Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
Het bestemmingsplan "Dorpsstraat 128-130 Gouderak" van de gemeente Krimpenerwaard.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1931.BP1504DK001-VG01 met de bijbehorende regels.
1.3 Aan- of uitbouw
Een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van een woning.
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Agrarisch bedrijf
Een onderneming, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.7 Archeologische waarden
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.
1.8 Archeologisch onderzoek
het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 Bebouwingspercentage
Het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
1.11 Bed & breakfast
Een nevenactiviteit in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten.
1.12 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer (agrarische) bedrijfsactiviteiten.
1.13 Bedrijfsactiviteiten in of bij een woning
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, geen zakelijke dienstverlening zijnde, en ambtelijke bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van bedrijfsactiviteiten in een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.14 Begane grond
Een bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het bestaande maaiveld ligt.
1.15 Beroepsactiviteiten in of bij een woning
Het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.16 Bestaand
Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 Bijgebouw
Een bij een woning behorend gebouw, zoals een garage, souterrain, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte, dat niet in directe verbinding staat met de woning en dat niet voor bewoning is bestemd;
1.18 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak
1.19 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.21 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.22 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.24 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.25 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 Erf
Al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst.
1.27 Extensieve recreatie
Recreatie, waarbij relatief weinig mensen aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid of per tijdseenheid en sprake is van weinig dynamiek en weinig drukuitoefening op de omgeving.
1.28 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 Gebruiken
Gebruiken, doen gebruiken of laten gebruiken.
1.30 Hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
1.31 Intensieve veehouderij
Het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.
1.32 Kas
Bouwwerk van bijna alleen maar glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1 meter of meer voor de bedrijfsmatige teelt van tuinbouwproducten.
1.33 (Mest)bassin
Een reservoir voor de opslag van dunne mest in de vorm van een foliebassin of mestsilo.
1.34 Milieudeskundige
Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu-aspecten.
1.35 Natuur- en landschapswaarden
De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.36 Nutsvoorzieningen (voorzieningen ten behoeve van openbaar nut)
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, bemalingsinstallaties, bergbezinkbassins, gasreduceerstations, telefooncellen, etc.
1.37 Overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.38 Paardenbak
Een niet overdekt terrein aangelegd, ingericht en omheind ten behoeve van het paard- of ponyrijden, met daarbij behorende voorzieningen.
1.39 Paardenhouderij
- het fokken van veulens en de opfok van jonge paarden en/of pony’s met de daaraan verbonden basistraining tot een leeftijd van 2 à 3 jaar;
- het stallen van (pension)paarden en/of pony’s;
- het trainen en africhten van paarden en/of pony’s;
- het handelen in dan wel verhuren van paarden en/of pony’s.
1.40 Peil
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande terrein, zoals aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, ter plaatse van die hoofdtoegang;
- het Nieuw Amsterdams Peil (NAP) indien het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gelegen in of op de grens van het water.
1.41 Recreatiewoning
Een gebouw, dat bestemd is voor verblijfsrecreatie, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.42 Recreatief medegebruik
Die vormen van recreatie, welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
1.43 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 Stedenbouwkundige
Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw.
1.45 Straatmeubilair
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen- of plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting of bewegwijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.
1.46 Verblijfsruimte
Een ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden.
1.47 Voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
1.48 Voorgevelrooilijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.49 Vrijstaand
Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.
1.50 Woning
Een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.51 Wro
De Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
Vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven;
- extensieve recreatie;
- erftoegangswegen, agrarische wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
met dien verstande dat:
- de teelt van ruwvoedergewassen niet is toegestaan;
- een paardenbak niet is toegestaan behoudens dat, voor zover ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan, bestaande paardenbakken mogen worden gehandhaafd;
- intensieve veehouderij niet is toegestaan behoudens dat, voor zover ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan, bestaande intensieve veehouderij als nevenactiviteit mag worden gehandhaafd;
alsmede voor:
- ter plaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vis- en vogelkwekerij': een vis- en vogelkwekerij;
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- overkappingen.
