Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan uitbreiding manege Lopikerweg 64a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1931.BP1509BG008-VG01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1  het plan:
het bestemmingsplan ‘Uitbreiding manege Lopikerweg 64A' van de gemeente Krimpenerwaard.
 
1.2  bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP1509BG008-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3  de verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Uitbreiding manege Lopikerweg 64A' bestaande uit het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP1509BG008-VG01.
 
1.4  aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5  aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6  archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
 
1.7  bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.8  bestaand (in relatie tot bebouwing)
bebouwing aanwezig ten tijde van de in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening bedoelde terinzagelegging van het (ontwerp) bestemmingsplan, alsmede bebouwing waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een inwerking getreden bouwvergunning is verleend;
 
1.9  bestaand (in relatie tot gebruik)
gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan.
 
1.10        bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.11        bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.12        bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.13        bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.14        bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.15        bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.16        bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.17        bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.18        cultuurhistorische bebouwing:
bebouwing met cultuurhistorische waarde, waaronder in elk geval bebouwing met de aanduiding "karakteristiek", waarbij naast het hoofdgebouw tevens de aangebouwde voormalige bedrijfsgedeelten die, gelet op de oorspronkelijke functie en bouwwijze, een wezenlijk onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke (bedrijfs)bebouwing; hieronder vallen niet latere aan- of uitbouwen zonder cultuurhistorische waarde;
 
1.19        gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.20        manege:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en / of pony´s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony´s, functiegebonden horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodaties en het houden van wedstrijden en andere evenementen;
 
1.21        paardenbak:
een omheind stuk grond ten behoeve van het trainen van paarden;
 
1.22        paardenhouderij:
het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:
  1. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  2. het gebruiken van dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij);
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1.1  de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
1.2  de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
1.3  de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
1.4  de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
1.5  vloeroppervlakte:
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Sport - Manege
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport - Manege aangewezen gronden zijn bestemd voor paardensport in de vorm van een manege alsmede voor paardenbakken ten behoeve van een manege.
3.2 Bouwregels
Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:
 
  1. bouwen van gebouwen is niet toegestaan;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 m;
  3. de hoogte van omheiningen ten behoeve van paardenbakken mogen in afwijking van lid 3.2.onder b. niet meer bedragen dan 1,7m.
  4. voor verlichting van uitsluitend de paardenbak is het bouwen van maximaal 6 lichtmasten toegestaan met een maximale hoogte van 6 meter. De lichtmasten dienen armaturen te hebben met een naar beneden gerichte asymeterische uitstraling en dienen uitsluitend de paardenbak zelf te verlichten.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
  1. De voor Waarde -  Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. De bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
Artikel 4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 150 cm beneden het maaiveld, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd, waarin:
 
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Artikel 4.2.2 Voorwaarden
Indien uit het in artikel 4 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 4.2.3 Bouwverbod
Indien uit het in artikel 4 lid 2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel 4 lid 2.2 genoemde waarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden voor de Waarde - Archeologie – 5 aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
 
  1. Het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt;
  2. Het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  3. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 0,80 m bedraagt;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  7. het rooien van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 150 cm;
  10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte van 150 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte meer dan 5.000 m² bedraagt.
Artikel 4.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 4 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
Artikel 4.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden op grond van bestemmingsplan, inpassingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit kan slechts worden verleend, indien door de in artikel 4 lid 3.1  genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Artikel 4.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in artikel 4 lid 3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 4.3.5 Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Artikel 4.3.6 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de bestemming Waarde - Archeologie 5 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. aan de gronden de bestemming Waarde – Archeologie 1,2,3,4,6 of 7 van het Parapluplan Cultuurhistorie en Archeologie vastgesteld 30 oktober 2014 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Waarde – Cultuurhistorie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
Artikel 5.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering te onderscheiden in:
  1. de historische gelaagdheid van het gebied;
  2. de aanwezigheid van historische materialen, constructies en structuren;
  3. de externe structuren van gebouwen en gebieden;
  4. stedenbouwkundige ensembles en infrastructuur.
Artikel 5.1.2 Bescherming waardevolle elementen
Met betrekking tot de gronden als bedoeld in artikel 5 lid 1.1 geldt dat het realiseren van de krachtens dit plan op gronden in het plangebied gelegde bestemmingen niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de waardevolle structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  1. behoud gaat voor vernieuwen;
  2. authentiek materiaal gebruik bij vervanging;
  3. behoud van de oorspronkelijke hoofdvormen;
  4. behoud van onderliggende structuren.
Artikel 5.1.3 Andere bestemmingen
Voor zover de in artikel 5 lid 1.1  bedoelde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en) is daarbij het bepaalde in de regels, behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.
5.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in artikel 5 lid 1.1  mag niet worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 5.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 voor zover een bouw- of inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan, respectievelijk strekt tot het behoud en/of de versterking van de aanwezige structuren en objecten met een hoge cultuurhistorische waardering.
Artikel 5.3.2 Onderzoek
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 2 kan aanvrager verzocht worden een bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek te overleggen, opgesteld door een deskundige, indien er onduidelijkheid bestaat over de monumentale of cultuurhistorische waarde van een bepaald onderdeel in relatie tot de ontwikkeling.
Artikel 5.3.3 Advies
Alvorens te beslissen omtrent het al dan niet afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 2 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de welstands- en monumentencommissie respectievelijk een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.
Artikel 5.3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
Artikel 6.1 Anti - Dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6.2 Bijzonder gebruiksverbod
Het is verboden onbebouwde gronden te gebruiken voor:
  1. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  2. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  3. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
Artikel 6.3 Uitzonderingen gebruiksverbod
Het bepaalde in lid 6.2 van dit artikel is niet van toepassing op:
  1. het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale gebruik en onderhoud van de gronden;
  2. de opslag van goederen in het kader van de in het plan toegestane bedrijfsvoering;
  3. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, voor zover noodzakelijk voor het normale gebruik en onderhoud van de gronden en de watergangen.
Artikel 6.4 Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van ten hoogste 75 m3 en een goothoogte van ten hoogste 4 m;
  2. een afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedraagt dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  3. de bouw van masten ten behoeve van telecommunicatie tot een hoogte van maximaal 40 meter.
Artikel 6.5 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. een afwijking ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bebouwingsgrenzen en overige aanduidingen op de kaart in het horizontale vlak die noodzakelijk is, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 m bedraagt;
  2. een vanuit het oogpunt van doelmatig gebruik noodzakelijke afwijking ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van gebouwen, hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, grondoppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanduidingen, eventueel met een overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits die afwijkingen meer bedraagt dan 10% maar minder dan 20% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages.
Artikel 6.6 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing, zoals opgenomen in dit plan, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 7 Overgangsrecht
 
Artikel 7.1 Overgangsrecht bouwwerken
7.1.1
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan
 
7.1.2
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 7.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 7.1.1 met maximaal 10 %.
 
7.1.3
Lid 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 7.2 Overgangsrecht gebruik
7.2.1
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
7.2.2
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 7.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
7.2.3
Lid 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan uitbreiding manege Lopikerweg 64a 
 
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 28 april 2016 
 
Griffier,