direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsseldijk Noord 94, Ouderkerk aan den IJssel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de IJsseldijk Noord 94 in Ouderkerk aan den IJssel staat dicht op de dijk een kleine vervallen woning, die rijp is voor sloop. Met voorliggend plan wordt het mogelijk gemaakt om de woning te herbouwen op een locatie op het perceel op grotere afstand van de dijk.

Het verplaatsen van de woonbestemming past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Omdat het wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In voorliggend document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dit kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de IJsseldijk Noord 94, in het buitengebied ten noorden van de kern Ouderkerk aan den IJssel. Navolgende afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0002.png"

Ligging van het plangebied in de omgeving; bron: Openstreet Map

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Krimpenerwaard. Het buitengebied is een open veenweidegebied waarbij het landschap bestaat uit voornamelijk grasland. Het grasland wordt geordend door een stelsel van afwateringsloten die in het verleden zijn aangelegd om het gebied te ontwateren t.b.v. ontginning.

Het plangebied ligt aan de dijk langs de Hollandsche IJssel. Langs de dijk is sprake van een vrijwel aaneengesloten lint van bebouwing, bestaande uit woningen en enkele agrarische bedrijven. Aan de achterzijde wordt het perceel begrensd door een watergang. Het open landschap zorgt voor een vrij uitzicht aan deze zijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied met rood omcirkeld de ligging van de huidige woning; bron PDOK


Binnen het plangebied is enkel nog een vervallen, onbewoonde woning aanwezig. Deze woning staat nagenoeg in de teen van de dijk en verkeert in een zeer slechte staat. Door de beperkte omvang kan bovendien niet worden voldaan aan de wensen van een modern wooncomfort. Bovenstaande luchtfoto geeft een beeld van de locatie. De twee bijgebouwen op het perceel zijn inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0004.png"

Een achteraanzicht van de woning met op de achtergrond de dijk waaraan het plangebied gelegen is.

2.2 Toekomstige situatie

De wens is om de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen. Vanwege de voorgenomen dijkverzwaring wordt de nieuwe woning op grotere afstand van de dijk gesitueerd. De woning komt daarmee duidelijk 'los' van de dijk te staan. De rooilijn van de bebouwing langs de dijk verspringt. De locatie van de nieuwe woning voegt zich op een natuurlijke manier hier tussen. Qua maatvoering wordt aangesloten bij de bebouwing die in de naaste omgeving aanwezig is c.q. de maatvoering uit het geldende bestemmingsplan. De woning zal bestaan uit één bouwlaag met een kap. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie hoe de toekomstige situatie er uit kan zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0005.png"

Impressie van de mogelijke toekomstige situatie; bron: Verstoep bouwadvies, architectuur en ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0006.png"

Mogelijke nieuwe kavelindeling; bron: Verstoep bouwadvies, achitectuur en ontwikkeling

Het perceel wordt ontsloten via de bestaande op-/afrit vanaf de dijk. Bovenstaande afbeelding laat zien dat er voldoende ruimte is om een aantal parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein. Navolgende afbeelding geeft een indruk van de positie van de nieuwe woninglocatie (zwart vlak) ten opzichte van de locatie van de huidige woning (rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0007.png" De rode cirkel toont de huidige locatie van de woning, het zwarte vlak toont globaal de toekomstige woninglocatie; bron: bewerkte foto ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0008.png"

Mogelijke nieuwe kavelindeling; bron: Verstoep bouwadvies, achitectuur en ontwikkeling

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van nationaal ruimtelijk belang. Ten westen ligt de Hollandsche IJssel, een van de grote rivieren. Het plangebied ligt echter buiten de aanduiding van het riviergebied (zie arcering op navolgende kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0009.png"

De rivier 'Hollandsche IJssel' ten opzichte van het plangebied; bron, ruimtelijkeplannen.nl

Ladder duurzame verstedelijking

Onderhavig plan betreft de verplaatsing van een bestaande woning. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland

De 'Visie ruimte en mobiliteit provincie Zuid-Holland' (actualisatie, januari 2017) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De visie biedt geen vast omlijnd eindbeeld, maar wel ambities en doelen die de provincie samen met anderen wil realiseren. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkelingen en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is
  • vergroten van de agglomeratiekracht
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • bevorderen van de transitie naar een water- en energieefficiënte samenleving

De verordening ruimte 2017 is een van de instrumenten om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren. De verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In de Verordening zijn onderwerpen opgenomen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang.

Op basis van de kwaliteitskaart provincie Zuid Holland behorende bij de structuurvisie zijn een tweetal landschapstypen relevant voor het plangebied. Dit zijn het veen(weide)landschap en de rivierdijken.