3.2 Bouwregels
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- de agrarische bedrijfsbebouwing waaronder begrepen sleufsilo's, kuilplaten en (mest)bassins en waaronder niet begrepen kassen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak, waarbij de afstand tussen de bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuw op te richten bebouwing ten hoogste 10 m mag bedragen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat buiten het bouwvlak geen overkappingen mogen worden opgericht;
- bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij is niet toegestaan met uitzondering van ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij;
- bebouwing ten behoeve van een paardenbak is niet toegestaan met uitzondering van ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige bebouwing ten behoeve van een paardenbak;
- de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt tenminste 3 m;
- nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat overwegend agrarisch gebruik van dat gebouw is te verwachten en de grootte is afgestemd op aard en omvang van het desbetreffende agrarische bedrijf;
- de goothoogte van een bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
- de bouwhoogte van een bedrijfswoning en agrarische bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan 5 meter boven de toegestane goothoogte;
- de goothoogte en/of bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedragen ten hoogste:
bouwwerken | max. goothoogte | max. bouwhoogte |
aan- en uitbouwen en bijgebouwen | 3 m | 6 m |
overkappingen | n.v.t. | 3 m |
bouwwerken voor hooibergen, mestopslag en windmolens | n.v.t. | 6 m |
silo’s | n.v.t. | 15 m |
vlaggenmasten | n.v.t. | 10 m |
overige erfafscheidingen | n.v.t. | 1 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | n.v.t. | 2 m |
- het bepaalde in artikel 10.
3.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van bebouwing.
3.3.2
Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, vanuit:
- milieuhygiënisch, verkeerskundig, ecologisch, landschappelijk, natuurwetenschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt, één en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf;
- het behoud van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- artikel 3 lid 2 sub a voor de afstand tussen bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuw op te richten bebouwing tot een afstand van ten hoogste 20 m;
- de paardenbak slechts toelaatbaar is indien dit in het kader van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- de paardenbak gesitueerd dient te worden op een agrarisch bouwvlak, dan wel direct aansluitend op en in het verlengde hiervan. Verder dient het achter de hoofdgebouwen te liggen tenminste 20 m uit de bestemming 'Verkeer' en tenminste 1,5 m uit de slootranden;
- de omvang van een paardenbak ten hoogste 20 m x 40 m mag bedragen;
- de hoogte van een hek rondom een paardenbak ten hoogste 1,5 m mag bedragen;
- het plaatsen van lichtmasten niet is toegestaan buiten een agrarisch bouwvlak;
- indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting dient te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
- de paardenbak voorzien dient te zijn van natuurlijk bodemmateriaal;
- artikel 3 lid 2 sub e voor het bouwen op een kortere afstand dan wel het bouwen in de zijdelingse perceelsgrens; mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- artikel 3 lid 2 sub i voor de hoogte van hooibergen, silo's en windmolens en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 20 m, mits deze hoogte in het kader van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijk is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1
De uitoefening van ondergeschikte nevenactiviteiten, zoals genoemd in bijlage 'Lijst van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven - direct toegestaan', als ondergeschikt bestandsdeel bij een agrarisch bedrijf, is toegestaan met dien verstande dat:
- het een ondergeschikt bestanddeel vormt met niet meer dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m3) en in oppervlak van het bouwvlak (in m2);
- de bovenstaande niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarisch gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan 500 m2, met uitzondering van de kleinschalige camping;
- de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarische bedrijf mag, zolang een nevenactiviteit wordt uitgeoefend, niet worden vergroot, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie voor deze bebouwing op het perceel;
- er mag geen opslag van goederen, behorende bij het niet-agrarisch gebruik, in de openlucht plaatsvinden;
voor een kleinschalige camping geldt dat:
- de standplaats is toegestaan binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter, niet zijnde begrensd natuurgebied;
- uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bouwen van noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping is toegestaan, mits
- de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
- de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
- door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf, en;
- buiten de genoemde periode deze kampeermiddelen niet aanwezig zijn.
3.5.2
Het gestelde
artikel 3 lid 5.1 sub c onder ten behoeve van gebouwen binnen het bouwvlak is niet van toepassing in het geval dat een agrarisch bedrijf alle binnen het bouwvlak aanwezige gebouwen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering heeft aangewend en dit door een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van de toe te voegen bebouwing ten hoogste 100 m2 bedraagt tot een maximale inhoud van 300 m3, met dien verstande dat deze toe te voegen bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 voor niet-agrarische functies als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, zoals genoemd in bijlage 'Lijst van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven - op basis van omgevingsvergunning', met dien verstande dat:
- de niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van het niet-agrarische gebruik per agrarisch bedrijf in elk geval niet meer mag bedragen dan 500 m2 van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor a t/m l en 100 m2 van de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak voor m t/m q, met uitzondering van de onder q genoemde kleinschalige camping;
- de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag, zolang van de afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de agrarische functie op het perceel;
- de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
- in vergelijking met het agrarische gebruik mag geen onevenredige grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- het parkeren behorende bij het andere gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
- er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvinden;
- het andere gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten zoals reclame-uitingen en technische installaties;
- het andere gebruik betreft geen detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld onder o zoals genoemd in bijlage 'Lijst van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven - op basis van omgevingsvergunning' en andere bedrijfsgebonden detailhandel;
voor een kleinschalige camping geldt dat:
- de standplaats is toegestaan binnen een bouwvlak of direct aansluitend buiten het bouwvlak tot een afstand van 50 meter, niet zijnde begrensd natuurgebied;
uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak bouwen van noodzakelijke sanitaire ruimten voor een kleinschalige camping is toegestaan, mits
- de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
- de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
- door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van recreatief nachtverblijf, en;
- buiten de genoemde periode deze kampeermiddelen niet aanwezig zijn.
3.6.2
Het gestelde onder
artikel 3 lid 6.1 sub b ten behoeve van gebouwen binnen het bouwvlak is niet van toepassing in het geval dat een agrarisch bedrijf alle binnen het bouwvlak aanwezige gebouwen in het kader van de agrarische bedrijfsvoering heeft aangewend en dit door een advies van de Agrarische Beoordelingscommissie wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van de toe te voegen bebouwing ten hoogste 100 m2 bedraagt tot een maximale inhoud van 300 m
3, met dien verstande dat deze toe te voegen bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- recreatieve voorzieningen met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, voetpaden, fietspaden, waterlopen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
met dien verstande dat:
- het aantal parkeerplaatsen ten hoogste 10 bedraagt;
alsmede voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': volkstuinen.
4.1.1
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in
artikel 4 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
- gebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen' geldt het volgende:
- de oppervlakte van een volkstuin bedraagt ten hoogste 100 m2;
- per volkstuin mag één kas of gereedschapsberging worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 6 m2;
- de bouwhoogte van gemeenschappelijke gebouwen, kassen of gereedschapsbergingen bedraagt ten hoogste 3 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter;
- het bepaalde in artikel 10 Algemene bouwregels.
4.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- de plaatsing van gebouwen ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
- de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3.2
Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, ten behoeve van:
- het voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan;
- de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, ondergeschikte groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.
5.1.1
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in
artikel 5 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2 Bouwregels
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 1 sub a voor het bouwen van een brug, met dien verstande dat de visueel-ruimtelijke belevingswaarde van de langs de dijk gelegen watergang niet onevenredig mag worden aangetast.
5.3.2 Procedureregel
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 5 lid 3.1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen, dempen, verdiepen of verleggen van waterlopen;
- het aanleggen van dammen.
5.4.2 Uitzonderingsbepaling
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
5.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in
artikel 5 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
5.4.4 Procedureregel
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden verkrijgen burgemeester en wethouders een advies van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woningen, met inbegrip van beroepsactiviteiten in en bij de woning;
- aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken, zoals pergola’s en erfafscheidingen;
- wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;
met dien verstande dat:
- uitsluitend bedrijfsruimten zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verblijfsruimte' met uitzondering van de begane grond;
- ter plaatse van de aanduiding 'openheid' zijn gronden uitsluitend bedoeld voor behoud van openheid en doorzichten;
- de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening beroepsactiviteiten binnen een woning en de daarbij horende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 35% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen, en in ieder geval niet meer dan 50 m2;
- een paardenbak niet is toegestaan behoudens dat, voor zover aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan, bestaande paardenbakken mogen worden gehandhaafd.
6.1.1
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in
artikel 6 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
- hoofdgebouwen;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- overkappingen.
6.2.1 Bouwen
De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak worden opgericht;
- in verband met behoud van openheid zijn ter plaatse van de aanduiding 'openheid' geen gebouwen en overkappingen toegestaan;
- in afwijking van het bepaalde onder a en b is ter plaatse van de aanduiding 'openheid' per bouwperceel ten hoogste 30m2 aan vergunningsvrije bouwwerken toegestaan;
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen binnen een bouwvlak bedraagt ten hoogste 200 m2;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat buiten het bouwvlak geen overkappingen mogen worden opgericht;
- de inhoud van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief bijgebouwen en ondergrondse kelders (met uitzondering van ruimten aanwezig tussen de begane grondvloer en het aansluitend afgewerkt terrein) bedraagt ten hoogste 650 m3 of niet meer dan de inhoud ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, indien deze meer dan 650 m3 bedraagt;
- ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
- de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
- de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 5 meter boven de toegestane goothoogte;
- de goothoogte en/of bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangeduid, ten hoogste:
bouwwerken | max. goothoogte | max. bouwhoogte |
aan- of uitbouwen en bijgebouwen | 3,30 m | 6 m |
overkappingen en pergola’s | n.v.t. | 3 m |
erfafscheidingen achter de voorgevel van de woning | n.v.t. | 2 m |
overige erfafscheidingen | n.v.t. | 1 m |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | n.v.t. | 5 m |
6.2.2 Voorwaardelijke verplichting
Het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, conform
artikel 6 lid 2.1 is alleen toegestaan indien aan de hand van archeologisch onderzoek met proefsleuven kan worden aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van bebouwing.
6.3.2
Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is, vanuit:
- milieuhygiënisch, verkeerskundig, ecologisch, landschappelijk, natuurwetenschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt, één en ander mede gelet op de aard van de bedrijfsvoering en de ligging, alsmede de omvang van het bedrijf;
- het behoud van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
- het behoud van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
de paardenbak dient als volgt te worden gesitueerd:
- achter de hoofdgebouwen,
- tenminste 20 meter uit de rand van de weg,
- tenminste 1,5 meter uit de slootranden,
- tenminste 5 meter uit de bouwperceelsgrens,
- de omvang van een paardenbak mag ten hoogste bedragen 20 meter bij 40 meter;
- de hoogte van een hek rondom een paardenbak mag ten hoogste 1,50 meter bedragen en moet een open rasterhek zijn met een donkere kleur;
- het plaatsen van verlichting is niet toegestaan;
- de paardenbak dient voorzien te zijn van natuurlijk waterdoorlatend bodemmateriaal;
- indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting dient te worden aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open veenweidegebied.
artikel 6 lid 2.1 sub a voor een andere vorm of locatie van het bouwvlak ten behoeve van herbouw of vergroting van woningen tot een inhoud van ten hoogste 650 m3, inclusief aan- en uitbouwen en exclusief ondergrondse kelders, mits:
- de woning niet op kortere afstand van de dijk komt te liggen en is aangetoond dat de belangen van de waterkering dat gedogen;
- de massa van de bebouwing is afgestemd op de omgeving;
- de aanwezige landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
- uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden;
- geen verslechtering van de milieuhygiënische situatie optreedt;
- omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast.
6.5 Specifieke gebruiksregels
De uitoefening van bedrijfsactiviteiten, andere dan beroepsactiviteiten in of bij een woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen, bijgebouwen en vrijkomende agrarische bebouwing als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, is uitsluitend toegestaan indien:
- maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot ten hoogste 50 m², mag worden gebruikt voor de beroepsactiviteiten;
- de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
- degene die de activiteiten uitvoert, is tevens bewoner van de woning;
- er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de buurt;
- er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van diezelfde activiteiten zijn vervaardigd;
- er ontstaat geen ernstige of onevenredige hinder voor het woonmilieu en er vinden geen activiteiten plaats waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is;
in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
- het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden;
- behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
- er is geen sprake van buitenopslag.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- bescherming van de archeologische (verwachtings)waarden.
7.1.1
Voor zover op de verbeelding dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:
- primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering ';
- secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
- tertiair geldt het bepaalde in de onderliggende bestemming.
7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.2.1 Omgevingsvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
- het verlagen van de bodem of afgraven van gronden;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm;
- het aanleggen van boomgaarden;
- het bebossen van gronden;
- het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde);
- het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers;
7.2.2 Uitzonderingsbepaling
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
7.2.3 Toelaatbaarheid
Een vergunning zoals bedoeld in
artikel 7 lid 2.1 is slecht toelaatbaar indien door initiatiefnemer een rapport wordt overlegd waaruit blijkt dat geen archeologische waarden worden geschaad en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid bestaat tot het doen van oudheidkundige waarnemingen;
7.2.4 Procedureregel
Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 2.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning, de in bedoelde gronden aanwezige archeologische waarden niet of slechts in geringe mate worden aangetast.
7.3 Wijzigingsbevoegdheid
7.3.1 Wijzigingsbevoegdheid archeologische waarden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de voor '
Waarde - Archeologie' aangewezen gronen, de verbeelding en regels van het plan te wijzigen zodanig dat:
- de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van de verbeelding wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
- dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een bestemmingsplan daartoe aanleiding geven.
