Plan: | Dorpsstraat 1, Berkenwoude |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP1903BG013-ON01 |
De eigenaar van het aannemings- en hoveniersbedrijf Van der Wal B.V. is voornemens om het bedrijf te verhuizen van de huidige locatie aan het Westeinde 34 naar een grotere locatie aan de Dorpsstraat 1 te Berkenwoude. Dit perceel heeft reeds de bestemming 'Bedrijf', echter passen de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf niet binnen de omschrijving in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast bestaat de wens om het bestemmingsvlak aan de achterzijde uit te breiden om meer ruimte te hebben voor opslag.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Dorpsstraat 1, ten zuiden van het centrum van Berkenwoude. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van de locaties Westeinde 34 (blauw) en Dorpsstraat 1 (rood) (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat 1, grenzend aan het dorp Berkenwoude. Het dorp ligt aan de overzijde van de weg, waar de straat Westeinde overgaat in het Oosteinde. De locatie ligt in een veenweidelandschap en maakt onderdeel uit van (transparante) lintbebouwing. Aan de noordzijde van het lint ligt het centrum van Berkenwoude met voornamelijk centrumfuncties en woningen. Langs de zuidzijde van het lint is een menging aanwezig van woningen, een paardenpension, een begraafplaats en agrarische functies. Onderstaand een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op het perceel Dorpsstraat 1 was voorheen een detailhandelsbedrijf in siervissen en siervogels gevestigd. Deze activiteiten zijn inmiddels beëindigd. Aan de voorzijde van het perceel staat de bedrijfswoning. Daarachter bevinden zich drie bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van circa 2.045 m2. De voorzijde en oostzijde van het perceel zijn groen ingericht met onder andere bomen. Tussen de bebouwing is het perceel verhard. De rest van het perceel is in gebruik als grasland. Langs beide zijden van het perceel liggen afwateringsloten.
De initiatiefnemer is voornemens om zijn aannemers- en hoveniersbedrijf te vestigen op de locatie aan de Dorpsstraat 1. De huidige inrichting aan Westeinde 34 is te klein geworden voor de omvang van het bedrijf. De werkzaamheden van het bedrijf hebben betrekking op groenvoorziening, wegenonderhoud, verkeer (afzettingen, verkeersregelaars) en assistentie bij calamiteiten. Deze werkzaamheden vinden hoofdzakelijk plaats op locaties elders. Op de bedrijfslocatie in het plangebied wordt het wagen- en machinepark onderhouden en vindt opslag en stalling plaats van het wagen- en machinepark. Onderstaand een afbeelding van het vooraanzicht van het plangebied.
Vooraanzicht van het plangebied (bron: google streetview)
De bestaande bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen worden in gebruik genomen. Volgens het geldende bestemmingsplan loopt het bedrijfsterrein aan de voorzijde door tot aan de weg. In de huidige situatie biedt het terrein door de aanwezige weiden en bomen een groene aanblik. De achterliggende gebouwen zijn vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar. De wens is om deze groene kwaliteit te handhaven. De bedrijfsbestemming wordt daarom in zuidelijke richting opgeschoven. Dit achterste terreindeel wordt gereserveerd voor statische opslag voor goederen die niet regelmatig verplaatst hoeven te worden. Voorts bestaat de wens om (op termijn) een extra berging te bouwen met een maximale oppervlakte van 500 m². Om dit mogelijk te maken wordt het bouwvlak (binnen het vigerende bestemmingsvlak) vergroot. Onderstaande afbeelding geeft de voorgenomen toekomstige situatie weer. De inrichtingstekening is ook te zien in bijlage 2 bij de regels.
Voorgenomen toekomstige situatie (bron: Verstoep bouwadvies en architectuur)
Het bedrijfsterrein blijft op dezelfde wijze ontsloten via de bestaande toegang aan de Dorpsstraat. De bedrijfswoning heeft een eigen inrit. Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren.
Een aannemers- en hoveniersbedrijf van deze omvang is een bedrijf met milieucategorie 3.1 volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten. In paragaaf 4.1.5 wordt gemotiveerd hoe dit past in de omgeving.
Landschappelijke inpassing
De wens is om de huidige groene aanblik van het terrein, gelegen pal tegenover de belangrijkste toegangsweg van Berkenwoude, te bewaren. Dit deel van het plangebied zal daarom een 'groene' bestemming krijgen. Om de ruimtelijke kwaliteit verder te verbeteren en het terrein landschappelijk in te passen worden de volgende maatregelen genomen:
Alle aan te brengen beplanting betreft streekeigen soorten zoals knotwilg, veldesdoorn, zwarte els, es, meidoorn en kardinaalsmuts. In de regels van dit plan wordt de landschappelijke inpassing voorwaardelijk verplicht gesteld. Rondom het perceel blijven de bestaande watergangen gehandhaafd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt in het zoekgebied buisleidingen. Op circa 200 meter afstand van het plangebied ligt een gasleiding van nationaal belang. In paragraaf 4.1.6 wordt hier nader op ingegaan. Verder zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de herbestemming van een perceel van een voormalig bedrijf (detailhandel) naar een ander bedrijf (hoveniers- en aannemingsbedrijf). De reeds bestaande bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing worden in gebruik genomen. Het bestemmingsvlak wordt iets verschoven, maar per saldo is er sprake van een afname van de oppervlakte van het bedrijfsterrein (van ca. 1,14 ha naar 0,89 ha ofwel een afname van 2.500 m²). Binnen het terrein nemen de bouwmogelijkheden wel toe met maximaal 500 m². Omdat er geen sprake is van een functiewijziging (het is en blijft een bedrijf), de toename van bebouwing onder de grens blijft wat volgens de jurisprudentie wordt beschouwd als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.
Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland
De 'Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland' (actualisatie, mei 2018) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De visie biedt geen vast omlijnd eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkelingen en het handelen van de provincie:
Regels voor ruimtelijke kwaliteit
Gebiedsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit betekent voor de provincie richting en ruimte geven aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. De Kwaliteitskaart uit de Visie ruimte en mobiliteit bevat de belangrijkste kenmerken (richtpunten) van een gebied. Karakteristiek voor Zuid-Holland zijn het kust-, veen(weide)- en deltarivierenlandschap en de linten. Deze moeten herkenbaar blijven. Richtpunten beschrijven hoe de provincie kwaliteiten van een gebied bij nieuwe ontwikkelingen wil behouden of versterken. Bij aanpassingen in het landschap dient hier rekening mee te worden gehouden. Een plan dat de kwaliteiten van een gebied versterkt is in ieders belang. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Hergebruik van bestaande bebouwing
De regels voor ruimtelijke kwaliteit zijn niet alleen van toepassing op nieuwbouw, maar ook op hergebruik (functiewijziging) van bestaande bebouwing. Hergebruik kan veelal worden gezien als ‘inpassen’. Ook als hergebruik gepaard gaat met een geringe uitbreiding, kan nog sprake zijn van ‘inpassen’, afhankelijk van het effect op de omgeving.
Verplaatsing van bestaande functies
De verordening bevat geen bijzondere regels voor de verplaatsing van bestaande functies. De algemene regels voor ruimtelijke kwaliteit zijn hierop van toepassing. Verplaatsing is veelal mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit er per saldo niet op achteruit gaat.
Verordening ruimte
De Verordening ruimte 2018 is een van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening zijn onderwerpen opgenomen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang.
De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het in stand houden van de specifieke waarden. Deze gebieden zijn opgenomen in de Verordening ruimte en betreffen onder andere gebieden die deel uitmaken van NatuurNetwerk Nederland, landgoedbiotopen, belangrijke weidevogelgebieden, groene buffers en recreatiegebieden.
Op basis van de Verordening ruimte valt het plangebied binnen het 'kroonjuweel cultureel erfgoed'. Dit gebied is onderstaand op figuur 1 aangegeven met schuine arcering. Het plangebied is rood omcirkeld. Hoe het plan past binnen hiervoor geformuleerde richtpunten wordt hieronder weergegeven.
Richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit
Op basis van de Kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland behorende bij de structuurvisie zijn naast het 'kroonjuweel cultureel erfgoed' (PRV) nog twee landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de linten (zie onderstaand figuur 2). Tevens is het gebied in de omgeving van het plangebied aangeduid als stiltegebied. Onderstaand de Kwaliteitskaart en twee uitsnedes van de Kwaliteitskaart met het plangebied rood omcirkeld.
Kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland
Figuur 1: Uitsnede Kwaliteitskaart 'Kroonjuweel cultureel erfgoed' Figuur 2: Uitsnede Kwaliteitskaart veen(weide)landschap en linten
Kroonjuweel cultureel erfgoed (onderdeel PRV)
Het middengebied van de Krimpenerwaard is aangeduid als 'kroonjuweel cultureel erfgoed' en wordt begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oostwest georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap.
Richtpunt :
Veen(weide)landschap
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het agrarisch gebruik overheerst. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.
Richtpunten:
Linten
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. Er worden drie typen linten onderscheiden: dijklinten, polderlint, boerenervenlint.
Richtpunten:
Stiltegebieden
Stiltegebieden zijn de (relatief) luwe gebieden met beperkte verstedelijking, waar het dagelijks geluid de 40 decibel niet overstijgt. Hier vindt men rust en stilte als contrast met het dynamisch stedelijk gebied.
Richtpunt:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de herbestemming van een bedrijfsperceel naar een ander bedrijf, waarbij het bestemmingsvlak in zuidelijke richting wordt verschoven. Met het initiatief wordt gebruik gemaakt van een bestaande bedrijfslocatie. Aan de voorzijde wordt het bestaande groen behouden en met nieuwe aanplant wordt de landschappelijke inpassing van het perceel verbeterd. Dit draagt bij aan behoud van het karakter van het lint. Door een verschuiving van de bedrijfsbestemming in zuidelijke richting komen de bedrijfsactiviteiten in hun geheel aan de achterzijde van het perceel te liggen. Het bestemmingsvlak wordt in het verlengde van het perceel uitgebreid, waardoor het geen afbreuk doet aan het slagenlandschap. Het toekomstige bedrijfsterrein reikt niet verder in het achterland dan het paardenpension op het naastgelegen perceel. Omdat de uitbreiding van het terrein alleen gebruikt zal worden voor statische opslag (die niet regelmatig verplaatst hoeft te worden) zal er doorgaans weinig activiteit zijn er is rust verzekerd. De bestaande watergangen langs het perceel blijven gehandhaafd. Met de bovengenoemde uitgangspunten blijven de bestaande landschappelijke kwaliteiten van het veenweidelandschap, het lint en het 'kroonjuweel cultureel erfgoed' behouden. Tevens wordt de landschappelijke inpassing van het geheel versterkt door het toevoegen van nieuwe, streekeigen beplantingen. De landschappelijke inpassing wordt voorwaardelijk verplicht gesteld.
Het plangebied ligt net als het gehele dorp Berkenwoude en een groot gebied daaromheen in een stiltegebied. Het bedrijf was al gevestigd in het stiltegebied en verhuist nu naar een andere plek in het stiltegebied. Hiermee kan het geluid dat het bedrijf produceert worden gezien als "gebiedseigen" geluid. De werkzaamheden van het bedrijf vinden hoofdzakelijk plaats op locatie elders. In het plangebied wordt het wagen- en machinepark onderhouden en vindt opslag en stalling plaats. Hiermee zal er in het plangebied geen sprake zijn van grote geluidsbronnen. De werkzaamheden vinden plaats op werkdagen tussen 7:00 en 19:00 uur. Het bedrijf dat voorheen gevestigd was op deze locatie was eveneens een milieucategorie 3 bedrijf in verband met geluid. Het plan is niet in strijd met het beleid ten aanzien van stiltegebieden.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen het beleid van de provincie Zuid-Holland.
De fusiegemeente Krimpenerwaard, ontstaan op 1 januari 2015, heeft geen eigen structuurvisie. De voormalige gemeente Bergambacht heeft in 2008 de structuurvisie 'Beleef Bergambacht' gepubliceerd. De ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Bergambacht wordt grotendeels gevormd door de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing en het slagenlandschap in het buitengebied. Het is daarom van belang dat deze cultuurhistorische waarden behouden blijven en beschermd worden en dat de transparantie van het lint door de doorzichten naar het open landschap zoveel mogelijk worden behouden. Nieuwe bebouwing en functies moeten passen in deze karakteristiek. In de Structuurvisie wordt tevens het op peil houden van de lokale economie als uitgangspunt genoemd.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de herbestemming van een bestaand bedrijfsperceel en de uitbreiding van het bestemmingsvlak/bouwvlak aan de achterzijde van het perceel ten behoeve van statische opslag. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Door de verplaatsing van de bedrijfsbestemming naar de achterzijde blijven de cultuurhistorische waarden van het lint en de ruimtelijke kwaliteit behouden. Tevens draagt het plan bij aan het op peil houden van de lokale economie, omdat een lokaal bedrijf dat op zijn huidige locatie te kampen heeft met een gebrek aan ruimte verhuist naar een andere plek in/nabij het dorp. Hiermee past het initiatief binnen de structuurvisie 'Beleef Bergambacht'.
De gemeente Krimpenerwaard heeft op 13 december 2016 de 'Nota Ruimtelijke kwaliteit' vastgesteld. Doel van de Nota is het welstandsbeleid van de voormalige gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist te harmoniseren en dereguleren met behoud van kwaliteit. Bij de Nota Ruimtelijke kwaliteit horen twee kaarten; de niveaukaart en de gebiedenkaart. Op de niveaukaart is aangegeven wat het minimale toelatingsniveau is om de gewenste kwaliteit van de omgeving te regelen. Op de gebiedenkaart zijn de gebieden weergegeven die zich onderscheiden met samenhangende bebouwingstypologieën.
Wat betreft (agrarische) bedrijfsgebouwen zorgen een teruggelegen ligging in combinatie met terughoudende materialen en gedekte kleuren ervoor dat bedrijfsgebouwen onnadrukkelijk in het landschap liggen en minder de aandacht trekken dan de woonbebouwing.
Planspecifiek
Op onderstaande afbeelding zijn een uitsnede van de niveaukaart en de gebiedenkaart weergegeven. Het plangebied is rood omcirkeld.
Uitsnede niveaukaart Uitsnede gebiedenkaart
Op de niveaukaart heeft het plangebied de aanduiding 'bijzonder' (oranje). De Dorpsstraat is één van de bebouwingslinten in het buitengebied waar een bijzonder welstandsniveau geldt. In deze gebieden gelden extra criteria die aansturen op een zorgvuldige inpassing van bouwplannen. Inspanning ten behoeve van het behoud en de eventuele versterking van de ruimtelijke kwaliteit zijn hier gewenst. Een plan moet een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het straatbeeld.
Op de gebiedenkaart ligt het plangebied in een polderlint (groen). Ook de polderlinten hebben een bijzonder welstandsniveau. De waarde is in ieder geval gelegen in het goed behouden historische karakter met als basis de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing. De verkaveling met dicht op elkaar gelegen sloten leidt tot langwerpige kavels met tussen de kavels doorzichten op het achterland. Het uitgangspunt is dat bouwplannen een positieve bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
Voorliggend plan betreft de herbestemming van een perceel van een voormalig bedrijf naar een ander bedrijf en de gedeeltelijke verschuiving van een bestemmingsvlak. De uitbreiding vindt plaats aan de achterzijde van het perceel, achter de bestaande bebouwing en is bestemd voor statische opslag. In ruil hiervoor wordt aan de voorzijde van het perceel een deel van de bedrijfsbestemming omgezet naar de bestemming 'Agrarisch met waarden. De bedrijfsbebouwing ligt achter de bedrijfswoning en het bestaande en nog extra aan te planten groen. Hierdoor is de bedrijfsbebouwing niet zichtbaar vanaf de openbare weg en is er sprake van een teruggelegen ligging. Het geheel wordt landschappelijk ingepast (voorwaardelijk verplicht) door bestaand groen te handhaven en het perceel extra groen in te richten. Hiermee levert het plan een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2011", van de voormalige gemeente Bergambacht, vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Bedrijf' met een bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - detailhandel 1'. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 2' en voor een deel de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Tevens geldt in het plangebied het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', vastgesteld op 29 januari 2019.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn uitsluitend bedrijven met bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Binnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - detailhandel 1' is tevens detailhandel in siervissen en siervogels toegestaan (milieucategorie 3). Het maximaal toegestane oppervlakte aan bebouwing is 2.035 m2.
De beoogde bedrijfsactiviteiten van het te vestigen aannemers- en hoveniersbedrijf (milieucategorie 3.1) zijn strijdig met het geldende bestemmingsplan, maar is niet zwaarder dan de nu toegestane milieucategorie. In paragraaf 4.1.5 wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast wordt het bestemmingsvlak in zuidelijke richting uitgebreid en wordt het bouwvlak, binnen het bestaande bedrijfsbestemming, in oppervlakte vergroot. Om het groene karakter te bewaren, krijgt de noordzijde van het perceel de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Per saldo neemt de oppervlakte van de bestemming 'Bedrijf' niet toe.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de wijziging van een bedrijfstype en de uitbreiding van een bestemmingsvlak van een bedrijf. In het plangebied is reeds een bedrijfswoning aanwezig. De bestemming van het plangebied wijzigt niet. De bedrijfsbestemming wordt enkel iets verschoven in zuidelijke richting. Dit achterste terreindeel wordt gereserveerd voor statische opslag voor goederen die niet regelmatig verplaatst hoeven te worden. Hierdoor is dit geen plek waar dagelijks langdurig mensen verblijven. Met het plan wordt geen gevoelige functie toegevoegd in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Een bodemonderzoek is voor onderhavig plan daarom niet noodzakelijk.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15474416 (aan de Westeinde ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 18,6 µg/m3 | 17,9 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (wijzigen bedrijfsbestemming/bedrijfstype) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Het bedrijf was reeds gevestigd in de directe omgeving (300 meter verderop). Gezien de omvang van de ontwikkeling draagt deze 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De hoeveelheid verkeer neemt niet substantieel toe. Zie ook paragraaf 4.4 Verkeer. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan omvat de wijziging van het bedrijfstype binnen een bedrijfsbestemming en de uitbreiding van het bestemmingsvlak. De bestaande bedrijfswoning blijft een bedrijfswoning. Er wordt geen geluidgevoelig object toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is daarom niet nodig.
Het bedrijf is zelf wel een geluidproducerende functie. De voorgenomen ontwikkeling kan daarom wel gevolgen hebben voor geluidgevoelige objecten in de omgeving. Om te bepalen of het bedrijf akoestisch inpasbaar is, is de geluidsbelasting van het bedrijf op de omgeving bepaald en getoetst aan de geldende geluidsnormen. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 1.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie voldoet aan de streefwaarde die geldt voor een stiltegebied (deze ligt 10 dB lager dan de reguliere normstelling uit het Activiteitenbesluit). Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen die rondom het bedrijf liggen aan de streefwaarde kan worden voldaan. De conclusie is dat het bedrijf ruimtelijk inpasbaar is.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.
Planspecifiek
Aan de westkant ligt grenzend aan het plangebied een pensionstal waar 20-25 paarden worden gestald. Voor paarden geldt een vaste afstandsnorm. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. Op grond van het geurbeleid van de gemeente Krimpenerwaard geldt er dat een afstand van 25 meter van de dichtstbijzijnde gevel van de stal tot een geurgevoelig object moet worden aangehouden.
De paardenstallen van het pensionbedrijf liggen aan de westzijde van het pensionbedrijf en daarmee op grotere afstand van het plangebied. Het meest nabijgelegen gebouw betreft een rijhal. Deze ligt op ca. 35 meter van de grens van het bouwvlak in onderhavig plan. Het tussengelegen terrein met de bestemming Bedrijf zal worden gebruikt voor opslag, parkeren e.d. Hier mag niet worden gebouwd en er zijn niet langdurig mensen aanwezig. Het naastgelegen paardenpension wordt niet in zijn mogelijkheden beperkt door voorliggend plan.