Veen(weide)landschap

Het veen(weide)landschap bestaat uit een afwisseling van rivieren, veenstromen, weteringen en andere ontginningsbasissen. Daartussen liggen de regelmatige verkavelingspatronen. Er is in het gebied sprake van een contrast tussen de hoger gelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen. Dit laatste zorgt voor een open gebied met lange zichtlijnen.

In het oosten van de provincie is het veengebied vermengd met oeverwallen en kommen van het rivierenlandschap. Een belangrijk richtpunt voor dit landschapstype is het behoud van de bestaande structuren en linten door nieuwe bebouwing niet in de veenweidepolders te plaatsen maar binnen de aanwezige structuren en linten.

Rivierdijken

De dijken zorgen voor herkenbare structuurdragers in het landschap met als belangrijkste functie het tegenhouden van het water. Voornamelijk in het veengebied is lintbebouwing op of aan de dijk aanwezig. Belangrijk uitgangspunt hierbij is het doorgaande profiel van de dijk. Het ritme langs de dijk met afritten, bebouwing, afwisselend open-dicht etc. kan houvast geven voor het plaatsen en vormgeven van nieuwe ontwikkelingen, evenals het dwarsprofiel van de dijk en bijbehorende bebouwing.

Voor dit landschapstype zijn de volgende richtpunten van belang:

  • Behoud van maat en weidsheid van de poldereenheden. Eventuele nieuwe bebouwing en bouwwerken worden geplaatst binnen het bestaande dijklint en niet in de veenweidepolders.
  • Behouden van de doorzichten vanaf de dijk op het achterliggende landschap.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud of herstel van de openbaarheid van oevers.

De provincie streeft naar het beter benutten van de bebouwde ruimte. Dit krijgt ruimtelijke invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Daarbuiten is bebouwing minder gewenst. Op deze manier blijft er een duidelijk onderscheid tussen de bebouwde gronden en het open veenweidegebied.

Planspecifiek

Het initiatief betreft de vervanging van een bestaande woning in een bestaand bebouwingslint. Qua bouwhoogte en -massa wordt aangesloten op de omgeving. Doorzichten vanaf de dijk blijven behouden.

De identiteit van het bebouwingslint blijft daarmee intact. Het initiatief sluit aan op het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0010.png"

De nieuwe woninglocatie valt volledig binnen de bebouwde ruimte (rode vlak) en behoort tevens tot de lintbebouwing; bron: VRM 2017

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'IJsseldijk Noord 2005', vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Ouderkerk op 13-12-2007. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0011.png"

Uitsnede van het bestemmingsplan 'IJsseldijk Noord 2005'

Het plangebied heeft de bestemming 'Woondoeleinden'. Met een bouwvlak is aangegeven waar de woning en waar de bijgebouwen zijn toegestaan. Daarnaast geldt er de dubbelbestemming 'Waterkeringsdoeleinden'. De zwarte stip in de bebouwing wijst op een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw.

Zoals vermeld in paragraaf 1.1 is het plan erop gericht om een nieuwe woning op een andere locatie binnen het plangebied mogelijk te maken. De nieuwe woning komt hierdoor buiten het aanwezige bouwvlak te vallen waardoor het initiatief in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Met de voorgestelde procedure wordt de verplaatsing van de woonlocatie mogelijk maakt.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Voor de locatie van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Uit het onderzoek is gebleken dat voor diverse zware metalen en PAK in de grond een overschrijding van de tussenwaarde en de interventiewaarde. Er is daarmee sprake van een bodemverontreiniging die gesaneerd moet worden. Als saneringsmaatregel is hier gekozen voor het afdekken van de verontreiniging met een 1 meter dikke schone zandlaag. Hiervan is melding gedaan bij de Omgevingsdienst Midden Holland (zie bijlage 2).

Het initiatief is hierdoor uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

Bij het onderwerp lucht zijn twee aspecten van belang: de luchtkwaliteit ter plaatse en de bijdrage van het initiatief aan de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15825353 (aan de IJsseldijk Noord ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   21,5 µg/m3   18,7 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van dusdanig geringe omvang dat geconcludeerd kan worden dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor dit initiatief is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om te bepalen of het plan voldoet aan de wettelijke basis van de Wgh. Het complete rapport is te vinden in bijlage 3 'Akoestisch onderzoek woning'. De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn:

  • De geluidsbelasting t.g.v. verkeerslawaai op de IJsseldijk Noord is met maximaal 57 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB maar lager dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde van 58 dB in buitenstedelijk gebied. Het geluidsniveau is toelaatbaar voor een goed woon-en leefklimaat.
  • Er dient bij het bevoegd gezag een verzoek tot hogere waarden ingediend te worden.
  • Aan de gemeentelijke voorwaarde dat de buitenruimte aan een geluidsluwe gevel is gesitueerd, wordt hier voldaan.

Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure wordt tevens een procedure voor het verlenen van een hogere waarde doorlopen. Het ontwerpbesluit hiervan ligt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Planspecifiek

De gemeente Krimpenerwaard heeft een eigen geurbeleid, vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij, gemeente Krimpenerwaard 2017. Hierin zijn de afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor gehalveerd, waarbij sprake is van een eenzijdige werking. Dat betekent dat bij het oprichten, uitbreiden of veranderen van een veehouderij buiten de bebouwde kom een afstand van 25 meter wordt gehanteerd tussen de dichtstbijzijnde gevel van de stal en het geurgevoelige object. Binnen de bebouwde kom bedraagt deze afstand 50 meter. Woningen in het buitengebied dienen wel op 50 meter afstand te blijven.

In de omgeving van het plangebied is aan de IJsseldijk Noord 90 een melkveehouderij gelegen. De dichtstbijzijnde stal van het bedrijf ligt op ruim 70 meter. De afstand voldoet daarmee aan de genoemde norm. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plan betreft de verplaatsing van een woning. In het kader van milieuzonering is een woning een gevoelige bestemming. In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die van invloed zijn op het initiatief. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0012.png"

Het plangebied (gele punt) en de externe risico's uit de omgeving; bron, risicokaart.nl

Uit voorgaande kaart is op te maken dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De Hollandsche IJssel wordt gebruikt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De intensiteit is echter zodanig dat de aanduiding ontbreekt op de risicokaart.
Ten zuidwesten van het plangebied loopt een aardgasleiding (rood gestippelde lijn). De leiding ligt op ruime afstand (ca. 400 m) van het plangebied en buiten de 1% letaliteitgrens. De leiding heeft geen invloed op het plan.

De Hollandsche IJssel zorgt voor een kleine kans op overstromingen, maar dat geldt dit in het algemeen voor de gehele Krimpenerwaard.

De dichtstbijzijnde brandkranen liggen op 260 resp. 275 meter afstand. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter ook waterhoudende watergangen aanwezig. Via een afrit kan een brandweerwagen in de directe nabijheid van de watergangen komen.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021. Dit waterplan is een vervolg op het Waterbeheerplan 2010-2015 'Goed voor elkaar'. Voor een groot deel zijn de doelen uit het eerste plan behaald. In het Waterbeheerplan 2016-2021 zijn er enkele resterende opgaven samen met nieuwe doelen opgenomen.

Het streven van HHSK is om het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies die binnen het verantwoordelijk gebied vallen. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. De HHSK staat voor doelmatig en duurzaam waterbeheer, toegespitst op de waterveiligheid, de watersystemen, afvalwaterketens en emissies en wegen. Deze doelen zijn praktisch uitgewerkt in een aantal primaire opgaven voor de aankomende zes jaar, onderverdeeld naar gebiedsbrede opgaven en locatiegebonden opgaven.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen.

1. Kleine plannen : Plannen met een verhardingstoename tot 500 m2.

2. Middelgrote plannen : Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m2 en kleiner dan 10 hectare bruto oppervlak.

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto oppervlak.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft de verplaatsing van een woning. Op het perceel waren naast de oude woning nog twee bijgebouwen aanwezig. De nieuwe woning zal qua volume groter zijn dan de bestaande woning. Per saldo zal de toename aan verharding minder zijn dan 500 m², waarmee het plan valt in de categorie 'kleine plannen' volgens het 'Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen' van het Hoogheemraadschap. Het effect van het initiatief op de waterhuishouding is daarmee gering. Compensatie is niet nodig.

Waterkering

Het plangebied is gelegen direct achter de dijk die het achterland beschermt tegen het water van de Hollandsche IJssel.

In de huidige situatie ligt de woning binnen de beschermingszone van de dijk. Door verplaatsing van het bouwvlak zal dit niet meer het geval zijn. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de afstand tussen de te bouwen woning en de dijk minimaal 15.20 meter dient te bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0013.png"

De relatie tussen het plangebied en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

De riolering loopt achter de woningen aan de IJsseldijk Noord langs. De vuilwaterafvoer van de woning wordt op de riolering aangesloten. Het hemelwater zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Voor het initiatief is de digitale watertoets doorlopen. Een verslag daarvan is opgenomen in bijlage 4. Vanwege de ligging nabij de waterkering wordt gevraagd om vooroverleg te voeren met het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard. Het verslag daarvan is terug te vinden in paragraaf 6.2 en bijlage 6.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermt. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten behoeve van het initiatief is een Quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd (zie bijlage 5). Tijdens het onderzoek zijn geen indicaties verkregen omtrent het daadwerkelijk voorkomen van beschermde soorten en situaties. Op basis van bureaustudie en veldonderzoek wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling veilig kan worden uitgevoerd binnen de Wet natuurbescherming.