7.3.2 Procedureregel
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in
artikel 7 lid 3.1 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in
artikel 14 van deze regels.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waterstaat - Waterkering ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor:
- werken ten behoeve van de waterkering;
- de waterhuishouding met de daarbij behorende voorzieningen;
- voorzieningen ten dienste van de geleiding en beveiliging van het scheepvaartverkeer.
8.1.1
Voor zover op de verbeelding dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende volgorde:
- primair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering';
- secundair geldt het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie';
- tertiair geldt het bepaalde in de onderliggende bestemming.
8.1.2
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in
artikel 8 lid 1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 2 sub b indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterstaatsbelangen of de belangen van de waterkering.
8.3.2 Procedureregel
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 lid 3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij Rijkswaterstaat en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het afgraven of ophogen van gronden met meer dan 0,3 m;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
- het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van een vooroeverconstructie.
8.4.2 Uitzonderingsbepaling
Het in artikel 7, lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
- normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn;
- werken en/of werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
8.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 7, lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden welke het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
8.4.4 Procedureregel
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden verkrijgen burgemeester en wethouders een advies van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en Rijkswaterstaat
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Bebouwingsvrije zone langs water
Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag op en in gronden:
- die zijn gelegen binnen een afstand van 5 m vanuit de bestemming Water - 2;
gemeten vanaf de bovenkant van de taluds, niet worden gebouwd zonder voorafgaande toestemming van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in het hiernavolgende lid.
10.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, na advies te hebben ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard voor zover het betrekking heeft op bestemming '
Water - 2', bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 10 lid 1 ten behoeve van het bouwen tot aan de bestemmingsgrens van desbetreffende gronden.
10.3 Procedureregel
Bij het afwijken van de bouwregels als bedoeld in
artikel 10 lid 2 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in
artikel 14 van deze regels.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
11.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik
Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming.
11.2 Bijzonder gebruiksverbod
Het is in ieder geval verboden bouwwerken en gronden te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken:
- als seksinrichting;
- als standplaats voor onderkomens, alsmede wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;
- als kampeerterrein, caravanterrein en dagcamping;
- als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- als opslagplaats van hout en aannemersmaterialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- als terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, danwel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
- voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport, alsmede voor het crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
- voor (mest)bassins;
- voor bewoning ter plaatse van vrijstaande bijgebouwen;
behoudens voor zover anders is bepaald in de specifieke gebruiksregels zoals opgenomen in de artikelen in hoofdstuk 2.
11.3 Uitzonderingen bijzonder gebruiksverbod
- het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
- het gebruik van gebouwen ten behoeve van detailhandel in goederen, die in het kader van het agrarisch bedrijf geproduceerd zijn of gewonnen worden, mits de detailhandel een niet-zelfstandig onderdeel uitmaakt van het agrarisch bedrijf.
11.4 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder
artikel 11 lid 1 indien strikte toepassing van die bepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
11.5 Procedureregel
Bij het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in
artikel 11 lid 4 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in
artikel 14 van deze regels.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels in dit bestemmingsplan voor:
- afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
- het aanbrengen van geringe aanpassingen in de plaats en de richting van bouwgrenzen, geen bestemmingsgrens zijnde, mits deze nodig zijn in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, dan wel nodig zijn in verband met de juiste inpassing van de gebouwen binnen bouwvlakken, waarbij de grenzen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
- het overschrijden van de grenzen van het bouwvlak naar iedere zijde grenzend aan het openbare gebied door:
- erkers, balkons en bordessen tot maximaal 2 m;
- ingangspartijen tot maximaal 2 m, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m2 en de bouwhoogte maximaal 3 m zal bedragen;
- voor zover deze overschrijding van grenzen niet leidt tot wijziging van bestemmingen of onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 25 m2 en een goothoogte van niet meer dan 4 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
- het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
12.2 Procedureregels
Bij het afwijken van de regels als bedoeld in
artikel 12 lid 1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van:
- een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn, ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwvlak, met niet meer dan 10% wordt gewijzigd;
- het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens, behalve die van de bestemmingen 'Verkeer', te veranderen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, mits de grenzen met niet meer dan 10 m worden verschoven
13.2 Procedureregels
- Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13 lid 1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.
- Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13 lid 1 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in artikel 14 van deze regels.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
- Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
15.4 Ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten
- Indien afstanden ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de ter inzage legging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
- In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in artikel 14, lid 4, onder a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Dorpsstraat 128-130 Gouderak' van de gemeente Krimpenerwaard.