke gezondheidsrisico's bij langdurige blootstelling van kinderen aan elektromagnetische velden. Bij ondergrondse hoogspanningleidingen dient slechts rekening te worden gehouden met een beschermstrook.

Onderzoek en conclusie

Ten noorden van het plangebied is op circa 2,6 km afstand van de nieuwe woning het tracé van de 380 kV-hoogspanningsverbinding Krimpen - Diemen gerealiseerd. De bedrijfswoning ligt ruimschoots buiten de relevante magneetveldzones. Ook voor het overige zijn er geen relevante leidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig. Het aspect kabels en leidingen vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

3.14 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte aspecten zijn geen bijzondere belemmeringen aanwezig voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

 

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planregels

Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

4.2 Verbeelding

Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom bij de initiatiefnemer. De kosten voor de functiewijziging van het plangebied worden door de initiatiefnemer gedragen. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om de ontwikkeling te kunnen realiseren.

De gemeentelijke kosten met betrekking tot de planologische procedure en daaraan verwante kosten worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Het is daarom niet nodig een exploitatieplan vast te stellen. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijk overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan BP Hoenkoopse Buurtweg 34b is in het kader van het overleg aan de wettelijke overlegpartners toegezonden. Het overleg met de provincie Zuid-Holland en Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is ieder in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen.