Plan: | Achterbroek 89 Berkenwoude |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1931.BP1503BG002-VG01 |
Het perceel Achterbroek 89 in Berkenwoude was in het verleden in gebruik als agrarisch bedrijf. Inmiddels zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten beëindigd en wordt het perceel gebruikt voor wonen. Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan dan ook een woonbestemming. De agrarische bedrijfsbebouwing is echter nog aanwezig.
Het initiatief ligt nu voor om deze agrarische bedrijfsbebouwing te slopen en in plaats daarvan een extra woning te realiseren. De gemeente Krimpenerwaard is voornemens mee te werken aan deze ontwikkeling, maar heeft daarbij wel als eis gesteld dat ten minste 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt.
Met dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft het perceel Achterbroek 89. Dit perceel ligt noordwestelijk van de Achterbroek. De Achterbroek is een bebouwingslint ten noorden van de kern Berkenwoude. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1..
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Bing Maps)
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied 2011. Dit bestemmingsplan is op 13 december 2011 vastgesteld door de (voormalige) gemeenteraad van Bergambacht.
Voor het plangebied vigeert de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor wonen, bed & breakfast in het hoofdgebouw, beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw, en bijbehorende voorzieningen.
Voor het plangebied geldt tevens de aanduiding 'vrijstaand'. Hier mag één vrijstaande woning gebouwd worden, tenzij een aanduiding 'aantal wooneenheden' is opgenomen. Omdat de aanduiding 'aantal wooneenheden' niet is opgenomen mag in het plangebied slechts één woning worden gebouwd. De ontwikkeling is daarmee in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Binnen de bestemming 'Wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toevoegen van maximaal één woonheid. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt echter alleen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' of specifieke bouwaanduiding - monument'. Omdat deze aanduidingen niet gelden ter plaatse van het plangebied kan geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.
Bij de uitwerking van het initiatief is verder relevant dat voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-2'geldt.
![]() |
|
![]() |
|
![]() |
|
![]() |
Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerend plan
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting volgen de regels en de verbeelding.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de bestaande en beoogde situatie. Allereerst wordt een beeld gegeven van de karakteristieken van de omgeving van het plangebied. Daarna wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de beoogde ontwikkeling. Daarbij is een beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen. Hierin wordt ingegaan op kwaliteitsverbetering die door de ontwikkeling tot stand gebracht wordt.
Het plangebied betreft een perceel aan het lint Achterbroek in Berkenwoude. De locatie ligt in het buitengebied van Bergambacht, centraal tussen de kernen Berkenwoude, Gouderak, Gouda en Stolwijk.
De Achterbroek is een bebouwingslint in het noorden van de Krimpenerwaard, een veenweidegebied op de grens van de provincies Zuid-Holland en Utrecht. Kenmerkend zijn de rechte ontginningsassen, de diepe slagenverkaveling en de waterstructuur met weteringen, sloten en veenputten. De Achterbroek is één van de oorspronkelijke ontginningslinten van de Krimpenerwaard. De weg ligt direct tegen de Voorwetering, onderdeel van de hoofdwaterstuur van dit gebied.
Profiel Achterbroek (bron: Google maps)
Net als bij de andere ontginningsassen is de Achterbroek uitgegroeid tot een lang bebouwingslint. De bebouwing is met name aan de westkant opgericht en is intensiever nabij het kruispunt met de Snippejagerskade. Aan de oostkant van de Achterbroek, aan de zijde van de Voorwetering, liggen slechts enkele percelen.
De bebouwing is op de kop van de percelen van het lint gerealiseerd. De bebouwing is opgericht in overwegend 1 laag met kap. Om de bebouwde percelen ligt het open veenweidegebied, plaatselijk met rijen knotwilgen. De percelen hadden oorspronkelijk een agrarisch karakter. Een groot deel van de percelen worden inmiddels gebruikt voor bewoning; enkele percelen zijn nog in gebruik als bedrijf.