Daarnaast worden enkele adviezen gegeven voor de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden:

  • Geadviseerd wordt om tijdens de sloop en herbouwperiode zoveel als mogelijk bij daglicht te werken. Indien bouwplaatsverlichting op enig moment noodzakelijk is, dient deze zodanig te worden ingericht dat het dijklint en de bakwetering niet worden beïnvloed.
  • Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een broedvogelcheck te worden uitgevoerd. Voor een broedvogelcheck met bijbehorende briefrapportage (verklaring) dient in de planning met een inpassingstermijn van één werkweek voorafgaande aan de sloop rekening te worden gehouden. Indien tijdens deze broedvogelcheck nesten met eieren of niet-vliegvlugge jonge vogels worden aangetroffen, dienen de werkzaamheden te worden uitgesteld tot na het uitvliegen van de jongen.
  • Indien er in de periode maart-juli (tijdelijke) grond- en/of zandhopen aanwezig zijn op het bouwterrein is het wenselijk deze af te dekken of in een talud flauwer dan 45° af te werken om de vestiging van oeverzwaluwen te voorkomen.
  • De sloop van de woning en verwijderen van de stapel puinafval dient plaats te vinden buiten de winterrustperiode van amfibieën (november-februari).

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt aan de IJsseldijk Noord, een dijkweg die het dorp Ouderkerk aan den IJssel verbindt met het dorp Lageweg. Omdat het hier slechts gaat om de vervanging van een woning, blijft het aantal verkeersbewegingen onveranderd. Ook de bestaande inrit blijft gehandhaafd.

De gemeente Krimpenerwaard heeft geen specifiek parkeerbeleid. Uitgaande van de normen van het CROW dient bij een vrijstaande woning in het buitengebied ruimte te zijn voor 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig om 3 auto's te parkeren.

Het initiatief heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersafwikkeling.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. 

In het geldende bestemmingsplan IJsseldijk-Noord uit 2005 voor het plangebied zijn archeologische (verwachtings)waarden niet specifiek bestemd. In de 'Archeologienota Krimpenerwaard 2016' van de gemeente Krimpenerwaard is echter opgenomen dat voor gronden die opnieuw bestemd worden, het archeologisch aspect meegenomen dient te worden. Niet voor alle nieuwe projecten is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek hoeft alleen te worden uitgevoerd in gebieden waar archeologische resten reeds zijn vastgesteld of verwacht te worden. Dit is op te maken uit kaartbijlage 1 'Archeologische (verwachtings)waardenkaart'. Daarnaast hanteert de gemeente de regel dat onderzoek alleen hoeft te worden uitgevoerd bij ingrepen met een bepaalde omvang en diepte. Of dit het geval is, is op te maken uit kaartbijlage 3 'beleidskaart' van de nota.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De IJsseldijk Noord behoort tot de cultuurhistorische waardevolle bebouwingslinten in de Krimpenerwaard. De beperkte omvang en de massa van het initiatief sluiten aan bij de omliggende woningen, waardoor het cultuurhistorische bebouwingslint intact blijft.

Archeologie

Volgens de 'Archeologienota Krimpenerwaard 2016' heeft het plangebied de Waarde Archeologie 3. Een regeling ter bescherming van deze archeologische waarden is opgenomen in dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1708BG023-VG01_0014.png"

De archeologische status van het plangebied en omgeving; bron, Archeologienota Krimpenerwaard 2016 (bijlage 3: beleidskaart)


Om redenen van bodemkwaliteit (zie paragraaf 4.1.1) is het plangebied opgehoogd met een zandpakket van 1 meter. De bouw van de woning is derhalve mogelijk zonder het aanwezige bodempakket te roeren. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.

Het plan is uitvoerbaar op het aspect archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

Voor wat betreft de plansystematiek is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Ouderkerk aan den IJssel 2013'.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg aan verschillende instanties toegestuurd. In bijlage 6 is hiervan verslag gedaan. De reacties zijn samengevat en van een antwoord voorzien. Tevens is aangegeven waar dit heeft geleid tot aanvulling of aanpassing van het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Vanwege de beperkte omvang van het plan vindt er geen inspraak ex artikel 3.1.6 Bro plaats. Omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 22 november 2017 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.