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op circa 300 meter afstand ten oosten van het plangebied. Overige agrarische bedrijven in de omgeving liggen op een nog grotere afstand van het plangebied. Gezien de grote afstanden zijn er geen belemmeringen ten aanzien van geur met betrekking tot agrarische bedrijven. Tevens zijn de bestaande bedrijfswoning en woningen die op kortere afstand liggen al maatgevend voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de bestemmingswijziging van een bedrijf van detailhandel (milieucategorie 3 volgens artikel 4.2.1 van het vigerend bestemmingsplan) naar een hoveniers- en aannemingsbedrijf (milieucategorie 3.1) en de uitbreiding van het bestemmingsvlak aan de achterzijde van het perceel. Hiermee wordt geen milieugevoelige functie toegevoegd. In het plangebied is reeds een bedrijfswoning aanwezig. Vanuit milieuzonering is het met de bestemmingswijziging wel van belang om te kijken naar de uitwaartse zonering.
Het plangebied ligt in een gemengd gebied met ten noorden van het plangebied het centrum van Berkenwoude met verschillende centrum-, maatschappelijke en gemengde functies, zoals detailhandel, basisscholen en een kerk. Ook langs de Westeinde en Oosteinde is sprake van een menging van functies, zoals maatschappelijk (kerk en begraafplaats), dagrecreatie (paardenpension) en agrarische bedrijvigheid. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar gelden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG richtafstanden van minimaal 50 meter. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met 1 stap worden verkleind naar 30 meter. De dichtstbijzijnde gevoelige functies betreft de volgende adressen:
adres | afstand tot bedrijf | bijzonderheden |
Dorpsstraat 2 | 35 m | |
Dorpsstraat 5 | 20 m | afstand tot bedrijfswoning |
Westeinde 1 | 35 m | |
Ooseinde 1 | 28 m | afstand tot inrit bedrijf |
Niet overal wordt aan de richtafafstand voldaan. Bij de woning Dorpsstraat 5 kan worden aangetekend deze tegenover de bedrijfswoning ligt. Aangenomen mag worden dat hier geen hinder door wordt ondervonden. De feitelijke bedrijfsactiviteiten vinden op grotere afstand op het achterterrein plaats.
De richtafstand wordt bepaald door het aspect geluid. Om te onderzoeken of het bedrijf akoestisch inpasbaar is, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 1. De resultaten zijn reeds beschreven in paragraaf 4.1.3 Geluid, waarbij de conclusie is dat het bedrijf ruimtelijk inpasbaar.
Vanuit milieuzonering leidt de wijziging van het bedrijfstype en de uitbreiding van het bestemmingsvlak derhalve niet tot aantasting van een goed woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Tevens worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Uit de uitsnede van de risicokaart is op te maken dat ten oosten van het plangebied op respectievelijk 220 meter, 320 meter en 520 meter afstand drie gasleidingen liggen van de Gasunie. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze leidingen. Met voorliggend plan wordt echter geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object toegevoegd, omdat er al een bedrijf in het plangebied was gevestigd. Er zal, behalve de reeds bestaande bedrijfswoning, geen sprake zijn van permanent verblijf en de personen binnen het plangebied verblijven doorgaans in de stenen bedrijfsbebouwing. Hiermee kan worden aangenomen dat het plan geen significante invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij een plan of besluit het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een m.e.r. uit te voeren, waarin de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven worden onderzocht.
Het Besluit m.e.r. is van belang om te bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor een aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
Planspecifiek
Het onderhavige plan betreft een wijziging van de toegestane bedrijfsactiviteiten binnen een reeds bestaande bestemming 'Bedrijf' waarbij de oppervlakte aan bebouwing met maximaal 500 m² mag worden vergroot. Tevens wijzigt de vorm van het bestemmingsvlak, maar blijft de oppervlakte van dit vlak per saldo gelijk. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De bedrijfsvloeroppervlakte blijft ver onder de genoemde drempelwaarde. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.