Overzicht lint Achterbroek (bron: Bing maps)
Het plangebied betreft een voormalig agrarisch perceel waarvan de agrarische bedrijfsbebouwing nog steeds aanwezig is. De voormalige boerderij is nu in gebruik als woning. Dit pand staat dicht tegen de Achterbroek. Daarachter staan verspreid over het perceel een aantal schuren met verschillende hoogten en omvang. Het terrein rondom de schuren is in de bestaande situatie halfverhard.
Luchtfoto plangebied (bron: Bingmaps)
Woning Achterbroek 89 (bron: google maps)
Impressie plangebied Achterbroek 89 (bron: google maps)
Het plangebied gaat uit van een kwaliteitsverbetering van het bestaande perceel. Daarbij zal de bestaande bedrijfsbebouwing afgebroken worden. De bestaande woning blijft vooralsnog gehandhaafd. Op termijn wordt deze woning mogelijk afgebroken en vervangen door een nieuwe woning.
Als tegenprestatie voor de sloop van de bedrijfsbebouwing mag de initiatiefnemer een tweede woning op het perceel bouwen. Deze woning komt vrij ver achter op het perceel te liggen (op zo'n 40 m van de weg). Onder de woning komt een parkeerkelder, die aan de achterzijde ontsloten wordt. Hiermee wordt het parkeren op het erf aan het oog onttrokken.
De brandweer adviseert de aanvrager van het bouwplan extra preventieve maatregelen te laten nemen
om de brandveiligheid te verhogen. Dit kan in nader overleg met de afdeling Risicobeheersing van
Brandweer Hollands Midden worden afgestemd. De aanbeveling zal aan de aanvrager worden
meegegeven.
Deze woning zal landschappelijk ingepast worden in het veenweidelandschap. De structuur in deze gebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik.
Op basis van deze kenmerken is een inrichtingsplan gemaakt met als doel de karakteristieken van het veenweidelandschap plaatselijk te versterken. Dit inrichtingsplan is opgenomen in onderstaande afbeelding en in Bijlage 1.
Inrichtingsplan (bron: Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten)
Dit inrichtingsplan gaat uit van de volgende uitgangspunten:
Met dit inrichtingsplan wordt derhalve voorzien in een kwalitatieve landschappelijke inpassing van de woning in het veenweidelandschap.
In dit hoofdstuk worden de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal en gemeentelijk schaalniveau.
Beleid op rijksniveau
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Meer in het algemeen is in het kader van deze ontwikkeling de beleidsdoelstelling op het gebied van duurzame verstedelijking van belang.
Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Dit bestemmingsplan maakt 1 nieuwe woning mogelijk. De ladder van duurzame verstedelijking is bij zo'n beperkte toevoeging niet van toepassing. Het initiatief is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid
Met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft de provincie op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
Voor deze ontwikkeling is het 3e thema relevant. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal. Per ontwikkeling moet naast de maatschappelijke behoefte aangetoond worden dat de ontwikkelng bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het gaat hierbij om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid en belevingswaarde in acht wordt genomen.
Een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit is het cultureel erfgoed. De Krimpenerwaard is benoemd als één van de cultuurhistorische kroonjuwelen van Zuid-Holland. Voor alle kroonjuwelen is
instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van deze identiteitsdragers van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden. Vanuit de visie zijn de richtpunten dat:
Volgens de visie wordt het middengebied van de Krimpenerwaard begrensd door landscheidingskaden, vaarten en vlieten. De oude opstrekkende verkaveling en het watersysteem zijn nog grotendeels intact en bepalend voor het regelmatige en de oost-west georiënteerde nederzettingsstructuur. Erfbeplanting, rijen knotwilgen en het opgaand groen van kades en eendenkooien en geriefbosjes zijn accenten in het vlakke en waterrijke veenweidelandschap. De lange bebouwingslinten zijn rijk aan historische boerderijen en hebben door de vele open ruimtes tussen de bebouwing een sterke relatie met het landschap.
Het programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie.
Voor het veenweidelandschap van de Krimpenerwaard ligt de opgave vooral in een goede integratie van landbouw, natuur, landschappelijke kwaliteit en waterbeheersing, mogelijk in combinatie met de dijkversterkingsopgave. Om dit doel te bereiken is onder andere het Veenweidepact Krimpenerwaard gesloten.
De ‘cultuurhistorische kroonjuwelen’, waar de Krimpenerwaard er één van is, zijn benoemd tot topkwaliteit in de groene ruimte. Door hun unieke karakter zijn deze gebieden bepalend voor de identiteit van een regio. Vaak hebben ze ook een toeristische waarde. Tegelijk zijn ze kwetsbaar. Daarom is voor deze kroonjuwelen bescherming van kracht, gericht op behoud van de uitzonderlijke kwaliteit. Vanwege het unieke karakter van de kroonjuwelen zijn ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met de schaal en aard van het landschap niet mogelijk. Ontwikkelingen die passen bij de schaal en aard van het landschap wel. Per gebied is aangegeven hoe invulling gegeven kan worden aan het behoud en eventueel versterking ervan.
De Visie Ruimte en Mobiliteit is juridisch verankerd in de Verordening Ruimte. Hierin is aangegeven welke aspecten opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.
Op basis van de verordening zijn voor deze ontwikkeling de volgende regels van belang:
Ladder voor duurzame verstedelijking:
De ladder voor duurzame verstedelijking is ook op genomen in het provinciaal beleid. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet hieraan getoetst worden. In dit geval is sprake van de sloop van bebouwing en de bouw van één woning. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De ladder hoeft daarom niet doorlopen te worden.
Ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke tegenprestatie
Artikel 2.2.1 van de verordening gaat in op de ruimtelijke kwaliteit en de maatschappelijke tegenprestatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een gebiedseigen en gebiedsvreemde ontwikkeling. Gezien de aard van de ontwikkeling en het karakter van de omgeving is sprake van een gebiedseigen ontwikkeling; er zijn in het lint immers al meer woningen aanwezig.
![]() |
![]() |
Lid 1 van bovengenoemd artikel gaat hierin op. Dit artikel schrijft voor dat een bestemmingsplan voor gronden in een gebied met beschermingscategorie 1, omvattende de ecologische hoofdstructuur en de kroonjuwelen cultureel erfgoed, of in een gebied met beschermingscategorie 2, omvattende de groene buffers, recreatiegebieden, belangrijke weidevogelgebieden en beschermde graslanden, of voor gronden buiten bestaand stads- en dorpsgebied, onder de volgende voorwaarden een nieuwe gebiedseigen ontwikkeling mogelijk kan maken:
Uit kaart 7 blijkt dat het plangebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied ligt. Bovendien ligt het in beschermingszone 1 - kroonjuweel cultureel erfgoed. In het bestemmingsplan moeten bovenstaande punten onderbouwd worden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3.
In 2008 is de gemeentelijke structuurvisie 'Beleef Bergambacht' vastgesteld. Hierin staan de gewenste en mogelijke ontwikkelingen voor de komende jaren binnen de gemeente beschreven. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de bij de structuurvisie behorende kaart weer, ter plaatse van het plangebied.
Uitsnede uit de structuurvisie 'Beleef Bergambacht'
Op de structuurvisiekaart is het plangebied aangeduid als 'Agrarisch lint'. Voor deze linten is als ontwikkeling opgenomen om meer mogelijkheden voor voormalige agrarische bedrijven te bieden.
De ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Bergambacht wordt grotendeels gevormd door de cultuurhistorische waarde van de historische lintbebouwing en het slagenlandschap in het buitengebied. Het is van belang deze waarden te beschermen. Het landschap moet echter ook een hedendaagse functie blijven vervullen. 'Verburgering', bijvoorbeeld door functiewijziging is volgens de visie toelaatbaar, mits passend in het Veenweidepact. Belangrijk is daarbij dat dit binnen kaders plaatsvindt zodat geen aantasting van het landschap plaatsvindt. Dat betekent onder andere dat cultuurhistorische bebouwing moet worden gehandhaafd, er geen toename maar eerder afname van bebouwing moet zijn. De gemeente wil verder optimaal gebruik maken van lokale beleidsregels rondom ruimte-voor-ruimte, waarbij versterking van de bestaande waarden leidend is.
Het initiatief sluit aan bij deze visie. Het betreft het toevoegen van een niet-agrarische functie waarbij sprake is van een kwaliteitsverbetering: een grote hoeveelheid bebouwing wordt geamoveerd. Hiervoor in de plaats komt een extra woning én een landschappelijke verbetering.
Het beleid op nationaal niveau, de SVIR en het Barro, richten zich op een dermate groot schaalniveau dat dit geen belemmering vormt voor deze ontwikkeling. Er is sprake van duurzame verstedelijking. Derhalve is dit beleid niet relevant.
Het Provinciaal en het gemeentelijk beleid sluiten de ontwikkeling niet uit, maar gaan wel uit van een tegenprestatie door een landschappelijke verbetering. De kwaliteitsverbetering die met deze ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt sluit daarmee aan bij het gestelde in het provinciale en het gemeentelijk beleid. Daarmee zijn er geen beleidskaders die belemmerend zijn voor de ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt het initiatief getoetst op de relevante sectorale aspecten. Dat kan voor de meeste aspecten in de vorm van een bureauonderzoek, voor andere aspecten middels een uitgebreider onderzoek. In dit hoofdstuk wordt hiervan verslag gedaan.
Toetsingskader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit
m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor projecten met grote milieugevolgen, een plan-m.e.r. op te stellen. Onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk om na te gaan of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een dusdanig geringe ontwikkeling dat er geen omvangrijke negatieve
milieueffecten te verwachten zijn. Het opstellen van een plan-m.e.r. is dan ook niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek en conclusie
Het initiatief betreft de realisatie van een nieuwe woning. In het gebied geldt echter al een woonbestemming. Voor het planologisch spoor is daarom geen nader onderzoek nodig. Dit zal wel in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen overleg moeten worden. Om de haalbaarheid te onderbouwen is daarom het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen bodemverontreinigingen bekend zijn. Er is onderzoek uitgevoerd in een groot deel van het plangebied. Hieruit blijkt dat er geen noodzaak tot nader onderzoek of sanering is. Daarmee kan voor wat betreft het planologisch spoor worden gesteld dat het aspect bodem geen belemmering oplevert.
![]() |
![]() |
Uitsnede bodemloket (bron: www.Bodemloket.nl)
Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Bergambacht is de gehele bebouwingsstrook langs de Achterbroek, dus inclusief het plangebied, aangewezen als Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 2. Dat betekent dat bij plangebieden groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv vroegtijdig inventariserend onderzoek nodig is.
In dit geval is sprake van een groter plangebied waar bovendien ingrepen dieper dan 30 cm -mv zullen plaatsvinden (aanleg parkeerkelder, graven watergangen). Dat betekent dat voorafgaand aan de werkzaamheden een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Ter bescherming van deze waarden wordt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, die ook in het vigerende plan van toepassing is, in dit bestemmingsplan overgenomen.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van 1 woning. een dergelijke ontwikkeling valt binnen de categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden zoals opgenomen in het Besluit niet in betekenende mate. Nadere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer is daardoor niet noodzakelijk.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven:
Niet-agrarische bedrijven
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Agrarische bedrijven
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek en conclusie
Niet-agrarische bedrijven
Het perceel Achterbroek 93, noordoostelijk van het plangebied, heeft een bedrijfsbestemming. Hier is op basis van het bestemmingsplan Buitengebied een Rietdekkersbedrijf gevestigd. Voor een rietdekkersbedrijf bedraagt de richtafstand op basis van de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstand van het bedrijf aan Achterbroek 93 tot de woning bedraagt circa 50 m. Het maatgevende aspect voor deze richtafstand is de mogelijke geluidshinder die het bedrijf veroorzaakt. Omdat de woningen langs de Achterbroek in een gemengd gebied zijn gelegen, kan de richtafstand met één trap verlaagd worden. Dat betekent dat er een richtafstand van 10 m geldt tussen het bedrijf en de beoogde woning. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
In het lint zitten nog enkele andere bedrijven, waaronder een loonwerkbedrijf op Achterbroek 97 en een caravanstalling op Achterbroek 77. De afstand tot deze bedrijven bedraagt circa. 200 cq. 300 m
Agrarische bedrijven
Ten zuidwesten van het projectgebied aan de Achterbroek 85-87 is een melkveehouderijbedrijf gelegen. De afstand van dit bedrijf tot het plangebied bedraagt circa 180 m. Conform het Activiteitenbesluit gelden vaste afstandseisen voor melkveehouderijbedrijven met betrekking tot het geuraspect. Conform het Acitiviteitenbesluit bedraagt deze vaste afstandeis 100 m binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. Gelet op de afstand van het bedrijf tot het plangebied voldoet deze ruimschoots aan de vaste richtafstanden conform het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van de te realiseren woning is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt het agrarische bedrijf niet beperkt in diens bedrijfsvoering.
Gelet op het bovenstaand wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering oplevert voor de ontwikkeling.
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Inleiding
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied ligt ten westen van de Achterbroek te Berkenwoude in de gemeente Krimpenerwaard. Het betreft het bedrijfsperceel van een voormalig agrarisch gebouw.
Beoogde situatie
Het wijzigingsplan bestaat uit de sloop van de bebouwing en de bouw van een nieuwe woning.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Direct aan de westzijde van het plangebied is wel EHS-gebied aanwezig. Dit betreft bestaande natuur.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Natura 2000-gebied Boezemse Kinderdijk en ligt circa 9,5 kilometer ten zuiden van het plangebied. Aangezien het plangebied ver buiten het Natura 2000-gebied ligt en relatief kleinschalig is, treedt er geen areaalverlies, verstoring, versnippering en verandering van de waterhuishouding op. De realisatie van 1 woning leidt met de zeer beperkte verkeersgeneratie niet tot een waarneembare toename van de stikstofdepositie, mede gelet op het feit dat voorheen een agrarisch bedrijf aanwezig was. De realisatie van 1 woning heeft geen significant negatief effect op de aangrenzende EHS, of het op ruime afstand gelegen aanwezige Natura 2000-gebied. Integendeel, aangezien een landschappelijke verbetering onderdeel vormt van het plan
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Onderdeel van het initiatief is de sloop van bebouwing en de aanleg van water. In het kader hiervan is een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing
bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zich zouden kunnen
ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Mogelijk vliegen er
sporadisch vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze
soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. In verband met het
voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te starten met werken buiten het
broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Het plan is verder positief
voor amfibieën en vissen.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Achterbroek. Op de Achterbroek geldt een maximumsnelheid van 60 km/h. Er zijn geen vrijliggende fiets- of voetpaden. De Achterbroek sluit in het zuidwesten aan op de Kerkweg en de kern Berkenwoude. Noordoostelijk wordt aangesloten op de Beijerscheweg en vervolgens de provincialeweg N207.
Bij het plangebied is een bushalte aanwezig. Hier gaat 6 keer per dag een bus naar Berkenwoude.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De bouw van 1 woning zal leiden tot een gering aandeel extra verkeer op de Achterbroek (ca 6 mvt/etmaal). De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.
Parkeren
Het parkeren voor zowel de bewoners als de bezoekers moet op eigen terrein opgelost worden. In dit geval wordt onder de nieuwe woning een parkeergarage gerealiseerd voor de bewoners. Bezoekers kunnen op het terrein parkeren. Het aspect parkeren vormt daardoor geen knelpunt voor de ontwikkeling.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer is goed te noemen. De bouw vaeen extra woning zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de realisatie dan ook niet in de weg.
Binnen het plangebied zal een nieuwe woning worden gerealiseerd. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek nodig is.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde in onderhavig situatie bedraagt 53 dB (nieuwe woning in buitenstedelijk gebied).
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.
Onderzoek
De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de Achterbroek. Deze weg heeft een geluidszone van 250 m, uitgaande van 1-2 rijstroken en een buitenstedelijke ligging.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 2.
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens van de Achterbroek zijn aangeleverd door de gemeente Bergambacht en afkomstig uit het regionaal verkeermodel Midden-Holland (RVMH 2.2). De aangeleverde intensiteiten betreffen prognosecijfers voor 2025.
Verkeersintensiteiten in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50-tallen)
2025 | |
Achterbroek | 600 |
Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van een standaard verdeling van het verkeer op een landelijke ontsluitingsweg. De wegdekverharding bestaat uit asfalt.
Resultaten
Ten gevolge van het verkeer op de Achterbroek ligt de 48 dB contour, de voorkeursgrenswaarde, op een maatgevende afstand van 14 m uit de as van de weg. Het bouwvlak is op grotere afstand uit de as van de weg gelegen. Gesteld kan dan ook worden dat aan de gevel van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Achterbroek is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de realisatie van de nieuwe woning dan ook niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit wijzigingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en aanleggen van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Gemeentelijk beleid
De gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist (de K5-gemeenten)
hebben samen met de waterschappen Schieland en de Krimpenerwaard, Stichtse Rijnlanden
en Rijnland een waterplan opgesteld. Dit Waterplan K5 gaat, naast de afspraken over waterpeil,
in op zaken als watercompensatie bij nieuwbouwplannen, het terugdringen van watervervuiling,
het verbeteren van de natuur in en rondom het water en het opzetten van een waterloket waar
mensen terecht kunnen met vragen en klachten. Ook is er aandacht voor water met een historische
waarde. Het waterplan is afgestemd met de stedelijke bijdrage voor de deelstroomgebiedsvisies
(NBW/WB21), ontwikkelingen op het gebied van de stroomgebiedbeheersplannen
uit de KRW, het veenweidepact en 'Samen naar goed water in de Krimpenerwaard'. Het waterplan
omvat ook een uitvoeringsprogramma (maatregelen, kostenverdeling, uitvoeringsplanning)
als concrete uitwerking van de beleidsdoelen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Rondom de bebouwing ligt halfverharding. Het perceel ligt aan de Achterbroek te Berkenwoude. Het plangebied ligt binnen het peilgebied Stolwijk en Berkenwoude met een waterpeil van -2,23 m t.o.v. NAP.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het plangebied uit een kleidek op veen op zand. Er is sprake van grondwater trap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
In en om het plangebied is veel oppervlaktewater aanwezig. Parallel aan de Achterbroekseweg is boezemwater aanwezig, en parallel aan dit water is aan de achterzijde van het perceel (noordwestzijde) eveneens een boezemwater aanwezig. Haaks op deze twee boezemwateren is veel overige oppervlaktwater aanwezig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied is geen KRW-waterlichaam gelegen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering gelegen.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Ten gevolg van de ontwikkeling wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. Er komt een woning voor terug. Door de gemeente is geëist dat minimaal 1000 m² bebouwing gesloopt wordt alvorens er een woning teruggebouwd mag worden. Hierdoor zal de totale hoeveelheid verharding altijd afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Ten gevolge van de ontwikkeling zal tevens oppervlaktewater gedempt worden. Ter compensatie wordt nieuw water gegraven, en zal de huidige waterstructuur niet wijzigen. Het nieuw te realiseren water zal over een groter oppervlak beschikken, dan het te dempen water. Ten gevolge van de ontwikkeling zal dan ook meer ruimte voor het water ontstaan. Dat betekent dat de waterhuishoudkundige situatie verbetert. Ten gevolge van het graven en dempen van water, alsmede het aanleggen van bruggen is echter wel een watervergunning noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Het plan is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor het voorliggende plan is door de verbreding van de watergang aan de noordzijde van het plangebied, ter compensatie van de toename in verharding, dus een vergunning op basis van de Keur nodig.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische regeling zoals deze luidt nadat het bestemmingsplan in werking is getreden.
Wettelijke vereisten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Verbeelding (plankaart)
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
De in het plan voorkomende bestemmingen bestaan ofwel uit één vlak: een bestemmingsvlak, ofwel uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeduid waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de verbeelding is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).
Opbouw planregels
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Agrarisch met waarden
Het achterste deel van het perceel heeft de bestemming Agrarisch met waarden. De bebouwing zal in de nieuwe situatie namelijk worden geconcentreerd tegen de Achterbroek. Door het achterste deel van het perceel de bestemming Agrarisch met waarden te geven wordt hier het opnemen van nieuwe bebouwing uitgesloten. Daarmee wordt voorkomen dat bebouwing tot ver in het landelijk gebied kan worden geplaatst.
Om de goede landschappelijke inpassing van het perceel te waarborgen is in het artikel Agrarisch met waarden een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De verplichting houdt in dat binnen een termijn van vijf jaar na de vaststelling van dit bestemmingsplan, het perceel landschappelijk moet worden ingepast overeenkomstig de bij dit plan behorende inrichtingsschets.
Deze regeling is verder gebaseerd op de bestemming uit het vigerende bestemmingsplan.
Wonen
Het grootste deel van het plangebied heeft evenals in het plan Buitengebied 2011 de bestemming Wonen. Ten opzichte van deze bestemming zijn nu maximaal woningen twee woningen mogelijk. De tweede woning is slechts mogelijk nadat de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Bovendien is een gevellijn opgenomen waarin de woning moet worden opgericht. De maatvoering van de woning en van de bijbehorende bouwwerken is overgenomen uit de vigerende regeling.
Conform het vigerende plan zijn ook beroepsmatige activiteiten en bed en breakfast (ondergeschikt) mogelijk.
Net als bij het artikel Agrarisch met waarden is in het artikel Wonen een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de landschappelijke inpassing. De verplichting houdt in dat binnen een termijn van vijf jaar na de vaststelling van dit bestemmingsplan, het perceel landschappelijk moet worden ingepast overeenkomstig de bij dit plan behorende inrichtingsschets.
Waarde - Archeologie 2
Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Hiermee worden mogelijke archeologische waarden in het gebied beschermd. Deze bestemming is niet van toepassing voor een bouwwerk en werkzaamheden met ten hoogste een oppervlakte van 100 m2 en/of waarvoor geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en het slaan van damwanden) worden verricht dieper dan 30 cm onder maaiveld.
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen. Het betreft door burgemeester en wethouders te stellen nadere eisen ten aanzien van de situering van een woning en bijgebouwen op een perceel. Daarnaast is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan afgeweken kan worden. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling
die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Overige regels
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van de bestemmingsplanregels. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.
Het bestemmingsplan is het juridisch instrument om te bepalen welke ruimte voor welke bouw- en gebruiksactiviteiten mag worden aangewend. In dit bestemmingsplan zijn regels gesteld, waarbij het bestaande gebruik niet kan worden voortgezet omdat sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen is een nieuwe set regels opgesteld waarbinnen de ontwikkeling dient plaats te vinden. Het handhavingsbeleid is erop gericht dat deze regels ook worden nageleefd. Het bestemmingsplan bindt zowel burgers als de gemeente en is dan ook de basis voor handhaving en handhavingsbeleid.
Handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle grondeigenaren, gebruikers en andere rechthebbenden dienen door de gemeente op eenzelfde manier aan het plan te worden gehouden.
Met deze oogmerken is in het bestemmingsplan allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en de leesbaarheid), hoe groter de mogelijkheden om in de praktijk toe te zien op de naleving van het bestemmingsplan. Ook geldt, hoe minder 'knellend' de regels zijn, hoe kleiner de kans is dat het met de regels wat minder nauw genomen wordt. In de praktijk worden op de lange duur vaak alleen de regels gerespecteerd waar betrokkenen de noodzaak en redelijkheid van inzien.
Onder handhaving wordt niet alleen het repressief optreden verstaan, maar ook preventie en voorlichting. Repressief optreden bestaat uit toezicht en opsporing en in het verlengde daarvan – na afweging van belangen waaronder de effectiviteit van optreden – correctie, bestaande uit sancties en maatregelen. De sancties en maatregelen kunnen bestaan uit het stilleggen van activiteiten, aanschrijvingen, bestuursdwang, strafrechtelijk optreden en de dwangsom. Preventief handelen bestaat uit voorlichting en vooroverleg voor het indienen van een aanvraag om een vergunning en voorts het weigeren van de vergunning en eventuele afwijkingen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het wijzigingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de initiatiefnemer.
De gemeente sluit met de initiatiefnemer, die eigenaar is van de gronden, een anterieure overeenkomst. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Bro is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de wettelijke overlegpartners van de gemeente Krimpenerwaard. De ingekomen reacties zijn in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien.
1. Provincie Zuid-Holland
Samenvatting reactie
De gemeentelijke archeologischekaart is niet nauwkeurig waardoor de doorwerking op de
bestemmingsplankaart ook niet correct is opgenomen. Dit is te merken aan de niet aansluitende
kreekruggen en andere archeologische en aardkundige verschijnselen op de gemeentelijke kaart.
Verzocht wordt dit op een gecorrigeerde archeologische kaart te verwerken. Daarnaast mist de provincie de terreinen die van provinciaal belang zijn volgens de verordening (artikel 2.4.4).
Verzocht wordt de plankaart, de toelichting en de regels aan te passen op bovengenoemde
punten.
Beantwoording
Uit nader overleg met de provincie blijkt dat de reactie berust op een andere kijk op de uitsnede van de beleidsadvieskaart die als figuur is opgenomen in het bestemmingsplan. De uitsnede betreft een langgerekte smalle zone van Bergambacht dat grenst aan de (voormalige) gemeenten Ouderkerk en Vlist. Op de uitsnede worden de weergegeven aardkundige waarden afgesneden bij de (voormalige) gemeentegrens. Deze waarden vormen wel een eenheid wanneer de beleidsadvieskaarten van Ouderkerk en Vlist worden weergegeven. Het bestemmingsplan voor Achterbroek 89 ligt direct langs de weg en omvat geen aardkundige waarden. In dit opzicht valt er dus niets aan te passen in het bestemmingsplan.
De provincie heeft in 2013 de bekende archeologische terreinen aangewezen als provinciale aandachtsgebieden. Voor deze gebieden geldt een strengere vrijstellingsgrens. Langs de Achterbroek ligt geen provinciaal aandachtsgebied, maar even verderop langs de Beijerscheweg (voormalige gemeente Vlist) liggen wel verschillende aandachtsgebieden.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat door een onjuiste interpretatie van de uitsnede van de beleidsadvieskaart bij de provincie het idee ontstaan dat de beleidsadvieskaart niet volledig is. Voor de archeologie is wel de juiste dubbelbestemming opgenomen.
Conclusie
Het bestemmingsplan wordt niet aangepast naar aanleiding van de reactie.
2. Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Samenvatting reactie
Het bestemmingsplan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Er zijn in het gebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.
Wel gelden nog de volgende aandachtspunten.
Beantwoording
Voor wat de betreft de aandachtspunten het volgende:
Conclusie
Het bestemmingsplan wordt niet aangepast naar aanleiding van de reactie. Het advies van het hoogheemraadschap wordt meegenomen in het vergunningentraject.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 april 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tegen het plan is één zienswijze ingediend. Deze is in de in Bijlage 5 opgenomen 'Nota van beantwoording zienswijzen' van een reactie voorzien.