Wel zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten, waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie, in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan 2016-2021
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het hoogheemraadschap houdt het land veilig en bewoonbaar, nu en in de toekomst, en draagt bij aan de leefbaarheid van het gebied. Het beheer en onderhoud zijn gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het (afval)watersysteem. Bij grote investeringen in nieuwe infrastructuur en de aanleg van woon- of werkgebieden, denkt het Hoogheemraadschap actief mee met initiatiefnemers over de mogelijke gevolgen van hun plannen voor overstromingsrisico's, wateroverlast, de waterkwaliteit en de afvalwaterketen.
In het waterbeheerplan staan 10 doelen van het Hoogheemraadschap omschreven. Deze doelen hebben onder andere betrekking op waterveiligheid, optreden bij incidenten en het onderhouden van de waterkering.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan omvat de wijziging van het bedrijfstype binnen een bedrijfsbestemming en de verschuiving van het bestemmingsvlak naar de achterzijde van het perceel ten behoeve van opslag van het bedrijf. Hiervoor wordt het achterterrein verhard met circa 1.850 m2. Het voorterrein blijft onverhard en krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Per saldo neemt het bestemmingsvlak 'Bedrijf' niet in omvang toe. De bestaande watergangen rondom het perceel blijven gehandhaafd. Het hemelwater dat op de verharding terecht komt wordt afgevoerd naar open water / de omliggende watergangen.
In de bestaande situatie is een deel van het bedrijfsterrein niet verhard. Het Hoogheemraadschap heeft op 28-02-2019 een vergunning verleend voor het aanbrengen en hebben van verhard oppervlak en het dempen en graven van een overige watergang ter plaatse. Deze vergunning is opgenomen als bijlage 2.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om te onderzoeken of voorliggend plan effect kan hebben op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten flora en fauna, is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 3.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Donkse Laagten'. Dit gebied ligt op ruim 7 kilometer afstand van het plangebied. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (de bestemmingswijziging en uitbreiding van het bestemmingsvlak van een bedrijf) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Een toename van stikstofdepositie op beschermde natuurgebieden is niet te verwachten, mede gelet op het feit dat dit bedrijf een voortzetting is van een reeds bestaand bedrijf in het dorp.
De meest nabijgelegen NNN-gebieden betreffen de Berkenwoudse driehoek (op 750 meter in noordelijke richting) en Loetbos (op 1400 meter in zuidelijke richting). De beoogde natuurbeheertypen betreffen overwegend weidevogelgrasland en hoog- en laagveenbos. De afstand en tussenliggende bebouwing in combinatie met de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling leiden naar verwachting niet tot effecten op de doelstellingen van deze NNN-gebieden. Ook zal het plan geen effect hebben op weidevogels.
Soortenbescherming
Met onderhavig initiatief wordt het bestemmingsvlak uitgebreid aan de achterzijde van het perceel. Deze grond is in gebruik als regulier agrarisch grasland, volgens een pachtovereenkomst voor een periode van steeds één jaar. De conclusie uit het ecologisch onderzoek (bureaustudie en locatiebezoek) is dat er geen noodzaak is voor het aanvragen van een ontheffing of het uitvoeren van vervolgonderzoek, mits aan een aantal mitigerende en compenserende voorwaarden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt voldaan;
Daarnaast geldt te alle tijden de algemene zorgplicht voor flora en fauna. De doodlopende sloot op het middenperceel is overigens inmiddels gedempt met inachtneming van bovenstaande voorwaarden.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied blijft op dezelfde wijze ontsloten via de twee bestaande inritten aan de Dorpsstraat, één voor de bestaande bedrijfswoning en één voor het bedrijf. In de bestaande situatie is er in het plangebied een detailhandelsbedrijf in siervissen en siervogels gevestigd. Met voorliggend plan wordt de vestiging van een hoveniers- en aannemingsbedrijf mogelijk gemaakt. De bedrijfsactiviteiten zullen hoofdzakelijk op locaties elders plaatsvinden. Het bedrijf was voorheen gevestigd op een nabijgelegen locatie aan het Westeinde, op ca. 300 meter afstand van dit plangebied. Het aantal verkeersbewegingen in de omgeving neemt met onderhavig plan niet toe.
In het plangebied geldt het 'Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard', waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm worden gehanteerd.
In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren en aan de norm te voldoen. Voor de locatie van de parkeerplaatsen wordt verwezen naar de inrichtingstekening in bijlage 2 van de regels.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt in een cultuurhistorisch waardevol veenweidegebied en bebouwingslint en in het gebied dat is aangeduid als 'kroonjuweel cultureel erfgoed'. Met voorliggend plan wordt een bedrijfsbestemming omgezet en het bestemmingsvlak iets uitgebreid aan de achterzijde van het perceel. Het geheel wordt landschappelijk ingepast, waardoor de bestaande cultuurhistorische waarden van het veenweidelandschap, het lint en het 'kroonjuweel cultureel erfgoed' behouden blijven met de voorgenomen ontwikkeling (zie ook paragraaf 3.2).
Archeologie
Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Onderstaand is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Krimpenerwaard weergegeven. Hierop is te zien dat de voorzijde van het plangebied 'Waarde Archeologie 3' heeft. Hierbij geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld. De achterzijde van het plangebied heeft 'Waarde - Archeologie 6'. Hierbij geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 3 meter onder het maaiveld.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Krimpenerwaard
Voorliggend plan betreft het wijzigen van het bedrijfstype binnen de bestemming 'Bedrijf' en een uitbreiding van het bestemmingsvlak. Deze uitbreiding leidt tot een toename van de verharding. Deze blijft echter onder de grens van 2.500 m2 en 3 meter diep. Daarom is er geen archeologisch onderzoek nodig voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. Het kostenverhaal (planschade) is verzekerd door middel van een anterieure overeenkomst. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor de bestemmingen en de opzet van de regels is aangesloten bij de systematiek van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" van de voormalige gemeente Bergambacht.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen en bijzonderheden:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het initiatief is voorgelegd aan de provincie Zuid-Holland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het Hoogheemraadschap heeft op 28-02-2019 een vergunning verleend voor het aanbrengen en hebben van verhard oppervlak en het dempen en graven van een overige watergang ter plaatse. Deze vergunning is opgenomen als bijlage 2.
Op 3 december 2019 heeft de initiatiefnemer over zijn verzoek tot ruimtelijke inpassing een informatief gesprek gehad met omwonenden die zicht hebben op het terrein. Van dit gesprek is een verslag gemaakt (zie bijlage 4). Er zijn met name opmerkingen gemaakt over de uitstralingseffecten (geluid en licht). De initiatiefnemer heeft aangegeven deze signalen aan te pakken.
Op 31 maart 2020 is als aanvulling op het buurtgesprek de gemeenteraad door 10 bewoners op de hoogte gesteld van hun ideeën over het bedrijf. De bewoners hebben in de brief drie opties genoemd:
Zij geven aan zich niet tegen optie 1 te zullen verzetten als aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:
Antwoord:
ad a. Het maximeren van de bebouwing tot de huidige omvang beperkt de bedrijfsvoering te veel. Daarom is een percentage opgenomen van 15 % van het bestemmingsvlak.
ad b. Voor de opstelling van voertuigen is verharding nodig maar dit is gemaximeerd tot 25% van het bestemmingsvlak.
ad c. De milieucategorie voor het te vestigen bedrijf is 3.1 en beperkt tot de categorie aannemings- en bouwbedrijven.
ad d. De verlichting is naar aanleiding van de opmerkingen van omwonenden aangepast.
ad e. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen 1,5 jaar het beplantingsplan is uitgevoerd. De gevraagde groenwal is niet mogelijk omdat langs het perceel een leidingentracé loopt. Groenblijvende beplanting is niet wenselijk omdat deze niet gebiedseigen is.
Het gesprek en de aanvullende ideeën van de omwonenden leiden niet tot de conclusie dat de inpassing van het bedrijf aan de Dorpsstraat 1 ruimtelijk onaanvaardbaar is. Daarbij wordt tevens overwogen dat het bedrijf voorheen al aan dezelfde weg in deze kern was gevestigd en dat heeft niet geleid tot signalen van onaanvaardbare overlast en/of onveiligheid.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.